Minnebrieven; Over Vrijen-Arbeid in Nederlandsch Indië; Indrukken van den dag - 06

Total number of words is 4636
Total number of unique words is 1440
41.4 of words are in the 2000 most common words
57.5 of words are in the 5000 most common words
65.1 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
En 't behouden van de Indische bezittingen zal gemakkelyk wezen,
wanneer de bevolking ons steunt.
Van de stemming der bevolking hangt derhalve zeer veel af.
Deze stemming is 'n natuurlyk gevolg van de wyze waarop ze geregeerd
wordt.
De wyze van bestuur berust op wetten die te 's Hage door den Koning,
na overleg met het volk worden vastgesteld.
Gebrek aan belangstelling in die wetten, is alzoo gebrek aan
belangstelling in 't bezit van Indie ... gebrek aan belangstelling
in uw eigen welvaart.
Hoe is deze belangstelling te toonen? Door het acht geven op de wyze
hoe Indie geregeerd wordt, en op de keuze der personen die gy naar
den Haag afvaardigt om in uwen naam de wetten te onderzoeken die
's Konings ministers voorstellen.
Ik vind dit alles zeer eenvoudig, kiezers! En duidt me niet ten
kwade dat ik u dingen vertel, die vanzelf spreken. Ik heb meermalen
opgemerkt ...
O, beste Tine, dat is niet uittehouden. Verbeeld u dat het huis
waarin ik woon, geschilderd wordt. Boven m'n kamer--ik ben gaan
kyken--legt men uitgehaakte vensterramen en deuren op den grond,
en daarby liggen geknielde mannen die zich vermaken met scherpe
driehoekige yzers de verf van die deuren en vensters aftekrabben. Dit
noemen ze schilderen! Ze krabben my dol. Ik moet nu dien brief aan
de kiezers afbreken. Ik zou anders vreezen daarin dingen te zeggen,
die in klank rymen op de driehoekige tonen boven m'n hoofd.
't Is eigenlyk verdrietig dat 'n genie als ik zoo afhangt van
allerlei kleinigheden. Ja, dit is heel verdrietig! 't Is misschien
'n vreemd denkbeeld, maar toch vraag ik dikwyls hoe Christus zich zou
gedragen hebben by zinkings of kramp? Hoe, als hy wissels te betalen
had gehad, zonder 't noodige daartoe? En, als hy gelukkig getrouwd
was?--'n doodsteek voor 't genie ... ik leef nog, helaas!--En, als
hy z'n voet verstuikt had? En, als 't was begonnen te regenen in 't
midden van z'n bergrede? En--natuurlyk!--als men óm hem, naast hem,
onder hem, had getimmerd, of met yzeren driehoeken had geschilderd
... lieve hemel, daar beginnen ze weer! Ik ga uit.
Neen, dit nog. Ik heb u, geloof ik, reeds geschreven dat ik allerlei
malle brieven kryg over dingen die ik niet begryp. Dit houdt nog
altyd aan. 't Is of ze 't er op toeleggen me razend te maken. Zou 't
een komplot wezen in konniventie met die schilders? En ook 's nachts
heb ik geen rust. In m'n slaap word ik geplaagd door bespottelyke
droomen. Meestal zit ik in de war met 'n meisjes-historie. M'n
beminde--ja, ja, er is 'n beminde in 't spel!--plaagt en sart my met
'n haarlok die ik grypen wil, maar nooit vat. Dan vliegt ze heen, en
ik voel iets leegs, iets hols ... 't is me of ik iets verloren heb,
dat ik terugvinden moet en wil, maar niet machtig worden kan. Ge weet
hoe droomen zyn. Als ik dan wakker word, heb ik pyn in 't hart. Morgen
zal ik u verder vertellen wat ik schryven wil aan de kiezers ...
Ja, ja, die Christus zou schooner zyn, als hy mensch was. De verzinners
hebben te veel verzonnen, en gingen het doel voorby. Christus is
'n schildery zonder schaduw. 't Licht schynt niet, door gebrek
aan bruin. Job is veel schooner; Job was mensch! Hy voelde en leed
als mensch. Job werd beproefd als mensch... O, die verzoeking van
Christus door den duivel beduidt niets. De duivel biedt te weinig. Met
zóó'n bod kwam hy niet eens klaar by my die zoo vol gebreken ben,
en niets weet van 'n hemel! De koninkryken dezer wereld? Wat is
dat voor iemand die oneindig grooter erfdeel te wachten heeft? Men
koopt geen Rothschild met 'n paar penningen om. Neen, neen, dat 's
'n onhandige vertelling. Ik wou toch graag weten of we onsterfelyk
zyn? Van tyd tot-tyd denk ik het wel, omdat ik hier zooveel verdriet
heb. Maar ... hoe dan al die anderen die minder verdriet hebben?
O, die schilders! ...
Daar kryg ik waarachtig weer 'n brief dien ik niet begryp--ditmaal
van 'n uitgever--lees zelf. Is 't niet om dol te worden? 't Is een
komplot! Ik weet waarachtig niet wat ze bedoelen met hun geschryf! Ik
minnebrieven? Zyn ze gek?
't Hoofd loopt me om! Is dát 'n leven? Ja, ja, we zyn zeker
ontsterfelyk! Ik ga uit. Zeg me of gy iets begrypt van die
Kappellui en van dien uitgever met z'n minnebrieven ... en van de
ontsterfelykheid? Ja, dàt vooral!
Vaarwel, myn Tine!


VAN EEN UITGEVER.
Mynheer! Een fatsoenlyk uitgever houdt zyn woord. Ik heb "minnebrieven"
geannonceerd.... het publiek heeft recht op "minnebrieven". Ik
was met u overeengekomen dat ge "minnebrieven" zoudt schryven, en
verwacht "minnebrieven". Het regent bestellingen op de aangekondigde
"minnebrieven". Ik verwacht dus kopy uwer "minnebrieven", en 't zou
me leed doen als ik u gerechtelyk moest dwingen tot het leveren der
door u aan my, en door my aan 't publiek toegezegde MINNEBRIEVEN."


VAN TINE AAN FANCY.
Om godswil, Fancy, waar zyt ge? Laat ge ons alleen?


AAN TINE.
Lieve Tine! Ik heb geen plaats om 't hoofd neerteleggen! Ja ik logeer
nog, maar hoe! Nu schoonmaken ze ook, in de meening zeker dat ze
wat schoon maken. 't Is me onmogelyk aan u te schryven ... men vylt,
boort, krabt, hamert, schraapt, schuift schuurt, schaaft, schroeft
... o god, ik heb zooveel te doen, en kan niets doen! Vertrekken kan
ik ook niet. Waar zou ik heen? Overal zal men me om geld vragen! O,
die Christus! Heeft hy dàt ondervonden ... hy met z'n leliën! Had
zoo'n lelie vrouw en kinderen? Was er nauwte die ze belette te bloeien
... die 't haar onmogelyk maakte lelie te zyn?
En de laster gaat ook maar al voort. Doch dit zyn byzaken. Als dat
geschoonmaak maar voorby was! Ik hoor dagelyks dat ik 'n schelm ben,
'n laaghartige, 'n dief, 'n afzetter ... zóó antwoordt Publiek op
MULTATULI'S boek over de veilingen!
Maar dit zou niets zyn--ik verwachtte niet anders--als ik maar
'n plekje kon vinden om rustig aan u te schryven. Op laster had ik
gerekend, maar niet op schoonmaken en schilderen.
M'n vriend de boekeman biedt my z'n bibliotheekkamer aan. Maar dit gaat
niet. Dan moet ik me aankleeden om uittegaan, voor ik kan beginnen
te schryven. Op straat zie ik allerlei dingen die unschön zyn. Dit
bederft m'n indrukken. En bovendien al myd ik de slachterswinkels,
of de menschen die "zaken" doen, al ontmoet ik geen gepensioneerd
resident, geen welvarend kontraktant met principes nà fortuin, al stuit
ik nergens op de dikbuikige tevredenheid der braven die koupons knippen
van de schuldbrieven hunner deugd ... al werd ik niet bespat door
de modder van allerlei roode en gele rytuigen--'t is heel moeielyk,
Tine, alles te ontwyken!--dan nog kan ik niet uitgaan om te schryven
in die boekekamer.
Ik heb om te schryven négligé noodig, zoo-als Buffon z'n lubben van
echte kant. Hy wist zeer goed wat hy zei, met dat: ("le style c'est
tout l'homme" [28]. Zyn styl is gekleed ... de myne houdt van sarong
en kabaai [29], of beter nog, myn styl draagt het matrozenhemd van
Garibaldi ... ik hoor dat men aanslagen doet op z'n leven ... dit is
natuurlyk! Menschen die zwarte rokken dragen, kunnen geen rood hemd
zien, zonder boos te worden als kalkoenen.
De meening van Buffon is zeer juist. Daarom is ook styl zeldzaam,
wyl er zoo weinig menschen zyn.
Let maar eens op ... wat klinkklank, wat meer of min afgeronde
zinsneden, behoorlyk of onbehoorlyk afgedeeld door kommaas en
kommapunten, hier-en-daar 'n nieuwe regel ... waarachtig, als men er
niet goed op let, zou men inderdaad van-tyd tot-tyd meenen dat er wat
in zat. Maar zoodra men nauwkeurig acht geeft, blykt er dat alles
neerkomt op wat school. Ziel ontbreekt ... precies als 't karakter
dat men te-vergeefs zoekt in de handschriften van al de meisjes
die schryven leerden op 't zelfde instituut. De meisjes schryven de
Jufvrouw na, en dit doen ook de menschen met hun styl. Ze schryven
de Jufvrouw na!
Ieder wil dat ik schryven zal ... voor Publiek nog-al! Welnu, er zyn
veel redenen die me hiervan terughouden, maar al was er alleen deze,
my dunkt ze moest voldoende wezen:
Schryven is afdruk nemen van de ziel.
Als Publiek ziel heeft, laat hemzelf schryven.
Heeft hy geen ziel, dan begrypt hy ook myn geschryf niet ... punctum!
Maar er bestaat nog 'n reden die my de bibliotheek van m'n vriend
doet schuwen als de pest. Ik ben inderdaad hoogmoedig en verwaand,
en--ik verzeker u dit ernstig--het hoofdingrediënt van schryven of
spreken is verwaandheid. Welnu, als ik veel boeken om my heen zie,
laat ik my verlokken daarin het oog te slaan. Ik lees voort, vind
gedurig iets dat ik niet wist ... word, vruchteloos tegenstrevend,
overtuigd van onkunde, en weg is de verwaandheid die ik noodig heb
om te schryven! Neem dit niet op als een sarkasme, als ironie, als
scherts, als voorgewende nederigheid. Ik geef 't u als eenvoudig waar,
en ik ben zoo vry de menschen die voorwenden 'n anderen indruk te
ondergaan, voor verwaander te houden dan myzelf.
Ik denk altyd, wanneer ik iemand als spreker of schryver zie optreden:
zou die man--'t spreekt vanzelf dat het altyd 'n man is--zou die man nu
inderdaad gelooven dat hy wat te zeggen heeft? Maar nooit doe ik deze
vraag overluid, omdat ieder boos wordt, als men informeert naar z'n
hoogmoed. Wanneer de menschen konden gebracht worden tot de erkentenis
hunner verwaandheid, ware er veel gewonnen, want dan zouden ook de
andere fouten blootliggen. Maar dit schynt zwaar te vallen. Altyd zyn
er gaten in den mantel van Diogenes. Ge weet dat ik beter vind den
heelen mantel aftewerpen, "die man is hoogmoedig" beduidt eigenlyk:
"Die man neemt de moeite niet, z'n hoogmoed te verbergen als wy?" Dat
is, nòg eens overgezet: "hy loopt in z'n hemdsmouwen!"
Wel zeker ... als 't warm is! Of als men iets te doen heeft, waarby
't opperkleed hindert, zooals by my dikwyls voorkomt. Ik heb geen
tyd om nederig te schynen.
Dat wegstoppen van aandoeningen is my te lastig op-den-duur. Ik heb
meely met de menschen die hun geheel leven door souffreeren aan de
nooit erkende obstruktie van eigenwaan, 't is om te bersten!
Ook zou ik vreezen onoprecht te worden in geheel omgekeerden zin. Wie
zegt me of ik niet door dat kunstmatig en nooit gelukkend wegwringen
myner deugd, wat ondeugd zou verbergen met-een? Laat ons maar altyd
zeggen wat we meenen wáár te zyn, en het opgeven voor beter, 't Is
eenvoudig alweer, zoo als ge ziet.
Bovendien er steekt veel hoogmoed in dat geklaag over hoogmoed. 't
Is dépit over al de verloren moeite die men zich getroost om 'n doel
te bereiken, dat zonder schade wordt verwaarloosd door 'n ander.
Christus verbergde zyn hoogmoed niet. Hy verwaardigde zich niet,
iets wegtestoppen. "Ik ben de weg, de waarheid en het leven, wie
My gezien heeft, heeft den Vader gezien!" Als hy dit meende, had hy
gelyk het te zeggen. 't Stond aan 'n ander, hem tegen te spreken, en
des-verkiezende te betoogen, dat hy trekvaart, leugen en dood was. Maar
wat ik minder schoon vind in Jezus is dat hy niet met dezelfde rondheid
zei wat er aan hem ontbrak. Ik erken echter dat er meer moed noodig
is om goed te spreken van zichzelf dan kwaad, en daar Christus het
eerste durfde, zou hy ook moed gehad hebben tot het laatste ... als
het te-onpas gekomen ware. Waarschynlyk dacht hy dat de Farizeeën
't wel voor hem zouden doen, en hierin dacht hy juist. Dit is nòg zoo.
Moed om hoogmoedig te wezen? Welzeker!
--Wie durft die bres bestormen? roept de bevelhebber.
--Ik! zegt 'n hoogmoedige, die zich schynt te houden voor den braafsten
man van 't regiment.
Maar toen hy "Ik" riep, wist hy dat er zou geantwoord worden:
--Ga dan, en bestorm de bres!
En hy gaat! Want ik weet niet van wie "Ik!" roepen en niet gaan. Dit
zou gehuichelde hoogmoed wezen, en ik trek alleen party voor de
ware. Och, Tine, al deze dingen zyn heel eenvoudig. Ieder weet
ze, maar wy denken er niet aan, omdat we te veel zyn opgevoed
en begodsdienst. Om wys te worden, heeft men niet veel te leeren,
er moet maar een-en-ander worden afgeleerd. Het uitroeien van één
vooroordeel is meer waard dan 't bedenken van tien nieuwe stelsels.
Voltaire--met wien ik lang niet in alles eens ben, dat weet
ge--Voltaire is 'n prul in de oogen van Kantianen, Hegelianen,
Spinozisten, Cartezianen en Leibnitzers. Waarom? Omdat hy niets heeft
gezegd wat niet ieder kan begrypen, en omdat hy geen stelsel heeft
saamgeknoeid ... wat hy toch met zyn vernuft heel goed had kunnen
doen. Hy toont aan: wat niet waar is, en dat willen de menschen niet,
tenzy men hun iets anders in de plaats vertelle, dat evenmin waar hoeft
te wezen. Men hongert naar leugen. Zoodra ik 'n slecht mensch word,
ga ik aan 't systeem-maken. Ik zie er best kans toe ... ze komen er
goed af! Ik wacht 'n standbeeld, met een opschrift ... ja zoo:

STA VICTOR.
DIT VERBEELDT
DE MAN
DIE
BETER HAD KUNNEN LIEGEN
DAN IEDER ANDER, ALS
HY GEWILD
HAD.

Maar, Tine, om dan konsekwent te zyn, moet men veel andere standbeelden
omverhalen.
Ik ben in 'n andere kamer gevlucht, waarboven slechts gemangeld wordt:
g.....! Ik heb 'n kolonel van de marine gekend, die 'n premie uitloofde
voor 'n nieuwen vloek! O, ik begryp dien kolonel! Daar kryg ik weer
brieven ... lees zelf, en oordeel. Wat willen ze toch?
Ieder biedt me allerlei dingen aan, die ik niet noodig heb, maar
niemand schynt te willen deelnemen in den moeielyken stryd dien ik
voer. 't Is zonderling!


VAN EEN MEISJE.
Dierbare broeder in Christus! Ja, ge zyt my dierbaar, al sluit ge uw
oor ................ [30]


VAN EEN ANDER MEISJE. [31]


VAN EEN DOMINE.
Broeder! Uit innig gevoel des harten voel ik me gedrongen, u te
verzoeken, my toetestaan persoonlyk kennis met u te maken. Ik ben
van plan, morgen, na de preek, terstond naar Amsterdam te gaan, en
by u myn bef en broek te komen afleggen, om met u te spreken over
't geloof. Ge zyt op 'n goeden weg. Ge zyt een te goed mensch: om
niet te gelooven als ik. Lees maar na ... [32]


VAN EEN ANDEREN DOMINE. [33]


AAN TINE.
Ik ben vermoeid, lieve! Wees niet boos dat ik zoo weinig schryf. Ik
kan u niets zenden. Tracht maar voltehouden. 't Zal niet altyd zoo
blyven. Maar vermoeid ben ik, dat is waar.
Verbeeld u ... ze hebben zich in het hoofd gezet dat ik 'n schryver
ben, en dat ik moet schryven voor den kost! Ze verwarren my met dien
Multatuli. Schryven voor den kost! 't Doet me denken aan Don Juan, die
zóó'n pleizier vond in het praten van dien armen Mr. Dimanche, dat hy
verzuimde te antwoorden op diens verzoek om betaling van de rekening.
Ik heb geen Moliere meer ... ach Tine ... onze boeken! Weet ge nog wel
dat we eens boeken hadden, en 'n huis? En dat we menschen binnenriepen
die er geen hadden? 't Is toch zonderling ... nog dikwyls vraag ik
mezelf: hoe komt het toch dat we geen huis hebben? 't Is heel dom
... ik lyk kleine Max wel, met z'n gekke vragen. Ik heb moeite om
niet afgunstig te zyn, als ik denk aan zoovelen die wonen kunnen. En
meestal ... maar ik zal u liever wat vertellen van Don Juan. 't Is heel
goed dat ik geen Moliere meer heb. Dan zou ik misschien naschryven,
en dit verveelt me zoo.
Don Juan is dik en vet als betaamt. Maar Dimanche is mager.
--M'n huisgezin is in nood, o edele Don Juan! Ge weet wat ik voor u
gedaan heb ...
--Goed gesproken, lieve Dimanche, ga zitten!
--Ik dank u voor 't zitten, heer Jan ... ik wenschte dat ge deze
rekening ...
--Uw rekening is verrukkelyk. Ga voort! Mag ik u 'n snuifjen aanbieden?
--Ik dank u voor 't snuiven. Don Juan ... maar zie deze rekening,
en ...
--Weet ge wel dat ge een goede hand schryft, o universeele Dimanche! Ik
benoem u tot myn secretaris ... dan kunt ge schryven voor my!
--Ik dank u voor 't schryven, heer Ridder, doch m'n gezin lydt gebrek
... en om-uwentwil zouden wy ...
--Gebrek? ... Lyden ... Gebreklyden? ... O heerlyk schoon verbond van
diep gevoelde klanken ... Ik zeg ... ik gloei ... ik wil ... ik weet
zelf niet wat ik wil, maar 't doet er niets toe ... de uitdrukking
is prachtig! Doe my 't genoegen, en zeg dat nog eens.
--Wy lyden gebrek, o heer ..,
--Goddelyk! Wat 'n leven ... wat 'n gloed ... wat 'n vuur! Ik verhef
u tot m'n lyfdichter. Ga voort, welsprekende Dimanche!
--Ik dank u voor 't dichten, heer Grande ... ik meende dat gy ... om
godswil, bedenk dat wy sterven ... en bovendien, ik heb schulden ... ik
kan niet betalen ... en nu zegt men dat ik oneerlyk ben ... terwyl
gy ... bedenk heer, Ridder, Jan, Juan, Grande ... hoe moet ik u
aanspreken om verstaan te worden? Don Juan ... o god ... wy sterven,
en men zegt dat ik ...
--Sterven? ... verheven denkbeeld! Maar 't is onjuist
... vriend Dimanche! Ge laat u door geestdrift vervoeren
tot onnauwkeurigheid. Sterven? Gy met uw talent van
voordracht? Sterven? Gy?... met zoo'n schrift? Onmogelyk,
Dimanche! Ziehier! Ik Don Juan ... ik schenk u ... neem aan!.. . wees
niet beschaamd ... ik ben 't schuldig ... ik schenk u, ex plenitudine
potestatis ... begrypt ge dat?
--Ach neen ... maar m'n rekening ...
--Ik schenk u de onsterfelykheid! Leporello, wilje m'nheer uitlaten?
Ik weet niet of 't precies zoo staat by Moliere, ook niet of Dimanche
nog tyd heeft om te antwoorden: "ik dank u, Don Juan ... Publiek, voor
uw onsterfelykheid!" maar me dunkt, ik zie den sukkel zoo bedroefd
weggaan, om aan vrouw en kinderen onsterfelykheid thuis te brengen,
in plaats van 't verwachte brood om niet te sterven!
En dan vraag ik, of er ook in dien tyd rustende Gouverneurs-generaal
waren, met ongestoorde levensdigestie en zwygende gewetens? Moliere
schreef aardig, maar hy had te weinig données. Hy was 'n kind van
z'n tyd en z'n tyd was eenvoudig.
Ik schryven voor den kost ... voor geld? Onze Nonni is nu pas vier
jaar .., stel u eens voor, dat ze later ... voor geld ... o god!
Houd u staande, lieve Tine, zoo goed mogelyk! Heb ik u reeds geschreven
dat ik een brief zond aan den minister? Hy is 'n welwillend mensch
... hy zal zeker antwoorden. Ik heb hem daarin niets gezegd van den
nood waarin we verkeeren. Dit zou niet goed wezen, want dan zou hy
ons helpen uit medelyden. Was ik nu maar aan den drank, dan waren
we gered! Ja, dan kon ik beterschap beloven, en waarachtig--zóó zyn
ministers en menschen--als men beterschap belooft, wordt men meestal
geholpen.--Rechtvaardigheid is duurder dan vergiffenis, en als ze
niet zoo'n leven maakten boven m'n hoofd, zou ik u uitleggen waarom.
Maar de zaak is nu juist omgekeerd, en hierom vrees ik dat m'n
schryven niet baten zal. Door myn bod aantenemen, zou de Regeering
beterschap beloven ... en deze belofte valt zwaar aan wien 't niet
meenen kan. Maar ik denk toch wel dat ik antwoord zal krygen ...
Er is nu 'n nieuwe Gouverneur-generaal benoemd. [34] Hy wordt
geprezen of gelaakt, al naar men behoort tot de party van behoud of
van oppositie. Maar dit moet ge nu zoo begrypen, dat de behouders
opponeeren voor 't moment, en dat de oppositie nu behouden wil. Ik zou
u dit kunnen uitleggen, maar 't is beneden uw aandacht. Wacht tot ik
m'n brief aan de kiezers afmaak. Als ge 't dan goed begrypt, zyt ge
niets wyzer. De hoofdzaak komt hierop neer, dat die nieuwe Landvoogd
wel wat gelykt op den "laatst-aangekomene" in een kleinstad. Elke
clique roept hem toe: "ge zult immers tot ons behooren? Laat u toch
volstrekt niet in met al 't canalje van die andere societeit! 't Is
hier goed lezen ... als ge maar niet omgaat met de A's en de B's en
de C's....
Al die initialen, samengevoegd, maken 'n kompleet adresboek van
de kleinstad.
Eén ding echter heeft me byzonder getroffen. Van de weinigen die
niet schynen te behooren tot 'n politieke party, en toch eenigszins
achtslaan op de publieke zaak, verneem ik dat de "nieuwaangekomene"
groote verdiensten heeft. Nu vraag ik hoe 't komt, dat deze verdiensten
niet voorlang reeds ten nutte van het algemeen zyn aangewend, daar
de man toch niet meer jong is? Waarom heeft men tot-nog-toe geen--of
maar zeer onbeduidende--betrekkingen opgedragen aan iemand van zóóveel
kennis, zóóveel integriteit, zóóveel karakter, zóóveel genie ... had
ik byna gezegd? Ziet ge, daarvan begryp ik weer niets. Wie heeft
al die Amerika's ontdekt? Hoe heeft de man het aangelegd, om al die
gaven zoolang schuil te houden?
Hy is geweest: Griffier der Staten van Gelderland. Is 't niet jammer
dat men iemand die thans geacht wordt op de hoogte te staan van 't
ONDERKONINKSCHAP VAN INSULINDE, op de hoogte dus van de BELANGRYKSTE
BETREKKING IN DEN STAAT ... is 't niet jammer, vraag ik, dat die man
is gebruikt tot het maken van die processen-verbaal der zittingen
van de Geldersche Staten? Dat men dien man heeft belast met het
opschryven der redekavelingen van anderen? Daartoe was ik te goed,
lang voor ik u kende. Die man moet byzonder nederig zyn.
Wanneer hy op de hoogte staat zyner schoone roeping--en ik heb geen
andere reden hieraan te twyfelen dan voornamelyk die nederigheid (zie
Göthe, in voce: "bescheidenheid") en voorts de algemeene reden die
't juisttreffen in deze zaak zoo moeielyk maakt--welnu als hy op de
hoogte van z'n taak is, dan hadden de Geldersche Staten, kollectief
of individueel, zich zeer vereerd moeten achten, heel nauwkeurig
en eerbiedig op-te-schryven, wat hy zou gelieven te zeggen. Maar
... omgekeerd, is 't 'n gruwel.
En zie nu eens weer, hoe zonderling! Men zou toch geen koetspaard
spannen voor 'n kar. Moet ik nu gelooven dat men beter weet omtegaan
met paarden en karren, dan met menschen in Insulinde? Zoo schynt het,
waarachtig!
Maar, zeggen ze, hy is niet alleen griffier geweest. Hy is
concessionaris geweest van 'n spoorweg, die er niet geweest is,
en daarna werd hy ter schadeloosstelling benoemd tot president van
den Raad van toezicht over spoorwegen, die er tot heden toe niet
geweest zyn.
De slotsom is, dat hy eigenlyk niets geweest is.
Ei, Nederland, hebt ge groote mannen te veel, dat ge ze ongebruikt
laat? Dit is niet huishoudelyk.
Ach, ik herinner me dat ook de laatstvoorgaande Gouverneur-generaal,
die zich nu bezighoudt met rusten, byzonder geprezen werd! Ik heb
neiging tot sympathie voor den tegenwoordigen, al bleek het nooit. [35]
Ja, ik wou u graag wat zenden, myn kind, maar hoe kom ik er
aan? Schryven voor geld? Aan wien? Wat? Moet ik schryven aan menschen
die niet lezen kunnen? Na 't boek van Multatuli heb ik eigenlyk niets
te zeggen. Ik wacht antwoord, en ik dacht ...
Ziehier wat de Tielsche Courant schreef ... had ik geen recht op
antwoord van de natie?

IS NEDERLAND EEN ROOFSTAAT.
»Vier maanden zijn reeds voorbijgegaan, sinds Multatuli, een
oud-Oost-Indisch ambtenaar,--naar hij beweert, miskend, vervolgd en
tot aftreding gedwongen door zijne superieuren, in zijn »Max Havelaar
of de koffiveilingen der Ned. Handelmaatschappij,» de gezaghebbers in
onze Oost-Indische koloniën openlijk aanklaagde dat zij hun pligt
verzaken, hun eed schenden, de stem der menschelijkheid en der
godsdienst, van het geweten en de eer smoren,--dat zij de Javanen,
wier bescherming hun is opgedragen, met lafhartigheid, maar vooral
ook uit eigen belang, willens en wetens, ten prooi laten aan de
knevelarijen en afpersingen hunner hoofden, dat zij hen stelselmatig
laten vertrappen en uitzuigen in onzen naam, en gelijk het heet, tot
ons voordeel--dat zij valsche rapporten uitbrengen om het moederland
van dien ons onteerenden toestand onkundig te laten,--en dat zij den
zeldzamen ambtenaar, die zich niet tot hun medeplichtige leenen, maar
zijn eed gestand doen, en zijn plicht volbrengen wil, tegenwerken,
verdacht maken, vervolgen, ontslaan.
Ontzettende beschuldiging voorwaar! Zoo zij gegrond ware, zoo de
schatten, die ons uit onze koloniën, toestroomen, slechts verkregen
werden ten koste van het zweet en het bloed onzer Javaansche broeders,
dan zouden wij met den schrijver moeten uitroepen, dat Nederland den
naam van "roofstaat" verdient, dan zou ons eene wonde zijn ontdekt,
waarvan de diepte bijna niet te peilen, de genezing niet genoeg te
bespoedigen zou zijn!
Maar is die beschuldiging gegrond?
Als Nederlander, als mensch, valt het moeilijk het te gelooven. Doch
aan den anderen kant (en wij beroepen ons hier op allen, die den
»Max Havelaar» gelezen hebben) de schrijver heeft niets wat aan een
lasteraar zou kunnen doen denken; hij slaat een toon aan, die overreedt
niet alleen, maar die ook overtuigt, die aan zijne waarheidsliefde
bijna niet kan doen twijfelen; hij deelt feiten mede, gelijk alleen
een ooggetuige, en een waarheidzoekend ooggetuige, ze mededeelen kan;
hij verklaart alles te kunnen bewijzen, hij duidt de schuldigen als
met den vinger aan [36] en tart hen uit, hem van eene enkele onwaarheid
te overtuigen.
Als wij dus de vraag herhalen: »is die beschuldiging gegrond?» dan
moeten wij antwoorden: »wij durven noch bevestigen noch ontkennen." Een
zeer onbevredigend antwoord voorzeker! Want de zekerheid van het
nietbestaan der kwaal zou ons gerust stellen; de zekerheid van haar
bestaan zou de genezing mogelijk maken; de onzekerheid alleen doemt
tot vrees en tot werkeloosheid.
Waarom zwijgen zij, die de waarheid kennen? Waarom laten zij ons,
vier lange maanden in de onzekerheid?
Oud-Gouverneurs-Generaal, Oud-Residenten, Oud-Assistent-Residenten,
gij allen die door Multatuli zijt beschuldigd, breekt het stilzwijgen
af! Het vaderland verlangt het, uwe eer vordert het! Hoe? Multatuli
werpt als in het voorbijgaan, zonder opzet en uit onbedachtzame jacht
op geestigheid, een smet op de edele zendelingszaak, en dadelijk treedt
voor haar een kampioen op, ridderlijk loyaal, met open vizier, om hem
voldoening te vragen [37] en gy, die hij, niet in 't voorbijgaan, maar
zonder ophouden, opzettelyk trof, gy, die hij kwetste op de plaats,
waar mannen van eer het gevoeligst zijn, gij zoudt voortgaan met
zwijgen, gij zoudt u als weêrloos laten slaan, als eerloos, laten
beleedigen, gij zoudt de smet laten kleven op uwe namen? U is een
handschoen toegeworpen, openlijk voor 't oog der gansche natie, bij
het klaar licht der eeuw der openbaarheid; raapt hem op! treedt in het
strijdperk! Vier maanden [38] zijn voldoende geweest, om uwe wapenen in
orde te brengen.--Gij zijt gedagvaard voor de regtbank der openbare
meening, verschijnt voor de balie! Vier maanden zijn u voldoende
geweest om uwe verdediging voor te bereiden. Zoo gij onschuldig zijt,
stelt ons gerust! Zijt gij schuldig, bekent dan schuld en geeft ons
gelegenheid het kwaad te herstellen door u bedreven in onzen naam!
Tweede Kamer der Staten-Generaal! de handhaving van de eer der
natie behoort tot uwe roeping. Als zij, die in 't bezit zijn van de
waarheid, voortgaan met hun majestueus stilzwijgen, interpelleer dan
den verantwoordelijken man, die door zijn post tot spreken geroepen
is. Vraag den Minister van Koloniën, of Neêrlands eer in de O. Indiën
met voeten getreden wordt!
Volk van Nederland. Eerlijk volk, christelijk volk! blijft niet
onverschillig in deze zaak. Het zijn uwe broeders, die niet tot uw
voordeel, maar tot uwe schande, zouden worden vertrapt en uitgezogen in
uwen naam. Gij hebt regt om te weten of die aanklagt gegrond of valsch,
of uwe eer bevlekt of zuiver is! Gij hebt regt om te eischen, dat
er een einde kome aan die onzekerheid, waarin gij wordt gelaten. Het
is beter het ergste te hooren, dan niets. Het is geen schande krank
te zijn, maar het is schandelijk, om, als men u toeroept: «Gij zijt
ziek!» onverschillig te blijven, en zonder naar uw vermeende kwaal
onderzoek te doen, in flaauwheid den tijd tot herstel geschikt te
laten voorbijgaan. Als het zwijgen der O.-Indische ambtenaren mogt
voortduren, als ook uwe Vertegenwoordigers onverschillig mogten
blijven, herinnert u dan, dat gij geregeerd wordt door een Koning,
die het licht lief heeft, en de duisternis haat.
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Minnebrieven; Over Vrijen-Arbeid in Nederlandsch Indië; Indrukken van den dag - 07