Minnebrieven; Over Vrijen-Arbeid in Nederlandsch Indië; Indrukken van den dag - 11

Total number of words is 4604
Total number of unique words is 1504
37.7 of words are in the 2000 most common words
54.9 of words are in the 5000 most common words
63.3 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
zyn. Ik verwacht myn bef met den eersten trein. Ik zal de kinderen op
de katechisatie voor u waarschuwen, en hen inprenten dat ze u myden
als den Antichrist ...


VAN EEN OOM.
Als gy voortgaat de kinderen van myn broer zoo wys te maken, dat het
ouderlyk gezag ondermynd wordt, zal ik op de beurs publiek maken,
dat uwe denkbeelden kommunistiesch en onfatsoenlyk zyn ... enz.


VAN EEN STIEFMOEDER.
Ik doe met de kinderen van myn man, wat ik verkies, en als gy niet
ophoudt hun dingen te vertellen, die zy niet mogen weten, zal ik hen
opsluiten. 't Gaat u niet aan, dat ik uít die kinderen haal, wat er uit
te halen is, en dat ik ze voor my laat arbeiden, 't geen ze bovendien
geheel vrywillig doen. Met al uwe geschiedenissen heb ik niets te
maken. Dezelve brengen wanorde in myn huis. Als ge niet ophoudt, zal
ik de wet tegen u inroepen, en overal kwaad van u vertellen ... enz.


VAN EEN MEISJE.
Ik ben een boetvaardige zondares, en mag u niet langer broeder
noemen. Want in-stede van te antwoorden op myn genadedeelachtigheid
aanbiedende brieven, stoot gy den Heiligen Geest van u af, en roemt
op eigen daden. Ik zegge u, dat gy behoort te roemen in dien eenigen
waren onwrikbaren hoeksteen des Geloofs, Jezus, dat is de Christus,
die neergedaald is ter-helle en verheven ter rechterhand Gods. Reinig
u met het bloed des kruizes. Anders zal ik genoodzaakt zyn een Oefening
tegen u op te zetten, en daarin zal ik verkondigen, dat gy de verzenen
tegen de prikkels slaat ... enz.


VAN EEN BEHOUDER.
Ik zal rondstrooien dat gy een radikaal zyt, en een oproermaker,
en dat ge uw schulden niet betaalt ... enz.


VAN EEN LIBERAAL.
Als ge niet ophoudt, ons huichelaars te noemen, en te zeggen dat
onze aangebeden Thorbecke, een onbeduidend mannetje is, zal ik my
verplicht achten, u overal uittemaken voor een onverlaat, een dief,
een echtbreker, een mooischryver, een gek en een poëet ... enz.


VAN EEN GOUVERNEUR-GENERAAL IN RUSTE.
Ik zal niet antwoorden op al uw beschuldigingen. Als ik trachtte
te betoogen, dat ik geen gewetenlooze schurk ben--zoo-als ge van my
zegt--zou ik vreezen my schuldig te maken aan partydigheid. Daarom zal
ik liever--zoover myn geringe middelen, en de christelyk-plichtmatige
zorg voor myn bezittingen, en 't opzicht over myn buitenplaats
toelaten--u overal diskrediteeren, opdat het arbeiden u zwaar valle,
en gy eindelyk, als te diep neergebogen door zorg, moedeloos moogt
worden, en ophouden my aantevallen in 't dierbaarst wat ik heb,
in myn overgegaard tractement ... Overigens ... enz.


VAN FANCY.
Myn belofte?... Ziehier!...
Maar nu heb ik aanspraak op de TIENDE GESCHIEDENIS VAN GEZAG!
Doch Max, ik wensch dat ge daarin een slot maakt!
Gy kunt het... ja!... nu kunt ge 1


AAN TINE.
Ik heb het... ik weet het... ik voel het. Myn hart is niet meer
leeg! Zy zond me...
O God ik begryp alles!
Eerst de wil... nu de kracht en in 't eind de overwinning!
Tine... ik zal overwinnen! Ik beloof u dat ik overwinnen zal! Wees
gerust!
Ga van-tyd tot-tyd eens kyken naar dien m'nheer op nummer zes! had
de doctor in de letteren tot den bediende gezegd.
Deze voldeed hieraan, en vond den "man in de kamer" zeer wèl. Hy
scheen opgeruimd en vroolyk.
De bediende begreep dat de letterdokter verkeerd geoordeeld had.
En dit begryp ik ook.
Hoe gy dit begrypt, Publiek, is me om 't even.
Neen, niet geheel! Als ge 't eens waart met dien bediende en my... zou
ik me haasten te veranderen van opinie!
Tot ziens!




OVER VRYEN-ARBEID IN NEDERLANDSCH INDIE.

De bescherming der inlandsche bevolking tegen willekeur, van wien ook,
is een der gewichtigste plichten van den Gouverneur-Generaal.
Hy zorgt dat de besturende ambtenaren de daaromtrent bestaande of nader
uittevaardigen verordeningen stiptelyk nakomen, en dat den inlanders
overal gelegenheid gegeven worde om vryelyk klachten inteleveren.
Art. 55 Indisch Regeerings-reglement
De kwestie over Vryen arbeid is geen kwestie. Besteel den Javaan niet,
plunder hem niet, vermoord hem niet... dan zal er over eenigen tyd
blyken of hy vrywillig arbeiden wil.
Ik.
THAT is the question!
Shakespeare's Hamlet.
Vrye arbeid of Kultuurstelsel ... de kwestie van den dag.
Neen, niet van den dag ... de kwestie van jaren!
Sedert jaren betaalt de natie haar Ministers, en zendt Afgevaardigden
naar den Haag, om te beslissen of de Javaan moet worden uitgezogen
op liberale of réactionaire, op behoudende of onbehoudende wyze.
Zeg iets van beschaving ... men noemt u 'n dwaas, en antwoordt:
vrye arbeid.
Spreek van vooruitgang--van wezenlyken vooruitgang
ditmaal--domheid! Men vraagt uw opinie over 't Kultuurstelsel.
Deel iets mede over misbruik van gezag, afpersing, roof en moord
... ei, is 't antwoord, vertel ons iets van Vryen-Arbeid.
Roep hulp in voor vertrapt menschenrecht. Men verstaat die taal niet.
Zeg iets over deugd, eer, gevoel, loyauteit, waarheid, gezond verstand
... alles te vergeefs. Men "doet" niet in die dingen.
Ja, sterker nog, wijs op het BELANG, op "MEN" 'S EIGEN BELANG--iets
waarin "men" toch wél "doet"--dan nog bekomt gy geen gehoor voor ge
aan dat eigen belang van "men" eenige frazen weet vastteknoopen over
Vryen Arbeid of Kultuurstelsel.
Ik wil voor ditmaal toegeven in de monomanie van 't oogenblik, en
zal iets schryven over Vryen-Arbeid.
In 't begin zal 't misschien den schyn hebben dat ik schryf over
iets anders. En dit is natuurlyk. De kwestie over Vryen-Arbeid
is geen kwestie. Ik ben dus genoodzaakt, by 't behandelen van dit
voorgeschoven vraagstuk, gedurig te wyzen op andere zaken die wel de
kwestie zyn. Goochelaars lokken uwe blikken links, als ze iets willen
wegmoffelen aan de rechter-zyde. Dit weet ge, niet waar? Welnu, ik
zal trachten uwe blikken te richten naar den kant dien de goochelaars
willen dat ge niet ziet. Over Vryen-Arbeid heb ik dus eigenlyk weinig
te zeggen.
Niemand kan me verwyten dat ik te veel schryf. Misschien zelfs schreef
ik te weinig. Ik ben al over de veertig, en tot nog toe zyn er van
my slechts 'n paar kleine boekjes verschenen. Geen Muzen-Almanak
had ooit last van me, schoon ik al verzen en verhandelingen beging
voor Belgien's afval. Al m'n "aan-haars" heb ik flink verbrand,
en er zyn al grootmoeders onder. Niemand dan ikzelf heeft geleden
onder de eerste liefelyke maar bedwelmende aandoeningen van 'n jong
vurig hart. En toen ik eindelyk my moest openbaren aan 't Publiek,
heeft men my bovenmatig geprezen over m'n wyze van schryven.
Dit was onbillyk.
Ik had meer recht op wat lofs over m'n zwygen. Ik zeg dit in vollen
ernst. In veel geschryfs is veel dwaasheid. 't Is lichter honderd
boekdeelen te vullen, dan de aandoeningen die honderd boekdeelen vullen
zouden, te bewaren tot het juiste oogenblik, of--zoo noodig--ze te
smoren tot er de dood na volgt. Hebt ge wel eens overwogen, lezer,
hoeveel geestkracht er noodig was voor my, om niet optetreden voor
m'n veertigste jaar? Ge kunt nagenoeg weten hoe ik menschen en
zaken beschouw. Ge kunt weten "dat ik het leven niet ben doorgegaan
zonder de indrukken optevangen die 't my aanbood." [62] Welnu,
ik heb deze indrukken opgezameld voor myzelf, voor m'n allernaaste
omgeving, vreezende dat ze niet ryp waren, dat ik morgen zou moeten
terugnemen wat ik heden gaf, dat er gebrek aan harmonie wezen zou
tusschen jeugd, mannelyken leeftyd en ouderdom. In één woord: Ik heb
gespaard, en waarmede ik vrygevig moge geweest zyn of verkwistend,
met m'n denkbeelden was ik nooit verkwistend of vrygevig.
Na de uitgave van den Max Havelaar evenwel, had m'n zwygen meestal
'n anderen grond dan schroom. Van twee geheel tegenoverstaande zyden
op staatkundig terrein, had men my hulp toegezegd. Ik geloofde,
vertrouwde en ... wachtte. Ik heb gezegd dat Havelaar naïf was. Van
beide kanten ben ik bedrogen. Van één kant zelfs bestolen.
Noch van de zyde des behouds, noch van die der oppositie, werd het
minste bewys gegeven dat men zich de zaak van den mishandelden Javaan,
dat is myne zaak, aantrok. De prys van die hulp zou geweest zyn, dat ik
my geschaard had onder 'n banier. Dit kon ik niet. Je lève bannière,
n'en suivre ne peux. Wat geschryf over--d. i. vóór--Vryen-Arbeid zou
me brood en 'n positie gegeven hebben. Ook had ik m'n kinderen kunnen
kleeden met wat lof over 't Kultuurstelsel. En zie, ik had talent
genoeg daartoe. Wie nu meenen mocht dat ik myzelf verhef door me
dit talent toetekennen, antwoord ik dat er geen zelfverheffing ligt
in 't aanspraak-maken op 'n hoedanigheid die me walgt. Hoe dit zy,
dat zoogenaamd talent had ik. Wie anders oordeelt, heeft het maar te
zeggen. Maar óók had ik--en ditmaal verhef ik myzelf inderdaad--ook
had ik 'n gemoed dat zich verzette tegen de minste afwyking van de
waarheid, vooral wanneer die waarheid nadeelig of gevaarlyk was
voor myzelf. Al wat moeielijk is, lokt my aan. Iets toegeven in
'n onverschillige zaak, of zelfs waar dat toegeven schadelyk werken
zou voor myzelf ... ik zou 't kunnen. Maar tegen de waarheid in, voor
overmacht te wyken in 'n hoofdkwestie, waar de straf van 't weigeren,
zoo-als by my het geval is, zwaar wezen zou, dit kan ik niet, dit
wil ik niet en dit zal ik niet.
Al wat moeielyk is lokt my aan, heb ik gezegd. Ik erken evenwel
dat ik by 't aangaan van den stryd niet verdacht was op de soort
van moeielykheden die my wachtten. Ik meende slechts--als m'n arme
voorganger!--vergiftigd te worden met vrouw en kind. In plaats
daarvan, scheldt men my uit. M'n tegenstanders hebben den stryd
weten overtebrengen op 'n terrein dat aan den uitroep der Jakatranen
herinnert--'t is historisch, lezer!--"die honden van Hollanders
vechten met drek!" Dáárop had ik niet gerekend. Of ik anders zou
gehandeld hebben, wanneer ik dit wèl had voorzien ... neen, neen,
duizendmaal neen! Maar ik zou in dit geval den stryd hebben aangevangen
met minder genoegen.
Men beschuldige my niet van platheid by 't aanhalen van den
Jakatraschen uitroep. Kan ik 't helpen, Nederlanders, dat uw
geschiedenis in Indie plat is, gemeen is? Kunt ge die woorden
ongesproken laten, en de handeling die ze uitlokte? Wie is triviaal,
iemand die gemeene dingen doet, of de man die met al de kracht zyner
ziel opstaat tegen die gemeene dingen?
De ondersteuning dan, die me werd toegezegd, na 't verschynen van
den Max Havelaar, was aanvankelyk niet verbonden aan onteerende
voorwaarden. Van behoudenden en van liberalen kant beide, gaf
men voor belang te stellen in myn zaak, zonder meer. Eerst later,
toen men den indruk van den Max Havelaar versleten waande, toen men
hoopte dat 'n beroep op het Volk zonder vrucht blyven zou, werd er
onedele dienst geëischt voor hulp. Ik heb brieven die uitwyzen dat men
maanden, maanden lang--heel onnoodig voorzeker!--my inscherpte moed te
houden, zonder daarby te gewagen van Vryen-Arbeid, Kultuurstelsel of
dergelyke byzaken. Men veinsde menschelykheid en rechtvaardigheid op
den voorgrond te stellen als ik. En eerst nadat ik lang had gewacht,
nadat men goed overtuigd was dat ik by ondervinding wist wat het zeggen
wil, te worstelen met gebrek, nadat men zich had verzekerd dat de nood
aan de lippen was, kwam men schoorvoetende tot de veelbeteekenende
uitnoodiging: schryf eens iets in den geest van...
Ik zou wat schryven in den geest van die heeren. Ga er eens toe
zitten, m'nheeren, en beproef eens te schryven in myn geest. Dit
zou u zwaar vallen. Ziehier nu 't verschil. In myn geest schryven
zoudt ge niet kunnen. In uw geest schryven wil ik niet, schoon ik
't kunnen zou. Dit hebt gy gezien in Wawelaar's preek, en in de
redeneeringen van Droogstoppel, een persoon waarin, naar ik met
genoegen ontwaar, vele Kamerleden zich vice-versa herkend hebben. In
de laatste zittingen toch riep men gedurig over-en-weêr: "Gy zyt de
man!" Ieder wilde Nathan wezen, de berispende profeet. Niemand woû
David zyn, de betrapte misdadige koning.
Ik zou wat schryven in den geest...
In den geest! Ik schryf in myn geest, myne heeren vry-arbeiders en
kultuurstelselaars! Gy woont in uwe villa's, gy geniet van uw geld,
gy pronkt met uwe principes, gy liegt met uwe leugens, gy schippert
met uwe gewetens! gy huichelt met uwen geest, maar ... in myn geest
schryf ik.
Dit moet ge my laten!



De eerste reden alzoo van m'n zwygen na den Max Havelaar, was 'n ydel
wachten op een toegezegd herstel. En de uitgave van de Minnebrieven
maakte in-zooverre hierop geen uitzondering. Men heeft kunnen zien
dat ik die schreef om 'n arm gezin dat ik niet kende, uit den nood
te helpen. 't Was 'n luim zooals ik er vroeger veel had, en die ik
meestal opvolgde. Ditmaal slechts 'n herinnering aan vroeger tyd.
Maar uit dit voortdurend zwygend wachten moge tevens blyken dat ik
geen agitateur ben tot elken prys. Ik had aangetoond hoe schandelyk er
werd huisgehouden met het leven en de bezittingen der Javanen... men
beloofde beterschap, en ik zweeg geduldig.
En reeds vóór den Max Havelaar had ik 'n doorslaand bewys gegeven,
dat het me niet te-doen was om effect, om beroering of schandaal,
maar om herstel alleen. M'n voorganger was, om te voorkomen dat-i z'n
plicht deed, vermoord in November 1855. Myn mislukte pogingen om den
Gouverneur-Generaal Duymaer van Twist aantesporen tot het vervullen van
zyn plicht, dateeren van den aanvang des jaars 1856. De Max Havelaar,
het agitante boek, verscheen eerst in Mei 1860.
Dit zyn sprekende dagteekeningen! Daar liggen vier volle jaren
tusschen de voorvallen te Lebak, en den oogenblik waarop ik de Natie
uitnoodigde inzage te nemen van de wyze waarop zy gerepresenteerd
wordt in Indie. Er zyn er die beweren dat m'n handelingen te Lebak
voortsproten uit eerzucht, uit begeerte om naam te maken. Ik heb op
die beschuldigingen tweeërlei antwoord. Vooreerst: dat het te wenschen
ware veel en vaak zulke eerzucht aantetreffen by de dienaren van den
Staat. Het zou zoo kwaad niet zyn, meen ik, als plichtsbetrachting tot
roem en welvaart leidde. Ik geloof, al ware er by my zucht in 't spel
geweest tot het maken van een naam, dat die zucht zeer overwinnend
de vergelyking zou kunnen doorstaan met zooveel andere begeerten
als we dagelyks bevredigd zien op makkelyker wyze, de begeerte naar
geld, naar gemak, naar weelde, de begeerte om welvaart, eer en roem
te behalen door 't niet vervullen van z'n plicht. Ik voor my zie
niet in, welke schande er liggen zou in 't handhaven van de rechten
myner onderhoorigen--myner naasten, hoort gy, christenen?--tegen
roofzuchtige onderdrukkers. Ik zie niet in, dat ik my vernederd heb:
door 't staande-houden der eeuwige aanspraken van recht en billykheid,
tegen-over de gewetenlooze, maar machtige bestryders van dat recht. Ik
zie niet in, wat er laakbaars liggen zou in 't handhaven myner, onder
zoogenaamde aanroeping van God, bezworen instruktiën, die voorschreven
den Javaan te beschermen tegen de hebzucht zyner Hoofden, evenmin als
ik eer kan geven aan 't verkrachten van gelyke eeden door anderen,
die datzelfde bezwoeren onder aanroeping van denzelfden God. (Zie
't Regeerings-reglement, waarin den Gouverneur-Generaal als 'n
EERSTE verplichting wordt voorgeschreven de Bevolking te vrywaren
tegen willekeur.
Dit alles zie ik niet in. En ik beweer dus, al ware ik gedreven
geweest door eerzucht, dat dit my niet had mogen worden voorgeworpen
als verwyt.
En ten-tweede: zy die dit verwyt tot me richten, bekennen dan toch
dat er eer làg in myne wyze van doen, dat er roem te behalen wàs door
m'n handelingen. Ik neem nota van die erkentenis. Tot-nog-toe heb ik
niet vernomen dat men van Twist beschuldigde z'n plicht uit eerzucht
verzuimd te hebben. De hefboomen waarmeê zóó'n wezen in beweging
wordt gebracht, zyn van eenigszins ànderen aard.
Maar... ik zocht geen eer. Zie de dagteekeningen. Vier jaren heb ik
gezwegen. Is dit sprekend?
Toen de heer van Vliet, eenigen tyd geleden, meende zich te moeten
beklagen over 't Indisch bestuur, werd z'n zaak terstond openbaar.
Na 't vertrek van den Heer van Hoevell uit Indië in 1848, heeft de
Natie zéér spoedig, ja terstond gelegenheid gehad aandeel te nemen
in den stryd dien hy met het bestaande had aangevangen.
En onlangs, toen de heeren Modderman en van den Biesen in hunne
belangen waren gekrenkt, bracht elke mail vertoogen en redeneeringen
mee, over de dingen die er met die heeren waren voorgevallen.
Ik zou de voorbeelden van personen die, in litige met het Indisch
Gouvernement, zich oogenblikkelyk wenden tot de Natie, kunnen
vermeerderen tot in 't oneindige. En ik beweer geenszins dat zy die met
den meesten spoed zich op het Volk beriepen als rechter, daarom zouden
schuldig zyn aan te groote haast. Maar zeker is 't dat iemand die in 'n
belangrijke zaak als de myne, vier jaren wacht voor hy de mishandeling
die hem en de zynen prys gaf aan gebrek, bloot legt voor 't Publiek,
niet verdient beschuldigd te worden van zucht om naam te maken.
Wanneer Duymaer van Twist hadde kunnen goedvinden my te hooren, en
daarna recht te doen--gelyk zyn plicht was--zou nooit iemand iets
vernomen hebben van die treurige Lebaksche zaken.
En zelfs later, nooit zou de Max Havelaar verschenen zyn, wanneer die
man had geantwoord op myn schryven van Januari 1858. [63] Wanneer hy
behoorlyk gevolg had gegeven aan wat ik hem daarin verzocht. Wanneer
hy tot den koning was gegaan, en gezegd had:
Sire, ik heb me vergist tydens ik namens U Indië bestuurde. Gehoor
gevende aan partydige raadgevers, verblind door eigenwaan, toegevende
aan gemakzucht, en te gewoon om te kunnen vatten dat er iemand
bestaan kon die wat minder gewoon was dan ik... hoe dit zy, ik zie
in dat ik niet heb beantwoord aan de meening die gy van me hadt,
toen ge my genoeg «yver, kunde en goede trouw» toekende, om me
't bestuur in-handen te geven over die kostbare bezittingen. Sire,
ik beken schuld, en daar ik er prys op stel gehouden te worden voor
'n eerlyk man, wil ik zooveel mogelyk die schuld boeten, en herstellen
wat er te herstellen is.
't Is me onmogelyk de personen die door myn verzuim zyn omgekomen, in
't leven terug te roepen. Ook kan ik niet de bezittingen weêrgeven aan
allen die door myn traagheid, achteloosheid en onwil die bezittingen
verloren hebben. Want, Sire, hoe zuinig en oplettend ik gulden by
gulden samelde van 't vorstelyk inkomen dat my de Natie betaalde... heb
ik nog geen vol millioen by elkaêr, en gy begrypt, Sire, dat dit
op-verre-na niet toereikt tot volledige schadeloosstelling. Maar ik
zal doen wat ik kan, Sire. Ziehier al wat ik bezit. Ik smeek U, laat
Uw Minister van Koloniën daarvan, zoover het strekt, iets teruggeven
aan de arme beroofden. Ik wil voor 'n braaf man gehouden worden, Sire,
en... ik beken dat de vloek van die arme lieden my drukt. Hoe ik me
zal afhelpen van den vloek op de stervende lippen van al de menschen
die onder en door myn wanbestuur vermoord zyn, weet ik niet.
En dan, Sire, gy die Keizer zyt van Insulinde, ik bidde U, laat U
nooit weêr bewegen 'n Landvoogd daarheen te zenden, zoo onbekwaam
als ik. Tracht iemand te vinden, Sire, die wat begrip heeft van
menschenrecht, van deugd, van eer, van moed, en meer zulke zaken die
my wat vreemd waren, Sire, omdat ik prokureur was geweest, en te veel
praktyk had om kennis optedoen van dingen die zoo in 't dagelyksch
leven niet voorkomen.
Onderzoek ook, o Keizer, voor ge iemand het bestuur in-handen geeft
over veertig millioen MENSCHEN, of de man dien ge daartoe uitkiest,
zich inderdaad van den mensch 'n studie heeft gemaakt, die hoofdstudie,
zooals 'n Engelsch dichter zegt... naar ik hoor. Want Sire, ik lees
geen Engelsch, en geen dichters ook. Dit begrypt ge.
En geeft dan zoo'n nieuwen Landvoogd stipten last, Sire, dat hy
zich niet bemoeie met de zoogenaamd-politieke vragen van den dag
over Vryen-Arbeid en Kultuurstelsel, maar dat hy zorge dat ieder z'n
plicht doe naar de geschreven en bezworen bepalingen, opdat de arme
Javaan het zyne kryge, al is 't dan wat weinig. Want, Sire, ik zie in
dat ik verkeerd deed my zoo-wat bezig-te-houden met het beoordeelen
van de systemen der wetten, en daardoor verzuimde acht te geven op
't schenden der wetten, die misschien zoo kwaad niet wezen zouden
als ze maar worden gehandhaafd.
Beveel ook myn opvolgers, Sire, wat eerbied te hebben voor iemand die
den moed heeft zyn plicht te doen in hoogst moeielyke omstandigheden,
en zeg hun dat ze zoo iemand geen verwytingen toevoegen, zoo-als ik
gedaan heb, omdat ik niet begrypen kon dat er zulke menschen bestonden.
Vergeef me ook, Sire, dat ik na m'n terugkomst uit Indië, my
veroorloofd heb den schyn aantenemen als-of ik verstand had van
Indische Zaken. Want, Sire, ik erken nu dat men op Buitenzorg daarvan
weinig of niets te zien krygt, en niet anders dan wat de Raden van
Indië en de kommiezen der Secretarie wel gelieven te geven. Vergeef
me, dat ik pour me donner un genre, my heb laten verleiden tot het
verdedigen van 'n opinie over Vryen-Arbeid, Sire. Ik erken dat
ik er niets van weet, en dat ik maar iets napraat van wat me is
voorgezegd door anderen die belang hebben by Vryen-Arbeid. Vergeef
me dit, Sire, en bedenk dat ikzelf in Indië nooit iets persoonlyk
heb kunnen onderzoeken, omdat ik in vyf jaren tyds niet geleerd heb
«goeden morgen» te zeggen in 't Maleisch, en dus nooit in-staat was,
door kruisvragen en ruggespraak met de betrokkenen, in 't bezit te
geraken van 'n eigen meening over zulke diepzinnigheden.
Vergeef me dit alles, Sire! Vergeef me dien onnoodigen oorlog op
Banjermassin die zooveel menschenlevens gekost heeft. Vergeef
my den smaad dien ik Uwe Marine aandeed door 't schryven eener
circulaire waarin ik de publieke liefdadigheid inriep voor de
nagelaten betrekkingen van weggeroofde of vermoorde menschen, die
meenden te mogen vertrouwen op de bescherming van die Marine welker
Opperbevelhebber ik was. [64]
Vergeef me, Sire, dat ik oorzaak ben van al de ellende die Havelaar
uitstaat met z'n gezin, omdat hy in den ongerymden waan verkeerde
dat ik m'n plicht zou doen, gelyk hy.
Vergeef my 't slechte voorbeeld dat ik gaf door 't verzuimen van
dien plicht, en 't uitdooven van allen edelen yver in de besturende
beambten op Java, die na het lot dat Havelaar trof, nog meer moed
zouden behoeven dan hy, om te doen wat hy deed.
Vergeef my al de afpersingen, al de rooveryen, al de moorden die na
m'n vertrek, boven 't gewoon contingent, het gevolg zyn geweest van
myn sanctioneeren der misdaden waartegen Havelaar zich verzette.
Vergeef me dit alles, o Keizer van Insulinde, en meer nog, dat ik
het nu niet aanroer, omdat ik niet verstaanbaar spreken kan nadat
ik lid ben geworden van de Tweede-Kamer. Vergeef, vergeef, o Keizer,
en laat me terugkeeren naar Deventer, waar ik 'n betrekking weet te
vervullen, die me beter past dan die van Landvoogd, en die ik nooit
had moeten verlaten...
Zoo omtrent had van Twist kunnen spreken na 't ontvangen myner memorie
van Januari 1858, en ik ben overtuigd dat z'n speech opgang zou
gemaakt hebben, meer dan de speeches die hy nu van-tyd tot-tyd--naar
men meent te verstaan--durft houden over Vryen-Arbeid.
Maar, zegt men, om aldus te spreken zou die man een held van deugd
moeten zyn, en helden zyn zeldzaam.
Ik zeg niet neen. Ik vorder noch verwacht heldhaftigheid in den eersten
den besten. Doch daargelaten wat die man zou geweest zyn, wanneer-i
aldus gesproken had, durf ik vragen wat hy is, door niets te zeggen,
door niets te verrichten na 't ontvangen van dat gemoedelyk stuk van
Januari 1858?
Ik verzoek ieder belangstellende dien brief te lezen, en zich
aftevragen wat men te denken hebbe van den man die bedaard en "rustig"
zoo'n stuk kan ter-zyde leggen, zonder op 't denkbeeld te komen,
dat zyn plicht 'n antwoord eischt, 'n antwoord in daden vooral.
Men moge voorwenden te gelooven dat de Max Havelaar 'n roman is... die
brief aan den Gouverneur-Generaal in ruste is geen roman. Die brief is
geschreven aan den persoon die instaat zou moeten zyn te weêrleggen
wat er zou te weêrleggen vallen in myn relaas van 't voorgevallene
te Lebak. By dien brief waren bylagen die punt voor punt de waarheid
aantoonden van alles wat ik zeide. Ik had daarby overgelegd extrakten
uit de conduite-rapporten onder myn voorgangers waaruit bleek dat de
regent dien ik aanklaagde, aanhoudend was beschuldigd van knevelary. 't
Was dus 'n LEUGEN van van Twist, my in z'n kabinetsbrief van 23
Maart 1856 [65] te schryven dat er over dien Regent altyd gunstige
rapporten waren ingekomen, dat trouwens niets zou beduid hebben,
al ware het zoo geweest.
Ik gaf afschriften van stukken, waaruit bleek hoe de schoonzoon
van dat Hoofd, de man ten wiens huize m'n voorganger kort voor z'n
dood z'n laatste middagmaal gebruikt had, reeds vóór myn komst in
Lebak was gestraft wegens roof op den publieken weg. Ik legde kopie
over van de verklaringen des Kontrôleurs--die ik later publiceerde
[66]--verklaringen die afgelegd waren nadat er gebleken was dat
de Gouverneur-Generaal den Resident van Bantam wilde steunen in
't schipperen, en dus nadat die Kontrôleur weten kon dat-i van my
niets te hopen of te vreezen had. Ik toonde door 't overleggen van
andere stukken, op menschkundige gronden ten duidelykste aan, dat
ik m'n ondergeschikten wist te dwingen tot waarheid, en dat ik van
dien invloed gebruik maakte, onverschillig of 't my baatte of schade
deed. [67]
By dien brief aan van Twist waren vele stukken gevoegd, alle
aantoonende dat ik volkomen in myn recht was. [68] 't Is me
onmogelyk thans optegeven welke, maar als 't vereischt wordt,
zal ik 't kunnen. Ik ben in 't bezit van 'n autentiek uittreksel
uit 'n policie-register, dat aantoont hoe er op-eenmaal 57 of 59
personen--ik meen te Pandeglang--zyn afgestraft met GEESELING,
en gevankelyk teruggevoerd naar Lebak, dat ze, als Saïdjah's vader,
hadden verlaten "zonder pas" om den druk hunner hoofden te ontgaan. Dat
waren dagelyksche zaken. Men herleze die vertelling van Saïdjah, waar
ik in korte woorden samengryp wat me gelegenheid zou gegeven hebben
tot uitvoerige schilderingen, als ik daarin lust had gevoeld. In den
Havelaar heb ik de werkelykheid verkort, verzacht, teruggebracht tot
de eenvoudigste uitdrukking. Laat van Twist het tegendeel beweren,
als-i durft! Laat hem zeggen dat ik overdreven heb. Dan zal ik,
in-stede van uit de lucht gegrepen namen, de juiste, de letterlyk
juiste namen opgeven van de arme lieden die door verdrukking waren
verdreven uit hun land. Ik zal die namen opgeven met vermelding van
geboorte- en woonplaats, dagteekening, beroep... ach, 't waren allen
landbouwers als Saïdjah's vader. Verlangt men meer?
Laat van Twist ontkennen als-i durft, dat zy die klaagden en
vluchten òm de mishandeling, daarna op-nieuw werden mishandeld òmdat
ze geklaagd hadden of gevlucht waren. Laat hem ontkennen dat de kern
der opstandelingen in de Lampongs uit gevluchte martelaren uit Bantam
bestond. Laat hem ontkennen dat bij elken opstand, de moed van ons
leger te stryden heeft met de razerny van lang mishandelde, tot het
uiterste gedreven menschen, die zacht en goedig waren wel-eer, maar
tot woest amok werden aangevuurd door wanhoop. Laat hem ontkennen
dat by elken stryd, zoo bloedig meestal, het grootst gedeelte
der verslagenen aan-weerszy, de slachtoffers zyn van politieke
fouten, begaan door welbetaalde, maar domme slymerige vormelyke
schipperende ambt- en pensioenjagende oogendienaars van gemaklievende
Gouverneurs-Generaal. Laat hem ontkennen dat men de kracht van ons
leger, het leven van officieren en soldaten beter kon besteden,
dan door 't vermoorden der armen die niets misdeden dan dat ze zich,
na lang dulden, eindelyk verzetten tegen àl te zware geweldenary.
Ja, er waren veel bylagen by dien brief, 't was 'n bundel! Nog herinner
ik my hoe zwaar 't me viel daartoe het noodige papier te bekomen,
en een plaatsje waar ik zitten kon om ze afteschryven. En toch was
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Minnebrieven; Over Vrijen-Arbeid in Nederlandsch Indië; Indrukken van den dag - 12