Johannes Bogerman Willem Baudartius Gerson Bucerus Jacobus Rolandus Hermannus Faukelius Petrus Cornelisz Festus Hommius Antonius Walaeus
Statenvertaling - 2
Statenvertaling - 2 - 38
Total number of words is 4483
Total number of unique words is 853
50.2 of words are in the 2000 most common words
66.8 of words are in the 5000 most common words
74.6 of words are in the 8000 most common words
8. En de Levieten en gans Juda deden naar alles, wat de priester
Jojada geboden had; en zij namen een ieder zijn mannen, die op
den sabbat inkwamen, met degenen, die op den sabbat
uitgingen; want de priester Jojada had aan de verdelingen geen
verlof gegeven.
9. Verder gaf de priester Jojada aan de oversten der honderden de
spiesen, en de rondassen, en de schilden, die van den koning
David geweest waren, die in het huis Gods waren.
10. En hij stelde al het volk, en een ieder met zijn geweer in zijn
hand, van de rechterzijde van het huis tot de linkerzijde van het
huis, naar het altaar, en naar het huis, bij den koning rondom.
11. Toen brachten zij des konings zoon voor, en zetten hem de
kroon op, en [gaven] [hem] de getuigenis, en zij maakten hem
koning; en Jojada en zijn zonen zalfden hem, en zeiden: De
koning leve!
12. Toen nu Athalia hoorde de stem des volks, dat toeliep en den
koning roemde, kwam zij tot het volk in het huis des HEEREN.
13. En zij zag toe; en ziet, de koning stond bij zijn pilaar, aan den
ingang; en de oversten en de trompetten waren bij den koning;
en al het volk des lands was blijde, en blies met de trompetten;
en de zangers waren er met muzikale instrumenten, en gaven te
kennen, dat men lofzingen zou; toen verscheurde Athalia haar
klederen, en zij riep: Verraad, verraad!
14. Maar de priester Jojada bracht de oversten der honderden, die
over het heir gesteld waren, uit, en zeide tot hen: Brengt ze uit
1454
tot buiten de ordeningen, en die haar volgt, zal met het zwaard
gedood worden; want de priester had gezegd: Gij zult ze in het
huis des HEEREN niet doden.
15. En zij leiden de handen aan haar, en zij ging naar den ingang van
de Paardenpoort, naar het huis des konings; en zij doodden ze
daar.
16. En Jojada maakte een verbond tussen zich, en tussen al het volk,
en tussen den koning, dat zij den HEERE tot een volk zouden
zijn.
17. Daarna ging al het volk in het huis van Baal, en braken dat af; en
zijn altaren en zijn beelden verbraken zij, en Matthan, den
priester van Baal, sloegen zij dood voor de altaren.
18. Jojada nu bestelde de ambten in het huis des HEEREN, onder de
hand der Levietische priesteren, die David in het huis des
HEEREN afgedeeld had, om de brandofferen des HEEREN te
offeren, gelijk in de wet van Mozes geschreven is, met
blijdschap en met gezang, naar de instelling van David.
19. En hij stelde de poortiers aan de poorten van het huis des
HEEREN, opdat niemand, in enig ding onrein zijnde, inkwame.
20. En hij nam de oversten der honderden, en de machtigen, en die
heerschappij hadden onder het volk, en al het volk des lands, en
bracht den koning van het huis des HEEREN af, en zij kwamen
door het midden der hoge poort in het huis des konings; en zij
zetten den koning op den troon des koninkrijks.
21. En al het volk des lands was blijde, en de stad werd stil, nadat zij
Athalia met het zwaard gedood hadden.
1455
2. Kronieken
Hoofdstuk 24
1. Joas was zeven jaren oud, toen hij koning werd, en hij regeerde
veertig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Zibja,
van Ber-seba.
2. En Joas deed dat recht was in de ogen des HEEREN, al de dagen
van den priester Jojada.
3. En Jojada nam voor hem twee vrouwen; en hij gewon zonen en
dochteren.
4. Het geschiedde nu na dezen, dat het in het hart van Joas was, het
huis des HEEREN te vernieuwen.
5. Zo vergaderde hij de priesteren en de Levieten, en zeide tot hen:
Trekt uit tot de steden van Juda, en vergadert geld van het ganse
Israel, om het huis uws Gods te beteren van jaar tot jaar; en
gijlieden, haast tot deze zaak; maar de Levieten haastten niet.
6. En de koning riep Jojada, het hoofd, en zeide tot hem: Waarom
hebt gij geen onderzoek gedaan bij de Levieten, dat zij uit Juda
en uit Jeruzalem inbrengen zouden de schatting van Mozes, den
knecht des HEEREN, en van de gemeente van Israel, voor de
tent der getuigenis?
7. Want als Athalia goddelooslijk handelde, hadden haar zonen het
huis Gods opengebroken, ja, zelfs alle geheiligde dingen van het
huis des HEEREN besteed aan de Baals.
8. En de koning gebood, en zij maakten een kist, en stelden die
buiten aan de poort van het huis des HEEREN.
1456
9. En men deed uitroeping in Juda en in Jeruzalem, dat men den
HEERE inbrengen zou de schatting van Mozes, den knecht
Gods, over Israel in de woestijn.
10. Toen verblijdden zich alle oversten en al het volk, en zij
brachten in, en wierpen in de kist, totdat men voleind had.
11. Het geschiedde nu ter tijd, als hij de kist, naar des konings bevel,
door de hand der Levieten, inbracht, en als zij zagen, dat er veel
gelds was, dat de schrijver des konings kwam, en de bestelde
van den hoofdpriester, en de kist ledig maakten, en die
opnamen, en die wederbrachten aan haar plaats; alzo deden zij
van dag tot dag, en verzamelden geld in menigte;
12. Hetwelk de koning en Jojada gaven aan degenen, die het werk
van den dienst van het huis des HEEREN verzorgden; en zij
huurden houwers en timmerlieden, om het huis des HEEREN te
vernieuwen, mitsgaders ook werkmeesters in ijzer en koper, om
het huis des HEEREN te beteren.
13. Zo deden de verzorgers van het werk, dat de betering des werks
door hun hand toenam; en zij herstelden het huis Gods in zijn
gestaltenis, en maakten het vast.
14. Als zij nu voleind hadden, brachten zij voor den koning en
Jojada het overige des gelds, waarvan hij vaten maakte voor het
huis des HEEREN, vaten om te dienen en te offeren, en
rookschalen, en gouden en zilveren vaten; en zij offerden
geduriglijk brandofferen in het huis des HEEREN al de dagen
van Jojada.
15. En Jojada werd oud en zat van dagen, en stierf; hij was honderd
en dertig jaren oud, toen hij stierf.
16. En zij begroeven hem in de stad Davids, bij de koningen; want
1457
hij had goed gedaan in Israel, beide aan God en zijn huize.
17. Maar na den dood van Jojada kwamen de vorsten van Juda, en
bogen zich neder voor den koning; toen hoorde de koning naar
hen.
18. Zo verlieten zij het huis des HEEREN, des Gods hunner
vaderen, en dienden de bossen en de afgoden; toen was een
grote toornigheid over Juda en Jeruzalem, om deze hun schuld.
19. Doch Hij zond profeten onder hen, om hen tot den HEERE te
doen wederkeren; die betuigden tegen hen, maar zij neigden de
oren niet.
20. En de Geest Gods toog Zacharia aan, den zoon van Jojada, den
priester, die boven het volk stond, en hij zeide tot hen: Zo zegt
God: Waarom overtreedt gij de geboden des HEEREN? Daarom
zult gij niet voorspoedig zijn; dewijl gij den HEERE verlaten
hebt, zo zal Hij u verlaten.
21. En zij maakten een verbintenis tegen hem, en stenigden hem met
stenen door het gebod des konings, in het voorhof van het huis
des HEEREN.
22. Zo gedacht de koning Joas niet der weldadigheid, die zijn vader
Jojada aan hem gedaan had, maar doodde zijn zoon; dewelke,
als hij stierf, zeide: De HEERE zal het zien en zoeken!
23. Daarom geschiedde het met den omgang des jaars, dat de
heirkracht van Syrie tegen hem optoog, en zij kwamen tot Juda
en Jeruzalem, en verdierven uit het volk al de vorsten des volks;
en zij zonden al hun roof tot den koning van Damaskus.
24. Hoewel de heirkracht van Syrie met weinig mannen kwam,
evenwel gaf de HEERE in hun hand een heirkracht van grote
menigte, dewijl zij den HEERE, den God hunner vaderen,
1458
verlaten hadden; alzo voerden zij de oordelen uit tegen Joas.
25. En toen zij van hem getogen waren (want zij lieten hem in grote
krankheden), maakten zijn knechten, om het bloed der zonen
van den priester Jojada, een verbintenis tegen hem, en zij
sloegen hem dood op zijn bed, dat hij stierf; en zij begroeven
hem in de stad Davids, maar zij begroeven hem niet in de graven
der koningen.
26. Dezen nu zijn, die een verbintenis tegen hem maakten: Zabad,
de zoon van Simeath, de Ammonietische, en Jozabad, de zoon
van Simrith, de Moabietische.
27. Aangaande nu zijn zonen, en de grootheid van den last, hem
[opgelegd], en het gebouw van het huis Gods, ziet, zij zijn
geschreven in de historie van het boek der koningen; en zijn
zoon Amazia werd koning in zijn plaats.
1459
2. Kronieken
Hoofdstuk 25
1. Amazia, vijf en twintig jaren oud zijnde, werd koning, en
regeerde negen en twintig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner
moeder was Joaddan, van Jeruzalem.
2. En hij deed dat recht was in de ogen des HEEREN, doch niet
met een volkomen hart.
3. Het geschiedde nu, als het koninkrijk aan hem gesterkt was, dat
hij zijn knechten, die den koning, zijn vader, geslagen hadden,
doodde.
4. Doch hun kinderen doodde hij niet, maar hij [deed], gelijk in de
wet, in het boek van Mozes, geschreven is, waar de HEERE
geboden heeft, zeggende: De vaders zullen niet sterven om de
kinderen, en de kinderen zullen niet sterven om de vaders; maar
een ieder zal om zijn zonde sterven.
5. En Amazia vergaderde Juda, en stelde hen, naar de huizen der
vaderen, tot oversten van duizenden en tot oversten van
honderden, door gans Juda en Benjamin; en hij monsterde hen,
van twintig jaren oud en daarboven, en vond hen driehonderd
duizend uitgelezenen, uittrekkende ten heire, handelende spies
en rondas.
6. Daartoe huurde hij uit Israel honderd duizend kloeke helden,
voor honderd talenten zilvers.
7. Maar er kwam een man Gods tot hem, zeggende: O, koning! laat
het heir van Israel met u niet gaan; want de HEERE is niet met
1460
Israel, [met] alle kinderen van Efraim.
8. Maar zo gij gaat, doe het, wees sterk ten strijde; God zal u doen
vallen voor den vijand; want in God is kracht, om te helpen en
om te doen vallen.
9. En Amazia zeide tot den man Gods: Maar wat zal men doen met
de honderd talenten, die ik aan de benden van Israel gegeven
heb? En de man Gods zeide: De HEERE heeft meer dan dit, om
u te geven.
10. Toen scheidde Amazia die af, te weten de benden, die uit Efraim
tot hem gekomen waren, dat zij naar hun plaats gingen; daarom
ontstak hun toorn zeer tegen Juda, en zij keerden weder tot hun
plaats in hittigheid des toorns.
11. Amazia nu sterkte zich, en leidde zijn volk uit, en toog in het
Zoutdal, en sloeg van de kinderen van Seir tien duizend.
12. Daartoe vingen de kinderen van Juda tien duizend levend, en
brachten ze op de hoogte der steenrots, en stieten hen van de
spits der steenrots af, dat zij allen barstten.
13. Maar de mannen der benden, die Amazia had doen wederkeren,
dat zij met hem in den strijd niet zouden trekken, die deden een
inval in de steden van Juda, van Samaria af tot Beth-horon toe,
en sloegen van hen drie duizend, en roofden veel roofs.
14. Het geschiedde nu, nadat Amazia van het slaan der Edomieten
gekomen was, en dat hij de goden der kinderen van Seir
medegebracht had, dat hij die zich tot goden stelde, en zich voor
dezelve neder boog en dien rookte.
15. Toen ontstak de toorn des HEEREN tegen Amazia; en Hij zond
tot hem een profeet, die zeide tot hem: Waarom hebt gij de
goden van dat volk gezocht, die hun volk niet gered hebben uit
1461
uw hand?
16. En het geschiedde, als hij tot hem sprak, dat hij hem zeide: Heeft
men u tot des konings raadgever gesteld? Houd gij op; waarom
zouden zij u slaan? Toen hield de profeet op, en zeide: Ik merk,
dat God besloten heeft u te verderven, dewijl gij dit gedaan, en
naar mijn raad niet gehoord hebt.
17. En Amazia, de koning van Juda, werd te rade, dat hij zond tot
Joas, den zoon van Joahaz, den zoon van Jehu, den koning van
Israel, om te zeggen: Kom, laat ons elkanders aangezicht zien.
18. Maar Joas, de koning van Israel, zond tot Amazia, den koning
van Juda, om te zeggen: De distel, die op den Libanon is, zond
tot den ceder, die op den Libanon is, om te zeggen: Geef uw
dochter mijn zoon ter vrouw; maar het gedierte des velds, dat op
den Libanon is, ging voorbij, en vertrad de distel.
19. Gij zegt: Zie, gij hebt de Edomieten geslagen; daarom heeft uw
hart u verheven, om te roemen; nu, blijf in uw huis; waarom
zoudt gij u in het kwaad mengen, dat gij vallen zoudt; gij en
Juda met u?
20. Doch Amazia hoorde niet, want het was van God, opdat Hij hen
in [hun] hand gave, overmits zij de goden der Edomieten
gezocht hadden.
21. Zo toog Joas, de koning van Israel, op, en hij en Amazia, de
koning van Juda, zagen elkanders aangezichten te Beth-semes,
dat in Juda is.
22. En Juda werd geslagen voor het aangezicht van Israel; en zij
vloden een iegelijk in zijn tenten.
23. En Joas, de koning van Israel, greep Amazia, den koning van
Juda, den zoon van Joas, den zoon van Joahaz, te Beth-semes;
1462
en hij bracht hem te Jeruzalem, en hij brak aan den muur van
Jeruzalem, van de poort van Efraim tot aan de Hoekpoort,
vierhonderd ellen.
24. Daartoe [nam] hij al het goud, en het zilver, en al de vaten, die in
het huis Gods gevonden werden, bij Obed-edom, en de schatten
van het huis des konings, mitsgaders gijzelaars, en hij keerde
weder naar Samaria.
25. Amazia nu, de zoon van Joas, de koning van Juda, leefde na den
dood van Joas, den zoon van Joahaz, den koning van Israel,
vijftien jaren.
26. Het overige nu der geschiedenissen van Amazia, de eerste en de
laatste, ziet, zijn die niet geschreven in het boek der koningen
van Juda en Israel?
27. Van den tijd nu af, dat Amazia afgeweken was van achter den
HEERE, zo maakten zij in Jeruzalem een verbintenis tegen hem;
doch hij vluchtte naar Lachis. Toen zonden zij hem na tot
Lachis, en doodden hem aldaar.
28. En zij brachten hem op paarden, en begroeven hem bij zijn
vaderen in de stad van Juda.
1463
2. Kronieken
Hoofdstuk 26
1. Toen nam het ganse volk van Juda Uzzia (die nu zestien jaren
oud was), en maakte hem koning in de plaats van zijn vader
Amazia.
2. Dezelve bouwde Eloth, en bracht ze weder aan Juda, nadat de
koning met zijn vaderen ontslapen was.
3. Zestien jaren was Uzzia oud, toen hij koning werd, en hij
regeerde twee en vijftig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner
moeder was Jecholia, van Jeruzalem.
4. En hij deed dat recht was in de ogen des HEEREN, naar alles,
wat zijn vader Amazia gedaan had.
5. Want hij begaf zich om God te zoeken, in de dagen van
Zacharia, die verstandig was in de gezichten Gods; in de dagen
nu, dat hij den HEERE zocht, maakte hem God voorspoedig.
6. Want hij toog uit, en krijgde tegen de Filistijnen, en brak den
muur van Gath, en den muur van Jabne, en den muur van
Asdod; daartoe bouwde hij steden in Asdod, en onder de
Filistijnen.
7. En God hielp hem tegen de Filistijnen, en tegen de Arabieren,
die te Gur-baal woonden, en [tegen] de Meunieten.
8. En de Ammonieten gaven Uzzia geschenken; en zijn naam ging
tot den ingang van Egypte, want hij sterkte zich ten hoogste.
9. Daartoe bouwde Uzzia torens te Jeruzalem, aan de Hoekpoort en
aan de Dalpoort, en aan de hoeken; en hij sterkte ze.
1464
10. Hij bouwde ook torens in de woestijn, en hieuw vele putten uit,
overmits hij veel vee had, beide in de laagten en in de effene
velden; akkerlieden en wijngaardeniers op de bergen en op de
vruchtbare velden; want hij was een liefhebber van den land
[bouw].
11. Verder had Uzzia een heirkracht van geoefenden ten oorlog,
uittrekkende ten heire bij benden, naar het getal hunner
monstering, daar de hand van Jeiel, den schrijver, en Mahaseja,
den ambtman; onder de hand van Hananja, [een] van de vorsten
des konings.
12. Het gehele getal van de hoofden der vaderen, der strijdbare
helden, was twee duizend en zeshonderd.
13. En onder hun hand was een krijgsheir van driehonderd zeven
duizend en vijfhonderd, die met strijdbare kracht zich ten oorlog
oefenden, om den koning tegen den vijand te helpen.
14. En Uzzia bereidde voor hen, voor het ganse heir, schilden, en
spiesen, en helmen, en pantsieren, en bogen, zelfs tot de
slingerstenen toe.
15. Hij maakte ook te Jeruzalem kunstige werken, bedenking van
kunstige werkmeesters, dat zij op de torens en op de hoeken zijn
zouden, om met pijlen en met grote stenen, te schieten; zo ging
zijn naam tot verre toe uit, want hij werd wonderlijk geholpen,
totdat hij sterk was.
16. Maar als hij sterk geworden was, verhief zich zijn hart tot
verdervens toe, en hij overtrad tegen den HEERE, zijn God;
want hij ging in den tempel des HEEREN, om te roken op het
reukaltaar.
17. Doch Azaria, de priester, ging hem na, en met hem des
1465
HEEREN priesters, tachtig kloeke mannen.
18. En zij wederstonden den koning Uzzia, en zeiden tot hem: Het
komt u niet toe, Uzzia, den HEERE te roken, maar den
priesteren, Aarons zonen, die geheiligd zijn, om te roken; ga uit
het heiligdom, want gij hebt overtreden, en het zal u niet tot eer
zijn van den HEERE God.
19. Toen werd Uzzia toornig, en het reukwerk was in zijn hand, om
te roken; als hij nu toornig werd tegen de priesteren, rees de
melaatsheid op aan zijn voorhoofd, voor het aangezicht der
priesteren in het huis des HEEREN, van boven het reukaltaar.
20. Alstoen zag de hoofdpriester Azaria op hem, en al de priesteren
en ziet, hij was melaats aan zijn voorhoofd, en zij stieten hem
met der haast van daar, ja hij zelf werd ook gedreven uit te gaan,
omdat de HEERE hem geplaagd had.
21. Alzo was de koning Uzzia melaats tot aan den dag zijns doods;
en melaats zijnde, woonde hij in een afgezonderd huis, want hij
was van het huis des HEEREN afgesneden; Jotham nu, zijn
zoon, was over het huis des konings, richtende het volk des
lands.
22. Het overige nu der geschiedenissen van Uzzia, de eerste en de
laatste, heeft de profeet Jesaja, de zoon van Amos, beschreven.
23. En Uzzia ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem bij
zijn vaderen, in het veld van de begrafenis, die van de koningen
was; want zij zeiden: hij is melaats; en zijn zoon Jotham werd
koning in zijn plaats.
1466
2. Kronieken
Hoofdstuk 27
1. Jotham was vijf en twintig jaren oud, toen hij koning werd, en
hij regeerde zestien jaren te Jeruzalem; en de naam zijner
moeder was Jerusa, een dochter van Zadok.
2. En hij deed dat recht was in de ogen des HEEREN, naar alles,
wat zijn vader Uzzia gedaan had, behalve dat hij in den tempel
des HEEREN niet ging; en het volk verdierf zich nog.
3. Dezelve bouwde de hoge poorten aan het huis des HEEREN; hij
bouwde ook veel aan den muur van Ofel.
4. Daartoe bouwde hij steden op het gebergte van Juda; en in de
wouden bouwde hij burchten en torens.
5. Hij krijgde ook tegen den koning der kinderen Ammons, en had
de overhand over hen, zodat de kinderen Ammons in datzelfde
jaar hem gaven honderd talenten zilvers, en tien duizend kor
tarwe, en tien duizend gerst; dit brachten hem de kinderen
Ammons wederom, ook in het tweede en in het derde jaar.
6. Alzo versterkte zich Jotham; want hij richtte zijn wegen voor het
aangezicht des HEEREN, zijns Gods.
7. Het overige nu der geschiedenissen van Jotham, en al zijn
krijgen, en zijn wegen, ziet, zij zijn geschreven in het boek der
koningen van Israel en Juda.
8. Hij was vijf en twintig jaren oud, toen hij koning werd; en hij
regeerde zestien jaren te Jeruzalem.
9. En Jotham ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem in de
1467
stad Davids; en zijn zoon Achaz werd koning in zijn plaats.
1468
2. Kronieken
Hoofdstuk 28
1. Achaz was twintig jaren oud, toen hij koning werd, en regeerde
zestien jaren te Jeruzalem; en hij deed niet dat recht was in de
ogen des HEEREN, gelijk zijn vader David;
2. Maar hij wandelde in de wegen der koningen van Israel; daartoe
maakte hij ook gegotene beelden voor de Baals.
3. Dezelve rookte ook in het dal des zoons van Hinnom; en hij
brandde zijn zonen in het vuur, naar de gruwelen der heidenen,
die de HEERE voor het aangezicht der kinderen Israels uit de
bezitting verdreven had.
4. Ook offerde hij en rookte op de hoogten en op de heuvelen,
mitsgaders onder alle groen geboomte.
5. Daarom gaf hem de HEERE, zijn God, in de hand des konings
van Syrie, dat zij hem sloegen, en van hem gevankelijk
wegvoerden een grote menigte van gevangenen, die zij te
Damaskus brachten. En hij werd ook gegeven in de hand des
konings van Israel, die hem sloeg met een groten slag.
6. Want Pekah, de zoon van Remalia, sloeg in Juda honderd en
twintig duizend dood op een dag, allen strijdbare mannen, omdat
zij den HEERE, den God hunner vaderen, verlaten hadden.
7. En Zichri, een geweldig man van Efraim, sloeg Maaseja, den
zoon des konings, dood, en Azrikam, den huisoverste,
mitsgaders Elkana, den tweede na den koning.
8. En de kinderen Israels voerden van hun broederen gevankelijk
1469
weg tweehonderd duizend, vrouwen, zonen en dochteren, en
plunderden ook veel roofs van hen; en zij brachten den roof te
Samaria.
9. Aldaar nu was een profeet des HEEREN, wiens naam was Oded;
die ging uit, het heir tegen, dat naar Samaria kwam, en zeide tot
hen: Ziet, door de grimmigheid des HEEREN, des Gods uwer
vaderen, over Juda, heeft Hij hen in uw hand gegeven, en gij
hebt hen doodgeslagen in toornigheid, [die] tot aan den hemel
raakt.
10. Daartoe denkt gij nu de kinderen van Juda en Jeruzalem u tot
slaven en slavinnen te onderwerpen; zijt gij het niet alleenlijk?
Bij ulieden zijn schulden tegen den HEERE, uw God.
11. Nu dan, hoort mij, en brengt de gevangenen weder, die gij van
uw broederen gevankelijk weggevoerd hebt; want de hitte van
des HEEREN toorn is over u.
12. Toen maakten zich mannen op van de hoofden der kinderen van
Efraim, Azaria, de zoon van Johanan, Berechja, de zoon van
Mesillemoth en Jehizkia, de zoon van Sallum, en Amasa, de
zoon van Hadlai, tegen degenen, die uit het heir kwamen.
13. En zij zeiden tot hen: Gij zult deze gevangenen hier niet
inbrengen, tot een schuld over ons tegen den HEERE; denkt
gijlieden toe te doen tot onze zonden en tot onze schulden,
hoewel wij vele schulden hebben, en de hitte des toorns over
Israel is?
14. Toen lieten de toegerusten de gevangenen en den roof voor het
aangezicht der oversten en der ganse gemeente.
15. De mannen nu, die met namen uitgedrukt zijn, maakten zich op,
en grepen de gevangenen, en kleedden van den roof al hun
1470
naakten; en zij kleedden hen, en schoeiden hen, en spijsden hen,
en drenkten hen, en zalfden hen, en voerden ze op ezelen, allen
die zwak waren, en brachten hen te Jericho, de Palmstad, bij hun
broederen; daarna keerden zij weder naar Samaria.
16. Ter zelfder tijd zond de koning Achaz tot de koningen van
Assyrie, dat zij hem helpen zouden.
17. Daarenboven waren ook de Edomieten gekomen, en hadden
Juda geslagen en gevangenen gevankelijk weggevoerd.
18. Daartoe waren de Filistijnen in de steden der laagte en het
zuiden van Juda ingevallen, en hadden ingenomen Beth-semes,
en Ajalon, en Gederoth, en Socho en haar onderhorige plaatsen,
en Timna en haar onderhorige plaatsen, en Gimzo en haar
onderhorige plaatsen; en zij woonden aldaar.
19. Want de HEERE vernederde Juda, om der wille van Achaz, den
koning Israels; want hij had Juda afgetrokken, dat het gans zeer
overtrad tegen den HEERE.
20. En Tiglath-pilneser, de koning van Assyrie, kwam tot hem; doch
hij benauwde hem, en sterkte hem niet.
21. Want Achaz nam een deel van het huis des HEEREN, en van het
huis des konings en der vorsten, hetwelk hij den koning van
Assyrie gaf; maar hij hielp hem niet.
22. Ja, ter tijd, als men hem benauwde, zo maakte hij des
overtredens tegen den HEERE nog meer; dit was de koning
Achaz.
23. Want hij offerde den goden van Damaskus, die hem geslagen
hadden, en zeide: Omdat de goden der koningen van Syrie hen
helpen, zal ik hun offeren, opdat zij mij [ook] helpen; maar zij
waren hem tot zijn val, mitsgaders aan gans Israel.
1471
24. En Achaz verzamelde de vaten van het huis Gods, en hieuw de
vaten van het huis Gods in stukken, en sloot de deuren van het
huis des HEEREN toe; daartoe maakte hij zich altaren in alle
hoeken te Jeruzalem.
25. Ook maakte hij in elke stad van Juda hoogten, om anderen
goden te roken; alzo verwekte hij den HEERE, zijner vaderen
God, tot toorn.
26. Het overige nu der geschiedenissen, en al zijn wegen, de eerste
en de laatste, ziet, zij zijn geschreven in het boek der koningen
van Juda en Israel.
27. En Achaz ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem in de
stad te Jeruzalem; maar zij brachten hem niet in de graven der
koningen van Israel; en zijn zoon Jehizkia werd koning in zijn
plaats.
1472
2. Kronieken
Hoofdstuk 29
1. Jehizkia werd koning, vijf en twintig jaren oud zijnde, en
regeerde negen en twintig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner
moeder was Abia, een dochter van Zacharia.
2. En hij deed dat recht was in de ogen des HEEREN, naar alles,
wat zijn vader David gedaan had.
3. Dezelve deed in het eerste jaar zijner regering, in de eerste
maand, de deuren van het huis des HEEREN open, en beterde
ze.
4. En hij bracht de priesteren en de Levieten in, en hij verzamelde
ze in de Ooststraat.
5. En hij zeide tot hen: Hoort mij, o Levieten; heiligt nu uzelven,
en heiligt het huis des HEEREN, des Gods uwer vaderen, en
brengt de onreinigheid uit van het heiligdom.
6. Want onze vaders hebben overtreden, en gedaan dat kwaad was
in de ogen des HEEREN, onzes Gods, en hebben Hem verlaten,
en zij hebben hun aangezichten van den tabernakel des
HEEREN omgewend, en hebben den nek toegekeerd.
7. Ook hebben zij de deuren van het voorhuis toegesloten, en de
lampen uitgeblust en het reukwerk niet gerookt; en het
brandoffer hebben zij in het heiligdom aan den God Israels niet
geofferd.
8. Daarom is een grote toorn des HEEREN over Juda en Jeruzalem
geweest; en Hij heeft hen overgegeven ter beroering, ter
1473
verwoesting en ter aanfluiting, gelijk als gij ziet met uw ogen.
9. Want ziet, onze vaders zijn door het zwaard gevallen; daartoe
onze zonen, en onze dochteren, en onze vrouwen zijn daarom in
gevangenis geweest.
10. Nu is het in mijn hart een verbond te maken met den HEERE,
den God Israels, opdat de hitte Zijns toorns van ons afkere.
11. Mijn zonen, weest nu niet traag; want de HEERE heeft u
verkoren, dat gij voor Zijn aangezicht staan zoudt, om Hem te
dienen; en opdat gij Hem dienaars en wierokers zoudt wezen.
Jojada geboden had; en zij namen een ieder zijn mannen, die op
den sabbat inkwamen, met degenen, die op den sabbat
uitgingen; want de priester Jojada had aan de verdelingen geen
verlof gegeven.
9. Verder gaf de priester Jojada aan de oversten der honderden de
spiesen, en de rondassen, en de schilden, die van den koning
David geweest waren, die in het huis Gods waren.
10. En hij stelde al het volk, en een ieder met zijn geweer in zijn
hand, van de rechterzijde van het huis tot de linkerzijde van het
huis, naar het altaar, en naar het huis, bij den koning rondom.
11. Toen brachten zij des konings zoon voor, en zetten hem de
kroon op, en [gaven] [hem] de getuigenis, en zij maakten hem
koning; en Jojada en zijn zonen zalfden hem, en zeiden: De
koning leve!
12. Toen nu Athalia hoorde de stem des volks, dat toeliep en den
koning roemde, kwam zij tot het volk in het huis des HEEREN.
13. En zij zag toe; en ziet, de koning stond bij zijn pilaar, aan den
ingang; en de oversten en de trompetten waren bij den koning;
en al het volk des lands was blijde, en blies met de trompetten;
en de zangers waren er met muzikale instrumenten, en gaven te
kennen, dat men lofzingen zou; toen verscheurde Athalia haar
klederen, en zij riep: Verraad, verraad!
14. Maar de priester Jojada bracht de oversten der honderden, die
over het heir gesteld waren, uit, en zeide tot hen: Brengt ze uit
1454
tot buiten de ordeningen, en die haar volgt, zal met het zwaard
gedood worden; want de priester had gezegd: Gij zult ze in het
huis des HEEREN niet doden.
15. En zij leiden de handen aan haar, en zij ging naar den ingang van
de Paardenpoort, naar het huis des konings; en zij doodden ze
daar.
16. En Jojada maakte een verbond tussen zich, en tussen al het volk,
en tussen den koning, dat zij den HEERE tot een volk zouden
zijn.
17. Daarna ging al het volk in het huis van Baal, en braken dat af; en
zijn altaren en zijn beelden verbraken zij, en Matthan, den
priester van Baal, sloegen zij dood voor de altaren.
18. Jojada nu bestelde de ambten in het huis des HEEREN, onder de
hand der Levietische priesteren, die David in het huis des
HEEREN afgedeeld had, om de brandofferen des HEEREN te
offeren, gelijk in de wet van Mozes geschreven is, met
blijdschap en met gezang, naar de instelling van David.
19. En hij stelde de poortiers aan de poorten van het huis des
HEEREN, opdat niemand, in enig ding onrein zijnde, inkwame.
20. En hij nam de oversten der honderden, en de machtigen, en die
heerschappij hadden onder het volk, en al het volk des lands, en
bracht den koning van het huis des HEEREN af, en zij kwamen
door het midden der hoge poort in het huis des konings; en zij
zetten den koning op den troon des koninkrijks.
21. En al het volk des lands was blijde, en de stad werd stil, nadat zij
Athalia met het zwaard gedood hadden.
1455
2. Kronieken
Hoofdstuk 24
1. Joas was zeven jaren oud, toen hij koning werd, en hij regeerde
veertig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Zibja,
van Ber-seba.
2. En Joas deed dat recht was in de ogen des HEEREN, al de dagen
van den priester Jojada.
3. En Jojada nam voor hem twee vrouwen; en hij gewon zonen en
dochteren.
4. Het geschiedde nu na dezen, dat het in het hart van Joas was, het
huis des HEEREN te vernieuwen.
5. Zo vergaderde hij de priesteren en de Levieten, en zeide tot hen:
Trekt uit tot de steden van Juda, en vergadert geld van het ganse
Israel, om het huis uws Gods te beteren van jaar tot jaar; en
gijlieden, haast tot deze zaak; maar de Levieten haastten niet.
6. En de koning riep Jojada, het hoofd, en zeide tot hem: Waarom
hebt gij geen onderzoek gedaan bij de Levieten, dat zij uit Juda
en uit Jeruzalem inbrengen zouden de schatting van Mozes, den
knecht des HEEREN, en van de gemeente van Israel, voor de
tent der getuigenis?
7. Want als Athalia goddelooslijk handelde, hadden haar zonen het
huis Gods opengebroken, ja, zelfs alle geheiligde dingen van het
huis des HEEREN besteed aan de Baals.
8. En de koning gebood, en zij maakten een kist, en stelden die
buiten aan de poort van het huis des HEEREN.
1456
9. En men deed uitroeping in Juda en in Jeruzalem, dat men den
HEERE inbrengen zou de schatting van Mozes, den knecht
Gods, over Israel in de woestijn.
10. Toen verblijdden zich alle oversten en al het volk, en zij
brachten in, en wierpen in de kist, totdat men voleind had.
11. Het geschiedde nu ter tijd, als hij de kist, naar des konings bevel,
door de hand der Levieten, inbracht, en als zij zagen, dat er veel
gelds was, dat de schrijver des konings kwam, en de bestelde
van den hoofdpriester, en de kist ledig maakten, en die
opnamen, en die wederbrachten aan haar plaats; alzo deden zij
van dag tot dag, en verzamelden geld in menigte;
12. Hetwelk de koning en Jojada gaven aan degenen, die het werk
van den dienst van het huis des HEEREN verzorgden; en zij
huurden houwers en timmerlieden, om het huis des HEEREN te
vernieuwen, mitsgaders ook werkmeesters in ijzer en koper, om
het huis des HEEREN te beteren.
13. Zo deden de verzorgers van het werk, dat de betering des werks
door hun hand toenam; en zij herstelden het huis Gods in zijn
gestaltenis, en maakten het vast.
14. Als zij nu voleind hadden, brachten zij voor den koning en
Jojada het overige des gelds, waarvan hij vaten maakte voor het
huis des HEEREN, vaten om te dienen en te offeren, en
rookschalen, en gouden en zilveren vaten; en zij offerden
geduriglijk brandofferen in het huis des HEEREN al de dagen
van Jojada.
15. En Jojada werd oud en zat van dagen, en stierf; hij was honderd
en dertig jaren oud, toen hij stierf.
16. En zij begroeven hem in de stad Davids, bij de koningen; want
1457
hij had goed gedaan in Israel, beide aan God en zijn huize.
17. Maar na den dood van Jojada kwamen de vorsten van Juda, en
bogen zich neder voor den koning; toen hoorde de koning naar
hen.
18. Zo verlieten zij het huis des HEEREN, des Gods hunner
vaderen, en dienden de bossen en de afgoden; toen was een
grote toornigheid over Juda en Jeruzalem, om deze hun schuld.
19. Doch Hij zond profeten onder hen, om hen tot den HEERE te
doen wederkeren; die betuigden tegen hen, maar zij neigden de
oren niet.
20. En de Geest Gods toog Zacharia aan, den zoon van Jojada, den
priester, die boven het volk stond, en hij zeide tot hen: Zo zegt
God: Waarom overtreedt gij de geboden des HEEREN? Daarom
zult gij niet voorspoedig zijn; dewijl gij den HEERE verlaten
hebt, zo zal Hij u verlaten.
21. En zij maakten een verbintenis tegen hem, en stenigden hem met
stenen door het gebod des konings, in het voorhof van het huis
des HEEREN.
22. Zo gedacht de koning Joas niet der weldadigheid, die zijn vader
Jojada aan hem gedaan had, maar doodde zijn zoon; dewelke,
als hij stierf, zeide: De HEERE zal het zien en zoeken!
23. Daarom geschiedde het met den omgang des jaars, dat de
heirkracht van Syrie tegen hem optoog, en zij kwamen tot Juda
en Jeruzalem, en verdierven uit het volk al de vorsten des volks;
en zij zonden al hun roof tot den koning van Damaskus.
24. Hoewel de heirkracht van Syrie met weinig mannen kwam,
evenwel gaf de HEERE in hun hand een heirkracht van grote
menigte, dewijl zij den HEERE, den God hunner vaderen,
1458
verlaten hadden; alzo voerden zij de oordelen uit tegen Joas.
25. En toen zij van hem getogen waren (want zij lieten hem in grote
krankheden), maakten zijn knechten, om het bloed der zonen
van den priester Jojada, een verbintenis tegen hem, en zij
sloegen hem dood op zijn bed, dat hij stierf; en zij begroeven
hem in de stad Davids, maar zij begroeven hem niet in de graven
der koningen.
26. Dezen nu zijn, die een verbintenis tegen hem maakten: Zabad,
de zoon van Simeath, de Ammonietische, en Jozabad, de zoon
van Simrith, de Moabietische.
27. Aangaande nu zijn zonen, en de grootheid van den last, hem
[opgelegd], en het gebouw van het huis Gods, ziet, zij zijn
geschreven in de historie van het boek der koningen; en zijn
zoon Amazia werd koning in zijn plaats.
1459
2. Kronieken
Hoofdstuk 25
1. Amazia, vijf en twintig jaren oud zijnde, werd koning, en
regeerde negen en twintig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner
moeder was Joaddan, van Jeruzalem.
2. En hij deed dat recht was in de ogen des HEEREN, doch niet
met een volkomen hart.
3. Het geschiedde nu, als het koninkrijk aan hem gesterkt was, dat
hij zijn knechten, die den koning, zijn vader, geslagen hadden,
doodde.
4. Doch hun kinderen doodde hij niet, maar hij [deed], gelijk in de
wet, in het boek van Mozes, geschreven is, waar de HEERE
geboden heeft, zeggende: De vaders zullen niet sterven om de
kinderen, en de kinderen zullen niet sterven om de vaders; maar
een ieder zal om zijn zonde sterven.
5. En Amazia vergaderde Juda, en stelde hen, naar de huizen der
vaderen, tot oversten van duizenden en tot oversten van
honderden, door gans Juda en Benjamin; en hij monsterde hen,
van twintig jaren oud en daarboven, en vond hen driehonderd
duizend uitgelezenen, uittrekkende ten heire, handelende spies
en rondas.
6. Daartoe huurde hij uit Israel honderd duizend kloeke helden,
voor honderd talenten zilvers.
7. Maar er kwam een man Gods tot hem, zeggende: O, koning! laat
het heir van Israel met u niet gaan; want de HEERE is niet met
1460
Israel, [met] alle kinderen van Efraim.
8. Maar zo gij gaat, doe het, wees sterk ten strijde; God zal u doen
vallen voor den vijand; want in God is kracht, om te helpen en
om te doen vallen.
9. En Amazia zeide tot den man Gods: Maar wat zal men doen met
de honderd talenten, die ik aan de benden van Israel gegeven
heb? En de man Gods zeide: De HEERE heeft meer dan dit, om
u te geven.
10. Toen scheidde Amazia die af, te weten de benden, die uit Efraim
tot hem gekomen waren, dat zij naar hun plaats gingen; daarom
ontstak hun toorn zeer tegen Juda, en zij keerden weder tot hun
plaats in hittigheid des toorns.
11. Amazia nu sterkte zich, en leidde zijn volk uit, en toog in het
Zoutdal, en sloeg van de kinderen van Seir tien duizend.
12. Daartoe vingen de kinderen van Juda tien duizend levend, en
brachten ze op de hoogte der steenrots, en stieten hen van de
spits der steenrots af, dat zij allen barstten.
13. Maar de mannen der benden, die Amazia had doen wederkeren,
dat zij met hem in den strijd niet zouden trekken, die deden een
inval in de steden van Juda, van Samaria af tot Beth-horon toe,
en sloegen van hen drie duizend, en roofden veel roofs.
14. Het geschiedde nu, nadat Amazia van het slaan der Edomieten
gekomen was, en dat hij de goden der kinderen van Seir
medegebracht had, dat hij die zich tot goden stelde, en zich voor
dezelve neder boog en dien rookte.
15. Toen ontstak de toorn des HEEREN tegen Amazia; en Hij zond
tot hem een profeet, die zeide tot hem: Waarom hebt gij de
goden van dat volk gezocht, die hun volk niet gered hebben uit
1461
uw hand?
16. En het geschiedde, als hij tot hem sprak, dat hij hem zeide: Heeft
men u tot des konings raadgever gesteld? Houd gij op; waarom
zouden zij u slaan? Toen hield de profeet op, en zeide: Ik merk,
dat God besloten heeft u te verderven, dewijl gij dit gedaan, en
naar mijn raad niet gehoord hebt.
17. En Amazia, de koning van Juda, werd te rade, dat hij zond tot
Joas, den zoon van Joahaz, den zoon van Jehu, den koning van
Israel, om te zeggen: Kom, laat ons elkanders aangezicht zien.
18. Maar Joas, de koning van Israel, zond tot Amazia, den koning
van Juda, om te zeggen: De distel, die op den Libanon is, zond
tot den ceder, die op den Libanon is, om te zeggen: Geef uw
dochter mijn zoon ter vrouw; maar het gedierte des velds, dat op
den Libanon is, ging voorbij, en vertrad de distel.
19. Gij zegt: Zie, gij hebt de Edomieten geslagen; daarom heeft uw
hart u verheven, om te roemen; nu, blijf in uw huis; waarom
zoudt gij u in het kwaad mengen, dat gij vallen zoudt; gij en
Juda met u?
20. Doch Amazia hoorde niet, want het was van God, opdat Hij hen
in [hun] hand gave, overmits zij de goden der Edomieten
gezocht hadden.
21. Zo toog Joas, de koning van Israel, op, en hij en Amazia, de
koning van Juda, zagen elkanders aangezichten te Beth-semes,
dat in Juda is.
22. En Juda werd geslagen voor het aangezicht van Israel; en zij
vloden een iegelijk in zijn tenten.
23. En Joas, de koning van Israel, greep Amazia, den koning van
Juda, den zoon van Joas, den zoon van Joahaz, te Beth-semes;
1462
en hij bracht hem te Jeruzalem, en hij brak aan den muur van
Jeruzalem, van de poort van Efraim tot aan de Hoekpoort,
vierhonderd ellen.
24. Daartoe [nam] hij al het goud, en het zilver, en al de vaten, die in
het huis Gods gevonden werden, bij Obed-edom, en de schatten
van het huis des konings, mitsgaders gijzelaars, en hij keerde
weder naar Samaria.
25. Amazia nu, de zoon van Joas, de koning van Juda, leefde na den
dood van Joas, den zoon van Joahaz, den koning van Israel,
vijftien jaren.
26. Het overige nu der geschiedenissen van Amazia, de eerste en de
laatste, ziet, zijn die niet geschreven in het boek der koningen
van Juda en Israel?
27. Van den tijd nu af, dat Amazia afgeweken was van achter den
HEERE, zo maakten zij in Jeruzalem een verbintenis tegen hem;
doch hij vluchtte naar Lachis. Toen zonden zij hem na tot
Lachis, en doodden hem aldaar.
28. En zij brachten hem op paarden, en begroeven hem bij zijn
vaderen in de stad van Juda.
1463
2. Kronieken
Hoofdstuk 26
1. Toen nam het ganse volk van Juda Uzzia (die nu zestien jaren
oud was), en maakte hem koning in de plaats van zijn vader
Amazia.
2. Dezelve bouwde Eloth, en bracht ze weder aan Juda, nadat de
koning met zijn vaderen ontslapen was.
3. Zestien jaren was Uzzia oud, toen hij koning werd, en hij
regeerde twee en vijftig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner
moeder was Jecholia, van Jeruzalem.
4. En hij deed dat recht was in de ogen des HEEREN, naar alles,
wat zijn vader Amazia gedaan had.
5. Want hij begaf zich om God te zoeken, in de dagen van
Zacharia, die verstandig was in de gezichten Gods; in de dagen
nu, dat hij den HEERE zocht, maakte hem God voorspoedig.
6. Want hij toog uit, en krijgde tegen de Filistijnen, en brak den
muur van Gath, en den muur van Jabne, en den muur van
Asdod; daartoe bouwde hij steden in Asdod, en onder de
Filistijnen.
7. En God hielp hem tegen de Filistijnen, en tegen de Arabieren,
die te Gur-baal woonden, en [tegen] de Meunieten.
8. En de Ammonieten gaven Uzzia geschenken; en zijn naam ging
tot den ingang van Egypte, want hij sterkte zich ten hoogste.
9. Daartoe bouwde Uzzia torens te Jeruzalem, aan de Hoekpoort en
aan de Dalpoort, en aan de hoeken; en hij sterkte ze.
1464
10. Hij bouwde ook torens in de woestijn, en hieuw vele putten uit,
overmits hij veel vee had, beide in de laagten en in de effene
velden; akkerlieden en wijngaardeniers op de bergen en op de
vruchtbare velden; want hij was een liefhebber van den land
[bouw].
11. Verder had Uzzia een heirkracht van geoefenden ten oorlog,
uittrekkende ten heire bij benden, naar het getal hunner
monstering, daar de hand van Jeiel, den schrijver, en Mahaseja,
den ambtman; onder de hand van Hananja, [een] van de vorsten
des konings.
12. Het gehele getal van de hoofden der vaderen, der strijdbare
helden, was twee duizend en zeshonderd.
13. En onder hun hand was een krijgsheir van driehonderd zeven
duizend en vijfhonderd, die met strijdbare kracht zich ten oorlog
oefenden, om den koning tegen den vijand te helpen.
14. En Uzzia bereidde voor hen, voor het ganse heir, schilden, en
spiesen, en helmen, en pantsieren, en bogen, zelfs tot de
slingerstenen toe.
15. Hij maakte ook te Jeruzalem kunstige werken, bedenking van
kunstige werkmeesters, dat zij op de torens en op de hoeken zijn
zouden, om met pijlen en met grote stenen, te schieten; zo ging
zijn naam tot verre toe uit, want hij werd wonderlijk geholpen,
totdat hij sterk was.
16. Maar als hij sterk geworden was, verhief zich zijn hart tot
verdervens toe, en hij overtrad tegen den HEERE, zijn God;
want hij ging in den tempel des HEEREN, om te roken op het
reukaltaar.
17. Doch Azaria, de priester, ging hem na, en met hem des
1465
HEEREN priesters, tachtig kloeke mannen.
18. En zij wederstonden den koning Uzzia, en zeiden tot hem: Het
komt u niet toe, Uzzia, den HEERE te roken, maar den
priesteren, Aarons zonen, die geheiligd zijn, om te roken; ga uit
het heiligdom, want gij hebt overtreden, en het zal u niet tot eer
zijn van den HEERE God.
19. Toen werd Uzzia toornig, en het reukwerk was in zijn hand, om
te roken; als hij nu toornig werd tegen de priesteren, rees de
melaatsheid op aan zijn voorhoofd, voor het aangezicht der
priesteren in het huis des HEEREN, van boven het reukaltaar.
20. Alstoen zag de hoofdpriester Azaria op hem, en al de priesteren
en ziet, hij was melaats aan zijn voorhoofd, en zij stieten hem
met der haast van daar, ja hij zelf werd ook gedreven uit te gaan,
omdat de HEERE hem geplaagd had.
21. Alzo was de koning Uzzia melaats tot aan den dag zijns doods;
en melaats zijnde, woonde hij in een afgezonderd huis, want hij
was van het huis des HEEREN afgesneden; Jotham nu, zijn
zoon, was over het huis des konings, richtende het volk des
lands.
22. Het overige nu der geschiedenissen van Uzzia, de eerste en de
laatste, heeft de profeet Jesaja, de zoon van Amos, beschreven.
23. En Uzzia ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem bij
zijn vaderen, in het veld van de begrafenis, die van de koningen
was; want zij zeiden: hij is melaats; en zijn zoon Jotham werd
koning in zijn plaats.
1466
2. Kronieken
Hoofdstuk 27
1. Jotham was vijf en twintig jaren oud, toen hij koning werd, en
hij regeerde zestien jaren te Jeruzalem; en de naam zijner
moeder was Jerusa, een dochter van Zadok.
2. En hij deed dat recht was in de ogen des HEEREN, naar alles,
wat zijn vader Uzzia gedaan had, behalve dat hij in den tempel
des HEEREN niet ging; en het volk verdierf zich nog.
3. Dezelve bouwde de hoge poorten aan het huis des HEEREN; hij
bouwde ook veel aan den muur van Ofel.
4. Daartoe bouwde hij steden op het gebergte van Juda; en in de
wouden bouwde hij burchten en torens.
5. Hij krijgde ook tegen den koning der kinderen Ammons, en had
de overhand over hen, zodat de kinderen Ammons in datzelfde
jaar hem gaven honderd talenten zilvers, en tien duizend kor
tarwe, en tien duizend gerst; dit brachten hem de kinderen
Ammons wederom, ook in het tweede en in het derde jaar.
6. Alzo versterkte zich Jotham; want hij richtte zijn wegen voor het
aangezicht des HEEREN, zijns Gods.
7. Het overige nu der geschiedenissen van Jotham, en al zijn
krijgen, en zijn wegen, ziet, zij zijn geschreven in het boek der
koningen van Israel en Juda.
8. Hij was vijf en twintig jaren oud, toen hij koning werd; en hij
regeerde zestien jaren te Jeruzalem.
9. En Jotham ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem in de
1467
stad Davids; en zijn zoon Achaz werd koning in zijn plaats.
1468
2. Kronieken
Hoofdstuk 28
1. Achaz was twintig jaren oud, toen hij koning werd, en regeerde
zestien jaren te Jeruzalem; en hij deed niet dat recht was in de
ogen des HEEREN, gelijk zijn vader David;
2. Maar hij wandelde in de wegen der koningen van Israel; daartoe
maakte hij ook gegotene beelden voor de Baals.
3. Dezelve rookte ook in het dal des zoons van Hinnom; en hij
brandde zijn zonen in het vuur, naar de gruwelen der heidenen,
die de HEERE voor het aangezicht der kinderen Israels uit de
bezitting verdreven had.
4. Ook offerde hij en rookte op de hoogten en op de heuvelen,
mitsgaders onder alle groen geboomte.
5. Daarom gaf hem de HEERE, zijn God, in de hand des konings
van Syrie, dat zij hem sloegen, en van hem gevankelijk
wegvoerden een grote menigte van gevangenen, die zij te
Damaskus brachten. En hij werd ook gegeven in de hand des
konings van Israel, die hem sloeg met een groten slag.
6. Want Pekah, de zoon van Remalia, sloeg in Juda honderd en
twintig duizend dood op een dag, allen strijdbare mannen, omdat
zij den HEERE, den God hunner vaderen, verlaten hadden.
7. En Zichri, een geweldig man van Efraim, sloeg Maaseja, den
zoon des konings, dood, en Azrikam, den huisoverste,
mitsgaders Elkana, den tweede na den koning.
8. En de kinderen Israels voerden van hun broederen gevankelijk
1469
weg tweehonderd duizend, vrouwen, zonen en dochteren, en
plunderden ook veel roofs van hen; en zij brachten den roof te
Samaria.
9. Aldaar nu was een profeet des HEEREN, wiens naam was Oded;
die ging uit, het heir tegen, dat naar Samaria kwam, en zeide tot
hen: Ziet, door de grimmigheid des HEEREN, des Gods uwer
vaderen, over Juda, heeft Hij hen in uw hand gegeven, en gij
hebt hen doodgeslagen in toornigheid, [die] tot aan den hemel
raakt.
10. Daartoe denkt gij nu de kinderen van Juda en Jeruzalem u tot
slaven en slavinnen te onderwerpen; zijt gij het niet alleenlijk?
Bij ulieden zijn schulden tegen den HEERE, uw God.
11. Nu dan, hoort mij, en brengt de gevangenen weder, die gij van
uw broederen gevankelijk weggevoerd hebt; want de hitte van
des HEEREN toorn is over u.
12. Toen maakten zich mannen op van de hoofden der kinderen van
Efraim, Azaria, de zoon van Johanan, Berechja, de zoon van
Mesillemoth en Jehizkia, de zoon van Sallum, en Amasa, de
zoon van Hadlai, tegen degenen, die uit het heir kwamen.
13. En zij zeiden tot hen: Gij zult deze gevangenen hier niet
inbrengen, tot een schuld over ons tegen den HEERE; denkt
gijlieden toe te doen tot onze zonden en tot onze schulden,
hoewel wij vele schulden hebben, en de hitte des toorns over
Israel is?
14. Toen lieten de toegerusten de gevangenen en den roof voor het
aangezicht der oversten en der ganse gemeente.
15. De mannen nu, die met namen uitgedrukt zijn, maakten zich op,
en grepen de gevangenen, en kleedden van den roof al hun
1470
naakten; en zij kleedden hen, en schoeiden hen, en spijsden hen,
en drenkten hen, en zalfden hen, en voerden ze op ezelen, allen
die zwak waren, en brachten hen te Jericho, de Palmstad, bij hun
broederen; daarna keerden zij weder naar Samaria.
16. Ter zelfder tijd zond de koning Achaz tot de koningen van
Assyrie, dat zij hem helpen zouden.
17. Daarenboven waren ook de Edomieten gekomen, en hadden
Juda geslagen en gevangenen gevankelijk weggevoerd.
18. Daartoe waren de Filistijnen in de steden der laagte en het
zuiden van Juda ingevallen, en hadden ingenomen Beth-semes,
en Ajalon, en Gederoth, en Socho en haar onderhorige plaatsen,
en Timna en haar onderhorige plaatsen, en Gimzo en haar
onderhorige plaatsen; en zij woonden aldaar.
19. Want de HEERE vernederde Juda, om der wille van Achaz, den
koning Israels; want hij had Juda afgetrokken, dat het gans zeer
overtrad tegen den HEERE.
20. En Tiglath-pilneser, de koning van Assyrie, kwam tot hem; doch
hij benauwde hem, en sterkte hem niet.
21. Want Achaz nam een deel van het huis des HEEREN, en van het
huis des konings en der vorsten, hetwelk hij den koning van
Assyrie gaf; maar hij hielp hem niet.
22. Ja, ter tijd, als men hem benauwde, zo maakte hij des
overtredens tegen den HEERE nog meer; dit was de koning
Achaz.
23. Want hij offerde den goden van Damaskus, die hem geslagen
hadden, en zeide: Omdat de goden der koningen van Syrie hen
helpen, zal ik hun offeren, opdat zij mij [ook] helpen; maar zij
waren hem tot zijn val, mitsgaders aan gans Israel.
1471
24. En Achaz verzamelde de vaten van het huis Gods, en hieuw de
vaten van het huis Gods in stukken, en sloot de deuren van het
huis des HEEREN toe; daartoe maakte hij zich altaren in alle
hoeken te Jeruzalem.
25. Ook maakte hij in elke stad van Juda hoogten, om anderen
goden te roken; alzo verwekte hij den HEERE, zijner vaderen
God, tot toorn.
26. Het overige nu der geschiedenissen, en al zijn wegen, de eerste
en de laatste, ziet, zij zijn geschreven in het boek der koningen
van Juda en Israel.
27. En Achaz ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem in de
stad te Jeruzalem; maar zij brachten hem niet in de graven der
koningen van Israel; en zijn zoon Jehizkia werd koning in zijn
plaats.
1472
2. Kronieken
Hoofdstuk 29
1. Jehizkia werd koning, vijf en twintig jaren oud zijnde, en
regeerde negen en twintig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner
moeder was Abia, een dochter van Zacharia.
2. En hij deed dat recht was in de ogen des HEEREN, naar alles,
wat zijn vader David gedaan had.
3. Dezelve deed in het eerste jaar zijner regering, in de eerste
maand, de deuren van het huis des HEEREN open, en beterde
ze.
4. En hij bracht de priesteren en de Levieten in, en hij verzamelde
ze in de Ooststraat.
5. En hij zeide tot hen: Hoort mij, o Levieten; heiligt nu uzelven,
en heiligt het huis des HEEREN, des Gods uwer vaderen, en
brengt de onreinigheid uit van het heiligdom.
6. Want onze vaders hebben overtreden, en gedaan dat kwaad was
in de ogen des HEEREN, onzes Gods, en hebben Hem verlaten,
en zij hebben hun aangezichten van den tabernakel des
HEEREN omgewend, en hebben den nek toegekeerd.
7. Ook hebben zij de deuren van het voorhuis toegesloten, en de
lampen uitgeblust en het reukwerk niet gerookt; en het
brandoffer hebben zij in het heiligdom aan den God Israels niet
geofferd.
8. Daarom is een grote toorn des HEEREN over Juda en Jeruzalem
geweest; en Hij heeft hen overgegeven ter beroering, ter
1473
verwoesting en ter aanfluiting, gelijk als gij ziet met uw ogen.
9. Want ziet, onze vaders zijn door het zwaard gevallen; daartoe
onze zonen, en onze dochteren, en onze vrouwen zijn daarom in
gevangenis geweest.
10. Nu is het in mijn hart een verbond te maken met den HEERE,
den God Israels, opdat de hitte Zijns toorns van ons afkere.
11. Mijn zonen, weest nu niet traag; want de HEERE heeft u
verkoren, dat gij voor Zijn aangezicht staan zoudt, om Hem te
dienen; en opdat gij Hem dienaars en wierokers zoudt wezen.
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Statenvertaling - 2 - 39
- Parts
- Statenvertaling - 2 - 01Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4418Total number of unique words is 80258.3 of words are in the 2000 most common words75.1 of words are in the 5000 most common words82.2 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 02Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4559Total number of unique words is 78756.5 of words are in the 2000 most common words71.7 of words are in the 5000 most common words78.3 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 03Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4395Total number of unique words is 80641.7 of words are in the 2000 most common words52.5 of words are in the 5000 most common words57.3 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 04Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4378Total number of unique words is 80846.0 of words are in the 2000 most common words60.3 of words are in the 5000 most common words65.8 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 05Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4503Total number of unique words is 91051.2 of words are in the 2000 most common words67.6 of words are in the 5000 most common words76.1 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 06Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4519Total number of unique words is 93649.8 of words are in the 2000 most common words65.8 of words are in the 5000 most common words73.2 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 07Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4551Total number of unique words is 82054.4 of words are in the 2000 most common words70.4 of words are in the 5000 most common words76.0 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 08Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4580Total number of unique words is 84757.4 of words are in the 2000 most common words72.0 of words are in the 5000 most common words79.8 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 09Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4521Total number of unique words is 87757.0 of words are in the 2000 most common words72.5 of words are in the 5000 most common words79.3 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 10Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4527Total number of unique words is 90055.9 of words are in the 2000 most common words73.1 of words are in the 5000 most common words79.3 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 11Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4590Total number of unique words is 86654.8 of words are in the 2000 most common words70.3 of words are in the 5000 most common words76.7 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 12Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4586Total number of unique words is 87753.8 of words are in the 2000 most common words69.6 of words are in the 5000 most common words75.2 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 13Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4601Total number of unique words is 78459.4 of words are in the 2000 most common words76.3 of words are in the 5000 most common words83.8 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 14Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4605Total number of unique words is 80955.9 of words are in the 2000 most common words71.6 of words are in the 5000 most common words77.1 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 15Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4538Total number of unique words is 87753.7 of words are in the 2000 most common words72.7 of words are in the 5000 most common words79.1 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 16Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4474Total number of unique words is 87655.6 of words are in the 2000 most common words69.8 of words are in the 5000 most common words76.3 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 17Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4639Total number of unique words is 87157.8 of words are in the 2000 most common words74.8 of words are in the 5000 most common words80.2 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 18Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4679Total number of unique words is 85957.3 of words are in the 2000 most common words73.2 of words are in the 5000 most common words79.9 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 19Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4485Total number of unique words is 102449.3 of words are in the 2000 most common words64.6 of words are in the 5000 most common words71.0 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 20Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4545Total number of unique words is 86654.2 of words are in the 2000 most common words69.6 of words are in the 5000 most common words76.6 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 21Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4484Total number of unique words is 79155.1 of words are in the 2000 most common words70.9 of words are in the 5000 most common words78.1 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 22Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4467Total number of unique words is 85256.6 of words are in the 2000 most common words72.4 of words are in the 5000 most common words78.7 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 23Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4589Total number of unique words is 76959.7 of words are in the 2000 most common words72.6 of words are in the 5000 most common words79.6 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 24Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4658Total number of unique words is 83558.9 of words are in the 2000 most common words73.3 of words are in the 5000 most common words80.3 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 25Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4695Total number of unique words is 83458.8 of words are in the 2000 most common words74.5 of words are in the 5000 most common words81.1 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 26Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4671Total number of unique words is 82259.4 of words are in the 2000 most common words73.7 of words are in the 5000 most common words80.7 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 27Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4554Total number of unique words is 76755.2 of words are in the 2000 most common words70.9 of words are in the 5000 most common words78.1 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 28Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4510Total number of unique words is 84555.2 of words are in the 2000 most common words71.3 of words are in the 5000 most common words78.2 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 29Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4472Total number of unique words is 83853.5 of words are in the 2000 most common words69.2 of words are in the 5000 most common words76.2 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 30Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4281Total number of unique words is 108829.3 of words are in the 2000 most common words38.6 of words are in the 5000 most common words44.1 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 31Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4308Total number of unique words is 93435.0 of words are in the 2000 most common words45.0 of words are in the 5000 most common words52.2 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 32Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4376Total number of unique words is 104545.9 of words are in the 2000 most common words59.7 of words are in the 5000 most common words67.8 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 33Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4376Total number of unique words is 90648.0 of words are in the 2000 most common words63.2 of words are in the 5000 most common words71.0 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 34Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4352Total number of unique words is 88346.5 of words are in the 2000 most common words60.9 of words are in the 5000 most common words68.4 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 35Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4441Total number of unique words is 84553.0 of words are in the 2000 most common words69.3 of words are in the 5000 most common words75.9 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 36Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4367Total number of unique words is 89351.8 of words are in the 2000 most common words68.5 of words are in the 5000 most common words76.2 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 37Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4494Total number of unique words is 88653.1 of words are in the 2000 most common words70.2 of words are in the 5000 most common words77.4 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 38Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4483Total number of unique words is 85350.2 of words are in the 2000 most common words66.8 of words are in the 5000 most common words74.6 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 39Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4387Total number of unique words is 87251.6 of words are in the 2000 most common words67.9 of words are in the 5000 most common words76.7 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 40Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4285Total number of unique words is 88146.6 of words are in the 2000 most common words60.8 of words are in the 5000 most common words67.6 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 41Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4334Total number of unique words is 87949.4 of words are in the 2000 most common words64.6 of words are in the 5000 most common words73.1 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 42Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4381Total number of unique words is 97350.4 of words are in the 2000 most common words64.1 of words are in the 5000 most common words69.4 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 43Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4265Total number of unique words is 101247.5 of words are in the 2000 most common words60.6 of words are in the 5000 most common words66.1 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 44Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4313Total number of unique words is 95343.7 of words are in the 2000 most common words57.4 of words are in the 5000 most common words63.8 of words are in the 8000 most common words
- Statenvertaling - 2 - 45Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 3955Total number of unique words is 71860.0 of words are in the 2000 most common words76.0 of words are in the 5000 most common words81.5 of words are in the 8000 most common words