Johannes Bogerman Willem Baudartius Gerson Bucerus Jacobus Rolandus Hermannus Faukelius Petrus Cornelisz Festus Hommius Antonius Walaeus
Statenvertaling - 2
Statenvertaling - 2 - 27
Total number of words is 4554
Total number of unique words is 767
55.2 of words are in the 2000 most common words
70.9 of words are in the 5000 most common words
78.1 of words are in the 8000 most common words
zijn uw knechten, en al wat gij tot ons zeggen zult, zullen wij
doen; wij zullen niemand koning maken; doe wat goed is in uw
ogen.
6. Toen schreef hij ten tweeden male tot hen een brief, zeggende:
Zo gij mijn zijt, en gij naar mijn stem hoort, neemt de hoofden
van de mannen, de zonen uws heren, en komt tot mij morgen
omtrent dezen tijd naar Jizreel. (De zonen nu de konings,
zeventig mannen, waren bij de groten stad, die hen opvoedden.)
7. Het geschiedde dan, als die brief tot hen kwam, dat zij de zonen
1225
des konings namen, en zeventig mannen sloegen; en zij leiden
hun hoofden in korven, die zij tot hem zonden naar Jizreel.
8. En er kwam een bode, en boodschapte hem, zeggende: Zij
hebben de hoofden van de zonen des konings gebracht. En hij
zeide: Legt ze in twee hopen, aan de deur der poort, tot morgen.
9. En het geschiedde des morgens, toen hij uitging, dat hij stil
stond, en tot al het volk zeide: Gij zijt rechtvaardig. Ziet, ik heb
een verbintenis gemaakt tegen mijn heer, en heb hem
doodgeslagen; en wie heeft alle deze geslagen?
10. Weet nu, dat niets van het woord des HEEREN, hetwelk de
HEERE tegen het huis van Achab gesproken heeft, zal op de
aarde vallen; want de HEERE heeft gedaan, wat Hij door den
dienst van Zijn knecht Elia gesproken heeft.
11. Daartoe sloeg Jehu al de overgeblevenen van het huis van Achab
te Jizreel, en al zijn groten, en zijn bekenden, en zijn priesteren;
totdat hij hem geen overigen liet overblijven.
12. En hij maakte zich op, en toog heen en ging naar Samaria; en
zijnde te Beth-heked der herderen, op den weg,
13. Vond Jehu de broederen van Ahazia, den koning van Juda, en hij
zeide: Wie zijt gijlieden? En zij zeiden: Wij zijn de broederen
van Ahazia, en zijn afgekomen, om de zonen des konings en de
zonen der koningin te groeten.
14. Toen zeide hij: Grijpt hen levend. En zij grepen hen levend; en
zij sloegen hen bij den bornput van Beth-heked, twee en veertig
mannen, en hij liet niet een van hen over.
15. En van daar gegaan zijnde, zo vond hij Jonadab, den zoon van
Rechab, hem tegemoet; die hem groette; en hij zeide tot hem: Is
uw hart recht, gelijk als mijn hart met uw hart is? En Jonadab
1226
zeide: Het is, ja, het is; geef uw hand. En hij gaf zijn hand, en hij
deed hem tot zich op den wagen klimmen.
16. En hij zeide: Ga met mij, en zie mijn ijver aan voor den HEERE.
Zo deden zij hem rijden op zijn wagen.
17. En toen hij te Samaria kwam, sloeg hij allen, die aan Achab te
Samaria overgebleven waren, totdat hij hem verdelgd had, naar
het woord des HEEREN, dat Hij tot Elia gesproken had.
18. En Jehu verzamelde al het volk, en zeide tot hen: Achab heeft
Baal een weinig gediend; Jehu zal hem veel dienen.
19. Nu daarom roept alle profeten van Baal, al zijn dienaren, en al
zijn priesteren tot mij, dat niemand gemist worde; want ik heb
een grote offerande aan Baal; al wie gemist wordt, zal niet
leven. Doch Jehu deed dat door listigheid, opdat hij de dienaren
van Baal ombracht.
20. Verder zeide Jehu: Heiligt Baal een verbods [dag]. en zij riepen
[dien] uit.
21. Ook zond Jehu in het ganse Israel; en alle Baalsdienaren
kwamen, dat niet een man overbleef, die niet kwam; en zij
kwamen in het huis van Baal, dat het huis van Baal vervuld
werd van het ene einde tot het andere einde.
22. Toen zeide hij tot dengene, die over het klederhuis was: Breng
voor alle dienaren van Baal de kleding uit. En hij bracht voor
hen de kleding uit.
23. En Jehu kwam met Jonadab, den zoon van Rechab, in het huis
van Baal; en hij zeide tot de dienaren van Baal: Onderzoekt, en
ziet toe, dat hier misschien bij u niemand zij van de dienaren des
HEEREN, maar van de dienaren van Baal alleen.
24. Toen zij nu inkwamen, om slachtofferen en brandofferen te
1227
doen, bestelde zich Jehu daarbuiten tachtig mannen, en hij zeide:
Zo iemand van de mannen, die ik in uw handen gebracht heb,
ontkomt, zijn ziel zal voor deszelfs ziel zijn.
25. En het geschiedde, als hij voleind had het brandoffer te doen, dat
Jehu zeide tot de trawanten en tot de hoofdmannen: Komt in,
slaat hen, dat niemand uitkome. En zij sloegen hen met de
scherpte des zwaard; en de trawanten en hoofdmannen wierpen
hen weg; daarna kwamen zij tot de stad in het huis van Baal;
26. En zij brachten de opgerichte beelden uit het huis van Baal, en
verbrandden ze.
27. Zij braken ook het opgerichte beeld van Baal af; daartoe braken
zij het huis van Baal af, en maakten dat tot heimelijke
gemakken, tot op dezen dag.
28. Alzo verdelgde Jehu Baal uit Israel.
29. Maar van de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die
Israel zondigen deed, na te volgen, week Jehu niet af, [te]
[weten], van de gouden kalveren, die te Beth-el en die te Dan
waren.
30. De HEERE dan zeide tot Jehu: Daarom dat gij welgedaan hebt,
doende wat recht is in Mijn ogen, [en] hebt aan het huis van
Achab gedaan, naar alles, wat in Mijn hart was, zullen u zonen
tot het vierde gelid op den troon van Israel zitten.
31. Maar Jehu nam niet waar te wandelen in de wet des HEEREN,
des Gods van Israel, met zijn ganse hart; hij week niet van de
zonden van Jerobeam, die Israel zondigen deed.
32. In die dagen begon de HEERE Israel af te korten, want Hazael
sloeg ze in alle landpalen van Israel:
33. Van de Jordaan af, tegen den opgang der zon, het ganse land van
1228
Gilead, der Gadieten, en der Rubenieten, en der Manassieten;
van Aroer, dat aan de beek van Arnon is, en Gilead, en Basan.
34. Het overige nu der geschiedenissen van Jehu, en al wat hij
gedaan heeft, en al zijn macht, zijn die niet geschreven in het
boek der kronieken der koningen van Israel?
35. En Jehu ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem te
Samaria, en zijn zoon Joahaz werd koning in zijn plaats.
36. En de dagen, die Jehu over Israel geregeerd heeft in Samaria,
zijn acht en twintig jaren.
1229
2. Koningen
Hoofdstuk 11
1. Toen nu Athalia, de moeder van Ahazia, zag, dat haar zoon dood
was, zo maakte zij zich op, en bracht al het koninklijke zaad om.
2. Maar Joseba, de dochter van den koning Joram, de zuster van
Ahazia, nam Joas, den zoon van Ahazia, en stal hem uit het
midden van des konings zonen, die gedood werden, [zettende]
hem en zijn voedster in een slaapkamer; en zij verborgen hem
voor Athalia, dat hij niet gedood werd.
3. En hij was met haar verstoken in het huis des HEEREN zes
jaren; en Athalia regeerde over het land.
4. In het zevende jaar nu zond Jojada, en nam de oversten van
honderd met de hoofdmannen, en met de trawanten, en hij
bracht hen tot zich, in het huis des HEEREN; en hij maakte een
verbond met hen, en hij beedigde hen in het huis des HEEREN,
en hij toonde hun den zoon des konings.
5. En hij gebood hun, zeggende: Dit is de zaak, die gij doen zult:
een derde deel van u, die op den sabbat ingaan, zullen de wacht
waarnemen van het huis des konings;
6. En een derde deel zal zijn aan de poort Sur; en een derde deel
aan de poort achter de trawanten; zo zult gij waarnemen de
wacht van dit huis, tegen inbreking.
7. En de twee delen van ulieden, allen, die op den sabbat uitgaan,
zullen de wacht van het huis des HEEREN waarnemen bij den
koning.
1230
8. En gij zult den koning rondom omsingelen, een ieder met zijn
wapenen in zijn hand, en hij, die tussen de ordeningen intreedt,
zal gedood worden; en zijt gij bij den koning, als hij uitgaat, en
als hij inkomt.
9. De oversten dan van honderd deden naar al wat de priester
Jojada geboden had, en namen ieder zijn mannen, die op den
sabbat ingingen, met degenen, die op den sabbat uitgingen; en
zij kwamen tot den priester Jojada.
10. En de priester gaf aan de oversten van honderd de spiesen en de
schilden, die van den koning David geweest waren, die in het
huis des HEEREN geweest waren.
11. En de trawanten stonden, ieder met zijn wapenen in zijn hand,
van de rechterzijde van het huis, tot de linkerzijde van het huis,
naar het altaar en naar het huis toe, bij den koning rondom.
12. Daarna bracht hij des konings zoon voor, en zette hem de kroon
op, en [gaf] [hem] de getuigenis; en zij maakten hem koning, en
zalfden hem; daartoe klapten zij met de handen, en zeiden: De
koning leve!
13. Toen Athalia hoorde de stem der trawanten [en] des volks, zo
kwam zij tot het volk in het huis des HEEREN.
14. En zij zag toe, en ziet, de koning stond bij den pilaar, naar de
wijze, en de oversten en de trompetten bij den koning; en al het
volk des lands was blijde, en blies met trompetten. Toen
verscheurde Athalia haar klederen, en zij riep: Verraad, verraad!
15. Maar de priester Jojada gebood aan de oversten van honderd, die
over het heir gesteld waren, en zeide tot hen: Brengt haar uit tot
buiten de ordeningen, en doodt, wie haar volgt, met het zwaard;
want de priester had gezegd: Laat ze in het huis des HEEREN
1231
niet gedood worden.
16. En zij leiden de handen aan haar; en zij ging den weg van den
ingang der paarden naar het huis des konings, en zij werd daar
gedood.
17. En Jojada maakte een verbond tussen den HEERE en tussen den
koning, en tussen het volk, dat het den HEERE tot een volk zou
zijn; mitsgaders tussen den koning en tussen het volk.
18. Daarna ging al het volk des lands in het huis van Baal, en braken
dat af; zijn altaren en zijn beelden verbraken zij recht wel; en
Mattan, den priester van Baal, sloegen zij dood voor de altaren.
De priester nu bestelde de ambten in het huis des HEEREN.
19. En hij nam de oversten van honderd, en de hoofdmannen, en de
trawanten, en al het volk des lands; en zij brachten den koning af
uit het huis des HEEREN, en kwamen door den weg van de
poort der trawanten tot het huis des konings, en hij zat op den
troon der koningen.
20. En al het volk des lands was blijde, en de stad werd stil, nadat zij
Athalia met het zwaard gedood hadden [bij] des konings huis.
21. Joas was zeven jaren oud, toen hij koning werd.
1232
2. Koningen
Hoofdstuk 12
1. In het zevende jaar van Jehu werd Joas koning, en regeerde
veertig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Zibja
van Ber-seba.
2. En Joas deed dat recht was in de ogen des HEEREN, al zijn
dagen, in dewelke de priester Jojada hem onderwees.
3. Alleenlijk werden de hoogten niet weggenomen; het volk
offerde en rookte nog op de hoogten.
4. En Joas zeide tot de priesteren: Al het geld der geheiligde
dingen, dat gebracht zal worden in het huis des HEEREN, [te]
[weten] het geld desgenen, die overgaat [tot] [de] [getelden], het
geld van een ieder der personen [naar] zijn schatting, [en] al het
geld, dat in ieders hart komt, om [dat] te brengen in het huis des
HEEREN,
5. Zullen de priesters tot zich nemen, een ieder van zijn bekende;
en zij zullen de breuken van het huis verbeteren, naar alles wat
er voor breuk bevonden zal worden.
6. Maar het geschiedde in het drie en twintigste jaar van den
koning Joas, dat de priesters de breuken van het huis niet
gebeterd hadden.
7. Toen riep de koning Joas den priester Jojada en de [andere]
priesteren, en zeide tot hen: Waarom betert gijlieden niet de
breuken van het huis? Nu dan, neemt geen geld van uw
bekenden, dat gij het zoudt geven voor de breuken van het huis.
1233
8. En de priesters bewilligden van het volk geen geld te nemen,
noch de breuken van het huis te verbeteren.
9. Maar de priester Jojada nam een kist, en boorde een gat in haar
deksel, en zette die bij het altaar ter rechterhand, als iemand
inkwam in het huis des HEEREN; en de priesters, die den dorpel
bewaarden, staken daarin al het geld, dat ten huize des HEEREN
gebracht werd.
10. Het geschiedde nu, als zij zagen, dat veel gelds in de kist was,
dat des konings schrijver met den hogepriester opkwam, en zij
bonden het samen, en telden het geld, dat in het huis des
HEEREN gevonden werd.
11. En zij gaven het geld wel gewogen in handen der verzorgers van
dat werk, die gesteld waren over het huis des HEEREN; en zij
besteedden het uit aan de timmerlieden en aan de bouwlieden,
die het huis des HEEREN vermaakten;
12. En aan de metselaren, en aan de steenhouwers, en om hout en
gehouwen stenen te kopen, om de breuken van het huis des
HEEREN te verbeteren, en voor al wat uitgegeven werd voor
het huis, om [dat] te beteren.
13. Evenwel werden niet gemaakt voor het huis des HEEREN
zilveren schalen, gaffelen, sprengbekkens, trompetten, [noch]
enig gouden vat, of zilveren vat, van het geld, dat ten huize des
HEEREN gebracht werd.
14. Maar zij gaven dat aan degenen, die het werk deden; en zij
verbeterden daarmede het huis des HEEREN.
15. Daartoe eisten zij geen rekening van de mannen, wien zij dat
geld in hun handen gaven, om aan degenen, die het werk deden,
te geven; want zij handelden trouwelijk.
1234
16. Het geld van schuldoffer, en het geld van zondofferen werd ten
huize des HEEREN niet gebracht; het was voor de priesteren.
17. Toen trok Hazael, de koning van Syrie op, en krijgde tegen
Gath, en nam haar in; daarna stelde Hazael zijn aangezicht, om
tegen Jeruzalem op te trekken.
18. Maar Joas, de koning van Juda, nam al de geheiligde dingen, die
Josafat, en Joram, en Ahazia, zijn vaderen, de koningen van
Juda, geheiligd hadden, en zijn geheiligde dingen, en al het
goud, dat gevonden werd in de schatten van het huis des
HEEREN, en van het huis des konings, en zond het tot Hazael,
den koning van Syrie; toen trok hij op van Jeruzalem.
19. Het overige nu der geschiedenissen van Joas, en al wat hij
gedaan heeft, is dat niet geschreven in het boek der kronieken
der koningen van Juda?
20. En zijn knechten stonden op, en maakten een verbintenis, en
sloegen Joas, in het huis van Millo, dat afgaat naar Silla;
21. Want Jozacar, de zoon van Simeath, en Jozabad, de zoon van
Somer, zijn knechten, sloegen hem, dat hij stierf; en zij
begroeven hem met zijn vaderen in de stad Davids; en Amazia,
zijn zoon, werd koning in zijn plaats.
1235
2. Koningen
Hoofdstuk 13
1. In het drie en twintigste jaar van Joas, den zoon van Ahazia, den
koning van Juda, werd Joahaz, de zoon van Jehu, koning over
Israel, te Samaria, [en] [regeerde] zeventien jaren.
2. En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN; want hij
wandelde na de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die
Israel zondigen deed; hij week daarvan niet af.
3. Daarom ontstak des HEEREN toorn tegen Israel; en Hij gaf hen
in de hand van Hazael, den koning van Syrie, en in de hand van
Benhadad, den zoon van Hazael, al die dagen.
4. Doch Joahaz bad des HEEREN aangezicht ernstelijk aan; en de
HEERE verhoorde hem; want Hij zag de verdrukking van Israel,
dat de koning van Syrie hen verdrukte.
5. (Zo gaf de HEERE Israel een verlosser, dat zij van onder de
hand der Syriers uitkwamen; en de kinderen Israels woonden in
hun tenten, als te voren.
6. Nochtans weken zij niet af van de zonden van het huis van
Jerobeam, die Israel zondigen deed; [maar] hij wandelde daarin;
en het bos bleef ook staan te Samaria.)
7. Want hij had Joahaz geen volk laten overblijven dan vijftig
ruiteren en tien wagenen, en tien duizend voetvolks; want de
koning van Syrie had hen omgebracht, en had hen dorsende
gemaakt als stof.
8. Het overige nu der geschiedenissen van Joahaz, en al wat hij
1236
gedaan heeft, en zijn macht, zijn die niet geschreven in het boek
der kronieken der koningen van Israel?
9. En Joahaz ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem te
Samaria; en Joas, zijn zoon, regeerde in zijn plaats.
10. In het zeven en dertigste jaar van Joas, den koning van Juda,
werd Joas, de zoon van Joahaz, koning over Israel, te Samaria,
[en] [regeerde] zestien jaren.
11. En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN; hij week
niet af van al de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die
Israel zondigen deed, [maar] hij wandelde daarin.
12. Het overige nu der geschiedenissen van Joas, en al wat hij
gedaan heeft, en zijn macht, waarmede hij gestreden heeft tegen
Amazia, den koning van Juda, zijn die niet geschreven in het
boek der kronieken der koningen van Israel?
13. En Joas ontsliep met zijn vaderen, en Jerobeam zat op zijn troon.
En Joas werd begraven te Samaria, bij de koningen van Israel.
14. Elisa nu was krank geweest van zijn krankheid, van dewelke hij
stierf; en Joas, de koning van Israel, was tot hem afgekomen, en
had geweend over zijn aangezicht, en gezegd: Mijn vader, mijn
vader, wagen Israels en zijn ruiteren!
15. En Elisa zeide tot hem: Neem een boog en pijlen. En hij nam tot
zich een boog en pijlen.
16. En hij zeide tot den koning van Israel: Leg uw hand aan den
boog, en hij leide zijn hand [daaraan]; en Elisa leide zijn handen
op des konings handen.
17. En hij zeide: Doe het venster open tegen het oosten. En hij deed
het open. Toen zeide Elisa: Schiet. En hij schoot. En hij zeide:
Het is een pijl der verlossing des HEEREN, en een pijl der
1237
verlossing tegen de Syriers; want gij zult de Syriers slaan in
Afek, tot verdoens toe.
18. Daarna zeide hij: Neem de pijlen. En hij nam ze. Toen zeide hij
tot den koning van Israel: Sla tegen de aarde. En hij sloeg
driemaal; daarna stond hij stil.
19. Toen werd de man Gods zeer toornig op hem, en zeide: Gij
zoudt vijf [maal] of zesmaal geslagen hebben; dan zoudt gij de
Syriers tot verdoens toe geslagen hebben; doch nu zult gij de
Syriers driemaal slaan.
20. Daarna stierf Elisa, en zij begroeven hem. De benden nu der
Moabieten kwamen in het land met het ingaan des jaars.
21. En het geschiedde, als zij een man begroeven, dat zij, ziet, een
bende zagen; zo wierpen zij den man in het graf van Elisa; en
toen de man daarin kwam, en het gebeente van Elisa aanroerde,
werd hij levend, en rees op zijn voeten.
22. Hazael nu, de koning van Syrie, verdrukte Israel, al de dagen
van Joahaz.
23. Doch de HEERE was hun genadig, en ontfermde Zich hunner,
en wendde Zich tot hen, om Zijns verbonds wil met Abraham,
Izak en Jakob; en Hij wilde hen niet verderven, en heeft hen niet
verworpen van Zijn aangezicht, tot nu toe.
24. En Hazael, de koning van Syrie, stierf, en zijn zoon Benhadad
werd koning in zijn plaats.
25. Joas nu, de zoon van Joahaz, nam de steden weder in, uit de
hand van Benhadad, den zoon van Hazael, die hij uit de hand
van Joahaz, zijn vader, met krijg genomen had; Joas sloeg hem
driemaal, en bracht de steden aan Israel weder.
1238
2. Koningen
Hoofdstuk 14
1. In het tweede jaar van Joas, den zoon van Joahaz, den koning
van Israel, werd Amazia koning, de zoon van Joas, den koning
van Juda.
2. Vijf en twintig jaren was hij oud, toen hij koning werd, en
regeerde negen en twintig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner
moeder was Joaddan van Jeruzalem.
3. En hij deed dat recht was in de ogen des HEEREN, nochtans
niet als zijn vader David; hij deed naar alles, wat zijn vader Joas
gedaan had.
4. Alleenlijk werden de hoogten niet weggenomen; het volk
offerde en rookte nog op de hoogten.
5. Het geschiedde nu, als het koninkrijk in zijn hand versterkt was,
dat hij zijn knechten sloeg, die den koning, zijn vader, geslagen
hadden,
6. Doch de kinderen der doodslagers doodde hij niet; gelijk
geschreven is in het wetboek van Mozes, waar de HEERE
geboden heeft, zeggende: De vaders zullen voor de kinderen niet
gedood worden, en de kinderen zullen voor de vaders niet
gedood worden; maar een ieder zal om zijn zonde gedood
worden.
7. Hij sloeg de Edomieten in het Zoutdal tien duizend, en nam Sela
in met krijg, en noemde haar naam Jokteel, tot op dezen dag.
8. Toen zond Amazia boden tot Joas, den zoon van Joahaz, den
1239
zoon van Jehu, den koning van Israel, zeggende: Kom, laat ons
elkanders aangezicht zien.
9. Maar Joas, de koning van Israel, zond tot Amazia, den koning
van Juda, zeggende: De distel, die op den Libanon is, zond tot
den ceder, die op den Libanon is, zeggende: Geef uw dochter
mijn zoon ter vrouw; maar het gedierte des velds, dat op den
Libanon is, ging voorbij, en vertrad den distel.
10. Gij hebt de Edomieten dapper geslagen, daarom heeft uw hart u
verheven; heb de eer, en blijf in uw huis; want waarom zoudt gij
u in het kwade mengen, dat gij vallen zoudt, gij en Juda met u?
11. Doch Amazia hoorde niet; daarom toog Joas, de koning van
Israel, op, zodat hij en Amazia, de koning van Juda, elkanders
aangezicht zagen te Beth-semes, dat in Juda is.
12. En Juda werd geslagen voor het aangezicht van Israel, en zij
vloden, een iegelijk in zijn tenten.
13. En Joas, de koning van Israel, greep Amazia, den koning van
Juda, den zoon van Joas, den zoon van Ahazia, te Beth-semes,
en kwam te Jeruzalem; en hij brak aan den muur van Jeruzalem,
van de poort van Efraim tot aan de Hoekpoort, vierhonderd
ellen.
14. En hij nam al het goud, en het zilver, en al de vaten, die
gevonden werden in het huis des HEEREN, en in de schatten
van des konings huis, mitsgaders gijzelaars; en hij keerde weder
naar Samaria.
15. Het overige nu der geschiedenissen van Joas, wat hij gedaan
heeft, en zijn macht, en hoe hij gestreden heeft tegen Amazia,
den koning van Juda, zijn die niet geschreven in het boek der
kronieken der koningen van Israel?
1240
16. En Joas ontsliep met zijn vaderen, en werd te Samaria begraven
bij de koningen van Israel; en zijn zoon Jerobeam werd koning
in zijn plaats.
17. Amazia nu, de zoon van Joas, koning van Juda, leefde na den
dood van Joas, den zoon van Joahaz, den koning van Israel,
vijftien jaren.
18. Het overige nu der geschiedenissen van Amazia, is dat niet
geschreven in het boek der kronieken der koningen van Juda?
19. En zij maakten een verbintenis tegen hem te Jeruzalem, dat hij
vluchtte naar Lachis; maar zij zonden hem na tot Lachis, en
doodden hem aldaar.
20. En zij brachten hem op paarden; en hij werd te Jeruzalem
begraven, bij zijn vaderen, in de stad Davids.
21. En het ganse volk van Juda nam Azaria (die nu zestien jaren oud
was), en maakten hem koning in plaats van zijn vader Amazia.
22. Die bouwde Elath, en bracht haar weder aan Juda, nadat de
koning met zijn vaderen ontslapen was.
23. In het vijftiende jaar van Amazia, den zoon van Joas, den koning
van Juda, werd te Samaria koning, Jerobeam, de zoon van Joas,
koning van Israel, [en] [regeerde] een en veertig jaren.
24. En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN; hij week
niet van alle zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die
Israel zondigen deed.
25. Hij bracht ook weder de landpale van Israel van den ingang van
Hamath, tot aan de zee van het vlakke veld; naar het woord des
HEEREN, des Gods van Israel, dat Hij gesproken had door den
dienst van Zijn knecht Jona, den zoon van Amitthai, den profeet,
die van Gath-hefer was.
1241
26. Want de HEERE zag, dat de ellende van Israel zeer bitter was,
en dat er geen opgeslotenen noch verlatenen waren, en dat Israel
geen helper had.
27. En de HEERE had niet gesproken, dat Hij den naam van Israel
van onder den hemel verdelgen zou; maar Hij verloste hen door
de hand van Jerobeam, den zoon van Joas.
28. Het overige nu der geschiedenissen van Jerobeam, en al wat hij
gedaan heeft, en zijn macht, hoe hij gekrijgd heeft, en hoe hij
Damaskus en Hamath, tot Juda [behorende], aan Israel
wedergebracht heeft, zijn die niet geschreven in het boek der
kronieken der koningen van Israel?
29. En Jerobeam ontsliep met zijn vaderen, met de koningen van
Israel; en zijn zoon Zacharia, hoofdstuk werd koning in zijn
plaats.
1242
2. Koningen
Hoofdstuk 15
1. In het zeven en twintigste jaar van Jerobeam, den koning van
Israel, werd koning Azaria, de zoon van Amazia, den koning
van Juda.
2. Hij was zestien jaren oud, toen hij koning werd, en hij regeerde
twee en vijftig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was
Jecholia van Jeruzalem.
3. En hij deed dat recht was in de ogen des HEEREN, naar al wat
zijn vader Amazia gedaan had.
4. Alleenlijk werden de hoogten niet weggenomen; het volk
offerde en rookte nog op de hoogten.
5. En de HEERE plaagde den koning, dat hij melaats werd tot den
dag zijns doods; en hij woonde in een afgezonderd huis; doch
Jotham, de zoon des konings, was over het huis, richtende het
volk des lands.
6. Het overige nu der geschiedenissen van Azaria, en al wat hij
gedaan heeft, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken
der koningen van Juda?
7. En Azaria ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem bij
zijn vaderen, in de stad Davids; en zijn zoon Jotham werd
koning in zijn plaats.
8. In het acht en dertigste jaar van Azaria, den koning van Juda,
regeerde Zacharia, de zoon van Jerobeam, over Israel te
Samaria, zes maanden.
1243
9. En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, gelijk als
zijn vaderen gedaan hadden; hij week niet af van de zonden van
Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israel zondigen deed.
10. En Sallum, de zoon van Jabes, maakte een verbintenis tegen
hem, en sloeg hem voor het volk, en doodde hem; en hij werd
koning in zijn plaats.
11. Het overige nu der geschiedenissen van Zacharia, ziet, dat is
geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israel.
12. Dit was het woord des HEEREN, dat Hij gesproken had tot
Jehu, zeggende: U zullen zonen van het vierde gelid op den
troon van Israel zitten; en het is alzo geschied.
13. Sallum, de zoon van Jabes, werd koning, in het negen en
dertigste jaar van Uzzia, den koning van Juda; en hij regeerde
een volle maand te Samaria.
14. Want Menahem, de zoon van Gadi, toog op van Thirza, en
kwam te Samaria, en sloeg Sallum, den zoon van Jabes, te
Samaria, en doodde hem, en werd koning in zijn plaats.
15. Het overige nu der geschiedenissen van Sallum, en zijn
verbintenis, die hij maakte, ziet, die zijn geschreven in het boek
der kronieken der koningen van Israel.
16. Toen sloeg Menahem Tifsah, met allen, die daarin waren, ook
haar landpalen van Thirza af; omdat men niet [voor] [hem] had
opengedaan, zo sloeg hij [hen]; al haar bevruchte vrouwen
hieuw hij in stukken.
17. In het negen en dertigste jaar van Azaria, den koning van Juda,
werd Menahem, de zoon van Gadi, koning over Israel, [en]
[regeerde] tien jaren te Samaria.
18. En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN; hij week al
1244
doen; wij zullen niemand koning maken; doe wat goed is in uw
ogen.
6. Toen schreef hij ten tweeden male tot hen een brief, zeggende:
Zo gij mijn zijt, en gij naar mijn stem hoort, neemt de hoofden
van de mannen, de zonen uws heren, en komt tot mij morgen
omtrent dezen tijd naar Jizreel. (De zonen nu de konings,
zeventig mannen, waren bij de groten stad, die hen opvoedden.)
7. Het geschiedde dan, als die brief tot hen kwam, dat zij de zonen
1225
des konings namen, en zeventig mannen sloegen; en zij leiden
hun hoofden in korven, die zij tot hem zonden naar Jizreel.
8. En er kwam een bode, en boodschapte hem, zeggende: Zij
hebben de hoofden van de zonen des konings gebracht. En hij
zeide: Legt ze in twee hopen, aan de deur der poort, tot morgen.
9. En het geschiedde des morgens, toen hij uitging, dat hij stil
stond, en tot al het volk zeide: Gij zijt rechtvaardig. Ziet, ik heb
een verbintenis gemaakt tegen mijn heer, en heb hem
doodgeslagen; en wie heeft alle deze geslagen?
10. Weet nu, dat niets van het woord des HEEREN, hetwelk de
HEERE tegen het huis van Achab gesproken heeft, zal op de
aarde vallen; want de HEERE heeft gedaan, wat Hij door den
dienst van Zijn knecht Elia gesproken heeft.
11. Daartoe sloeg Jehu al de overgeblevenen van het huis van Achab
te Jizreel, en al zijn groten, en zijn bekenden, en zijn priesteren;
totdat hij hem geen overigen liet overblijven.
12. En hij maakte zich op, en toog heen en ging naar Samaria; en
zijnde te Beth-heked der herderen, op den weg,
13. Vond Jehu de broederen van Ahazia, den koning van Juda, en hij
zeide: Wie zijt gijlieden? En zij zeiden: Wij zijn de broederen
van Ahazia, en zijn afgekomen, om de zonen des konings en de
zonen der koningin te groeten.
14. Toen zeide hij: Grijpt hen levend. En zij grepen hen levend; en
zij sloegen hen bij den bornput van Beth-heked, twee en veertig
mannen, en hij liet niet een van hen over.
15. En van daar gegaan zijnde, zo vond hij Jonadab, den zoon van
Rechab, hem tegemoet; die hem groette; en hij zeide tot hem: Is
uw hart recht, gelijk als mijn hart met uw hart is? En Jonadab
1226
zeide: Het is, ja, het is; geef uw hand. En hij gaf zijn hand, en hij
deed hem tot zich op den wagen klimmen.
16. En hij zeide: Ga met mij, en zie mijn ijver aan voor den HEERE.
Zo deden zij hem rijden op zijn wagen.
17. En toen hij te Samaria kwam, sloeg hij allen, die aan Achab te
Samaria overgebleven waren, totdat hij hem verdelgd had, naar
het woord des HEEREN, dat Hij tot Elia gesproken had.
18. En Jehu verzamelde al het volk, en zeide tot hen: Achab heeft
Baal een weinig gediend; Jehu zal hem veel dienen.
19. Nu daarom roept alle profeten van Baal, al zijn dienaren, en al
zijn priesteren tot mij, dat niemand gemist worde; want ik heb
een grote offerande aan Baal; al wie gemist wordt, zal niet
leven. Doch Jehu deed dat door listigheid, opdat hij de dienaren
van Baal ombracht.
20. Verder zeide Jehu: Heiligt Baal een verbods [dag]. en zij riepen
[dien] uit.
21. Ook zond Jehu in het ganse Israel; en alle Baalsdienaren
kwamen, dat niet een man overbleef, die niet kwam; en zij
kwamen in het huis van Baal, dat het huis van Baal vervuld
werd van het ene einde tot het andere einde.
22. Toen zeide hij tot dengene, die over het klederhuis was: Breng
voor alle dienaren van Baal de kleding uit. En hij bracht voor
hen de kleding uit.
23. En Jehu kwam met Jonadab, den zoon van Rechab, in het huis
van Baal; en hij zeide tot de dienaren van Baal: Onderzoekt, en
ziet toe, dat hier misschien bij u niemand zij van de dienaren des
HEEREN, maar van de dienaren van Baal alleen.
24. Toen zij nu inkwamen, om slachtofferen en brandofferen te
1227
doen, bestelde zich Jehu daarbuiten tachtig mannen, en hij zeide:
Zo iemand van de mannen, die ik in uw handen gebracht heb,
ontkomt, zijn ziel zal voor deszelfs ziel zijn.
25. En het geschiedde, als hij voleind had het brandoffer te doen, dat
Jehu zeide tot de trawanten en tot de hoofdmannen: Komt in,
slaat hen, dat niemand uitkome. En zij sloegen hen met de
scherpte des zwaard; en de trawanten en hoofdmannen wierpen
hen weg; daarna kwamen zij tot de stad in het huis van Baal;
26. En zij brachten de opgerichte beelden uit het huis van Baal, en
verbrandden ze.
27. Zij braken ook het opgerichte beeld van Baal af; daartoe braken
zij het huis van Baal af, en maakten dat tot heimelijke
gemakken, tot op dezen dag.
28. Alzo verdelgde Jehu Baal uit Israel.
29. Maar van de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die
Israel zondigen deed, na te volgen, week Jehu niet af, [te]
[weten], van de gouden kalveren, die te Beth-el en die te Dan
waren.
30. De HEERE dan zeide tot Jehu: Daarom dat gij welgedaan hebt,
doende wat recht is in Mijn ogen, [en] hebt aan het huis van
Achab gedaan, naar alles, wat in Mijn hart was, zullen u zonen
tot het vierde gelid op den troon van Israel zitten.
31. Maar Jehu nam niet waar te wandelen in de wet des HEEREN,
des Gods van Israel, met zijn ganse hart; hij week niet van de
zonden van Jerobeam, die Israel zondigen deed.
32. In die dagen begon de HEERE Israel af te korten, want Hazael
sloeg ze in alle landpalen van Israel:
33. Van de Jordaan af, tegen den opgang der zon, het ganse land van
1228
Gilead, der Gadieten, en der Rubenieten, en der Manassieten;
van Aroer, dat aan de beek van Arnon is, en Gilead, en Basan.
34. Het overige nu der geschiedenissen van Jehu, en al wat hij
gedaan heeft, en al zijn macht, zijn die niet geschreven in het
boek der kronieken der koningen van Israel?
35. En Jehu ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem te
Samaria, en zijn zoon Joahaz werd koning in zijn plaats.
36. En de dagen, die Jehu over Israel geregeerd heeft in Samaria,
zijn acht en twintig jaren.
1229
2. Koningen
Hoofdstuk 11
1. Toen nu Athalia, de moeder van Ahazia, zag, dat haar zoon dood
was, zo maakte zij zich op, en bracht al het koninklijke zaad om.
2. Maar Joseba, de dochter van den koning Joram, de zuster van
Ahazia, nam Joas, den zoon van Ahazia, en stal hem uit het
midden van des konings zonen, die gedood werden, [zettende]
hem en zijn voedster in een slaapkamer; en zij verborgen hem
voor Athalia, dat hij niet gedood werd.
3. En hij was met haar verstoken in het huis des HEEREN zes
jaren; en Athalia regeerde over het land.
4. In het zevende jaar nu zond Jojada, en nam de oversten van
honderd met de hoofdmannen, en met de trawanten, en hij
bracht hen tot zich, in het huis des HEEREN; en hij maakte een
verbond met hen, en hij beedigde hen in het huis des HEEREN,
en hij toonde hun den zoon des konings.
5. En hij gebood hun, zeggende: Dit is de zaak, die gij doen zult:
een derde deel van u, die op den sabbat ingaan, zullen de wacht
waarnemen van het huis des konings;
6. En een derde deel zal zijn aan de poort Sur; en een derde deel
aan de poort achter de trawanten; zo zult gij waarnemen de
wacht van dit huis, tegen inbreking.
7. En de twee delen van ulieden, allen, die op den sabbat uitgaan,
zullen de wacht van het huis des HEEREN waarnemen bij den
koning.
1230
8. En gij zult den koning rondom omsingelen, een ieder met zijn
wapenen in zijn hand, en hij, die tussen de ordeningen intreedt,
zal gedood worden; en zijt gij bij den koning, als hij uitgaat, en
als hij inkomt.
9. De oversten dan van honderd deden naar al wat de priester
Jojada geboden had, en namen ieder zijn mannen, die op den
sabbat ingingen, met degenen, die op den sabbat uitgingen; en
zij kwamen tot den priester Jojada.
10. En de priester gaf aan de oversten van honderd de spiesen en de
schilden, die van den koning David geweest waren, die in het
huis des HEEREN geweest waren.
11. En de trawanten stonden, ieder met zijn wapenen in zijn hand,
van de rechterzijde van het huis, tot de linkerzijde van het huis,
naar het altaar en naar het huis toe, bij den koning rondom.
12. Daarna bracht hij des konings zoon voor, en zette hem de kroon
op, en [gaf] [hem] de getuigenis; en zij maakten hem koning, en
zalfden hem; daartoe klapten zij met de handen, en zeiden: De
koning leve!
13. Toen Athalia hoorde de stem der trawanten [en] des volks, zo
kwam zij tot het volk in het huis des HEEREN.
14. En zij zag toe, en ziet, de koning stond bij den pilaar, naar de
wijze, en de oversten en de trompetten bij den koning; en al het
volk des lands was blijde, en blies met trompetten. Toen
verscheurde Athalia haar klederen, en zij riep: Verraad, verraad!
15. Maar de priester Jojada gebood aan de oversten van honderd, die
over het heir gesteld waren, en zeide tot hen: Brengt haar uit tot
buiten de ordeningen, en doodt, wie haar volgt, met het zwaard;
want de priester had gezegd: Laat ze in het huis des HEEREN
1231
niet gedood worden.
16. En zij leiden de handen aan haar; en zij ging den weg van den
ingang der paarden naar het huis des konings, en zij werd daar
gedood.
17. En Jojada maakte een verbond tussen den HEERE en tussen den
koning, en tussen het volk, dat het den HEERE tot een volk zou
zijn; mitsgaders tussen den koning en tussen het volk.
18. Daarna ging al het volk des lands in het huis van Baal, en braken
dat af; zijn altaren en zijn beelden verbraken zij recht wel; en
Mattan, den priester van Baal, sloegen zij dood voor de altaren.
De priester nu bestelde de ambten in het huis des HEEREN.
19. En hij nam de oversten van honderd, en de hoofdmannen, en de
trawanten, en al het volk des lands; en zij brachten den koning af
uit het huis des HEEREN, en kwamen door den weg van de
poort der trawanten tot het huis des konings, en hij zat op den
troon der koningen.
20. En al het volk des lands was blijde, en de stad werd stil, nadat zij
Athalia met het zwaard gedood hadden [bij] des konings huis.
21. Joas was zeven jaren oud, toen hij koning werd.
1232
2. Koningen
Hoofdstuk 12
1. In het zevende jaar van Jehu werd Joas koning, en regeerde
veertig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Zibja
van Ber-seba.
2. En Joas deed dat recht was in de ogen des HEEREN, al zijn
dagen, in dewelke de priester Jojada hem onderwees.
3. Alleenlijk werden de hoogten niet weggenomen; het volk
offerde en rookte nog op de hoogten.
4. En Joas zeide tot de priesteren: Al het geld der geheiligde
dingen, dat gebracht zal worden in het huis des HEEREN, [te]
[weten] het geld desgenen, die overgaat [tot] [de] [getelden], het
geld van een ieder der personen [naar] zijn schatting, [en] al het
geld, dat in ieders hart komt, om [dat] te brengen in het huis des
HEEREN,
5. Zullen de priesters tot zich nemen, een ieder van zijn bekende;
en zij zullen de breuken van het huis verbeteren, naar alles wat
er voor breuk bevonden zal worden.
6. Maar het geschiedde in het drie en twintigste jaar van den
koning Joas, dat de priesters de breuken van het huis niet
gebeterd hadden.
7. Toen riep de koning Joas den priester Jojada en de [andere]
priesteren, en zeide tot hen: Waarom betert gijlieden niet de
breuken van het huis? Nu dan, neemt geen geld van uw
bekenden, dat gij het zoudt geven voor de breuken van het huis.
1233
8. En de priesters bewilligden van het volk geen geld te nemen,
noch de breuken van het huis te verbeteren.
9. Maar de priester Jojada nam een kist, en boorde een gat in haar
deksel, en zette die bij het altaar ter rechterhand, als iemand
inkwam in het huis des HEEREN; en de priesters, die den dorpel
bewaarden, staken daarin al het geld, dat ten huize des HEEREN
gebracht werd.
10. Het geschiedde nu, als zij zagen, dat veel gelds in de kist was,
dat des konings schrijver met den hogepriester opkwam, en zij
bonden het samen, en telden het geld, dat in het huis des
HEEREN gevonden werd.
11. En zij gaven het geld wel gewogen in handen der verzorgers van
dat werk, die gesteld waren over het huis des HEEREN; en zij
besteedden het uit aan de timmerlieden en aan de bouwlieden,
die het huis des HEEREN vermaakten;
12. En aan de metselaren, en aan de steenhouwers, en om hout en
gehouwen stenen te kopen, om de breuken van het huis des
HEEREN te verbeteren, en voor al wat uitgegeven werd voor
het huis, om [dat] te beteren.
13. Evenwel werden niet gemaakt voor het huis des HEEREN
zilveren schalen, gaffelen, sprengbekkens, trompetten, [noch]
enig gouden vat, of zilveren vat, van het geld, dat ten huize des
HEEREN gebracht werd.
14. Maar zij gaven dat aan degenen, die het werk deden; en zij
verbeterden daarmede het huis des HEEREN.
15. Daartoe eisten zij geen rekening van de mannen, wien zij dat
geld in hun handen gaven, om aan degenen, die het werk deden,
te geven; want zij handelden trouwelijk.
1234
16. Het geld van schuldoffer, en het geld van zondofferen werd ten
huize des HEEREN niet gebracht; het was voor de priesteren.
17. Toen trok Hazael, de koning van Syrie op, en krijgde tegen
Gath, en nam haar in; daarna stelde Hazael zijn aangezicht, om
tegen Jeruzalem op te trekken.
18. Maar Joas, de koning van Juda, nam al de geheiligde dingen, die
Josafat, en Joram, en Ahazia, zijn vaderen, de koningen van
Juda, geheiligd hadden, en zijn geheiligde dingen, en al het
goud, dat gevonden werd in de schatten van het huis des
HEEREN, en van het huis des konings, en zond het tot Hazael,
den koning van Syrie; toen trok hij op van Jeruzalem.
19. Het overige nu der geschiedenissen van Joas, en al wat hij
gedaan heeft, is dat niet geschreven in het boek der kronieken
der koningen van Juda?
20. En zijn knechten stonden op, en maakten een verbintenis, en
sloegen Joas, in het huis van Millo, dat afgaat naar Silla;
21. Want Jozacar, de zoon van Simeath, en Jozabad, de zoon van
Somer, zijn knechten, sloegen hem, dat hij stierf; en zij
begroeven hem met zijn vaderen in de stad Davids; en Amazia,
zijn zoon, werd koning in zijn plaats.
1235
2. Koningen
Hoofdstuk 13
1. In het drie en twintigste jaar van Joas, den zoon van Ahazia, den
koning van Juda, werd Joahaz, de zoon van Jehu, koning over
Israel, te Samaria, [en] [regeerde] zeventien jaren.
2. En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN; want hij
wandelde na de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die
Israel zondigen deed; hij week daarvan niet af.
3. Daarom ontstak des HEEREN toorn tegen Israel; en Hij gaf hen
in de hand van Hazael, den koning van Syrie, en in de hand van
Benhadad, den zoon van Hazael, al die dagen.
4. Doch Joahaz bad des HEEREN aangezicht ernstelijk aan; en de
HEERE verhoorde hem; want Hij zag de verdrukking van Israel,
dat de koning van Syrie hen verdrukte.
5. (Zo gaf de HEERE Israel een verlosser, dat zij van onder de
hand der Syriers uitkwamen; en de kinderen Israels woonden in
hun tenten, als te voren.
6. Nochtans weken zij niet af van de zonden van het huis van
Jerobeam, die Israel zondigen deed; [maar] hij wandelde daarin;
en het bos bleef ook staan te Samaria.)
7. Want hij had Joahaz geen volk laten overblijven dan vijftig
ruiteren en tien wagenen, en tien duizend voetvolks; want de
koning van Syrie had hen omgebracht, en had hen dorsende
gemaakt als stof.
8. Het overige nu der geschiedenissen van Joahaz, en al wat hij
1236
gedaan heeft, en zijn macht, zijn die niet geschreven in het boek
der kronieken der koningen van Israel?
9. En Joahaz ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem te
Samaria; en Joas, zijn zoon, regeerde in zijn plaats.
10. In het zeven en dertigste jaar van Joas, den koning van Juda,
werd Joas, de zoon van Joahaz, koning over Israel, te Samaria,
[en] [regeerde] zestien jaren.
11. En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN; hij week
niet af van al de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die
Israel zondigen deed, [maar] hij wandelde daarin.
12. Het overige nu der geschiedenissen van Joas, en al wat hij
gedaan heeft, en zijn macht, waarmede hij gestreden heeft tegen
Amazia, den koning van Juda, zijn die niet geschreven in het
boek der kronieken der koningen van Israel?
13. En Joas ontsliep met zijn vaderen, en Jerobeam zat op zijn troon.
En Joas werd begraven te Samaria, bij de koningen van Israel.
14. Elisa nu was krank geweest van zijn krankheid, van dewelke hij
stierf; en Joas, de koning van Israel, was tot hem afgekomen, en
had geweend over zijn aangezicht, en gezegd: Mijn vader, mijn
vader, wagen Israels en zijn ruiteren!
15. En Elisa zeide tot hem: Neem een boog en pijlen. En hij nam tot
zich een boog en pijlen.
16. En hij zeide tot den koning van Israel: Leg uw hand aan den
boog, en hij leide zijn hand [daaraan]; en Elisa leide zijn handen
op des konings handen.
17. En hij zeide: Doe het venster open tegen het oosten. En hij deed
het open. Toen zeide Elisa: Schiet. En hij schoot. En hij zeide:
Het is een pijl der verlossing des HEEREN, en een pijl der
1237
verlossing tegen de Syriers; want gij zult de Syriers slaan in
Afek, tot verdoens toe.
18. Daarna zeide hij: Neem de pijlen. En hij nam ze. Toen zeide hij
tot den koning van Israel: Sla tegen de aarde. En hij sloeg
driemaal; daarna stond hij stil.
19. Toen werd de man Gods zeer toornig op hem, en zeide: Gij
zoudt vijf [maal] of zesmaal geslagen hebben; dan zoudt gij de
Syriers tot verdoens toe geslagen hebben; doch nu zult gij de
Syriers driemaal slaan.
20. Daarna stierf Elisa, en zij begroeven hem. De benden nu der
Moabieten kwamen in het land met het ingaan des jaars.
21. En het geschiedde, als zij een man begroeven, dat zij, ziet, een
bende zagen; zo wierpen zij den man in het graf van Elisa; en
toen de man daarin kwam, en het gebeente van Elisa aanroerde,
werd hij levend, en rees op zijn voeten.
22. Hazael nu, de koning van Syrie, verdrukte Israel, al de dagen
van Joahaz.
23. Doch de HEERE was hun genadig, en ontfermde Zich hunner,
en wendde Zich tot hen, om Zijns verbonds wil met Abraham,
Izak en Jakob; en Hij wilde hen niet verderven, en heeft hen niet
verworpen van Zijn aangezicht, tot nu toe.
24. En Hazael, de koning van Syrie, stierf, en zijn zoon Benhadad
werd koning in zijn plaats.
25. Joas nu, de zoon van Joahaz, nam de steden weder in, uit de
hand van Benhadad, den zoon van Hazael, die hij uit de hand
van Joahaz, zijn vader, met krijg genomen had; Joas sloeg hem
driemaal, en bracht de steden aan Israel weder.
1238
2. Koningen
Hoofdstuk 14
1. In het tweede jaar van Joas, den zoon van Joahaz, den koning
van Israel, werd Amazia koning, de zoon van Joas, den koning
van Juda.
2. Vijf en twintig jaren was hij oud, toen hij koning werd, en
regeerde negen en twintig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner
moeder was Joaddan van Jeruzalem.
3. En hij deed dat recht was in de ogen des HEEREN, nochtans
niet als zijn vader David; hij deed naar alles, wat zijn vader Joas
gedaan had.
4. Alleenlijk werden de hoogten niet weggenomen; het volk
offerde en rookte nog op de hoogten.
5. Het geschiedde nu, als het koninkrijk in zijn hand versterkt was,
dat hij zijn knechten sloeg, die den koning, zijn vader, geslagen
hadden,
6. Doch de kinderen der doodslagers doodde hij niet; gelijk
geschreven is in het wetboek van Mozes, waar de HEERE
geboden heeft, zeggende: De vaders zullen voor de kinderen niet
gedood worden, en de kinderen zullen voor de vaders niet
gedood worden; maar een ieder zal om zijn zonde gedood
worden.
7. Hij sloeg de Edomieten in het Zoutdal tien duizend, en nam Sela
in met krijg, en noemde haar naam Jokteel, tot op dezen dag.
8. Toen zond Amazia boden tot Joas, den zoon van Joahaz, den
1239
zoon van Jehu, den koning van Israel, zeggende: Kom, laat ons
elkanders aangezicht zien.
9. Maar Joas, de koning van Israel, zond tot Amazia, den koning
van Juda, zeggende: De distel, die op den Libanon is, zond tot
den ceder, die op den Libanon is, zeggende: Geef uw dochter
mijn zoon ter vrouw; maar het gedierte des velds, dat op den
Libanon is, ging voorbij, en vertrad den distel.
10. Gij hebt de Edomieten dapper geslagen, daarom heeft uw hart u
verheven; heb de eer, en blijf in uw huis; want waarom zoudt gij
u in het kwade mengen, dat gij vallen zoudt, gij en Juda met u?
11. Doch Amazia hoorde niet; daarom toog Joas, de koning van
Israel, op, zodat hij en Amazia, de koning van Juda, elkanders
aangezicht zagen te Beth-semes, dat in Juda is.
12. En Juda werd geslagen voor het aangezicht van Israel, en zij
vloden, een iegelijk in zijn tenten.
13. En Joas, de koning van Israel, greep Amazia, den koning van
Juda, den zoon van Joas, den zoon van Ahazia, te Beth-semes,
en kwam te Jeruzalem; en hij brak aan den muur van Jeruzalem,
van de poort van Efraim tot aan de Hoekpoort, vierhonderd
ellen.
14. En hij nam al het goud, en het zilver, en al de vaten, die
gevonden werden in het huis des HEEREN, en in de schatten
van des konings huis, mitsgaders gijzelaars; en hij keerde weder
naar Samaria.
15. Het overige nu der geschiedenissen van Joas, wat hij gedaan
heeft, en zijn macht, en hoe hij gestreden heeft tegen Amazia,
den koning van Juda, zijn die niet geschreven in het boek der
kronieken der koningen van Israel?
1240
16. En Joas ontsliep met zijn vaderen, en werd te Samaria begraven
bij de koningen van Israel; en zijn zoon Jerobeam werd koning
in zijn plaats.
17. Amazia nu, de zoon van Joas, koning van Juda, leefde na den
dood van Joas, den zoon van Joahaz, den koning van Israel,
vijftien jaren.
18. Het overige nu der geschiedenissen van Amazia, is dat niet
geschreven in het boek der kronieken der koningen van Juda?
19. En zij maakten een verbintenis tegen hem te Jeruzalem, dat hij
vluchtte naar Lachis; maar zij zonden hem na tot Lachis, en
doodden hem aldaar.
20. En zij brachten hem op paarden; en hij werd te Jeruzalem
begraven, bij zijn vaderen, in de stad Davids.
21. En het ganse volk van Juda nam Azaria (die nu zestien jaren oud
was), en maakten hem koning in plaats van zijn vader Amazia.
22. Die bouwde Elath, en bracht haar weder aan Juda, nadat de
koning met zijn vaderen ontslapen was.
23. In het vijftiende jaar van Amazia, den zoon van Joas, den koning
van Juda, werd te Samaria koning, Jerobeam, de zoon van Joas,
koning van Israel, [en] [regeerde] een en veertig jaren.
24. En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN; hij week
niet van alle zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die
Israel zondigen deed.
25. Hij bracht ook weder de landpale van Israel van den ingang van
Hamath, tot aan de zee van het vlakke veld; naar het woord des
HEEREN, des Gods van Israel, dat Hij gesproken had door den
dienst van Zijn knecht Jona, den zoon van Amitthai, den profeet,
die van Gath-hefer was.
1241
26. Want de HEERE zag, dat de ellende van Israel zeer bitter was,
en dat er geen opgeslotenen noch verlatenen waren, en dat Israel
geen helper had.
27. En de HEERE had niet gesproken, dat Hij den naam van Israel
van onder den hemel verdelgen zou; maar Hij verloste hen door
de hand van Jerobeam, den zoon van Joas.
28. Het overige nu der geschiedenissen van Jerobeam, en al wat hij
gedaan heeft, en zijn macht, hoe hij gekrijgd heeft, en hoe hij
Damaskus en Hamath, tot Juda [behorende], aan Israel
wedergebracht heeft, zijn die niet geschreven in het boek der
kronieken der koningen van Israel?
29. En Jerobeam ontsliep met zijn vaderen, met de koningen van
Israel; en zijn zoon Zacharia, hoofdstuk werd koning in zijn
plaats.
1242
2. Koningen
Hoofdstuk 15
1. In het zeven en twintigste jaar van Jerobeam, den koning van
Israel, werd koning Azaria, de zoon van Amazia, den koning
van Juda.
2. Hij was zestien jaren oud, toen hij koning werd, en hij regeerde
twee en vijftig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was
Jecholia van Jeruzalem.
3. En hij deed dat recht was in de ogen des HEEREN, naar al wat
zijn vader Amazia gedaan had.
4. Alleenlijk werden de hoogten niet weggenomen; het volk
offerde en rookte nog op de hoogten.
5. En de HEERE plaagde den koning, dat hij melaats werd tot den
dag zijns doods; en hij woonde in een afgezonderd huis; doch
Jotham, de zoon des konings, was over het huis, richtende het
volk des lands.
6. Het overige nu der geschiedenissen van Azaria, en al wat hij
gedaan heeft, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken
der koningen van Juda?
7. En Azaria ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem bij
zijn vaderen, in de stad Davids; en zijn zoon Jotham werd
koning in zijn plaats.
8. In het acht en dertigste jaar van Azaria, den koning van Juda,
regeerde Zacharia, de zoon van Jerobeam, over Israel te
Samaria, zes maanden.
1243
9. En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, gelijk als
zijn vaderen gedaan hadden; hij week niet af van de zonden van
Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israel zondigen deed.
10. En Sallum, de zoon van Jabes, maakte een verbintenis tegen
hem, en sloeg hem voor het volk, en doodde hem; en hij werd
koning in zijn plaats.
11. Het overige nu der geschiedenissen van Zacharia, ziet, dat is
geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israel.
12. Dit was het woord des HEEREN, dat Hij gesproken had tot
Jehu, zeggende: U zullen zonen van het vierde gelid op den
troon van Israel zitten; en het is alzo geschied.
13. Sallum, de zoon van Jabes, werd koning, in het negen en
dertigste jaar van Uzzia, den koning van Juda; en hij regeerde
een volle maand te Samaria.
14. Want Menahem, de zoon van Gadi, toog op van Thirza, en
kwam te Samaria, en sloeg Sallum, den zoon van Jabes, te
Samaria, en doodde hem, en werd koning in zijn plaats.
15. Het overige nu der geschiedenissen van Sallum, en zijn
verbintenis, die hij maakte, ziet, die zijn geschreven in het boek
der kronieken der koningen van Israel.
16. Toen sloeg Menahem Tifsah, met allen, die daarin waren, ook
haar landpalen van Thirza af; omdat men niet [voor] [hem] had
opengedaan, zo sloeg hij [hen]; al haar bevruchte vrouwen
hieuw hij in stukken.
17. In het negen en dertigste jaar van Azaria, den koning van Juda,
werd Menahem, de zoon van Gadi, koning over Israel, [en]
[regeerde] tien jaren te Samaria.
18. En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN; hij week al
1244
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Statenvertaling - 2 - 28
- Parts
- Statenvertaling - 2 - 01Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4418Total number of unique words is 80258.3 of words are in the 2000 most common words75.1 of words are in the 5000 most common words82.2 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 02Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4559Total number of unique words is 78756.5 of words are in the 2000 most common words71.7 of words are in the 5000 most common words78.3 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 03Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4395Total number of unique words is 80641.7 of words are in the 2000 most common words52.5 of words are in the 5000 most common words57.3 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 04Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4378Total number of unique words is 80846.0 of words are in the 2000 most common words60.3 of words are in the 5000 most common words65.8 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 05Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4503Total number of unique words is 91051.2 of words are in the 2000 most common words67.6 of words are in the 5000 most common words76.1 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 06Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4519Total number of unique words is 93649.8 of words are in the 2000 most common words65.8 of words are in the 5000 most common words73.2 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 07Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4551Total number of unique words is 82054.4 of words are in the 2000 most common words70.4 of words are in the 5000 most common words76.0 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 08Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4580Total number of unique words is 84757.4 of words are in the 2000 most common words72.0 of words are in the 5000 most common words79.8 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 09Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4521Total number of unique words is 87757.0 of words are in the 2000 most common words72.5 of words are in the 5000 most common words79.3 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 10Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4527Total number of unique words is 90055.9 of words are in the 2000 most common words73.1 of words are in the 5000 most common words79.3 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 11Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4590Total number of unique words is 86654.8 of words are in the 2000 most common words70.3 of words are in the 5000 most common words76.7 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 12Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4586Total number of unique words is 87753.8 of words are in the 2000 most common words69.6 of words are in the 5000 most common words75.2 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 13Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4601Total number of unique words is 78459.4 of words are in the 2000 most common words76.3 of words are in the 5000 most common words83.8 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 14Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4605Total number of unique words is 80955.9 of words are in the 2000 most common words71.6 of words are in the 5000 most common words77.1 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 15Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4538Total number of unique words is 87753.7 of words are in the 2000 most common words72.7 of words are in the 5000 most common words79.1 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 16Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4474Total number of unique words is 87655.6 of words are in the 2000 most common words69.8 of words are in the 5000 most common words76.3 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 17Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4639Total number of unique words is 87157.8 of words are in the 2000 most common words74.8 of words are in the 5000 most common words80.2 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 18Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4679Total number of unique words is 85957.3 of words are in the 2000 most common words73.2 of words are in the 5000 most common words79.9 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 19Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4485Total number of unique words is 102449.3 of words are in the 2000 most common words64.6 of words are in the 5000 most common words71.0 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 20Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4545Total number of unique words is 86654.2 of words are in the 2000 most common words69.6 of words are in the 5000 most common words76.6 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 21Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4484Total number of unique words is 79155.1 of words are in the 2000 most common words70.9 of words are in the 5000 most common words78.1 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 22Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4467Total number of unique words is 85256.6 of words are in the 2000 most common words72.4 of words are in the 5000 most common words78.7 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 23Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4589Total number of unique words is 76959.7 of words are in the 2000 most common words72.6 of words are in the 5000 most common words79.6 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 24Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4658Total number of unique words is 83558.9 of words are in the 2000 most common words73.3 of words are in the 5000 most common words80.3 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 25Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4695Total number of unique words is 83458.8 of words are in the 2000 most common words74.5 of words are in the 5000 most common words81.1 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 26Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4671Total number of unique words is 82259.4 of words are in the 2000 most common words73.7 of words are in the 5000 most common words80.7 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 27Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4554Total number of unique words is 76755.2 of words are in the 2000 most common words70.9 of words are in the 5000 most common words78.1 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 28Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4510Total number of unique words is 84555.2 of words are in the 2000 most common words71.3 of words are in the 5000 most common words78.2 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 29Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4472Total number of unique words is 83853.5 of words are in the 2000 most common words69.2 of words are in the 5000 most common words76.2 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 30Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4281Total number of unique words is 108829.3 of words are in the 2000 most common words38.6 of words are in the 5000 most common words44.1 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 31Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4308Total number of unique words is 93435.0 of words are in the 2000 most common words45.0 of words are in the 5000 most common words52.2 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 32Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4376Total number of unique words is 104545.9 of words are in the 2000 most common words59.7 of words are in the 5000 most common words67.8 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 33Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4376Total number of unique words is 90648.0 of words are in the 2000 most common words63.2 of words are in the 5000 most common words71.0 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 34Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4352Total number of unique words is 88346.5 of words are in the 2000 most common words60.9 of words are in the 5000 most common words68.4 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 35Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4441Total number of unique words is 84553.0 of words are in the 2000 most common words69.3 of words are in the 5000 most common words75.9 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 36Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4367Total number of unique words is 89351.8 of words are in the 2000 most common words68.5 of words are in the 5000 most common words76.2 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 37Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4494Total number of unique words is 88653.1 of words are in the 2000 most common words70.2 of words are in the 5000 most common words77.4 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 38Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4483Total number of unique words is 85350.2 of words are in the 2000 most common words66.8 of words are in the 5000 most common words74.6 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 39Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4387Total number of unique words is 87251.6 of words are in the 2000 most common words67.9 of words are in the 5000 most common words76.7 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 40Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4285Total number of unique words is 88146.6 of words are in the 2000 most common words60.8 of words are in the 5000 most common words67.6 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 41Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4334Total number of unique words is 87949.4 of words are in the 2000 most common words64.6 of words are in the 5000 most common words73.1 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 42Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4381Total number of unique words is 97350.4 of words are in the 2000 most common words64.1 of words are in the 5000 most common words69.4 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 43Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4265Total number of unique words is 101247.5 of words are in the 2000 most common words60.6 of words are in the 5000 most common words66.1 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 44Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4313Total number of unique words is 95343.7 of words are in the 2000 most common words57.4 of words are in the 5000 most common words63.8 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 45Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 3955Total number of unique words is 71860.0 of words are in the 2000 most common words76.0 of words are in the 5000 most common words81.5 of words are in the 8000 most common words