Eline Vere: Een Haagsche roman - 16
Total number of words is 4626
Total number of unique words is 1457
43.8 of words are in the 2000 most common words
56.9 of words are in the 5000 most common words
65.5 of words are in the 8000 most common words
--Dan neem ik de tweede, zie je. Zie je, zoo!.... vervolgde de bengel
en hapte naar de tweede kers met een flinken zoen op Cateau's lippen.
--Maar Jan! bestrafte mevrouw verontwaardigd.
--Die Cateau! Domme meid! riep Freddy lachend.
--Ik wist het heusch niet! betuigde Cateau; die akelige jongen!
--Kom Toos, dat meen je niet; je zou het niet geweten hebben! plaagde
Paul.
Cateau was vooral wanhopig, dat Paul haar niet geloofde....
En de Jan-Plezier ratelde voort langs de weilanden vol vette, grazende
koeien, met huiden als glanzend satijn, zwart en wit gevlekt, terwijl
de knotwilgen aan den zoom der slooten op knoestigen stam hun waaiers
van zilvergrijs loover verhieven.
--Ik vind een wilg zoo een melancholieke boom, vindt je ook niet
Georges? vroeg Lili met gevoel.
--O, Lili wordt poëtisch! riep Etienne. Kom Lili, een ode aan den wilg.
--Ik schijn niets meer te kunnen zeggen, of jullie lachen me uit,
antwoordde Lili verstoord. Ik schijn al zeer bespottelijk te zijn....
En het regende plagerijen op Lili en kersen in een ieders schoot
onder een algemeen gelach.
De weg klom, terwijl duinachtige verschieten verrezen. Hier en daar
lag een buitenplaats, verloren in het groen, of een boerderij, met
velden vol wortelen en bloemkoolen en rijen van boonenstaketsels of
een tuintje vol zonnebloemen, papavers en stokrozen. Hier en daar glom
een tuinspiegel, als gepolijst nikkel. Een vrouw, bezig met waschgoed
aan een sloot uit te wringen, hief zich even op en glimlachte en twee
boerenkinderen liepen het rijtuig achterna, daar Jan en Cateautje
hun kersen toewierpen.
III.
De weg klom en daalde tusschen blonde velden van haver en vlas, blauw
en rood doorspikkeld met korenbloemen en klaprozen, tot men ten laatste
de boerderij bereikt had. De boerin verscheen met een gullen glimlach
aan het hek en van alle kanten sprong men uit den wagen, terwijl
mevrouw en Mathilde doozen, overdekte manden en korven aanreikten.
De koetsier spande uit en bracht zijn dampende paarden naar stal.
Jan Verstraeten, Cateautje en de Van Rijsseltjes maakten zich aanstonds
meester van de beide schommels. Jan had aan mevrouw Van Rijssel beloofd
voorzichtig te zullen zijn en Cateautje zou vooral op Nico passen.
--Het is net een echtpaar met hun kroost! lachte Marie, terwijl zij
hen naoogde.
--Ik jaag ze toch straks weg van den schommel, ik moet ook
schommelen! riep Etienne luidruchtig uit, reeds dronken van den
zon en de buitenlucht. Lili, schommel je straks met me? Ten minste,
als De Woude het goed vindt! fluisterde hij met smachtende oogen.
--De Woude heeft niets over me te zeggen! Maar ik hou niet van
schommelen: ik krijg er hoofdpijn van, dank je.
--Ik ben er dol op, Eetje! riep Marie; ik reken straks op je, als
cavalier, maar hoog, heel hoog, hoor! Tot in de wolken.
--Kom, laten we eens een prettig plekje gaan zoeken, een beetje verder,
op de duinen, ried Paul aan.
--O, natuurlijk: Paul denkt vooral aan zijn gemak. Maar duinen zijn
zonnig, Paultje, sprak Freddy.
--Neen, er zijn boomen, eikenboomen, naar ik meen, voorbij den koepel.
--En route dan. Het is eigenlijk te warm om je veel te vermoeien. Ik
ben van Pauls opinie; ik hou zeer veel van een luie buitenpartij:
heel lang liggen in de schaduw, en dan naar de wolken kijken boven
je hoofd, lispelde Lili.
--Lili weet toch altijd het langoureuze met het poëtische te
vereenigen! schertste haar zuster. In godsnaam, De Woude, beweer eens
wat. We kakelen allemaal door elkaar, en jij loopt stilletjes verzen
te maken, geloof ik.
Georges sprak lachend tegen en zij baanden zich thans allen een weg
door het loover, de twijgen afwerend, die achter hen met een geruisen
van bladeren weder dichtsloegen. Lili schrikte voor een spin, die
aan een langen, zilveren draad naar beneden zakte, en toen De Woude
het dier verwijderde, werden zij beiden zeer geplaagd: zij, als een
schuchtere jonkvrouw, hij, als een dapper ridder, die de monsters om
haar heen versloeg.
--Maar wat doen wij toch voor buitengewoons, dat wij het altijd moeten
ontgelden? riep Georges.
--Ach, Georges, trek het je toch niet aan! sprak Lili. Ze doen het
om geestig te zijn. O, Paul, wat laat je ons klimmen en dalen in die
warmte en ik glijd telkens uit. Het is een heele reis naar dat lieve
plekje. En dan die vervelende takken. Ze vermoeien me. Ai!
Zij bezag hijgend haar vinger, dien een doorn geschramd had.
--Laat mij vóór je loopen! fluisterde Georges, en hij fluisterde
het zoo zacht en gleed zoo behendig vooruit, dat de anderen het in
plagende vroolijkheid over Lili's klacht niet bespeurden. Zij beiden
bleven een weinig achter en Lili ging glimlachend het laatst, terwijl
Georges de takken zoo lang tegenhield, tot zij haar niet meer in het
gelaat konden zwiepen.
--Laat ze maar lachen! Kan het je iets schelen? vroeg hij, geheel en
al verloren in zijn geluk.
--Niets! antwoordde zij zeer kalm, haar blond hoofdje onder den grooten
hoed vol veldbloemen schuddend, terwijl een spotziek trekje om haar
lippen speelde. Wij lachen ze achter hun rug uit. Wie gilt daar zoo?
--Etienne natuurlijk! sprak Georges.
Paul en Etienne namelijk hadden onder kastanjeboomen een mossige
plek gevonden, van waar men een klein panorama zag; eenig weiland,
doorsneden met de rechte strepen der slooten, die flikkerden onder
den tintelenden hemel, en hier en daar een koe. Een molentje in de
verte en daarachter een zoom van populieren, regelmatig en slank.
Lili en Georges naderden en zij vonden de anderen in verrukking.
--Hier is het heerlijk! sprak Paul. Koel mos om op te liggen en een
ruim uitzicht.
Zij beäamden het allen, dat het heerlijk was en lieten zich neêr op
den grond, moede van den onderzoekingstocht. Zij zetten hun hoeden
af, die met de kanten of roode parasols der meisjes het donkere mos
aanstonds met gloeiende, lichte kleuren bezaaiden, terwijl enkele
zonnestralen, door de bladeren zinkend, strepen van lichtende atoompjes
als glinsterend stof deden dansen over het kreukelend lichte katoen
harer rokken en het blond en bruin heurer haren.
--Het is hier nu niet zoo erg schaduwrijk. Ik zit ten minste heelemaal
in de zon! meende Lili, zich in de rozige schaduw van haar en-tout-cas
verbergend, en zij keek verontwaardigd naar Paul, die, het hoogst
en in veel schaduw zoo lang als hij was, neêrlag, het hoofd zalig in
een uitgespreiden zakdoek verbergend.
--Chut--Lili, niet spreken--slapen! fluisterde hij, met gesloten oogen.
--Ja, je bent amuzant, slaap maar toe! Maar ik brand hier!
--Willen we een beter plekje gaan zoeken, Lili? sprak Georges.
--Ja, doe dat, dat is een idée, meende Paul.
--En fluit dan, als je wat gevonden hebt! sprak Etienne.
Georges beloofde te zullen fluiten. Zij stonden op, waarna Lili
steunende op zijne schouders, het duin afkwam, terwijl het zand onder
hun voeten weggleed....
--Je begrijpt, ze zullen ons laten fluiten, in plaats van zelf te
fluiten; zeide Etienne.
--Onrustig is die Lili altijd! geeuwde Paul op zijn zakdoek.
Maar Etienne werd geërgerd over zijn luiheid en trok hem bij de beenen
naar beneden, tot groot vermaak der meisjes.
Het was echter zeer warm, en er was niets aan te doen; zij ook werden
lui. Zij zouden na het déjeuner wel wat wandelen en verderop de
duinen ingaan. Toen de vrede tusschen Paul en Etienne gesloten was,
ging Frédérique met haar hoofd op Eetjes knieën liggen, terwijl hij
haar met een halmpje in de ooren kietelde; Paul sliep bijna in, loom
van warmte en zaligheid, en Marie zag peinzend, met iets zwaarmoedigs
om den mond, uit naar de weilanden en de slooten en de koeien....
IV.
Het pad, waarlangs Georges en Lili daalden, was zeer gemakkelijk. Zij
zweefde als het ware naar beneden, terwijl zij met de handen op zijn
schouder steunde, en hij op een drafje afwaarts ging. En hij ging
al vlugger en vlugger, terwijl zij licht lachte. Het was, alsof zij
vleugels aanschoot....
--Hoe dom van ze, daar in die zon te blijven braden; kijk, onder die
boomen daar....
--Die kastanjes?
--Daar is veel meer schaduw. Willen we eens zien?
--Goed...
Zij klommen op, terwijl hij haar hielp en zij drongen het geboomte in,
dat het panorama met zijn zonnige aquareltinten van groen en koeien
voor hun oogen afsloot, maar het was er zeer lommerrijk, als in een
koepel van bladeren, terwijl daar buiten de zon alles stoofde.
--O, hier is het lief! riep Lili uit. En kijk eens, viooltjes...
Zij zette zich op een zetel van mossig zand en plukte. En hij vlijde
zich aan haar voeten neêr, te gelukkig om veel te spreken en speelde
met de roode kwasten van haar parasol.
--Kom, nu moet je fluiten, Georges.... om de anderen te laten
komen! sprak zij schalks, wel wetende, dat hij het niet zou doen.
--Ik kan niet fluiten, ik heb het nooit kunnen doen! antwoordde hij
en keek haar lachend aan.
Zij lachte ook en wierp hem haar viooltjes in het gelaat, en hij
verzamelde ze, en stak ze in zijn knoopsgat. Toen vatte hij haar hand
en zag haar aan.
--Hoû je van me? vroeg hij, met zijn oogen in de hare. Zij legde
haar witte handjes op zijn schouders en terwijl zij hem vast aanzag,
boog zij zich langzaam voorover.
--Wat? vroeg zij vol teêrheid.
--Hoû je van me? herhaalde hij weder en zij boog zich voorover,
zoodat zijn lippen de lokjes op haar voorhoofd beroerden en ze kusten.
--Ja, sprak ze, en liet haar hoofd rusten op het zijne. Ja, ik hoû
van je.
Zoo bleven ze een wijle, terwijl hij in zijn ongemakkelijke houding
genoot onder het wicht van het kopje op zijn hoofd. Maar toen zij
zich oprichtte en hem weder lachend aanzag, vlijde hij zich meer aan
haar zijde uit en legde haren arm om zijn hals.
--Weet je... Emilie... begon hij.
--Wat? vroeg zij.
--Emilie heeft met mijn vader gesproken, en zou ze niet eens met je
ouders kunnen komen praten?
--Ja! antwoordde zij, in een glimlach glanzend. Maar ik geloof
niet.... ik weet niet, of....
--Emilie kan goed praten....
--Je houdt veel van haar, hè?
--Ja,... ook van jou....
Zij drukte zijn hoofd vaster in de mollige ronding van haar arm en
zij gaf hem een kus op zijn hoofd: haar eersten.... En de geur van
het mos en de viooltjes, stovende in de lauwe warmte, die uit het
dak van den bladerkoepel neerzonk, vermengde zich als een zucht,
waarvan de zoetheid haar bezwijmelde, terwijl haar kleine hand zich
liefkoozend sloot en zijn lichtbruin haar verwarde.
Zij luisterde, steeds met dien zelfde gelukkigen glimlach, naar zijn
zachte stem, terwijl hij haar vertelde van het gesprek, dat hij met
zijn zuster had gewisseld vóor hij nog wist, of Lili ooit van hem
zou houden. Hij had zich toen wel een poosje wankelmoedig gevoeld;
nu echter scheen de heele wereld hem een licht te torsen last toe.
--Emilie dacht, dat je geen armen man zou willen hebben... Wil je
geen armen man hebben...?
--Ben jij arm?
--Ja, ik ben niet rijk.
--Goed, dan wil ik wel een armen man hebben. Ik ben, o, zoo zuinig
als het moet. Ik doe soms wel drie maanden met mijn toiletgeld voor
een maand. En zie ik er niet altijd netjes uit?
--Beeldig....
--Maar ik geloof nooit, dat jij zuinig bent. Ik geloof, dat jij veel
behoeften hebt, meer dan ik....
--Ik heb geen behoeften als ik jou heb. Je bent alles voor me.
--Houdt Emilie van me?
--Natuurlijk. Ze zal ons moedertje zijn. En je wilt dus overal met
me meê. Naar Caïro? Naar Constantinopel? Naar de Kaap?
--Naar Lapland, als het moet.... Overal....
--Mijn eigen vrouwtje!
Hij sloot haar even vast aan zijn borst en kuste haar. Het werd hun,
alsof de wereld voor hen wegzonk, en alsof zij alleen waren in een
paradijs... het werd hun of zij het eerste paar waren, dat elkaâr
liefhad, of er nooit bemind was vóor hen.
V.
--Mama vraagt, of jullie komen ontbijten? riep Johan Van Rijssel het
viertal toe, dat lag te mijmeren in de zon. Luie, groote menschen;
hè, jullie liggen te slapen, geloof ik...
En hij klom naar hen toe en vocht met Paul, wiens groote ledematen,
in volle lengte uitgespreid, hem ergerden. Frédérique en Etienne
richtten zich op uit hun teedere houding en beweerden honger te hebben.
--Zeker van het nietsdoen? schreeuwde Jan, die hen ook kwam roepen. Wij
hebben al geschommeld en gewipt en met de ezelwagen gereden en op
een hooiwagen geklommen, en jullie liggen maar te dutten....
--Chut! Meer eerbied, hoor, voor den ouderdom! sprak Marie deftig.
Ze daalden nu allen het pad, dat zij eerst opgeklommen waren, af,
opnieuw vechtende met de twijgen, die hun den doortocht versperden,
toen zij achter zich hoorden fluiten. Omziende zagen zij Georges en
Lili, vol heimelijke vroolijkheid.
--We hebben een plekje gevonden, heel koel! sprak Georges ironisch.
--O, zoo koel! herhaalde Lili.
Nu werden zij overvallen met een kruisvuur van verontwaardigde blikken
en plagerijen en hielden zich dus wijselijk een weinig achter; toch
zorgden zij er voor tegelijkertijd met de anderen aan de ontbijttafel
te komen.
Mevrouw Verstraeten en Mathilde waren ijverig geweest, trots de
warmte. Op het grove witte tafellaken verhieven zich stapels van
broodjes, met schalen vol kersen en aardbeien en een groote kom
vol room tusschen twee blonde tulbanden. Zestien stoelen stonden om
de tafel geschaard en de Van Rijsseltjes, rood van hitte, moe van
het draven, met glinsterende oogjes en vochtige, op de voorhoofdjes
klevende haren, namen met begeerige oogjes alles op. Nico zat reeds,
rammelend met glas en vork, en allen zetten zich en mevrouw en Mathilde
hadden het druk met aanreiken naar alle kanten.
--De Woude, er wordt niet geprezenteerd, neem wat je aanstaat! sprak
mevrouw en het was weldra eene luidruchtige vroolijkheid, terwijl
de broodjes en de tulbanden verdwenen, en de kippen met den haan
zenuwachtig rondliepen om de tafel; vooral in de nabuurschap van Nico,
die ze tot wanhoop van Mathilde heele boterhammen offerde. Jan,
intusschen, verweet opnieuw aan de drie jongelieden hun luiheid,
en naar hij beweerde met volle reden.
Achter de boerderij namelijk lag eene breede vaart, met een bootje,
en Jan en Cateau hadden er reeds gebruik van willen maken, maar mevrouw
Verstraeten had het hun verboden, zoolang er niet een der ouderen bij
was. Na het ontbijt stormden zij er dan ook naar toe; Paul en Etienne
zouden roeien; Jan beweerde goed te zullen sturen en Frédérique, Marie
en Cateau waren de "schoone en zoete last" zooals Etienne beweerde.
--Zouden Georges en Lili zoo maar vertrouwd zijn, met hun
beidjes? vroeg Paul, terwijl hij met zijn roeispaan de boot van den
oever afstiet. Kom, Etienne, gelijk op....
--Waar zijn ze? O, kijk, daar verdwijnen ze, achter die heg! riep
Frédérique. Marie, dat je als oudere zuster zoo iets toelaat!
Marie lachte goedig.
--Ach, laat ze maar gelukkig zijn! sprak ze eenvoudig. Etienne
echter had veel drukte, zeker om het gemis aan roeikunst te bedekken,
terwijl hij de vreemdste bewegingen met zijn riem maakte. Paul werd
beurtelings wanhopig en driftig....
--Maar Etienne, je kan er niets van, laat je roeispaan toch niet
zoo neêrploffen.
Een regen van druppels was over hen heen gezonken...
--Je maakt me kletsnat! sprak Frédérique verontwaardigd.
--Ach kom, denk je, dat ik niet roeien kan?
Cateau en Jan lachten Etienne uit en hij maakte zooveel dwaasheid, dat
Toosje aan Paul durfde vragen of zij eens roeien mocht. Zij beschouwde
toch meneer Van Raat als den kapitein. Etienne werd, trots tal van
wederstrevingen, die de boot bijna deden omkantelen, van zijn post
ontzet en Cateautje zette zich triumfeerend naast Paul, vol ijver
om met hem gelijk in de maat te blijven met het rijzen en het dalen
van haar roeispaan, die zij krampachtig, zonder vrees voor blaren,
in beide handen hield omvat. En zij genoot, wanneer hun riemen, als
door éene kracht bewogen, gelijkmatig het groene water scheerden....
--Prachtig, Cateau, je kan het! prees Marie. Jan, stuur eens naar
die lelies en naar die plompen....
Jan stuurde en het bootje zwenkte langzaam naar een plas vol kroos
waarop de witte en gele bekers der waterlelies en plompen lagen,
tusschen de platte ronde blâren. Marie boog zich, vatte een lelie
bij haar taaien, lijmerigen stengel en trok, en trok tot zij de bloem
met een zeer langen steel uit het kroos ophief.
--Daar, daar zijn er veel! riep Jan, verderop wijzende.
En zij gleden voort, tusschen een zoom van wilgen met in het
water slepende, zilverige loovertakken en een zoom van weiland,
en Marie plukte werktuiglijk de modderige bloemen uit het water,
zonder doel. Zij hoorde niet meer, hoe de anderen schertsten,
hoe Cateautje en Etienne in een hevig dispuut waren over de wijze,
waarop men een riem moest houden; zij rukte slechts, onbevreesd voor
het kroos, haar bloemen op, wier stelen zij als vochtige slangen aan
haar voeten wierp, en zij dacht er aan, dat als men hard, steeds
hard rukte, zoo hard tot de stengels bijna de vingers wondden, de
bloemen moesten loslaten. Zoo kon men ook eene dwaasheid zich hard,
hard rukken uit zijn gedachte.... al bloedde die ook later na.
VI.
De Van Rijsseltjes, die Mathilde niet in de boot vertrouwde, als
Etienne er bij was, hadden zich, toen hunne ongelukkige gezichtjes na
die teleurstelling, afgewischt en opgeklaard waren, met schommel en
wip opnieuw tevreden gesteld. Tina duwde Nico, die zeer deftig zat,
heen en weêr en Johan, met Lientje tusschen zijn beenen zittend, weerde
zich op den tweeden schommel. Daar kwamen echter Marie en Etienne aan,
en toen Nico moê was van zijne deftigheid, klommen zij op de plank.
--Hoog, Eetje, heel hoog? riep Marie.
Etienne, de voeten vast op de plank, bracht met een paar krachtige
buigingen zijner beenen den schommel in beweging.
--Ah! Ik zie, je kan beter schommelen dan roeien! riep Marie.
Zij ook maakte lichte bewegingen, en de schommel zwiepte al hooger
en hooger, terwijl haar rokken door den wind opbolden, haar lange
ceintuur fladderde, haar hoed afwoei en eenige haren in hare wangen
warrelden. Zij haalde diep adem, terwijl zij, hoog in de lucht, bijna
horizontaal over Etienne hing, neêrzwaaide en weder opvloog. Zij
had een gewaarwording, alsof er een onmetelijke afgrond onder haar
gaapte, en of zij hooger, steeds hooger in de blauwe lucht steeg,
als op de wieken van een grooten vogel. Hare oogen schitterden, hare
wangen gloeiden en zij had gaarne de koorden losgelaten, om zich met
een wanhopige vlucht te storten in het ijle....
Daar bespeurde zij de vier kinderen, die beneden ontzet naar die
"groote menschen", die zoo hoog mochten schommelen, opzagen, en zij
wilde ze een woordje toeroepen, maar haar keel weigerde geluid te
geven... Etienne was als dronken en hooger zwaaide de plank....
--Etienne... genoeg... genoeg, Etienne! murmelde Marie en sloot
haar oogen.
En eene duizeling overviel haar bijna, toen de vlucht van den
grooten vogel verminderde, langzamerhand verminderde en ten laatste
ophield. Zij wankelde toen zij weder op den grond stond.
Etienne raapte haar hoed op...
--Heerlijk geschommeld, hè? riep hij buiten adem.
Marie knikte glimlachend, en streek zich met een hijgenden zucht heure
verwarde haren uit het gelaat. En toen Etienne, gekheid makend, het op
een loopen zette, en zijne neefjes en nichtjes toeriep, dat zij hem
nooit zouden vangen, en toen de Van Rijsseltjes hem naderden, Nico
het laatst haastig voortschuddende op zijn dikke beentjes.... toen
zeeg Marie in het gras neêr, bij den schommel, en barstte in tranen
uit... Zij dacht aan Lili en aan Georges, hoe die beiden alleen en
zeer gelukkig waren geweest, terwijl zij, Marie, naar de weilanden
en de koeien gestaard had, tot zij sterren voor hare oogen had zien
schemeren, en hoe zij, Georges en Lili, alleen en zeer gelukkig waren
geweest, terwijl zij lelies en plompen uit het water had gerukt,
hard, heel hard...
Hoofdstuk XIX.
I.
--Eline! Eline! klonk het uit den tuin.
Eline was met schrik om half-acht wakker geworden--men ontbeet op de
Horze te acht ure--en zij was bezig zich te reppen met haar toilet. Nu,
half gereed, trad zij aan het open venster en zag naar buiten. Het
waren de twee oudste meisjes van Théodore, Marianne en Henriette,
zestien en veertien jaar, vlug en schalk,
--Goedenmorgen! groette Eline vroolijk.
--Wat, ben je al opgestaan? Nu dat is vlug, hoor! Kom je gauw?
--Dadelijk, ik ben zóó klaar....
--Dag Eline, dag Eline! riep een nieuwe stem van buiten. Eline zag
uit en bespeurde Gustaaf, een mooi ventje van tien, met een paar
brutale, blauwe oogen, een echte straatjongen, met niet te wasschen
vuile handen en komiek als een clown.
--Dag Gus, riep zij.
--Zeg Eline, je weet wat je me beloofd hebt?
--Neen?
--Je trouwt met mij, en niet met oom Otto, nietwaar? Je hebt het me
beloofd, hoor je!
--Ja, met jou, hoor! Maar Gus, ik moet me kleeden, anders kom ik niet
klaar! riep Eline, opnieuw voor den spiegel met heur haar bezig...
Zij hoorde het gewoel in den tuin al levendiger worden en het maakte
haar zenuwachtig... Hare mooie gazellenoogen stonden nog wat klein,
heure lokjes vielen niet zooals zij wilde... En toch, uit het park,
vol zonlicht en schaduw, steeg reeds eene veelstemmige vroolijkheid op,
waartusschen zij zoowel de zware stem van Théodore, als het lustige
geschreeuw der Van Rijsseltjes onderscheidde.
--Eline, Eline! riepen meer stemmen buiten.
--Ja, ja, ik kom! antwoordde Eline bijna ongeduldig en ze snoerde
haar ceintuur vast en vloog weg, den langen corridor door, somber van
bruin eikenhout, de breede monumentale trappen af, de vestibule uit...
In den tuin liep Cathérine Howard met haar broêr, Otto. Zij was niet
mooi, maar had een blijmoedig opgewekt gelaat, en zij was bijna zoo
druk van bewegingen als Etienne.
--O, Otto, ik kan het me zoo goed van je begrijpen! sprak zij dwepende
en hangende aan zijn arm. Ik vind haar een snoesje... Uit Freddy's en
Mathilde's brieven maakte ik me een voorstelling van zoo een beetje
een Haagsch nufje, zie je, want ik herinnerde mij haar niet goed meer;
ik had haar alleen vroeger een paar maal gezien, toen zij nog bij
die oude tante inwoonde... een weduwe Vere, geloof ik, nietwaar?
--Ja, sprak Otto.
--Maar, zie je, ik vind ze een snoesje, een snoesje! Ze heeft zoo
iets hartelijks en liefs als ze spreekt, iets eenvoudigs en toch iets
vreeselijk gedistingueerds, quite a lady.... En ze is een beeldje,
ze is bepaald mooi....
--Vindt je? vroeg Otto.
--Nu hoor, je mag wel trotsch zijn.... zoo een vrouwtje is niet voor
iedereen weggelegd.... o, daar gaat de bel, ze zijn hier altijd vroeg
bij de pinken....
Zij wandelden samen naar de open tuinkamer, die met een paar treden
in den tuin uitkwam en traden binnen. Aan de lange ontbijttafel zat
reeds de oude mevrouw Van Erlevoort en knikte met een blijden glimlach
haren zoon en hare dochter toe. Eline stond te praten met Théodore,
die haar noch aan Otto, noch aan Etienne liet denken, stevig en breed
geschouderd als hij voor haar stond met zijn eenigszins ingedrongen,
krachtige gestalte en zijn korten, vollen baard, maar uit zijne luide,
vroolijke, zware stem, klonk de aangeboren, gezonde blijmoedigheid der
Erlevoorten. Zijne vrouw, de jonge mevrouw Van Erlevoort, of Truus,
zooals hij haar noemde, was, bijgestaan door Mathilde en Frédérique,
nog bezig met eenige voorbereidselen tot het maal. Juffrouw Frantzen
zette reeds de Van Rijsseltjes op hunne stoelen en bond hunne
servetjes om. Uit den tuin kwam Etienne met Cor, den achttienjarigen
zoon des huizes, die adelborst was en nu met groot verlof op de Horze
vertoefde; hem volgden de meisjes en de jongens, Willy en Gustaaf,
uitgelaten van scherts om hun Engelschen oom Howard, dien zij niet
begrepen en die Hollandsch van hen moest leeren.
--Dag Nily! zeide Otto terwijl hij Eline naderde.
--Dag Otto! antwoordde Eline, en zij bood hem hare hand en zij
fluisterden even samen. Zij gevoelde zich zeer gelukkig in de nieuwe
bekoring, die haar door een druk familieleven geschonken werd, haar,
die als kind slechts ééne zuster tot speelgenoot had gehad en als
meisje eenzaam bij hare oude tante hare jeugd als vermijmerd had;
zij gevoelde zich zeer gelukkig in het rumoer van zoovele menschen en
kinderen te zamen en zij scheen het leven eerst nu van een anderen kant
te zien, dan zij in haren roes van soirées en bals in Den Haag gedaan
had. De menschen, zij waren allen vriendelijk, zij schenen haar allen
genegen, zelfs Frédérique; de kinderen, zij liet ze op haar schoot
klimmen, en zich met welbehagen door hunne vuile vingertjes liefkoozen,
zonder vrees voor haar toilet of haar kapsel. Zij was nu als verliefd
op Tina, die fijntjes als een klein nufje, door Eline's bevalligheid
en vriendelijkheid werd aangetrokken, zooals Cateau Van der Stoor er
vroeger door aangetrokken was en Eline zat dan ook steeds aan tafel
tusschen Otto en Tina. De oude mevrouw Van Erlevoort zat tusschen
hare twee kleinste kleinkinderen, de jongste van Théodore, Edmée of
Memée en Kitty Howard, de eenige van haar Engelschen schoonzoon, en
toen zij een langzamen blik over de lange tafel, stralend van jeugd en
vroolijkheid, weidde, scheen het haar toe, dat er niemand op de wereld
gelukkiger kon wezen, dan zij met hare grijze haren en haar jong hart.
Na het ontbijt sloeg Théodore voor een tocht te maken naar den
zoogenaamden "dikken boom", want hij beweerde, dat onder de vele dikke
boomen van Gelderland, de hunne, die van de Horze, volstrekt niet de
minste was. Hij zou met Howard, Etienne en Cor wandelen; Eline en Otto
voegden zich bij hen en de kinderen, zelfs Memée en Kitty, bestormden,
onder de hoede der drie meisjes, den reeds aangespannen tentwagen.
Door de eetkamer scheen een orkaan gewoed te hebben. De stoelen
stonden schots en scheef. De tafel was één wanorde van borden en
glazen; servetten slingerden op den grond met een hoed van Tina,
een schop van Nico en een bal van Memée.
--Is het u heusch niet te druk, mama? vroeg Truus, terwijl zij mevrouw
Van Erlevoort, nog aan de ontredderde ontbijttafel gezeten, zuchtende
bij de hand nam. Waarlijk, ik ben soms zoo bang: de kinderen maken
zoo een verschrikkelijk leven, het is een verademing als ze weg zijn.
--Foei! sprak mevrouw; je moest je schamen zoo te spreken.
--Ik ben soms al wanhopig over mijn viertal, Truus! sprak Mathilde;
maar behalve Cor, die zich langzamerhand gaat voelen, zijn die van
jou toch ook nog al woelwaters.
--Maak je niet over mij ongerust, Truus! sprak mevrouw. Ik doe den
heelen winter niets anders dan naar den zomer en de Horze verlangen,
en het doet mij goed bij jullie te zijn. Ook vind ik het lief, dat
je Eline gevraagd hebt.
--Voor het volgende jaar, wanneer ze getrouwd zijn, heb ik ze al
gevraagd bij ons in Londen te komen, gedurende den season, sprak
Cathérine. Ik mag haar heel graag.
De jonge mevrouw Van Erlevoort zag een weinig bedenkelijk voor zich,
terwijl zij een servet opvouwde.
--En jij, Truus? vroeg haar schoonmoeder, wie dit opviel. Jij mag
haar toch ook graag?
--Ach, wat zal ik je zeggen, maatje; ik ken Eline nog zoo weinig. Ik
vind het heel lief van haar, dat ze zich geheel en al schikt naar
onze gewoonten, naar onze leefwijze, en dat ik mij dus niet als voor
een vreemde te geneeren heb: daar zou ik het te druk voor hebben. Dat
vind ik zeker lief in haar. Maar u weet, ik loop niet zoo dadelijk
weg met iemand.
--Dat klinkt mij te diplomatisch toe, kind. Ik hou van iemand, of ik
hou niet van iemand, dat gaat heel eenvoudig bij mij.
--O, u moet niets achter mijn woorden zoeken, dan wat ik er meê
zeg. Ik ken Eline alleen sedert de week, dat ze bij ons logeert; ze
heeft op mij een lieven indruk gemaakt. Maar ik weet nog niet goed,
wat ik aan haar heb.
en hapte naar de tweede kers met een flinken zoen op Cateau's lippen.
--Maar Jan! bestrafte mevrouw verontwaardigd.
--Die Cateau! Domme meid! riep Freddy lachend.
--Ik wist het heusch niet! betuigde Cateau; die akelige jongen!
--Kom Toos, dat meen je niet; je zou het niet geweten hebben! plaagde
Paul.
Cateau was vooral wanhopig, dat Paul haar niet geloofde....
En de Jan-Plezier ratelde voort langs de weilanden vol vette, grazende
koeien, met huiden als glanzend satijn, zwart en wit gevlekt, terwijl
de knotwilgen aan den zoom der slooten op knoestigen stam hun waaiers
van zilvergrijs loover verhieven.
--Ik vind een wilg zoo een melancholieke boom, vindt je ook niet
Georges? vroeg Lili met gevoel.
--O, Lili wordt poëtisch! riep Etienne. Kom Lili, een ode aan den wilg.
--Ik schijn niets meer te kunnen zeggen, of jullie lachen me uit,
antwoordde Lili verstoord. Ik schijn al zeer bespottelijk te zijn....
En het regende plagerijen op Lili en kersen in een ieders schoot
onder een algemeen gelach.
De weg klom, terwijl duinachtige verschieten verrezen. Hier en daar
lag een buitenplaats, verloren in het groen, of een boerderij, met
velden vol wortelen en bloemkoolen en rijen van boonenstaketsels of
een tuintje vol zonnebloemen, papavers en stokrozen. Hier en daar glom
een tuinspiegel, als gepolijst nikkel. Een vrouw, bezig met waschgoed
aan een sloot uit te wringen, hief zich even op en glimlachte en twee
boerenkinderen liepen het rijtuig achterna, daar Jan en Cateautje
hun kersen toewierpen.
III.
De weg klom en daalde tusschen blonde velden van haver en vlas, blauw
en rood doorspikkeld met korenbloemen en klaprozen, tot men ten laatste
de boerderij bereikt had. De boerin verscheen met een gullen glimlach
aan het hek en van alle kanten sprong men uit den wagen, terwijl
mevrouw en Mathilde doozen, overdekte manden en korven aanreikten.
De koetsier spande uit en bracht zijn dampende paarden naar stal.
Jan Verstraeten, Cateautje en de Van Rijsseltjes maakten zich aanstonds
meester van de beide schommels. Jan had aan mevrouw Van Rijssel beloofd
voorzichtig te zullen zijn en Cateautje zou vooral op Nico passen.
--Het is net een echtpaar met hun kroost! lachte Marie, terwijl zij
hen naoogde.
--Ik jaag ze toch straks weg van den schommel, ik moet ook
schommelen! riep Etienne luidruchtig uit, reeds dronken van den
zon en de buitenlucht. Lili, schommel je straks met me? Ten minste,
als De Woude het goed vindt! fluisterde hij met smachtende oogen.
--De Woude heeft niets over me te zeggen! Maar ik hou niet van
schommelen: ik krijg er hoofdpijn van, dank je.
--Ik ben er dol op, Eetje! riep Marie; ik reken straks op je, als
cavalier, maar hoog, heel hoog, hoor! Tot in de wolken.
--Kom, laten we eens een prettig plekje gaan zoeken, een beetje verder,
op de duinen, ried Paul aan.
--O, natuurlijk: Paul denkt vooral aan zijn gemak. Maar duinen zijn
zonnig, Paultje, sprak Freddy.
--Neen, er zijn boomen, eikenboomen, naar ik meen, voorbij den koepel.
--En route dan. Het is eigenlijk te warm om je veel te vermoeien. Ik
ben van Pauls opinie; ik hou zeer veel van een luie buitenpartij:
heel lang liggen in de schaduw, en dan naar de wolken kijken boven
je hoofd, lispelde Lili.
--Lili weet toch altijd het langoureuze met het poëtische te
vereenigen! schertste haar zuster. In godsnaam, De Woude, beweer eens
wat. We kakelen allemaal door elkaar, en jij loopt stilletjes verzen
te maken, geloof ik.
Georges sprak lachend tegen en zij baanden zich thans allen een weg
door het loover, de twijgen afwerend, die achter hen met een geruisen
van bladeren weder dichtsloegen. Lili schrikte voor een spin, die
aan een langen, zilveren draad naar beneden zakte, en toen De Woude
het dier verwijderde, werden zij beiden zeer geplaagd: zij, als een
schuchtere jonkvrouw, hij, als een dapper ridder, die de monsters om
haar heen versloeg.
--Maar wat doen wij toch voor buitengewoons, dat wij het altijd moeten
ontgelden? riep Georges.
--Ach, Georges, trek het je toch niet aan! sprak Lili. Ze doen het
om geestig te zijn. O, Paul, wat laat je ons klimmen en dalen in die
warmte en ik glijd telkens uit. Het is een heele reis naar dat lieve
plekje. En dan die vervelende takken. Ze vermoeien me. Ai!
Zij bezag hijgend haar vinger, dien een doorn geschramd had.
--Laat mij vóór je loopen! fluisterde Georges, en hij fluisterde
het zoo zacht en gleed zoo behendig vooruit, dat de anderen het in
plagende vroolijkheid over Lili's klacht niet bespeurden. Zij beiden
bleven een weinig achter en Lili ging glimlachend het laatst, terwijl
Georges de takken zoo lang tegenhield, tot zij haar niet meer in het
gelaat konden zwiepen.
--Laat ze maar lachen! Kan het je iets schelen? vroeg hij, geheel en
al verloren in zijn geluk.
--Niets! antwoordde zij zeer kalm, haar blond hoofdje onder den grooten
hoed vol veldbloemen schuddend, terwijl een spotziek trekje om haar
lippen speelde. Wij lachen ze achter hun rug uit. Wie gilt daar zoo?
--Etienne natuurlijk! sprak Georges.
Paul en Etienne namelijk hadden onder kastanjeboomen een mossige
plek gevonden, van waar men een klein panorama zag; eenig weiland,
doorsneden met de rechte strepen der slooten, die flikkerden onder
den tintelenden hemel, en hier en daar een koe. Een molentje in de
verte en daarachter een zoom van populieren, regelmatig en slank.
Lili en Georges naderden en zij vonden de anderen in verrukking.
--Hier is het heerlijk! sprak Paul. Koel mos om op te liggen en een
ruim uitzicht.
Zij beäamden het allen, dat het heerlijk was en lieten zich neêr op
den grond, moede van den onderzoekingstocht. Zij zetten hun hoeden
af, die met de kanten of roode parasols der meisjes het donkere mos
aanstonds met gloeiende, lichte kleuren bezaaiden, terwijl enkele
zonnestralen, door de bladeren zinkend, strepen van lichtende atoompjes
als glinsterend stof deden dansen over het kreukelend lichte katoen
harer rokken en het blond en bruin heurer haren.
--Het is hier nu niet zoo erg schaduwrijk. Ik zit ten minste heelemaal
in de zon! meende Lili, zich in de rozige schaduw van haar en-tout-cas
verbergend, en zij keek verontwaardigd naar Paul, die, het hoogst
en in veel schaduw zoo lang als hij was, neêrlag, het hoofd zalig in
een uitgespreiden zakdoek verbergend.
--Chut--Lili, niet spreken--slapen! fluisterde hij, met gesloten oogen.
--Ja, je bent amuzant, slaap maar toe! Maar ik brand hier!
--Willen we een beter plekje gaan zoeken, Lili? sprak Georges.
--Ja, doe dat, dat is een idée, meende Paul.
--En fluit dan, als je wat gevonden hebt! sprak Etienne.
Georges beloofde te zullen fluiten. Zij stonden op, waarna Lili
steunende op zijne schouders, het duin afkwam, terwijl het zand onder
hun voeten weggleed....
--Je begrijpt, ze zullen ons laten fluiten, in plaats van zelf te
fluiten; zeide Etienne.
--Onrustig is die Lili altijd! geeuwde Paul op zijn zakdoek.
Maar Etienne werd geërgerd over zijn luiheid en trok hem bij de beenen
naar beneden, tot groot vermaak der meisjes.
Het was echter zeer warm, en er was niets aan te doen; zij ook werden
lui. Zij zouden na het déjeuner wel wat wandelen en verderop de
duinen ingaan. Toen de vrede tusschen Paul en Etienne gesloten was,
ging Frédérique met haar hoofd op Eetjes knieën liggen, terwijl hij
haar met een halmpje in de ooren kietelde; Paul sliep bijna in, loom
van warmte en zaligheid, en Marie zag peinzend, met iets zwaarmoedigs
om den mond, uit naar de weilanden en de slooten en de koeien....
IV.
Het pad, waarlangs Georges en Lili daalden, was zeer gemakkelijk. Zij
zweefde als het ware naar beneden, terwijl zij met de handen op zijn
schouder steunde, en hij op een drafje afwaarts ging. En hij ging
al vlugger en vlugger, terwijl zij licht lachte. Het was, alsof zij
vleugels aanschoot....
--Hoe dom van ze, daar in die zon te blijven braden; kijk, onder die
boomen daar....
--Die kastanjes?
--Daar is veel meer schaduw. Willen we eens zien?
--Goed...
Zij klommen op, terwijl hij haar hielp en zij drongen het geboomte in,
dat het panorama met zijn zonnige aquareltinten van groen en koeien
voor hun oogen afsloot, maar het was er zeer lommerrijk, als in een
koepel van bladeren, terwijl daar buiten de zon alles stoofde.
--O, hier is het lief! riep Lili uit. En kijk eens, viooltjes...
Zij zette zich op een zetel van mossig zand en plukte. En hij vlijde
zich aan haar voeten neêr, te gelukkig om veel te spreken en speelde
met de roode kwasten van haar parasol.
--Kom, nu moet je fluiten, Georges.... om de anderen te laten
komen! sprak zij schalks, wel wetende, dat hij het niet zou doen.
--Ik kan niet fluiten, ik heb het nooit kunnen doen! antwoordde hij
en keek haar lachend aan.
Zij lachte ook en wierp hem haar viooltjes in het gelaat, en hij
verzamelde ze, en stak ze in zijn knoopsgat. Toen vatte hij haar hand
en zag haar aan.
--Hoû je van me? vroeg hij, met zijn oogen in de hare. Zij legde
haar witte handjes op zijn schouders en terwijl zij hem vast aanzag,
boog zij zich langzaam voorover.
--Wat? vroeg zij vol teêrheid.
--Hoû je van me? herhaalde hij weder en zij boog zich voorover,
zoodat zijn lippen de lokjes op haar voorhoofd beroerden en ze kusten.
--Ja, sprak ze, en liet haar hoofd rusten op het zijne. Ja, ik hoû
van je.
Zoo bleven ze een wijle, terwijl hij in zijn ongemakkelijke houding
genoot onder het wicht van het kopje op zijn hoofd. Maar toen zij
zich oprichtte en hem weder lachend aanzag, vlijde hij zich meer aan
haar zijde uit en legde haren arm om zijn hals.
--Weet je... Emilie... begon hij.
--Wat? vroeg zij.
--Emilie heeft met mijn vader gesproken, en zou ze niet eens met je
ouders kunnen komen praten?
--Ja! antwoordde zij, in een glimlach glanzend. Maar ik geloof
niet.... ik weet niet, of....
--Emilie kan goed praten....
--Je houdt veel van haar, hè?
--Ja,... ook van jou....
Zij drukte zijn hoofd vaster in de mollige ronding van haar arm en
zij gaf hem een kus op zijn hoofd: haar eersten.... En de geur van
het mos en de viooltjes, stovende in de lauwe warmte, die uit het
dak van den bladerkoepel neerzonk, vermengde zich als een zucht,
waarvan de zoetheid haar bezwijmelde, terwijl haar kleine hand zich
liefkoozend sloot en zijn lichtbruin haar verwarde.
Zij luisterde, steeds met dien zelfde gelukkigen glimlach, naar zijn
zachte stem, terwijl hij haar vertelde van het gesprek, dat hij met
zijn zuster had gewisseld vóor hij nog wist, of Lili ooit van hem
zou houden. Hij had zich toen wel een poosje wankelmoedig gevoeld;
nu echter scheen de heele wereld hem een licht te torsen last toe.
--Emilie dacht, dat je geen armen man zou willen hebben... Wil je
geen armen man hebben...?
--Ben jij arm?
--Ja, ik ben niet rijk.
--Goed, dan wil ik wel een armen man hebben. Ik ben, o, zoo zuinig
als het moet. Ik doe soms wel drie maanden met mijn toiletgeld voor
een maand. En zie ik er niet altijd netjes uit?
--Beeldig....
--Maar ik geloof nooit, dat jij zuinig bent. Ik geloof, dat jij veel
behoeften hebt, meer dan ik....
--Ik heb geen behoeften als ik jou heb. Je bent alles voor me.
--Houdt Emilie van me?
--Natuurlijk. Ze zal ons moedertje zijn. En je wilt dus overal met
me meê. Naar Caïro? Naar Constantinopel? Naar de Kaap?
--Naar Lapland, als het moet.... Overal....
--Mijn eigen vrouwtje!
Hij sloot haar even vast aan zijn borst en kuste haar. Het werd hun,
alsof de wereld voor hen wegzonk, en alsof zij alleen waren in een
paradijs... het werd hun of zij het eerste paar waren, dat elkaâr
liefhad, of er nooit bemind was vóor hen.
V.
--Mama vraagt, of jullie komen ontbijten? riep Johan Van Rijssel het
viertal toe, dat lag te mijmeren in de zon. Luie, groote menschen;
hè, jullie liggen te slapen, geloof ik...
En hij klom naar hen toe en vocht met Paul, wiens groote ledematen,
in volle lengte uitgespreid, hem ergerden. Frédérique en Etienne
richtten zich op uit hun teedere houding en beweerden honger te hebben.
--Zeker van het nietsdoen? schreeuwde Jan, die hen ook kwam roepen. Wij
hebben al geschommeld en gewipt en met de ezelwagen gereden en op
een hooiwagen geklommen, en jullie liggen maar te dutten....
--Chut! Meer eerbied, hoor, voor den ouderdom! sprak Marie deftig.
Ze daalden nu allen het pad, dat zij eerst opgeklommen waren, af,
opnieuw vechtende met de twijgen, die hun den doortocht versperden,
toen zij achter zich hoorden fluiten. Omziende zagen zij Georges en
Lili, vol heimelijke vroolijkheid.
--We hebben een plekje gevonden, heel koel! sprak Georges ironisch.
--O, zoo koel! herhaalde Lili.
Nu werden zij overvallen met een kruisvuur van verontwaardigde blikken
en plagerijen en hielden zich dus wijselijk een weinig achter; toch
zorgden zij er voor tegelijkertijd met de anderen aan de ontbijttafel
te komen.
Mevrouw Verstraeten en Mathilde waren ijverig geweest, trots de
warmte. Op het grove witte tafellaken verhieven zich stapels van
broodjes, met schalen vol kersen en aardbeien en een groote kom
vol room tusschen twee blonde tulbanden. Zestien stoelen stonden om
de tafel geschaard en de Van Rijsseltjes, rood van hitte, moe van
het draven, met glinsterende oogjes en vochtige, op de voorhoofdjes
klevende haren, namen met begeerige oogjes alles op. Nico zat reeds,
rammelend met glas en vork, en allen zetten zich en mevrouw en Mathilde
hadden het druk met aanreiken naar alle kanten.
--De Woude, er wordt niet geprezenteerd, neem wat je aanstaat! sprak
mevrouw en het was weldra eene luidruchtige vroolijkheid, terwijl
de broodjes en de tulbanden verdwenen, en de kippen met den haan
zenuwachtig rondliepen om de tafel; vooral in de nabuurschap van Nico,
die ze tot wanhoop van Mathilde heele boterhammen offerde. Jan,
intusschen, verweet opnieuw aan de drie jongelieden hun luiheid,
en naar hij beweerde met volle reden.
Achter de boerderij namelijk lag eene breede vaart, met een bootje,
en Jan en Cateau hadden er reeds gebruik van willen maken, maar mevrouw
Verstraeten had het hun verboden, zoolang er niet een der ouderen bij
was. Na het ontbijt stormden zij er dan ook naar toe; Paul en Etienne
zouden roeien; Jan beweerde goed te zullen sturen en Frédérique, Marie
en Cateau waren de "schoone en zoete last" zooals Etienne beweerde.
--Zouden Georges en Lili zoo maar vertrouwd zijn, met hun
beidjes? vroeg Paul, terwijl hij met zijn roeispaan de boot van den
oever afstiet. Kom, Etienne, gelijk op....
--Waar zijn ze? O, kijk, daar verdwijnen ze, achter die heg! riep
Frédérique. Marie, dat je als oudere zuster zoo iets toelaat!
Marie lachte goedig.
--Ach, laat ze maar gelukkig zijn! sprak ze eenvoudig. Etienne
echter had veel drukte, zeker om het gemis aan roeikunst te bedekken,
terwijl hij de vreemdste bewegingen met zijn riem maakte. Paul werd
beurtelings wanhopig en driftig....
--Maar Etienne, je kan er niets van, laat je roeispaan toch niet
zoo neêrploffen.
Een regen van druppels was over hen heen gezonken...
--Je maakt me kletsnat! sprak Frédérique verontwaardigd.
--Ach kom, denk je, dat ik niet roeien kan?
Cateau en Jan lachten Etienne uit en hij maakte zooveel dwaasheid, dat
Toosje aan Paul durfde vragen of zij eens roeien mocht. Zij beschouwde
toch meneer Van Raat als den kapitein. Etienne werd, trots tal van
wederstrevingen, die de boot bijna deden omkantelen, van zijn post
ontzet en Cateautje zette zich triumfeerend naast Paul, vol ijver
om met hem gelijk in de maat te blijven met het rijzen en het dalen
van haar roeispaan, die zij krampachtig, zonder vrees voor blaren,
in beide handen hield omvat. En zij genoot, wanneer hun riemen, als
door éene kracht bewogen, gelijkmatig het groene water scheerden....
--Prachtig, Cateau, je kan het! prees Marie. Jan, stuur eens naar
die lelies en naar die plompen....
Jan stuurde en het bootje zwenkte langzaam naar een plas vol kroos
waarop de witte en gele bekers der waterlelies en plompen lagen,
tusschen de platte ronde blâren. Marie boog zich, vatte een lelie
bij haar taaien, lijmerigen stengel en trok, en trok tot zij de bloem
met een zeer langen steel uit het kroos ophief.
--Daar, daar zijn er veel! riep Jan, verderop wijzende.
En zij gleden voort, tusschen een zoom van wilgen met in het
water slepende, zilverige loovertakken en een zoom van weiland,
en Marie plukte werktuiglijk de modderige bloemen uit het water,
zonder doel. Zij hoorde niet meer, hoe de anderen schertsten,
hoe Cateautje en Etienne in een hevig dispuut waren over de wijze,
waarop men een riem moest houden; zij rukte slechts, onbevreesd voor
het kroos, haar bloemen op, wier stelen zij als vochtige slangen aan
haar voeten wierp, en zij dacht er aan, dat als men hard, steeds
hard rukte, zoo hard tot de stengels bijna de vingers wondden, de
bloemen moesten loslaten. Zoo kon men ook eene dwaasheid zich hard,
hard rukken uit zijn gedachte.... al bloedde die ook later na.
VI.
De Van Rijsseltjes, die Mathilde niet in de boot vertrouwde, als
Etienne er bij was, hadden zich, toen hunne ongelukkige gezichtjes na
die teleurstelling, afgewischt en opgeklaard waren, met schommel en
wip opnieuw tevreden gesteld. Tina duwde Nico, die zeer deftig zat,
heen en weêr en Johan, met Lientje tusschen zijn beenen zittend, weerde
zich op den tweeden schommel. Daar kwamen echter Marie en Etienne aan,
en toen Nico moê was van zijne deftigheid, klommen zij op de plank.
--Hoog, Eetje, heel hoog? riep Marie.
Etienne, de voeten vast op de plank, bracht met een paar krachtige
buigingen zijner beenen den schommel in beweging.
--Ah! Ik zie, je kan beter schommelen dan roeien! riep Marie.
Zij ook maakte lichte bewegingen, en de schommel zwiepte al hooger
en hooger, terwijl haar rokken door den wind opbolden, haar lange
ceintuur fladderde, haar hoed afwoei en eenige haren in hare wangen
warrelden. Zij haalde diep adem, terwijl zij, hoog in de lucht, bijna
horizontaal over Etienne hing, neêrzwaaide en weder opvloog. Zij
had een gewaarwording, alsof er een onmetelijke afgrond onder haar
gaapte, en of zij hooger, steeds hooger in de blauwe lucht steeg,
als op de wieken van een grooten vogel. Hare oogen schitterden, hare
wangen gloeiden en zij had gaarne de koorden losgelaten, om zich met
een wanhopige vlucht te storten in het ijle....
Daar bespeurde zij de vier kinderen, die beneden ontzet naar die
"groote menschen", die zoo hoog mochten schommelen, opzagen, en zij
wilde ze een woordje toeroepen, maar haar keel weigerde geluid te
geven... Etienne was als dronken en hooger zwaaide de plank....
--Etienne... genoeg... genoeg, Etienne! murmelde Marie en sloot
haar oogen.
En eene duizeling overviel haar bijna, toen de vlucht van den
grooten vogel verminderde, langzamerhand verminderde en ten laatste
ophield. Zij wankelde toen zij weder op den grond stond.
Etienne raapte haar hoed op...
--Heerlijk geschommeld, hè? riep hij buiten adem.
Marie knikte glimlachend, en streek zich met een hijgenden zucht heure
verwarde haren uit het gelaat. En toen Etienne, gekheid makend, het op
een loopen zette, en zijne neefjes en nichtjes toeriep, dat zij hem
nooit zouden vangen, en toen de Van Rijsseltjes hem naderden, Nico
het laatst haastig voortschuddende op zijn dikke beentjes.... toen
zeeg Marie in het gras neêr, bij den schommel, en barstte in tranen
uit... Zij dacht aan Lili en aan Georges, hoe die beiden alleen en
zeer gelukkig waren geweest, terwijl zij, Marie, naar de weilanden
en de koeien gestaard had, tot zij sterren voor hare oogen had zien
schemeren, en hoe zij, Georges en Lili, alleen en zeer gelukkig waren
geweest, terwijl zij lelies en plompen uit het water had gerukt,
hard, heel hard...
Hoofdstuk XIX.
I.
--Eline! Eline! klonk het uit den tuin.
Eline was met schrik om half-acht wakker geworden--men ontbeet op de
Horze te acht ure--en zij was bezig zich te reppen met haar toilet. Nu,
half gereed, trad zij aan het open venster en zag naar buiten. Het
waren de twee oudste meisjes van Théodore, Marianne en Henriette,
zestien en veertien jaar, vlug en schalk,
--Goedenmorgen! groette Eline vroolijk.
--Wat, ben je al opgestaan? Nu dat is vlug, hoor! Kom je gauw?
--Dadelijk, ik ben zóó klaar....
--Dag Eline, dag Eline! riep een nieuwe stem van buiten. Eline zag
uit en bespeurde Gustaaf, een mooi ventje van tien, met een paar
brutale, blauwe oogen, een echte straatjongen, met niet te wasschen
vuile handen en komiek als een clown.
--Dag Gus, riep zij.
--Zeg Eline, je weet wat je me beloofd hebt?
--Neen?
--Je trouwt met mij, en niet met oom Otto, nietwaar? Je hebt het me
beloofd, hoor je!
--Ja, met jou, hoor! Maar Gus, ik moet me kleeden, anders kom ik niet
klaar! riep Eline, opnieuw voor den spiegel met heur haar bezig...
Zij hoorde het gewoel in den tuin al levendiger worden en het maakte
haar zenuwachtig... Hare mooie gazellenoogen stonden nog wat klein,
heure lokjes vielen niet zooals zij wilde... En toch, uit het park,
vol zonlicht en schaduw, steeg reeds eene veelstemmige vroolijkheid op,
waartusschen zij zoowel de zware stem van Théodore, als het lustige
geschreeuw der Van Rijsseltjes onderscheidde.
--Eline, Eline! riepen meer stemmen buiten.
--Ja, ja, ik kom! antwoordde Eline bijna ongeduldig en ze snoerde
haar ceintuur vast en vloog weg, den langen corridor door, somber van
bruin eikenhout, de breede monumentale trappen af, de vestibule uit...
In den tuin liep Cathérine Howard met haar broêr, Otto. Zij was niet
mooi, maar had een blijmoedig opgewekt gelaat, en zij was bijna zoo
druk van bewegingen als Etienne.
--O, Otto, ik kan het me zoo goed van je begrijpen! sprak zij dwepende
en hangende aan zijn arm. Ik vind haar een snoesje... Uit Freddy's en
Mathilde's brieven maakte ik me een voorstelling van zoo een beetje
een Haagsch nufje, zie je, want ik herinnerde mij haar niet goed meer;
ik had haar alleen vroeger een paar maal gezien, toen zij nog bij
die oude tante inwoonde... een weduwe Vere, geloof ik, nietwaar?
--Ja, sprak Otto.
--Maar, zie je, ik vind ze een snoesje, een snoesje! Ze heeft zoo
iets hartelijks en liefs als ze spreekt, iets eenvoudigs en toch iets
vreeselijk gedistingueerds, quite a lady.... En ze is een beeldje,
ze is bepaald mooi....
--Vindt je? vroeg Otto.
--Nu hoor, je mag wel trotsch zijn.... zoo een vrouwtje is niet voor
iedereen weggelegd.... o, daar gaat de bel, ze zijn hier altijd vroeg
bij de pinken....
Zij wandelden samen naar de open tuinkamer, die met een paar treden
in den tuin uitkwam en traden binnen. Aan de lange ontbijttafel zat
reeds de oude mevrouw Van Erlevoort en knikte met een blijden glimlach
haren zoon en hare dochter toe. Eline stond te praten met Théodore,
die haar noch aan Otto, noch aan Etienne liet denken, stevig en breed
geschouderd als hij voor haar stond met zijn eenigszins ingedrongen,
krachtige gestalte en zijn korten, vollen baard, maar uit zijne luide,
vroolijke, zware stem, klonk de aangeboren, gezonde blijmoedigheid der
Erlevoorten. Zijne vrouw, de jonge mevrouw Van Erlevoort, of Truus,
zooals hij haar noemde, was, bijgestaan door Mathilde en Frédérique,
nog bezig met eenige voorbereidselen tot het maal. Juffrouw Frantzen
zette reeds de Van Rijsseltjes op hunne stoelen en bond hunne
servetjes om. Uit den tuin kwam Etienne met Cor, den achttienjarigen
zoon des huizes, die adelborst was en nu met groot verlof op de Horze
vertoefde; hem volgden de meisjes en de jongens, Willy en Gustaaf,
uitgelaten van scherts om hun Engelschen oom Howard, dien zij niet
begrepen en die Hollandsch van hen moest leeren.
--Dag Nily! zeide Otto terwijl hij Eline naderde.
--Dag Otto! antwoordde Eline, en zij bood hem hare hand en zij
fluisterden even samen. Zij gevoelde zich zeer gelukkig in de nieuwe
bekoring, die haar door een druk familieleven geschonken werd, haar,
die als kind slechts ééne zuster tot speelgenoot had gehad en als
meisje eenzaam bij hare oude tante hare jeugd als vermijmerd had;
zij gevoelde zich zeer gelukkig in het rumoer van zoovele menschen en
kinderen te zamen en zij scheen het leven eerst nu van een anderen kant
te zien, dan zij in haren roes van soirées en bals in Den Haag gedaan
had. De menschen, zij waren allen vriendelijk, zij schenen haar allen
genegen, zelfs Frédérique; de kinderen, zij liet ze op haar schoot
klimmen, en zich met welbehagen door hunne vuile vingertjes liefkoozen,
zonder vrees voor haar toilet of haar kapsel. Zij was nu als verliefd
op Tina, die fijntjes als een klein nufje, door Eline's bevalligheid
en vriendelijkheid werd aangetrokken, zooals Cateau Van der Stoor er
vroeger door aangetrokken was en Eline zat dan ook steeds aan tafel
tusschen Otto en Tina. De oude mevrouw Van Erlevoort zat tusschen
hare twee kleinste kleinkinderen, de jongste van Théodore, Edmée of
Memée en Kitty Howard, de eenige van haar Engelschen schoonzoon, en
toen zij een langzamen blik over de lange tafel, stralend van jeugd en
vroolijkheid, weidde, scheen het haar toe, dat er niemand op de wereld
gelukkiger kon wezen, dan zij met hare grijze haren en haar jong hart.
Na het ontbijt sloeg Théodore voor een tocht te maken naar den
zoogenaamden "dikken boom", want hij beweerde, dat onder de vele dikke
boomen van Gelderland, de hunne, die van de Horze, volstrekt niet de
minste was. Hij zou met Howard, Etienne en Cor wandelen; Eline en Otto
voegden zich bij hen en de kinderen, zelfs Memée en Kitty, bestormden,
onder de hoede der drie meisjes, den reeds aangespannen tentwagen.
Door de eetkamer scheen een orkaan gewoed te hebben. De stoelen
stonden schots en scheef. De tafel was één wanorde van borden en
glazen; servetten slingerden op den grond met een hoed van Tina,
een schop van Nico en een bal van Memée.
--Is het u heusch niet te druk, mama? vroeg Truus, terwijl zij mevrouw
Van Erlevoort, nog aan de ontredderde ontbijttafel gezeten, zuchtende
bij de hand nam. Waarlijk, ik ben soms zoo bang: de kinderen maken
zoo een verschrikkelijk leven, het is een verademing als ze weg zijn.
--Foei! sprak mevrouw; je moest je schamen zoo te spreken.
--Ik ben soms al wanhopig over mijn viertal, Truus! sprak Mathilde;
maar behalve Cor, die zich langzamerhand gaat voelen, zijn die van
jou toch ook nog al woelwaters.
--Maak je niet over mij ongerust, Truus! sprak mevrouw. Ik doe den
heelen winter niets anders dan naar den zomer en de Horze verlangen,
en het doet mij goed bij jullie te zijn. Ook vind ik het lief, dat
je Eline gevraagd hebt.
--Voor het volgende jaar, wanneer ze getrouwd zijn, heb ik ze al
gevraagd bij ons in Londen te komen, gedurende den season, sprak
Cathérine. Ik mag haar heel graag.
De jonge mevrouw Van Erlevoort zag een weinig bedenkelijk voor zich,
terwijl zij een servet opvouwde.
--En jij, Truus? vroeg haar schoonmoeder, wie dit opviel. Jij mag
haar toch ook graag?
--Ach, wat zal ik je zeggen, maatje; ik ken Eline nog zoo weinig. Ik
vind het heel lief van haar, dat ze zich geheel en al schikt naar
onze gewoonten, naar onze leefwijze, en dat ik mij dus niet als voor
een vreemde te geneeren heb: daar zou ik het te druk voor hebben. Dat
vind ik zeker lief in haar. Maar u weet, ik loop niet zoo dadelijk
weg met iemand.
--Dat klinkt mij te diplomatisch toe, kind. Ik hou van iemand, of ik
hou niet van iemand, dat gaat heel eenvoudig bij mij.
--O, u moet niets achter mijn woorden zoeken, dan wat ik er meê
zeg. Ik ken Eline alleen sedert de week, dat ze bij ons logeert; ze
heeft op mij een lieven indruk gemaakt. Maar ik weet nog niet goed,
wat ik aan haar heb.
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Eline Vere: Een Haagsche roman - 17
- Parts
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 01Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4467Total number of unique words is 153741.3 of words are in the 2000 most common words54.8 of words are in the 5000 most common words63.3 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 02Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4423Total number of unique words is 167937.3 of words are in the 2000 most common words54.1 of words are in the 5000 most common words61.8 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 03Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4663Total number of unique words is 151043.6 of words are in the 2000 most common words58.6 of words are in the 5000 most common words66.8 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 04Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4619Total number of unique words is 154242.6 of words are in the 2000 most common words57.3 of words are in the 5000 most common words64.4 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 05Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4626Total number of unique words is 144443.1 of words are in the 2000 most common words56.7 of words are in the 5000 most common words63.0 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 06Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4577Total number of unique words is 150043.1 of words are in the 2000 most common words56.5 of words are in the 5000 most common words65.2 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 07Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4580Total number of unique words is 145944.2 of words are in the 2000 most common words59.1 of words are in the 5000 most common words66.9 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 08Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4622Total number of unique words is 149046.0 of words are in the 2000 most common words62.0 of words are in the 5000 most common words69.8 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 09Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4684Total number of unique words is 135647.7 of words are in the 2000 most common words63.4 of words are in the 5000 most common words70.3 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 10Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4593Total number of unique words is 148243.7 of words are in the 2000 most common words61.5 of words are in the 5000 most common words69.5 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 11Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4594Total number of unique words is 142145.5 of words are in the 2000 most common words60.9 of words are in the 5000 most common words68.0 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 12Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4634Total number of unique words is 149542.9 of words are in the 2000 most common words57.9 of words are in the 5000 most common words66.4 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 13Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4644Total number of unique words is 140147.7 of words are in the 2000 most common words62.9 of words are in the 5000 most common words70.6 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 14Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4583Total number of unique words is 145346.5 of words are in the 2000 most common words60.8 of words are in the 5000 most common words67.5 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 15Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4738Total number of unique words is 143146.1 of words are in the 2000 most common words61.2 of words are in the 5000 most common words68.9 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 16Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4626Total number of unique words is 145743.8 of words are in the 2000 most common words56.9 of words are in the 5000 most common words65.5 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 17Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4723Total number of unique words is 146144.8 of words are in the 2000 most common words58.9 of words are in the 5000 most common words66.0 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 18Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4681Total number of unique words is 144444.8 of words are in the 2000 most common words60.4 of words are in the 5000 most common words69.2 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 19Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4781Total number of unique words is 130447.4 of words are in the 2000 most common words63.3 of words are in the 5000 most common words71.0 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 20Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4740Total number of unique words is 132045.5 of words are in the 2000 most common words61.9 of words are in the 5000 most common words69.6 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 21Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4710Total number of unique words is 118750.0 of words are in the 2000 most common words66.4 of words are in the 5000 most common words74.7 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 22Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4806Total number of unique words is 127750.4 of words are in the 2000 most common words66.1 of words are in the 5000 most common words73.9 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 23Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4785Total number of unique words is 135846.1 of words are in the 2000 most common words61.1 of words are in the 5000 most common words68.8 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 24Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4796Total number of unique words is 135748.4 of words are in the 2000 most common words63.6 of words are in the 5000 most common words72.1 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 25Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4766Total number of unique words is 137048.4 of words are in the 2000 most common words62.4 of words are in the 5000 most common words69.7 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 26Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4765Total number of unique words is 137145.3 of words are in the 2000 most common words59.8 of words are in the 5000 most common words67.1 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 27Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4786Total number of unique words is 138646.0 of words are in the 2000 most common words62.8 of words are in the 5000 most common words69.9 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 28Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4700Total number of unique words is 141147.0 of words are in the 2000 most common words61.3 of words are in the 5000 most common words69.4 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 29Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4683Total number of unique words is 149345.0 of words are in the 2000 most common words61.8 of words are in the 5000 most common words70.0 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 30Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4687Total number of unique words is 139748.3 of words are in the 2000 most common words62.2 of words are in the 5000 most common words68.7 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 31Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4803Total number of unique words is 137346.2 of words are in the 2000 most common words62.9 of words are in the 5000 most common words70.0 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 32Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4722Total number of unique words is 132748.2 of words are in the 2000 most common words65.2 of words are in the 5000 most common words72.6 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 33Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4750Total number of unique words is 138945.7 of words are in the 2000 most common words61.1 of words are in the 5000 most common words68.1 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 34Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4789Total number of unique words is 131947.6 of words are in the 2000 most common words62.7 of words are in the 5000 most common words71.6 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 35Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4947Total number of unique words is 111052.0 of words are in the 2000 most common words65.2 of words are in the 5000 most common words72.4 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 36Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4801Total number of unique words is 125351.7 of words are in the 2000 most common words68.0 of words are in the 5000 most common words75.8 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 37Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4701Total number of unique words is 112254.0 of words are in the 2000 most common words68.4 of words are in the 5000 most common words75.4 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 38Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4738Total number of unique words is 140946.5 of words are in the 2000 most common words61.6 of words are in the 5000 most common words70.0 of words are in the 8000 most common words
- Eline Vere: Een Haagsche roman - 39Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4248Total number of unique words is 131048.3 of words are in the 2000 most common words63.9 of words are in the 5000 most common words71.3 of words are in the 8000 most common words