Eline Vere: Een Haagsche roman - 39
Total number of words is 4248
Total number of unique words is 1310
48.3 of words are in the 2000 most common words
63.9 of words are in the 5000 most common words
71.3 of words are in the 8000 most common words
hinderde Eline en zij kroop achteruit.
--O, die zon! fluisterde zij onhoorbaar, met vreemde, groote doffe
oogen. Ik haat die zon. Ik wil regen en wind, kouden regen en kouden
wind, regen, die over je borst sijpelt door een gedecolleteerde japon
van zwarte tulle.
Zij stond in eens op en wrong haar handen op heur borst, als hield
ze een mantel, die openwoei, vast.
--Jeanne! Jeanne! begon zij te ijlen. Ik bid je, neem me bij je. Ik
ben van Betsy weggeloopen, want ze is zoo akelig voor me, weet je, en
ze heeft van avond aan het diner bij Hovel allerlei hatelijke dingen
over Vincent gezegd! En je weet, dat ik Vincent lief heb. Om hem
heb ik mijn engagement afgemaakt, mijn engagement met St. Clare. O,
hij verveelde me zoo, altijd kalm, kalm, kalm. Ik, ik word dol onder
die kalmte! Maar heusch, Henk, ik zal Lawrence vergiffenis vragen,
maar je moet me niet slaan, Henk. O, Lawrence, ik smeek je, ik hou zoo
veel van je, wees niet boos op me, Lawrence, Lawrence! Zie maar, of ik
niet van je hou. Hier is je portret, dat draag ik altijd op mijn borst.
Zij was neêrgeknield bij de bank en hief haar gelaat op, als zag zij
iemand. Eensklaps schrikte zij en richtte zich haastig, huiverend,
omhoog.
--O God, daar begint het weêr! dacht ze, zichzelve opnieuw bewust.
Er scheen een strijd in haar hersenen, een strijd tusschen haar
onmachtig verstand en haren, zich steeds uitbreidenden waanzin. Onzeker
greep zij een boek, dat op tafel lag en sloeg het open, om zich
te dwingen verstandig te zijn, te lezen. Het was de partiture van
Le Tribut de Zamora, die zij zich eertijds had aangeschaft tijdens
heuren hartstocht voor Fabrice.
Ze dorst niet kijken, vreezende haar krankzinnigheid als belichaamd
voor zich te zien. Zij dorst zich niet bewegen, ontzet voor zichzelve,
en zij had gaarne haar twijfelend verstand gered, door, als het het
ware, buiten zichzelve te gaan. En de glans van de zon vulde al meer
en meer het ruime vertrek, gloeide over het satijn der gordijnen
en kaatste zich terug in het porcelein van Japansche vazen en het
gepolijst koper van ornamenten.
Zachtjes aan begon zij iets te zingen, onwillekeurig, met haar heesche
stem, schor van een eindeloozen hoest. Maar er werd geklopt.
--Wie is daar? vroeg ze angstig. Ze was zeer verschrikt.
--Ik, juffrouw! riep een stem. Om het déjeuner klaar te zetten.
--Dank je, Sofie, ik heb geen honger. Ik mag niet veel eten, zei
de dokter.
--Wilt u dan niets hebben, juffrouw?
--Neen dank je, dank je.
--U zal dan wel bellen, als u iets verlangt, niet waar?
--Ja, ja.
Zij hoorde de meid de trappen afgaan: zij hoorde borden en glazen
licht rinkelen op het blad, dat zij weder meênam. Eline zag de rol
van Xaïma verder in, en zij hief het hoofd hoogmoedig op en maakte
een edel gebaar met de hand, terwijl zij kuchend zong.
Er werd nogmaals geklopt.
--Ach! wat moet dat toch? riep Eline, opnieuw verschrikt en geërgerd.
--Mag ik even binnenkomen, juffrouw Vere? vroeg een tweede stem,
vriendelijk en een weinig deftig.
Eline bedacht zich even, sloot de partiture en vlijde zich met
kwijnende oogen in de kussens van den divan.
--Zeker, mevrouw! riep ze vleiend.
De deur ging open: een groote dame, een weinig zwaar, in het zwart,
trad binnen. Het was de eigenaresse van het pension.
--Ik kom even zien, hoe u het maakt! sprak zij beleefd en
vriendelijk. Voelt u u niet wel?
--O neen! kreunde Eline en zij sloot de oogen. Ik ben zoo zwak.
Zij gevoelde zich in dit oogenblik integendeel vol van een overspannen,
zenuwachtige kracht, die zij zingend wilde uiten, maar zij zeide,
voor het gemak, steeds, dat ze zwak was, zoo men haar naar heure
gezondheid vroeg.
--Wil u niets eten?
--Dokter Reijer zei.... begon Eline.
De dame schudde het hoofd.
--Foei, juffrouw Vere, u mag me zoo niet voor den gek houden. Dokter
Reijer zei me juist, dat het zeer goed was als u bouillon dronk.
--O, mevrouw, ik word misselijk van uw bouillon!
--Maar u moet toch iets gebruiken!
--Ik verzeker u, ik voel me te ziek om te eten.
--Mag ik dan een goed diner voor u klaar maken? Wat wil u van middag?
--Wat u wilt: laat u maar iets maken. Van middag zal ik wel honger
hebben. Maar mevrouw, ik wil u iets zeggen. Laat van middag niemand
bij me komen, zelfs niet mijn zuster. Ik voel me zoo diep ellendig. U
weet niet, hoe ellendig ik me voel.
--Heeft u iets noodig, kan ik iets voor u doen?
--U is heel vriendelijk, maar heusch, ik heb niets noodig. Of ja toch,
toe laat u wat ijs voor me halen. Ik heb zoo een dorst.
--Een caraffe frappée?
--Liefst een stukje ijs.
--Heeft u koorts?
--Neen, maar ik hoû er van stukjes in mijn mond te nemen. En denkt
u er om dat ik niemand kan ontvangen?
--Goed. Ik zal dadelijk voor het ijs zorgen. Maar ik mag zeker de
stores wel neêrlaten? U heeft niets geen medelijden voor mijn meubels,
juffrouw Vere.
De dame liet de stores neêr en vertrok. Eline richtte zich dadelijk
op uit hare kwijnende houding en zij glimlachte en smakte met de
tong bij de gedachte aan de frissche koude van het ijs, dat zij zou
krijgen. Intusschen nam zij werktuigelijk de partiture weder op,
en verbeeldde zij zich, dat zij Xaïma was.
Zij stond hoog opgericht als een vorstin en wees op een gedroomden
afgrond aan heur voeten. Terwijl zij meende, dat Ben-Saïd antwoordde,
bleef zij een pooze aldus onbewegelijk, daarna hervatte zij haar rol en
neuriede zij voort. Maar het kriebelde haar in de keel, zij schrapte,
zij kuchte herhaaldelijk en ten laatste begon zij zoo hevig te hoesten,
dat zij de partiture neêrlegde, en zitten ging, de handen geperst op
heur benauwden boezem.
Waarom doe ik zoo dol? dacht ze. Kom, ik wil nu verstandig zijn.
Maar het woelde in hare hersens voort. Stroomen van, zich verwarrende,
herinneringen overgolfden haar en verdronken heure gedachte. Hare
oogen dwaalden met een koortsachtigen, zonderlingen blik om haar heen.
--Ik wil nu verstandiger zijn! dacht ze telkens en dit voornemen werd
als een wiel, dat in haar brein omwentelde. Ik wil nu verstandiger
zijn!
Haar hoofd werd loodzwaar, en zij gevoelde in plaats Van heure
theatrale opwinding die dofheid, waar ze zoo voor vreesde. Zij had
in die dofheid slechts éen verlangen: St. Clare. Zoo hij hier ware
geweest, had hij haar opgebeurd en had zij verstandig kunnen zijn. En
plotseling heugde haar hun laatste gesprek, te Brussel. Over vijf
maanden, hadden zij beiden gezegd. Het was toen Januari geweest, nu was
het Mei. Met den zomer zou hij terugkomen, en zij had slechts éen woord
te zeggen om gelukkig te wezen. Dat denkbeeld was zoo verleidelijk,
dat zij zich reeds voornam hem te schrijven--zij wist hun adres
door brieven van Vincent--o, enkele woorden slechts, maar die hem
aanstonds zouden doen overkomen! Een zacht verschiet opende zich voor
haar blik en zij werd zeer kalm, zeer gelukkig. Maar door die kalmte
geheel tot zichzelve gebracht kon hare illuzie niet lang duren en zij
schudde weemoedig het hoofd. St. Clare had haar lief uit medelijden,
uit een behoefte om te troosten waar geleden werd, en zou hij haar
ook oogenblikken van geluk kunnen schenken, zij mocht haar verwelkt
leven niet aan het zijne vastketenen! En naast die gedachte rees de
gedachte aan Otto. Zij wist dus dat het nooit mocht zijn, nooit...
Niettegenstaande de dichte stores stoofde de broeiende warmte de
lauwe atmosfeer van het vertrek, toen Sofie, de meid, klopte.
--Hier is het ijs, juffrouw?
Zij bracht het ijs, dat in stukken op de schaal lag, binnen. Zoodra
Eline weder alleen was, stak zij een stuk in den mond, legde zich een
stuk op het voorhoofd, nam zij een paar stukken in de handen en zij
speelde met het ijs, terwijl groote, koude druppels over heur gelaat
en tusschen hare vingers gleden.
VI.
Sofie bracht om halfzes het diner en dekte de kleine, ronde tafel
met veel zorg. Maar Eline roerde nauwelijks iets van de spijzen aan,
en zij was blijde, toen Sofie weêr afnam. De geur van dat eten in de
warmte maakte haar nog zieker dan zij was.
Zij nam een paar kaartjes op, die Sofie had binnengebracht, kaartjes
van mevrouw Verstraeten en van Lili...
--Ook de oude mevrouw Van Raat is er geweest, juffrouw! zeide Sofie
en zij ging weg.
Eline bleef alleen; de avond viel. De zon deinsde langzaam terug,
maar het bleef nog zeer lang licht en Eline trok de stores weder
op. Toen nam zij uit hare kast een klein fleschje en telde voorzichtig
hare druppels, die ze in een glas water liet vallen. Langzaam dronk
ze. Ach, als ze maar hielpen. Het was zoo dikwijls tevergeefs geweest
in den laatsten tijd.
Zij was moê van haren langen dag van niets doen en halven waanzin,
en zij wilde zich vroeg ter ruste leggen. Zij zou ook niet het
gas opsteken; zij zou nog een pooze schemeren en dan zou zij pogen
te slapen.
Maar het begon te zieden, te bruisen, te klotsen in haar hoofd. Zij
snakte naar adem, en zij liet, onbevreesd voor de avondlucht, die
binnen begon te vlieten, den grijzen peignoir van hare schouders
glijden. Hare armen waren mager, haar borst als ingevallen en zij
bezag zich met een treurigen glimlach, terwijl zij het dunne haar
doorwoelde. En omdat het donker werd, omdat zij vreesde, trots hare
druppels, toch niet te zullen slapen, omdat zij zeer bleek en wit was
in de kant en het borduursel van heur linnen, omdat zij angstig werd
voor de toenemende schemering, kwam de waanzin weder op...
"Ah, perfido! Spergiuro!"
begon zij, als in woede, te neuriën, terwijl zij haar arm omhoog
sloeg. Het, was de scène van Beethoven, waarbij Vincent verveine placht
te ruiken... zij verweet in den zang een trouweloozen minnaar zijn
ontrouw, en heur gelaat drukte de meest tragische smart uit; gekwetste
liefde, die zich wreken zou. Zij heette den minnaar te gaan, maar de
goden des hemels zouden hem verpletteren onder hun straf. Eensklaps
rukte zij uit heur ledikant een beddelaken en zij drapeerde zich in
de lange, witte stof, die zich in het vale avondschemerlicht als een
marmeren mantel plooide.
"Oh no! Fermate, vindici Dei!"
zong zij heesch en telkens hoestende, met smachtende oogen,
want zij riep, veranderd van gemoed, de genade der goden voor den
trouwelooze in. Hoe hij ook veranderd mocht zijn, zij bleef dezelfde,
zij wilde geen wraak, zij had voor hem geleefd en zij wilde nu voor hem
sterven. En langzaam murmelde zij het Adagio, langzaam, zeer langzaam,
terwijl de witte plooien van haar draperie bij de smeekende gebaren
heurer armen zich week verhieven en mollig neêrvielen. Zoo zong zij
door, steeds door tot een klacht zich aan heur keel ontwrong en in
die klacht, op eens, acteerde zij als met de edele kunst eener eerste
zangeres. Het werd haar, als was de minnaar reeds gevlucht en als
wendde zij zich tot het koor, dat haar medelijdend omringde:
"Se in tanto affa... a... a... anno!"
murmelde zij, bijna weenend, op smartelijke cadenzen, en het zieleleed
steeg, en zij gilde hooger, hooger met stijgende kreten:
"Non son degna di pieta!"
Zij schrikte hevig, ontzet over het doordringende, snerpende geluid
harer gebroken stem, en zij wierp heur beddelaken af en ging stil,
bevend zitten. Zou men haar gehoord hebben? Zij zag even door de
open balcondeur op straat. Neen, er liepen slechts enkele wandelaars
in het toenemende duister en niemand zag op. Maar in huis? Enfin,
zij kon er nu niets aan doen; ze zou nu weêr verstandig worden.
Zij snikte, maar zij lachte tevens, zij lachte zichzelve uit. Zoo
ze zich zoo opwond zou ze nooit slapen. Brusk wierp zij zich op het
ordelooze bed, en sloot de oogen. Maar de slaap kwam niet.
--O God! kreunde ze. God! Laat me slapen, ik smeek u, laat me slapen.
En ze weende bitter, onophoudelijk. Toen schoot haar eene gedachte
door het brein. Als ze nog enkele druppelen meer dronk dan de dokter
uit Brussel haar had voorgeschreven? Zou dat kwaad kunnen? Denkelijk
niet, daar zij van de dozis, die zij placht te nemen, thans niets
geen invloed scheen te ondervinden. Hoeveel druppels zou zij, zonder
gevaar er nog kunnen bijnemen?
Even zooveel als zij genomen had? Neen, dat was natuurlijk te
veel. Wie weet wat er dan zou gebeuren. Maar, bijvoorbeeld, de
helft? Dus nog.... drie droppels? Neen, neen, zij durfde het niet;
de dokter had haar zoo ernstig op het hart gedrukt voorzichtig te
zijn! Toch was het verleidelijk.... En zij stond op.
Zij nam het fleschje om de drie druppels te tellen.
Een... twee... drie, vier vijf.... De twee laatste vielen er in
voor zij het fleschje had kunnen oprichten. Vijf... zou dat te veel
zijn? Zij weifelde een pooze. Met die vijf druppels zou ze toch
zeker slapen.
Zij weifelde nog steeds. Maar op eens nam zij een besluit, toegelokt
door het vooruitzicht te zullen rusten. En zij dronk.
Zij legde zich neêr, op den grond, dicht bij de open balcondeur.
Het angstzweet brak haar uit, en ze voelde zich zeer dof worden,
maar zoo vreemd dof, zoo anders dan gewoonlijk.
--O mijn God! dacht ze. Mijn God! Mijn God! Zou het.... te veel
zijn geweest!
Neen, neen, dat zou te verschrikkelijk zijn! De dood was zoo zwart,
zoo leêg, zoo onzegbaar! Maar toch, als het zoo was? En eensklaps
versmolt hare vrees in een onmetelijke rust. Nu, als het zoo was,
dan was het goed....
En zij begon te lachen, met onhoorbare, zenuwachtige lachjes, terwijl
de dofheid op haar neêrdrukte, als met zware reuzenvuisten. Zij wilde
met hare handen die vuisten afweren en hare vingers verwarden zich
in een koord om heuren hals. O, dat was... dat was zijn portret:
Otto's portret!
Zou het inderdaad te veel zijn geweest? Zou zij morgen...? Zij
rilde. Zou men morgenochtend kloppen aan haar deur, te vergeefs,
steeds te vergeefs, en zou men haar ten laatste zoo vinden?
Verschrikkelijke gedachte! Zij baadde in haar zweet, en hare vingers
zochten het medaillon. Dat portret mocht men niet op hare borst vinden!
Zij richtte zich op en rukte het portret uit het medaillon.
Zij kon het niet meer onderscheiden, want het was donker geworden in
heur vertrek en het licht brak reeds in haar oog; alleen de gele glans
van een lantaren, vlak voor de huisdeur, viel dof binnen. Maar zij
stelde zich de beeltenis voor, zij betastte het ronde stukje karton,
en zij kuste het, kuste het herhaaldelijk.
--O Otto! stamelde zij, reeds zwaar en loom. Jij was het alleen, mijn
Otto, niet Vincent, niet St. Clare, alleen jij.... jij.... Otto.... o
God!
En zij streed tusschen doodsangst en berusting. Toen, in den hartstocht
harer gloeiende kussen op het portret, stak zij het in den mond,
radeloos, zonder meer de kracht te hebben het te verscheuren,
het anders te vernietigen, dan het te verslinden. Zoo, terwijl een
sidderende ademtocht bang haar geheele lichaam doorschokte, kauwde zij,
kauwde zij op het afgekeurde proefje van het portret van Otto.
Zij weende nog, niet meer snikkend, niet meer bitter, maar als
een kind, met zachte kinderlijke geluidjes, zacht steunend, teeder
kermend, lieflijk pruilend. Een geween, waarin soms nog iets als
een lachje doorklonk, een lachje van waanzin. Toen werd zij stil,
en zij vlijde zich met het hoofd in de armen, steeds op den vloer,
bij de open balcondeur.
Zij verroerde zich niet, radeloos van angst voor wat haar omringde,
voor wat komen zou. Het was of er eene zee in haar lichaam bruiste,
eene donkere zee, die over hare gedachte heengolfde en waarin ze
verdronk. En steeds poogde zij die zee van zich af te schuiven, maar
de druk was te zwaar en zij viel, geheel verloomd, geheel verdoofd
door een stormachtig gesuis in hare ooren, in hare hersenen, neêr.
--God! God! O, God! kreunde zij met een, steeds zwakkeren, schorren
klank, vol van een wanhoop, die zich niet meer uiten kon.
Toen vloeide het bewustzijn, als druppel voor druppel, uit haar weg
en zij sliep in den dood in.
De lantaarn werd uitgedraaid en het groote vertrek was nu als een
donker graf, een mauzoleum vol smart, waarin, schemerachtig wit,
een lijk lag.
Toen drong de kilte van den nacht binnen.
En langzamerhand verrees de parelgrijze vaalheid van den dageraad.
VII.
Zoodra het bekend was, dat Eline Vere was overleden, schreef Henk
aan oom Daniël te Brussel. Oom Daniël en Elize schreven beiden
terug en beklaagden zeer die arme Eline. Tevens meldde oom, dat
Vincent, een paar dagen geleden, uit Rusland was teruggekeerd met
zijn Amerikaanschen vriend, die Eline veel gezien had tijdens haar
verblijf te Brussel, en dat zij in Den Haag zouden komen, teneinde
bij de begrafenis tegenwoordig te zijn.
Hoofdstuk XXXVI.
I.
Er was meer dan een jaar verloopen na Eline's dood. Er hadden
in dien tijd voor de Erlevoorts gewichtige veranderingen plaats
gegrepen. Mevrouw had, zeer gedrongen door Théodore, ten laatste
besloten, het huis op het Voorhout, het huis waar al haar kinderen
waren geboren en groot geworden, het huis, dat vol was van
haar innigste souvernirs, te verkoopen en met Mathilde en de Van
Rijsseltjes op de Horze te komen. Paul en Frédérique waren gehuwd en
woonden te Heibeek, in Zuid-Holland, waar Paul tot burgemeester was
aangesteld. Etienne was gepromoveerd en er was sprake geweest, dat
hij naar Indië zou vertrekken, maar mevrouw Van Erlevoort, wanhopig
door de gedachte voor goed van haar jongen afscheid te nemen, had zóo
lang aangehouden, dat Etienne in Holland bleef en zich in Den Haag als
advocaat gevestigd had. En mevrouw, al gevoelde zij zich den eersten
tijd ongelukkig, nu zij niet meer meesteresse van haar woning in
Den Haag was, nu haar kinderen her- en derwaarts gingen, vergat toch
haar leed in de zacht koesterende gezelligheid van den huiselijken
kring haars oudsten zoons, waar Henriette, evenals vroeger Marianne,
voor goed van de kostschool thuis was gekomen, de jongens soms een
apparitie maakten en de Van Rijsseltjes--Tina was nu elf--met Mémée
gezond en stevig in het buitenleven opbloeiden.
Paul en Frédérique hadden mevrouw Van Raat verzocht het voorbeeld
van mevrouw Van Erlevoort te volgen, haar huis te verkoopen en op
Heibeek te komen, maar mevrouw Van Raat was er niet toe te bewegen
geweest. Zij zou haar kinderen zeer veel bezoeken, maar bij hen haar
intrek nemen, dat niet. Zij meende, dat haar melancholieke dofheid,
welke na den dood van Eline, die zij steeds zeer lief had gehad,
grijzer en grijzer was geworden, een schaduw op hun zonnig en frisch
geluk zou werpen. De emoties vóor Pauls engagement, zijn huwelijk
daarna hadden haar een wijle uit die dofheid kunnen oprichten, nu,
nu haar kind bezat wat hij verlangde, verviel zij weder geheel en al
in haren weemoed, stierf zij, nog levend, langzamerhand geheel en al
uit het leven weg.
Bij de Verstraetens was het stil, en dikwijls weende Marie bitter. Zij
gevoelde in hare arme ziel iets als een schat van weldoende liefde, die
verloren zou gaan. Het was haar, als zou zij verdorren, verschrompelen,
een bloem gelijk, die men over het hoofd had gezien. In Lili, een
weinig egoïst en kortzichtig in haar huishouden en de zorg harer
twee blonde kleintjes verloren, vond zij geen medegevoel voor haar
eenzaamheid, maar zij verweet het hare zuster niet, dat deze haar
niet begreep. En dan, wat zou het hebben geholpen, al had Lili haar
begrepen; welke troost zou het hebben geschonken!
Des zomers vroegen Paul en Freddy Marie te logeeren en zij gevoelde
zich bij hen gelukkiger dan thuis, al waren papa en mama ook goed
en lief. Met Paul en Freddy kon zij nog eens vroolijk zijn, nog eens
lachen om den tijd van vroeger, den tijd, toen zij tableaux-vivants
gaven en toen Marie Paul de les las over zijn luiheid. Herinnerden
Paul en Freddy zich nog, dat Lili vroeger De Woude niet had kunnen
uitstaan? Nu wilde Lili daar nooit van hooren; haar heugde het
volstrekt niet, zeide Marie. O Lili werd boos, wanneer men er een
woord van repte!
Het was een juweel van een villa, waar Paul en Freddy woonden. Door
den vorigen burgemeester van Heibeek gebouwd, was zij eenigszins als
een Indisch huis met een voorgalerij van witte zuilen en een gesloten
achtergalerij, die men ook een ruime serre had kunnen noemen. Paul
had met veel weelde zijn woning ingericht, en Frédérique vond die
pracht wel eenigszins overdreven voor zoo een dorp, waar zij niemand
ontvingen dan den dominé. Maar zij weêrstreefde haren man niet in
zijn liefde voor luxe, die iets was als eene uiting zijner onmachtige
artisticiteit, en zij gevoelde zich gelukkig, nu zij hem, met een
warm hart voor zijn gemeente, tevreden zag in zijn ambt.
Een enkelen keer was Otto van Elzen overgekomen om een paar dagen ten
huize zijns zwagers te vertoeven en zijn verblijf had er een enkelen
keer samengetroffen met dat van Marie. Frédérique had iets geraden
van wat er in Marie omging en daarna zich met schrik herinnerd hoe
zij eens had uitgeroepen:
--Marie, jij zou een goede vrouw voor Otto geweest zijn!
--Ik! hoorde zij Marie nog stamelen en ontsteld vroeg zij zich nu
af, of zij Marie misschien door die woorden had doen lijden. Maar ze
troostte zich met de gedachte, dat zij verkeerd kon geraden hebben,
dat zij zich licht iets verbeeld had, dat niet bestond.
Voor Otto was dit jaar in eene sombere, neêrdrukkende melancholie
voorbijgegaan. Na den dood van Eline hadden er akelige geruchten
rondgezweefd, en hoewel men er niet hard-op over sprak, fluisterde
men elkander toch in, dat de plotselinge dood van Eline, hoe ziek zij
ook geweest ware, zonderling was. Men maakte zachtjes verschillende
veronderstellingen, en iets van het geruisch dier veronderstellingen
was tot Otto doorgedrongen. De smart, die zijn leven gebroken had,
had zich nog eens verlevendigd en hem bijna oud gemaakt. Wanneer
Frédérique hem opbeurde en hem verweet, dat hij zich geheel en al in
zijn droefheid liet nederzinken, ontkende hij dit zachtjes met dezelfde
woorden, waarmede hij eens Suzanna op de Horze had gerustgesteld:
een man gaf zich niet zoo over aan zijne smart, een man had zijne
bezigheden en mijmerde niet immer over een teleurgestelde liefde.
Toen, op de Horze had hij die woorden niet gemeend. Maar nu werd het
hem, alsof er iets waars in die woorden lag en of het gewicht van zijn
leed hem niet meer het hart perste als een looden last, maar als de
lichte druk eener herinnering van weedom en zwaarmoedigheid. Vaak
verweet hij zichzelven, dat hij lichter van hart werd, en nam hij
zich voor zijn leven te wijden aan de herinnering van Eline. Maar hij
vergat, dat de tijd, wreed en troostrijk tegelijk, een wond heelde,
die hemzelven dierbaar was geworden, maar die toch weldra een lidteeken
zou zijn.
II.
En nu hij in het midden van den zomer, des avonds in den tuin van
Paul en Freddy dwaalde en Marie aan zijn zijde liep, gevoelde hij
zich, ondanks zichzelven, gelukkig. Hij had Marie een vraag gedaan,
die haar eerst verblind had en haar toen had doen weenen. Maar
hij had haar gesmeekt hem niet van zich te stooten, omdat hij eens
aan een ander had toebehoord. Hij had haar lief gekregen, omdat zij
eenvoudig en lief was, omdat hij een weldadige zachtheid in haar vond:
o, hij bekende het, hij had haar lief uit een groot, groot egoïsme,
maar zij mocht hem daarom niet minachten, want hij had zoo geleden,
om die andere. En zij, zij wenschte hem ook niet van zich te stooten:
haar ziel vloeide over van een oneindig medelijden, en zoo zij weende,
was het niet om zichzelven, niet uit geluk, dat hij ten laatste tot
haar kwam, niet uit ergernis, dat hij in deze ure van het verleden
sprak: het was slechts ter wille van hem, omdat hij zulk verdriet
had moeten dragen.
Zij stootte hem niet af en zij kuste, vochtig van oogen, hem met haar
lichten kus op zijn voorhoofd. Hij wist niet, dat zij hem steeds had
lief gehad; hij wist niet, dat zij ook geleden had, toen hij gelukkig
was geweest. Hij vermoedde nog niet de diepte harer liefde; hij zag
alleen haar overvloeiend medelijden, maar reeds dat was hem weldadig
als een heilzame balsem.
Door het bladerenweefsel der heesters schemerde de villa heen en
tusschen de zuilen der voorgalerij, in het licht, dat van binnen viel
zaten eenige vroolijke menschen en schenen te schertsen. Want Paul en
Freddy hadden nog meer gasten: Georges en Lili met hun twee kleintjes
en Etienne, bruisend jong als altijd.
Otto en Marie wandelden langzaam naar huis toe. Om hen heen bloeiden
de stamrozen en een zwoele wolk van geur hief zich uit de perken
omhoog, op de avondkoelte. Daar ginds scheen Etienne dwaze grappen
te verkoopen en de arme Lili te plagen, want zij hoorden Lili zich
verdedigen en de anderen schaterden.
Marie draalde een weinig, als verlegen met haar geluk, dat haar
overstelpte en zij schudde spelend aan de uitgebloeide rozen, wier
bladeren afdwarrelden.
--Kom! fluisterde hij zacht en vriendelijk. Kom, laten we dan gaan. We
zullen ze er meê verrassen.
En hij voerde haar voort, herademend, herlevend, bezield als door een
wedergeboorte, getroost door den tijd, die zijn smart had uitgewischt,
die zijn levensvreugde scheen te kunnen doen herbloeien.
Einde
--O, die zon! fluisterde zij onhoorbaar, met vreemde, groote doffe
oogen. Ik haat die zon. Ik wil regen en wind, kouden regen en kouden
wind, regen, die over je borst sijpelt door een gedecolleteerde japon
van zwarte tulle.
Zij stond in eens op en wrong haar handen op heur borst, als hield
ze een mantel, die openwoei, vast.
--Jeanne! Jeanne! begon zij te ijlen. Ik bid je, neem me bij je. Ik
ben van Betsy weggeloopen, want ze is zoo akelig voor me, weet je, en
ze heeft van avond aan het diner bij Hovel allerlei hatelijke dingen
over Vincent gezegd! En je weet, dat ik Vincent lief heb. Om hem
heb ik mijn engagement afgemaakt, mijn engagement met St. Clare. O,
hij verveelde me zoo, altijd kalm, kalm, kalm. Ik, ik word dol onder
die kalmte! Maar heusch, Henk, ik zal Lawrence vergiffenis vragen,
maar je moet me niet slaan, Henk. O, Lawrence, ik smeek je, ik hou zoo
veel van je, wees niet boos op me, Lawrence, Lawrence! Zie maar, of ik
niet van je hou. Hier is je portret, dat draag ik altijd op mijn borst.
Zij was neêrgeknield bij de bank en hief haar gelaat op, als zag zij
iemand. Eensklaps schrikte zij en richtte zich haastig, huiverend,
omhoog.
--O God, daar begint het weêr! dacht ze, zichzelve opnieuw bewust.
Er scheen een strijd in haar hersenen, een strijd tusschen haar
onmachtig verstand en haren, zich steeds uitbreidenden waanzin. Onzeker
greep zij een boek, dat op tafel lag en sloeg het open, om zich
te dwingen verstandig te zijn, te lezen. Het was de partiture van
Le Tribut de Zamora, die zij zich eertijds had aangeschaft tijdens
heuren hartstocht voor Fabrice.
Ze dorst niet kijken, vreezende haar krankzinnigheid als belichaamd
voor zich te zien. Zij dorst zich niet bewegen, ontzet voor zichzelve,
en zij had gaarne haar twijfelend verstand gered, door, als het het
ware, buiten zichzelve te gaan. En de glans van de zon vulde al meer
en meer het ruime vertrek, gloeide over het satijn der gordijnen
en kaatste zich terug in het porcelein van Japansche vazen en het
gepolijst koper van ornamenten.
Zachtjes aan begon zij iets te zingen, onwillekeurig, met haar heesche
stem, schor van een eindeloozen hoest. Maar er werd geklopt.
--Wie is daar? vroeg ze angstig. Ze was zeer verschrikt.
--Ik, juffrouw! riep een stem. Om het déjeuner klaar te zetten.
--Dank je, Sofie, ik heb geen honger. Ik mag niet veel eten, zei
de dokter.
--Wilt u dan niets hebben, juffrouw?
--Neen dank je, dank je.
--U zal dan wel bellen, als u iets verlangt, niet waar?
--Ja, ja.
Zij hoorde de meid de trappen afgaan: zij hoorde borden en glazen
licht rinkelen op het blad, dat zij weder meênam. Eline zag de rol
van Xaïma verder in, en zij hief het hoofd hoogmoedig op en maakte
een edel gebaar met de hand, terwijl zij kuchend zong.
Er werd nogmaals geklopt.
--Ach! wat moet dat toch? riep Eline, opnieuw verschrikt en geërgerd.
--Mag ik even binnenkomen, juffrouw Vere? vroeg een tweede stem,
vriendelijk en een weinig deftig.
Eline bedacht zich even, sloot de partiture en vlijde zich met
kwijnende oogen in de kussens van den divan.
--Zeker, mevrouw! riep ze vleiend.
De deur ging open: een groote dame, een weinig zwaar, in het zwart,
trad binnen. Het was de eigenaresse van het pension.
--Ik kom even zien, hoe u het maakt! sprak zij beleefd en
vriendelijk. Voelt u u niet wel?
--O neen! kreunde Eline en zij sloot de oogen. Ik ben zoo zwak.
Zij gevoelde zich in dit oogenblik integendeel vol van een overspannen,
zenuwachtige kracht, die zij zingend wilde uiten, maar zij zeide,
voor het gemak, steeds, dat ze zwak was, zoo men haar naar heure
gezondheid vroeg.
--Wil u niets eten?
--Dokter Reijer zei.... begon Eline.
De dame schudde het hoofd.
--Foei, juffrouw Vere, u mag me zoo niet voor den gek houden. Dokter
Reijer zei me juist, dat het zeer goed was als u bouillon dronk.
--O, mevrouw, ik word misselijk van uw bouillon!
--Maar u moet toch iets gebruiken!
--Ik verzeker u, ik voel me te ziek om te eten.
--Mag ik dan een goed diner voor u klaar maken? Wat wil u van middag?
--Wat u wilt: laat u maar iets maken. Van middag zal ik wel honger
hebben. Maar mevrouw, ik wil u iets zeggen. Laat van middag niemand
bij me komen, zelfs niet mijn zuster. Ik voel me zoo diep ellendig. U
weet niet, hoe ellendig ik me voel.
--Heeft u iets noodig, kan ik iets voor u doen?
--U is heel vriendelijk, maar heusch, ik heb niets noodig. Of ja toch,
toe laat u wat ijs voor me halen. Ik heb zoo een dorst.
--Een caraffe frappée?
--Liefst een stukje ijs.
--Heeft u koorts?
--Neen, maar ik hoû er van stukjes in mijn mond te nemen. En denkt
u er om dat ik niemand kan ontvangen?
--Goed. Ik zal dadelijk voor het ijs zorgen. Maar ik mag zeker de
stores wel neêrlaten? U heeft niets geen medelijden voor mijn meubels,
juffrouw Vere.
De dame liet de stores neêr en vertrok. Eline richtte zich dadelijk
op uit hare kwijnende houding en zij glimlachte en smakte met de
tong bij de gedachte aan de frissche koude van het ijs, dat zij zou
krijgen. Intusschen nam zij werktuigelijk de partiture weder op,
en verbeeldde zij zich, dat zij Xaïma was.
Zij stond hoog opgericht als een vorstin en wees op een gedroomden
afgrond aan heur voeten. Terwijl zij meende, dat Ben-Saïd antwoordde,
bleef zij een pooze aldus onbewegelijk, daarna hervatte zij haar rol en
neuriede zij voort. Maar het kriebelde haar in de keel, zij schrapte,
zij kuchte herhaaldelijk en ten laatste begon zij zoo hevig te hoesten,
dat zij de partiture neêrlegde, en zitten ging, de handen geperst op
heur benauwden boezem.
Waarom doe ik zoo dol? dacht ze. Kom, ik wil nu verstandig zijn.
Maar het woelde in hare hersens voort. Stroomen van, zich verwarrende,
herinneringen overgolfden haar en verdronken heure gedachte. Hare
oogen dwaalden met een koortsachtigen, zonderlingen blik om haar heen.
--Ik wil nu verstandiger zijn! dacht ze telkens en dit voornemen werd
als een wiel, dat in haar brein omwentelde. Ik wil nu verstandiger
zijn!
Haar hoofd werd loodzwaar, en zij gevoelde in plaats Van heure
theatrale opwinding die dofheid, waar ze zoo voor vreesde. Zij had
in die dofheid slechts éen verlangen: St. Clare. Zoo hij hier ware
geweest, had hij haar opgebeurd en had zij verstandig kunnen zijn. En
plotseling heugde haar hun laatste gesprek, te Brussel. Over vijf
maanden, hadden zij beiden gezegd. Het was toen Januari geweest, nu was
het Mei. Met den zomer zou hij terugkomen, en zij had slechts éen woord
te zeggen om gelukkig te wezen. Dat denkbeeld was zoo verleidelijk,
dat zij zich reeds voornam hem te schrijven--zij wist hun adres
door brieven van Vincent--o, enkele woorden slechts, maar die hem
aanstonds zouden doen overkomen! Een zacht verschiet opende zich voor
haar blik en zij werd zeer kalm, zeer gelukkig. Maar door die kalmte
geheel tot zichzelve gebracht kon hare illuzie niet lang duren en zij
schudde weemoedig het hoofd. St. Clare had haar lief uit medelijden,
uit een behoefte om te troosten waar geleden werd, en zou hij haar
ook oogenblikken van geluk kunnen schenken, zij mocht haar verwelkt
leven niet aan het zijne vastketenen! En naast die gedachte rees de
gedachte aan Otto. Zij wist dus dat het nooit mocht zijn, nooit...
Niettegenstaande de dichte stores stoofde de broeiende warmte de
lauwe atmosfeer van het vertrek, toen Sofie, de meid, klopte.
--Hier is het ijs, juffrouw?
Zij bracht het ijs, dat in stukken op de schaal lag, binnen. Zoodra
Eline weder alleen was, stak zij een stuk in den mond, legde zich een
stuk op het voorhoofd, nam zij een paar stukken in de handen en zij
speelde met het ijs, terwijl groote, koude druppels over heur gelaat
en tusschen hare vingers gleden.
VI.
Sofie bracht om halfzes het diner en dekte de kleine, ronde tafel
met veel zorg. Maar Eline roerde nauwelijks iets van de spijzen aan,
en zij was blijde, toen Sofie weêr afnam. De geur van dat eten in de
warmte maakte haar nog zieker dan zij was.
Zij nam een paar kaartjes op, die Sofie had binnengebracht, kaartjes
van mevrouw Verstraeten en van Lili...
--Ook de oude mevrouw Van Raat is er geweest, juffrouw! zeide Sofie
en zij ging weg.
Eline bleef alleen; de avond viel. De zon deinsde langzaam terug,
maar het bleef nog zeer lang licht en Eline trok de stores weder
op. Toen nam zij uit hare kast een klein fleschje en telde voorzichtig
hare druppels, die ze in een glas water liet vallen. Langzaam dronk
ze. Ach, als ze maar hielpen. Het was zoo dikwijls tevergeefs geweest
in den laatsten tijd.
Zij was moê van haren langen dag van niets doen en halven waanzin,
en zij wilde zich vroeg ter ruste leggen. Zij zou ook niet het
gas opsteken; zij zou nog een pooze schemeren en dan zou zij pogen
te slapen.
Maar het begon te zieden, te bruisen, te klotsen in haar hoofd. Zij
snakte naar adem, en zij liet, onbevreesd voor de avondlucht, die
binnen begon te vlieten, den grijzen peignoir van hare schouders
glijden. Hare armen waren mager, haar borst als ingevallen en zij
bezag zich met een treurigen glimlach, terwijl zij het dunne haar
doorwoelde. En omdat het donker werd, omdat zij vreesde, trots hare
druppels, toch niet te zullen slapen, omdat zij zeer bleek en wit was
in de kant en het borduursel van heur linnen, omdat zij angstig werd
voor de toenemende schemering, kwam de waanzin weder op...
"Ah, perfido! Spergiuro!"
begon zij, als in woede, te neuriën, terwijl zij haar arm omhoog
sloeg. Het, was de scène van Beethoven, waarbij Vincent verveine placht
te ruiken... zij verweet in den zang een trouweloozen minnaar zijn
ontrouw, en heur gelaat drukte de meest tragische smart uit; gekwetste
liefde, die zich wreken zou. Zij heette den minnaar te gaan, maar de
goden des hemels zouden hem verpletteren onder hun straf. Eensklaps
rukte zij uit heur ledikant een beddelaken en zij drapeerde zich in
de lange, witte stof, die zich in het vale avondschemerlicht als een
marmeren mantel plooide.
"Oh no! Fermate, vindici Dei!"
zong zij heesch en telkens hoestende, met smachtende oogen,
want zij riep, veranderd van gemoed, de genade der goden voor den
trouwelooze in. Hoe hij ook veranderd mocht zijn, zij bleef dezelfde,
zij wilde geen wraak, zij had voor hem geleefd en zij wilde nu voor hem
sterven. En langzaam murmelde zij het Adagio, langzaam, zeer langzaam,
terwijl de witte plooien van haar draperie bij de smeekende gebaren
heurer armen zich week verhieven en mollig neêrvielen. Zoo zong zij
door, steeds door tot een klacht zich aan heur keel ontwrong en in
die klacht, op eens, acteerde zij als met de edele kunst eener eerste
zangeres. Het werd haar, als was de minnaar reeds gevlucht en als
wendde zij zich tot het koor, dat haar medelijdend omringde:
"Se in tanto affa... a... a... anno!"
murmelde zij, bijna weenend, op smartelijke cadenzen, en het zieleleed
steeg, en zij gilde hooger, hooger met stijgende kreten:
"Non son degna di pieta!"
Zij schrikte hevig, ontzet over het doordringende, snerpende geluid
harer gebroken stem, en zij wierp heur beddelaken af en ging stil,
bevend zitten. Zou men haar gehoord hebben? Zij zag even door de
open balcondeur op straat. Neen, er liepen slechts enkele wandelaars
in het toenemende duister en niemand zag op. Maar in huis? Enfin,
zij kon er nu niets aan doen; ze zou nu weêr verstandig worden.
Zij snikte, maar zij lachte tevens, zij lachte zichzelve uit. Zoo
ze zich zoo opwond zou ze nooit slapen. Brusk wierp zij zich op het
ordelooze bed, en sloot de oogen. Maar de slaap kwam niet.
--O God! kreunde ze. God! Laat me slapen, ik smeek u, laat me slapen.
En ze weende bitter, onophoudelijk. Toen schoot haar eene gedachte
door het brein. Als ze nog enkele druppelen meer dronk dan de dokter
uit Brussel haar had voorgeschreven? Zou dat kwaad kunnen? Denkelijk
niet, daar zij van de dozis, die zij placht te nemen, thans niets
geen invloed scheen te ondervinden. Hoeveel druppels zou zij, zonder
gevaar er nog kunnen bijnemen?
Even zooveel als zij genomen had? Neen, dat was natuurlijk te
veel. Wie weet wat er dan zou gebeuren. Maar, bijvoorbeeld, de
helft? Dus nog.... drie droppels? Neen, neen, zij durfde het niet;
de dokter had haar zoo ernstig op het hart gedrukt voorzichtig te
zijn! Toch was het verleidelijk.... En zij stond op.
Zij nam het fleschje om de drie druppels te tellen.
Een... twee... drie, vier vijf.... De twee laatste vielen er in
voor zij het fleschje had kunnen oprichten. Vijf... zou dat te veel
zijn? Zij weifelde een pooze. Met die vijf druppels zou ze toch
zeker slapen.
Zij weifelde nog steeds. Maar op eens nam zij een besluit, toegelokt
door het vooruitzicht te zullen rusten. En zij dronk.
Zij legde zich neêr, op den grond, dicht bij de open balcondeur.
Het angstzweet brak haar uit, en ze voelde zich zeer dof worden,
maar zoo vreemd dof, zoo anders dan gewoonlijk.
--O mijn God! dacht ze. Mijn God! Mijn God! Zou het.... te veel
zijn geweest!
Neen, neen, dat zou te verschrikkelijk zijn! De dood was zoo zwart,
zoo leêg, zoo onzegbaar! Maar toch, als het zoo was? En eensklaps
versmolt hare vrees in een onmetelijke rust. Nu, als het zoo was,
dan was het goed....
En zij begon te lachen, met onhoorbare, zenuwachtige lachjes, terwijl
de dofheid op haar neêrdrukte, als met zware reuzenvuisten. Zij wilde
met hare handen die vuisten afweren en hare vingers verwarden zich
in een koord om heuren hals. O, dat was... dat was zijn portret:
Otto's portret!
Zou het inderdaad te veel zijn geweest? Zou zij morgen...? Zij
rilde. Zou men morgenochtend kloppen aan haar deur, te vergeefs,
steeds te vergeefs, en zou men haar ten laatste zoo vinden?
Verschrikkelijke gedachte! Zij baadde in haar zweet, en hare vingers
zochten het medaillon. Dat portret mocht men niet op hare borst vinden!
Zij richtte zich op en rukte het portret uit het medaillon.
Zij kon het niet meer onderscheiden, want het was donker geworden in
heur vertrek en het licht brak reeds in haar oog; alleen de gele glans
van een lantaren, vlak voor de huisdeur, viel dof binnen. Maar zij
stelde zich de beeltenis voor, zij betastte het ronde stukje karton,
en zij kuste het, kuste het herhaaldelijk.
--O Otto! stamelde zij, reeds zwaar en loom. Jij was het alleen, mijn
Otto, niet Vincent, niet St. Clare, alleen jij.... jij.... Otto.... o
God!
En zij streed tusschen doodsangst en berusting. Toen, in den hartstocht
harer gloeiende kussen op het portret, stak zij het in den mond,
radeloos, zonder meer de kracht te hebben het te verscheuren,
het anders te vernietigen, dan het te verslinden. Zoo, terwijl een
sidderende ademtocht bang haar geheele lichaam doorschokte, kauwde zij,
kauwde zij op het afgekeurde proefje van het portret van Otto.
Zij weende nog, niet meer snikkend, niet meer bitter, maar als
een kind, met zachte kinderlijke geluidjes, zacht steunend, teeder
kermend, lieflijk pruilend. Een geween, waarin soms nog iets als
een lachje doorklonk, een lachje van waanzin. Toen werd zij stil,
en zij vlijde zich met het hoofd in de armen, steeds op den vloer,
bij de open balcondeur.
Zij verroerde zich niet, radeloos van angst voor wat haar omringde,
voor wat komen zou. Het was of er eene zee in haar lichaam bruiste,
eene donkere zee, die over hare gedachte heengolfde en waarin ze
verdronk. En steeds poogde zij die zee van zich af te schuiven, maar
de druk was te zwaar en zij viel, geheel verloomd, geheel verdoofd
door een stormachtig gesuis in hare ooren, in hare hersenen, neêr.
--God! God! O, God! kreunde zij met een, steeds zwakkeren, schorren
klank, vol van een wanhoop, die zich niet meer uiten kon.
Toen vloeide het bewustzijn, als druppel voor druppel, uit haar weg
en zij sliep in den dood in.
De lantaarn werd uitgedraaid en het groote vertrek was nu als een
donker graf, een mauzoleum vol smart, waarin, schemerachtig wit,
een lijk lag.
Toen drong de kilte van den nacht binnen.
En langzamerhand verrees de parelgrijze vaalheid van den dageraad.
VII.
Zoodra het bekend was, dat Eline Vere was overleden, schreef Henk
aan oom Daniël te Brussel. Oom Daniël en Elize schreven beiden
terug en beklaagden zeer die arme Eline. Tevens meldde oom, dat
Vincent, een paar dagen geleden, uit Rusland was teruggekeerd met
zijn Amerikaanschen vriend, die Eline veel gezien had tijdens haar
verblijf te Brussel, en dat zij in Den Haag zouden komen, teneinde
bij de begrafenis tegenwoordig te zijn.
Hoofdstuk XXXVI.
I.
Er was meer dan een jaar verloopen na Eline's dood. Er hadden
in dien tijd voor de Erlevoorts gewichtige veranderingen plaats
gegrepen. Mevrouw had, zeer gedrongen door Théodore, ten laatste
besloten, het huis op het Voorhout, het huis waar al haar kinderen
waren geboren en groot geworden, het huis, dat vol was van
haar innigste souvernirs, te verkoopen en met Mathilde en de Van
Rijsseltjes op de Horze te komen. Paul en Frédérique waren gehuwd en
woonden te Heibeek, in Zuid-Holland, waar Paul tot burgemeester was
aangesteld. Etienne was gepromoveerd en er was sprake geweest, dat
hij naar Indië zou vertrekken, maar mevrouw Van Erlevoort, wanhopig
door de gedachte voor goed van haar jongen afscheid te nemen, had zóo
lang aangehouden, dat Etienne in Holland bleef en zich in Den Haag als
advocaat gevestigd had. En mevrouw, al gevoelde zij zich den eersten
tijd ongelukkig, nu zij niet meer meesteresse van haar woning in
Den Haag was, nu haar kinderen her- en derwaarts gingen, vergat toch
haar leed in de zacht koesterende gezelligheid van den huiselijken
kring haars oudsten zoons, waar Henriette, evenals vroeger Marianne,
voor goed van de kostschool thuis was gekomen, de jongens soms een
apparitie maakten en de Van Rijsseltjes--Tina was nu elf--met Mémée
gezond en stevig in het buitenleven opbloeiden.
Paul en Frédérique hadden mevrouw Van Raat verzocht het voorbeeld
van mevrouw Van Erlevoort te volgen, haar huis te verkoopen en op
Heibeek te komen, maar mevrouw Van Raat was er niet toe te bewegen
geweest. Zij zou haar kinderen zeer veel bezoeken, maar bij hen haar
intrek nemen, dat niet. Zij meende, dat haar melancholieke dofheid,
welke na den dood van Eline, die zij steeds zeer lief had gehad,
grijzer en grijzer was geworden, een schaduw op hun zonnig en frisch
geluk zou werpen. De emoties vóor Pauls engagement, zijn huwelijk
daarna hadden haar een wijle uit die dofheid kunnen oprichten, nu,
nu haar kind bezat wat hij verlangde, verviel zij weder geheel en al
in haren weemoed, stierf zij, nog levend, langzamerhand geheel en al
uit het leven weg.
Bij de Verstraetens was het stil, en dikwijls weende Marie bitter. Zij
gevoelde in hare arme ziel iets als een schat van weldoende liefde, die
verloren zou gaan. Het was haar, als zou zij verdorren, verschrompelen,
een bloem gelijk, die men over het hoofd had gezien. In Lili, een
weinig egoïst en kortzichtig in haar huishouden en de zorg harer
twee blonde kleintjes verloren, vond zij geen medegevoel voor haar
eenzaamheid, maar zij verweet het hare zuster niet, dat deze haar
niet begreep. En dan, wat zou het hebben geholpen, al had Lili haar
begrepen; welke troost zou het hebben geschonken!
Des zomers vroegen Paul en Freddy Marie te logeeren en zij gevoelde
zich bij hen gelukkiger dan thuis, al waren papa en mama ook goed
en lief. Met Paul en Freddy kon zij nog eens vroolijk zijn, nog eens
lachen om den tijd van vroeger, den tijd, toen zij tableaux-vivants
gaven en toen Marie Paul de les las over zijn luiheid. Herinnerden
Paul en Freddy zich nog, dat Lili vroeger De Woude niet had kunnen
uitstaan? Nu wilde Lili daar nooit van hooren; haar heugde het
volstrekt niet, zeide Marie. O Lili werd boos, wanneer men er een
woord van repte!
Het was een juweel van een villa, waar Paul en Freddy woonden. Door
den vorigen burgemeester van Heibeek gebouwd, was zij eenigszins als
een Indisch huis met een voorgalerij van witte zuilen en een gesloten
achtergalerij, die men ook een ruime serre had kunnen noemen. Paul
had met veel weelde zijn woning ingericht, en Frédérique vond die
pracht wel eenigszins overdreven voor zoo een dorp, waar zij niemand
ontvingen dan den dominé. Maar zij weêrstreefde haren man niet in
zijn liefde voor luxe, die iets was als eene uiting zijner onmachtige
artisticiteit, en zij gevoelde zich gelukkig, nu zij hem, met een
warm hart voor zijn gemeente, tevreden zag in zijn ambt.
Een enkelen keer was Otto van Elzen overgekomen om een paar dagen ten
huize zijns zwagers te vertoeven en zijn verblijf had er een enkelen
keer samengetroffen met dat van Marie. Frédérique had iets geraden
van wat er in Marie omging en daarna zich met schrik herinnerd hoe
zij eens had uitgeroepen:
--Marie, jij zou een goede vrouw voor Otto geweest zijn!
--Ik! hoorde zij Marie nog stamelen en ontsteld vroeg zij zich nu
af, of zij Marie misschien door die woorden had doen lijden. Maar ze
troostte zich met de gedachte, dat zij verkeerd kon geraden hebben,
dat zij zich licht iets verbeeld had, dat niet bestond.
Voor Otto was dit jaar in eene sombere, neêrdrukkende melancholie
voorbijgegaan. Na den dood van Eline hadden er akelige geruchten
rondgezweefd, en hoewel men er niet hard-op over sprak, fluisterde
men elkander toch in, dat de plotselinge dood van Eline, hoe ziek zij
ook geweest ware, zonderling was. Men maakte zachtjes verschillende
veronderstellingen, en iets van het geruisch dier veronderstellingen
was tot Otto doorgedrongen. De smart, die zijn leven gebroken had,
had zich nog eens verlevendigd en hem bijna oud gemaakt. Wanneer
Frédérique hem opbeurde en hem verweet, dat hij zich geheel en al in
zijn droefheid liet nederzinken, ontkende hij dit zachtjes met dezelfde
woorden, waarmede hij eens Suzanna op de Horze had gerustgesteld:
een man gaf zich niet zoo over aan zijne smart, een man had zijne
bezigheden en mijmerde niet immer over een teleurgestelde liefde.
Toen, op de Horze had hij die woorden niet gemeend. Maar nu werd het
hem, alsof er iets waars in die woorden lag en of het gewicht van zijn
leed hem niet meer het hart perste als een looden last, maar als de
lichte druk eener herinnering van weedom en zwaarmoedigheid. Vaak
verweet hij zichzelven, dat hij lichter van hart werd, en nam hij
zich voor zijn leven te wijden aan de herinnering van Eline. Maar hij
vergat, dat de tijd, wreed en troostrijk tegelijk, een wond heelde,
die hemzelven dierbaar was geworden, maar die toch weldra een lidteeken
zou zijn.
II.
En nu hij in het midden van den zomer, des avonds in den tuin van
Paul en Freddy dwaalde en Marie aan zijn zijde liep, gevoelde hij
zich, ondanks zichzelven, gelukkig. Hij had Marie een vraag gedaan,
die haar eerst verblind had en haar toen had doen weenen. Maar
hij had haar gesmeekt hem niet van zich te stooten, omdat hij eens
aan een ander had toebehoord. Hij had haar lief gekregen, omdat zij
eenvoudig en lief was, omdat hij een weldadige zachtheid in haar vond:
o, hij bekende het, hij had haar lief uit een groot, groot egoïsme,
maar zij mocht hem daarom niet minachten, want hij had zoo geleden,
om die andere. En zij, zij wenschte hem ook niet van zich te stooten:
haar ziel vloeide over van een oneindig medelijden, en zoo zij weende,
was het niet om zichzelven, niet uit geluk, dat hij ten laatste tot
haar kwam, niet uit ergernis, dat hij in deze ure van het verleden
sprak: het was slechts ter wille van hem, omdat hij zulk verdriet
had moeten dragen.
Zij stootte hem niet af en zij kuste, vochtig van oogen, hem met haar
lichten kus op zijn voorhoofd. Hij wist niet, dat zij hem steeds had
lief gehad; hij wist niet, dat zij ook geleden had, toen hij gelukkig
was geweest. Hij vermoedde nog niet de diepte harer liefde; hij zag
alleen haar overvloeiend medelijden, maar reeds dat was hem weldadig
als een heilzame balsem.
Door het bladerenweefsel der heesters schemerde de villa heen en
tusschen de zuilen der voorgalerij, in het licht, dat van binnen viel
zaten eenige vroolijke menschen en schenen te schertsen. Want Paul en
Freddy hadden nog meer gasten: Georges en Lili met hun twee kleintjes
en Etienne, bruisend jong als altijd.
Otto en Marie wandelden langzaam naar huis toe. Om hen heen bloeiden
de stamrozen en een zwoele wolk van geur hief zich uit de perken
omhoog, op de avondkoelte. Daar ginds scheen Etienne dwaze grappen
te verkoopen en de arme Lili te plagen, want zij hoorden Lili zich
verdedigen en de anderen schaterden.
Marie draalde een weinig, als verlegen met haar geluk, dat haar
overstelpte en zij schudde spelend aan de uitgebloeide rozen, wier
bladeren afdwarrelden.
--Kom! fluisterde hij zacht en vriendelijk. Kom, laten we dan gaan. We
zullen ze er meê verrassen.
En hij voerde haar voort, herademend, herlevend, bezield als door een
wedergeboorte, getroost door den tijd, die zijn smart had uitgewischt,
die zijn levensvreugde scheen te kunnen doen herbloeien.
Einde
You have read 1 text from Dutch literature.
- Parts
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 01Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4467Total number of unique words is 153741.3 of words are in the 2000 most common words54.8 of words are in the 5000 most common words63.3 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 02Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4423Total number of unique words is 167937.3 of words are in the 2000 most common words54.1 of words are in the 5000 most common words61.8 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 03Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4663Total number of unique words is 151043.6 of words are in the 2000 most common words58.6 of words are in the 5000 most common words66.8 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 04Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4619Total number of unique words is 154242.6 of words are in the 2000 most common words57.3 of words are in the 5000 most common words64.4 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 05Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4626Total number of unique words is 144443.1 of words are in the 2000 most common words56.7 of words are in the 5000 most common words63.0 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 06Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4577Total number of unique words is 150043.1 of words are in the 2000 most common words56.5 of words are in the 5000 most common words65.2 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 07Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4580Total number of unique words is 145944.2 of words are in the 2000 most common words59.1 of words are in the 5000 most common words66.9 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 08Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4622Total number of unique words is 149046.0 of words are in the 2000 most common words62.0 of words are in the 5000 most common words69.8 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 09Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4684Total number of unique words is 135647.7 of words are in the 2000 most common words63.4 of words are in the 5000 most common words70.3 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 10Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4593Total number of unique words is 148243.7 of words are in the 2000 most common words61.5 of words are in the 5000 most common words69.5 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 11Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4594Total number of unique words is 142145.5 of words are in the 2000 most common words60.9 of words are in the 5000 most common words68.0 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 12Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4634Total number of unique words is 149542.9 of words are in the 2000 most common words57.9 of words are in the 5000 most common words66.4 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 13Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4644Total number of unique words is 140147.7 of words are in the 2000 most common words62.9 of words are in the 5000 most common words70.6 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 14Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4583Total number of unique words is 145346.5 of words are in the 2000 most common words60.8 of words are in the 5000 most common words67.5 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 15Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4738Total number of unique words is 143146.1 of words are in the 2000 most common words61.2 of words are in the 5000 most common words68.9 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 16Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4626Total number of unique words is 145743.8 of words are in the 2000 most common words56.9 of words are in the 5000 most common words65.5 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 17Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4723Total number of unique words is 146144.8 of words are in the 2000 most common words58.9 of words are in the 5000 most common words66.0 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 18Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4681Total number of unique words is 144444.8 of words are in the 2000 most common words60.4 of words are in the 5000 most common words69.2 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 19Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4781Total number of unique words is 130447.4 of words are in the 2000 most common words63.3 of words are in the 5000 most common words71.0 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 20Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4740Total number of unique words is 132045.5 of words are in the 2000 most common words61.9 of words are in the 5000 most common words69.6 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 21Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4710Total number of unique words is 118750.0 of words are in the 2000 most common words66.4 of words are in the 5000 most common words74.7 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 22Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4806Total number of unique words is 127750.4 of words are in the 2000 most common words66.1 of words are in the 5000 most common words73.9 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 23Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4785Total number of unique words is 135846.1 of words are in the 2000 most common words61.1 of words are in the 5000 most common words68.8 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 24Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4796Total number of unique words is 135748.4 of words are in the 2000 most common words63.6 of words are in the 5000 most common words72.1 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 25Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4766Total number of unique words is 137048.4 of words are in the 2000 most common words62.4 of words are in the 5000 most common words69.7 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 26Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4765Total number of unique words is 137145.3 of words are in the 2000 most common words59.8 of words are in the 5000 most common words67.1 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 27Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4786Total number of unique words is 138646.0 of words are in the 2000 most common words62.8 of words are in the 5000 most common words69.9 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 28Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4700Total number of unique words is 141147.0 of words are in the 2000 most common words61.3 of words are in the 5000 most common words69.4 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 29Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4683Total number of unique words is 149345.0 of words are in the 2000 most common words61.8 of words are in the 5000 most common words70.0 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 30Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4687Total number of unique words is 139748.3 of words are in the 2000 most common words62.2 of words are in the 5000 most common words68.7 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 31Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4803Total number of unique words is 137346.2 of words are in the 2000 most common words62.9 of words are in the 5000 most common words70.0 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 32Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4722Total number of unique words is 132748.2 of words are in the 2000 most common words65.2 of words are in the 5000 most common words72.6 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 33Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4750Total number of unique words is 138945.7 of words are in the 2000 most common words61.1 of words are in the 5000 most common words68.1 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 34Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4789Total number of unique words is 131947.6 of words are in the 2000 most common words62.7 of words are in the 5000 most common words71.6 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 35Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4947Total number of unique words is 111052.0 of words are in the 2000 most common words65.2 of words are in the 5000 most common words72.4 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 36Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4801Total number of unique words is 125351.7 of words are in the 2000 most common words68.0 of words are in the 5000 most common words75.8 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 37Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4701Total number of unique words is 112254.0 of words are in the 2000 most common words68.4 of words are in the 5000 most common words75.4 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 38Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4738Total number of unique words is 140946.5 of words are in the 2000 most common words61.6 of words are in the 5000 most common words70.0 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 39Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4248Total number of unique words is 131048.3 of words are in the 2000 most common words63.9 of words are in the 5000 most common words71.3 of words are in the 8000 most common words