Minnebrieven; Over Vrijen-Arbeid in Nederlandsch Indië; Indrukken van den dag - 03

Total number of words is 4872
Total number of unique words is 1434
44.4 of words are in the 2000 most common words
59.2 of words are in the 5000 most common words
66.3 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
door hoest. Ik zegge u...
Maar de welsprekende minne behoefde niet te voleinden. De slotsom
was zoo gemakkelyk te vatten, dat al het volk--de redaktie van 't
oppozitieblad het luidst--uitriep, als met één stem:
Leve de gezalfde des Heeren!
En Krates bleef zitten op den stoel dien hy troon noemde.
En hy is daarop blyven zitten, tot op dezen dag.


ACHTSTE GESCHIEDENIS VAN GEZAG.
Thugater [9] melkte de koeien haars vaders, en ze melkte goed,
want de melk die zy thuis bracht, leverde meer boter dan de melk
die thuis werd gebracht door hare broeders. Ik zal u zeggen hoe dit
kwam, en let goed op, Fancy, dat ge 't weet... als ge eenmaal mocht
uit melken gaan. Maar ik zeg u dit, niet opdat ge zoudt melken als
Thugater, maar om u te wyzen op het voorbeeld van haar broeders,
die door minder goed te melken, beter deden. Verstandiger althans.
Vóór de jonge landlieden de weide betreden, ja lang voor dien tyd,
staan de koeien te wachten by het hek, om ontlast te worden van den
overvloed, dien ze eigenlyk gereed maakten voor hun kalveren. Maar
de menschen eten die kalveren op, omdat ze hiertoe de geschiktheid
voelen, en dan is er melk te veel in de uiers.
Wat geschiedt er nu onder dit wachten van de koeien met domme gezichten
voor het hek? Gedurende dit stilstaan, dryft het lichtste deel der
melk, de room, het vet, de boter, naarboven, en ligt dus het verst
van den tepel. (Tepel is mannelyk, Fancy, wat ik heel gek vind).
Wie nu geduldig melkt, tot het laatste toe, brengt vette melk
thuis. Wie haast heeft, laat room achter.
En zie, Thugater had geen haast, doch haar broeders wèl.
Want deze beweerden dat ze recht hadden op wat anders, dan het melken
der koeien van hun vader. Maar zy dacht niet aan dat recht.
--Myn vader heeft my geleerd te schieten met pyl en boog, sprak een der
broeders. Ik kan leven van de jacht, en wil rondloopen in de wereld,
en arbeiden voor eigen rekening.
--My leerde hy visschen, zei 'n tweede. Ik ware wel gek, altyd te
melken voor 'n ander.
--Hy toonde my hoe men 'n schuit maakt, riep de derde. Ik kap 'n boom
en ga er op zitten, in 't water. Ik wil weten wat er te zien is aan
de overzy van 't meer.
--Ik heb lust om samen te wonen met de blonde Gune, [10] verklaarde
een vierde, dat ik 'n eigen huis hebbe, met Thugaters er in, om voor
my te melken.
Zoo had ieder broeder 'n wensch, 'n begeerte, 'n wil. En ze waren zoo
vervuld van hun neigingen, dat ze zich geen tyd gunden om den room
meetenemen, dien de koeien heel mistroostig moesten by zich houden,
zonder nut voor iemand.
Maar Thugater melkte tot den laatsten drup.
--Vader, riepen eindelyk de broeders, we gaan!
--Wie zal er melken? vraagde de vader.
--Wèl, Thugater!
--Hoe zal 't zyn, als ook zy lust krygt in varen, visschen, jagen,
wereld-zien? Hoe zal 't wezen, als ook zy op 't denkbeeld komt, samen
te wonen met iets blonds of bruins, opdat ze'n eigen huis hebbe, met
wat daarby behoort? Ulieden kan ik missen, doch haar niet ... omdat
de melk die ze thuis-brengt zoo vet is.
Toen zeiden de zoons, na eenig overleg:
--Vader, leer haar niets! Dan zal ze blyven voortmelken tot het einde
van haar dagen. Toon haar niet hoe de gerekte koord, samentrekkend,
'n pyl wegschiet; dan zal ze geen lust hebben in de jacht. Verberg
haar de eigenschap der visschen die 'n scherpen haak inslikken, als
die bedekt is met wat aas: ze zal dan niet denken aan het uitwerpen van
hoeken of netten. Leer haar niet hoe men een boom uitholt, en daarmee
kan wegdryven naar den overkant van het meer: dan zal ze geen begeerte
voelen naar den overkant. En laat haar nooit weten hoe ze, met blond
of bruin, 'n eigen huis kan verkrygen, en wat daarby behoort! Laat
haar dit alles nooit weten, o vader, dan zal ze by u blyven, en de
melk uwer koeien zal vet wezen! Intusschen ... laat ons gaan, vader,
ieder naar z'n begeerte!
--Eilieve, wie zal beletten dat ze weet wat ik haar niet leerde? Hoe
zal 't zyn, als zy de blauwvlieg ziet varen op 'n dryvende tak? Hoe,
als de getrokken draad van haar spinsel zich herstelt op vorige
lengte, en, snel krimpend, den klos van haar weefgetouw voortdryft
by-toeval? Hoe, als ze aan den rand der beek den visch bespiedt,
die byt naar 't kronkelend wurmpje, maar misvattend uit verkeerd
bestuurde graagte, vasthaakt in de scherpe liphulze van het riet? En
hoe eindelyk, als zy 't nestje vindt, dat de leeuwrikken zich meimaands
bouwen in de klaver?
De zonen dachten weer na, en zeiden:
Ze zal daaruit niets leeren, vader! Zy is te dom om begeerte te
scheppen en wetenschap. Ook wy zouden niets geweten hebben, als ge
ons niets hadt gezegd.
Maar de vader antwoordde:
Neen, dom is ze niet! Ik vrees dat ze leeren zal uit zichzelf, wat
gylieden niet leerdet zonder my. Dom is Thugater niet!
Toen dachten de zoons weder na--ditmaal dieper--en zeiden:
--Vader, zeg haar: dat weten, begrypen en begeeren.... zondig is voor
'n meisje!
Ditmaal was de zeer voorzichtige vader voldaan. Hy liet z'n
zoons trekken, ter vischvangst, op de jacht, de wereld in,
ten-huwelyk.... overal heen....
Maar hy verbood het weten, het begrypen en het begeeren aan
Thugater, die in onnoozelheid bleef voortmelken ten einde toe.
En dat alzoo tot op dezen dag.


NEGENDE GESCHIEDENIS VAN GEZAG.
Hassan verkocht dadels in de straten van Damaskus. Als ik zeg dat hy
die verkocht, bedoel ik eigenlyk dat hy ze niet verkocht, want z'n
dadels waren zoo klein, dat niemand die koopen wilde.
Met verdriet en afgunst zag hy hoe ieder den ryken Aouled begunstigde,
die naast hem woonde op 'n mat. Want ze woonden op matten, in Damaskus,
met zeer hooge verdieping, omdat ze geen dak boven zich hadden. De
rykdom van Aouled bestond dan ook niet in huizen, maar in 'n tuin
die zeer vruchtbaar was, ja zóó vruchtbaar, dat de dadels die er
groeiden zoo groot waren als drie gewone dadels. En daarom kochten
de voorbygangers de dadels van Aouled, en niet de dadels van Hassan.
Daar kwam in de stad 'n Derwisch die wysheid te veel had, en te
weinig voedsel. Althans hy ruilde z'n kennis voor spyze, en men zal
zien hoe onze Hassan wèlvoer by dien ruil.
--Geef my te eten, gebood hem de Derwisch, dan zal ik doen wat geen
Khalif voor u doen kan. Ik zal het volk dwingen uw dadels te koopen,
door die groot te maken, ja, grooter dan de vruchten van Aouled. Hoe
groot zyn die?
--Helaas, Derwisch van Allah gezonden--ik kus uwe voeten--de dadels
van Aouled--Allah geef hem krampen--zyn driemaal grooter dan gewone
dadels! Treedt binnen op m'n mat, kruis uwe beenen, wees gezegend,
en leer my m'n dadels grootmaken, en het volk te dwingen die te koopen.
Hassan had kunnen vragen, waarom de Derwisch die zoo bekwaam was,
spyze behoefde? Maar chicaneeren deed Hassan nooit. Hy zette z'n gast
gekookt leder voor, alles wat hy overhad van 'n gestolen geitebok.
De Derwisch at, verzadigde zich, en sprak:
--Driemaal grooter dan gewone dadels zyn de vruchten van uw
buurman.... hoe groot wilt ge dat de uwen worden, o Hassan, zoon van
ik weet niet wien?
Hassan bedacht zich even, en zeide:
--Allah geve u kinderen en vee! Ik wenschte dat m'n dadels driemaal
grooter waren, dan ze door u kunnen gemaakt worden.
--Zeer wel, sprak de Derwisch. Zie hier 'n vogel, dien ik meebracht
uit het verre Oosten. Zeg hem dat elk uwer dadels zoo groot is als
drie van uw dadels.
--Ik wensch u vrouwen en kameelen, o Derwisch--die aangenaam riekt
als olyven--maar wat zal het baten of ik dezen vogel zeg wat niet is?
--Doe naar m'n zeggen, hernam de wyze man. Daarvoor ben ik Derwisch,
dat ge my niet begrypt.
Hassan wenschte den vogel lengte van veeren, en noemde hem Rock. Maar
't was geen rock [11]. 't Was 'n kleine vogel die wel wat op 'n
raaf geleek, met losse tong en hippelenden tred. De Derwisch had hem
meegenomen van Indaloes [12] waar hy was aangebracht door kooplieden,
die over zee waren gekomen uit het land waar de menschen op negers
gelyken, schoon 't ver is van Afrika. Dat Hassan het beest "rock"
noemde, was omdat hy had opgemerkt dat iemand wien men iets vraagt,
uitdyt. En ook 't omgekeerde. Wie wat noodig heeft van 'n ander,
krimpt in. Zoo was 't in Damaskus.
Hassan kromp in, en zeide:
--Ik ben uw slaaf, o vogel Rock! M'n vader was 'n hond... en elk
myner dadels is zoo groot als drie van m'n dadels!
--'t Is wel, zei de Derwisch. Ga zóó voort, en vrees Allah!
Hassan ging zoo voort. Hy vreesde Allah, en vertelde maar altyd door
aan den vogel, dat z'n dadels onmogelyk groot waren.
Het loon der deugd bleef niet uit. Nog geen driemaal had de Khalif
al de bewoonsters van z'n harem laten ombrengen ... nog had geen
moeder den tyd gehad hare dochters bekoorlyk te maken voor de markt
te Roem [13], nog had Hassan geen enkel verdwaald geitebokje ontmoet,
om hem gezelschap en in 't leven te houden op z'n mat, en ziedaar,
de vogel riep:
--Myn vader is een hond ...
Dit is niet noodig, maar hy zei 't Hassan na.
... m'n vader is 'n hond, kryg lengte van veeren, de dadels van Hassan
Ben [14] ...
Ik weet den naam van Hassan's vader niet, en als de man 'n hond was,
komt het er ook niet op aan.
--De dadels van Hassan zyn driemaal grooter dan ze zyn!
Toen waren er betweters in Damaskus, die dit tegenspraken. Maar 't
duurde niet lang. Er was namelyk in de stem des vogels iets dat de
lucht deed trillen op 'n wyze die invloed had op de straalbreking. De
dadels groeiden, groeiden ... in aller oogen!
En de vogel riep maar al voort:
--De dadels van Hassan zyn driemaal grooter dan ze zyn!
En ze groeiden! Men overgaapte zich om er in te byten.
En Aouled werd zeer mager. Maar Hassan kocht veel geitebokken en
lammeren en hy bouwde een dak over z'n mat. Hy werd zeer eerlyk,
en vond het schande als iemand die zelf geen lammeren had, een opat
van de zynen. En hy ging voort Allah te vreezen.
Deze vroomheid en dien rykdom had hy te danken aan den kleinen
vogel, die altyd hetzelfde zei, en leugen tot waarheid maakte door
herhaling. Ieder vond Hassan's dadels groot, ieder was gedwongen die
te koopen, ieder ...
Behalve Hassan zelf, die in stilte voorzag zich by Aouled, wiens
eenige klant hy was.
En dit is alzoo gebleven tot op dezen dag.


AAN FANCY.
Ik zal voortgaan met de geschiedenissen van gezag.
Er was eens 'n land, laag gelegen aan de zee, tusschen Oost-Friesland
en de Schelde ...
O, Fancy men timmert en metselt om my heen. Het huis dat ik bewoon,
wordt verbreed, en hoe breeder het wordt, hoe benauwder zy 't my
maken. Men klopt en schaaft en bikt en zaagt my 't hoofd in twee
... dit is onaangenaam. Die Silvio Pellico kon van geluk spreken. Ik
ga uit, om wat rust te zoeken op de woelige straat. Misschien steel
ik 'n horloge, om aanspraak te hebben op wat stilte in de cellulaire
gevangenis. Adieu, en denk om den haarlok, dien ge me beloofd hebt.


VAN FANCY.
Neen, laat ieder z'n horloge houden, men zou weer kwaad van u
spreken. Ach, wat zyn dat troostelooze geschiedenissen, die gy
verhaalt. Is dat alles waar, Max? Ge hebt my treurig gestemd. O, ik bid
u, zeg me in 'n volgenden brief, dat alles niet waar is, of althans,
dat niet alles waar is. Is dat nu wysbegeerte? De vormleer is droger,
maar minder verdrietig. En ook in de vaderlandsche geschiedenis vind
ik ... hoe zelden ook toch hier en daar--wat ik vergeefs zoek in uw
geschiedenissen--liefde!
Hoe kunt ge zoo scherp zyn, Max, gy die toch zoo goed weet
lieftehebben?
We zyn verhuisd, maar nog kan 't oude kabinet de deur niet in. M'n
hart ook niet.
Ik heb u gevraagd my wat te leeren. Is 't hiertoe noodig dat ik eerst
worde gevoed met spyze zoo bitter als uwe vertellingen van gezag? Geef
my iets liefelyks, Max ... iets wat niet m'n lippen wit maakt, iets wat
my 'n blos geeft van genoegen, en geen bleekheid van ergernis. Ik heb
behoefte aan liefde. Moet ik de liefde verliezen door de denkbeelden
die ge my geeft ... o, dan zou ik betreuren u gevraagd te hebben om
wat kennis! Want ik ben een meisje, Max!
Een meisje, ja! Maar toch is 't waar dat iets zeer byzonders met
me gebeurd is, dat zeker by weinig meisjes voorvalt. Ik zal u dat
vertellen. Ei, wèl beschouwd, is 't óók 'n Geschiedenis van Gezag,
maar fraaier, liefelyker dan uw geschiedenissen. Ik was zes of zeven
jaar oud ...
Ik word geroepen, Max ... wacht tot nieuwe maan ... de geschiedenis
die ik u vertellen zal, staat daarmede in verband, en met u ook ... en
met m'n haren ook ...
O, schryf my iets dat me niet bleek maakt!


AAN FANCY.
Kleingeloovige! zoo zyt gy allen!
Daar staat de boom der kennisse, ge wilt eten, ge wacht niet op de
slang--dat eeuwig symbool van weten en onsterfelyk zyn!--gyzelf
steekt de hand uit, en als 't arme dier ter-goeder-slangentrouw,
u den appel toereikt, dien gy vraagt ... dan trekt ge u schuchter
terug, en rekt beddelakens!
Neen, Fancy, myn geschiedenissen zyn niet troosteloos! Onkunde is geen
deugd, en lager dan haat, acht ik liefhebben zonder verstand! Weet,
ken, kan, onderscheid en kies.
Eerst na zulke keuze, is liefde iets waard.
O, ik begryp hoe ge schrikt by 't opheffen van de gordyn die men,
met voordacht en valsheid, gelaten heeft tusschen uw oog en de
waarheid! Leugens ontvingen de ouders... leugens geven zy hun
kinderen. Als de Oosterling die genot zoekt in verdooving door
amfioen, en die ten-laatste behoefte gevoelt aan vergif, vragen zy:
"Wat dan?" zoodra men ze aantoont dat hun denkbeelden rusten op
onvasten grondslag.
Daar is een lek in 't schip! roept de verschrikte gezagvoerder.
En de passagier antwoordt:
--Ik zal u tegenwerken in het stoppen, tenzy ge my iets dergelyks in
de plaats geeft.
Ik vind beter te varen zonder lek.
Telkens moet ik den eisch van lekbegeerige passagiers
aanhooren. Telkens is het:
Toegestaan! Dàt is leugen, dàt is verzonnen, dàt is schandelyk! Maar
... wat geeft gy in de plaats?
Dat wil zeggen: "welken anderen leugen zet gy ons voor, ter vervanging
van 't leugengerecht, dat ge ons ontneemt?"
Ik zou kunnen antwoorden: geene ... ik weet niets! Ik heb geen
gif te bieden, in plaats van 't gif, dat ik, ruw maar welmeenend,
u uit de hand sla, die zich tot 'n vuist balt, uit ondankbaren wrevel
over leegte.
Dit zou ik kunnen antwoorden.
Maar liever zeg ik: zie ik wenschte u te geven gezonde spys!
Ik wenschte u te wyzen op gezag door liefde, op welvaart door
rechtvaardigheid, op geluk door deugd.
Dat is één woord: ik wilde u uitnoodigen mensch te zyn! Ziedaar alles!
Men bedriegt zich, en men heeft u bedrogen, door het mensch-zyn
voortestellen als iets onwaardigs. Dit doet 'n verkeerd begrepene
religie ... 't Woord Godsdienst komt hier niet te-pas.
Ik wil u dit duidelyk maken door 'n voorbeeld.
Een boer zou voor het eerst den heer van 't land zien. Hoe zal ik hem
vereeren, dacht hy, om hem te toonen dat ik besef heb van myn boerschap
tegenover zyn heerschap? Wel ik zal m'n knieën wat krom buigen, en m'n
teenen naar binnen. Myn linker-schouder zal ik vooruit steken, en m'n
hoed omdraaien als 'n molen. Wat scheefs in den hals zal hem voorzeker
behagen, en 't zal hem genoegen doen als ik m'n mond klein maak.
Zóó dacht de boer, en zóó deed hy. Maar de heer van 't dorp zei hem,
dat hy niet noodig had zich zoo te verdraaien.
Ik vind dat die heer van 't dorp groot gelyk had.

De roeping van den mensch is mensch te zyn.

Is deze konklusie u te eenvoudig! O, ik bid u, wantrouw alle slotsommen
die niet eenvoudig zyn.
Zou de wysheid die een mensch behoeft, niet eenvoudig wezen? Zou
ze moeilyker te vatten zyn, dan de reuk der spyzen, zoo gemakkelyk
optevangen met onzen neus, dien toch de lieve Natuur heel eenvoudig
boven den mond plaatste? Ik geloof zeker, dat de godsdienst-uitvinders
dat orgaan 'n plaatsje aan den linkerhiel zouden hebben gegeven,
als zy geraadpleegd waren ... wat gelukkig niet gebeurd is. Alles
wil omslag, ingewikkeldheid, onnatuur:
"Doodt de zinnen!" roepen zy die God meenen te dienen door den mensch
te verdraaien, als die boer.
"Doodt de zinnen!" roepen zy die gaarne wat willen genieten met hun
zinnen, en de slimme berekening maken dat er meer zou overschieten,
naarmate er minder gebruikt werd.
"Doodt de zinnen, werpt weg wat u behagen zou!" riepen ten-allen-tyde
de vromen, die met veel graagte aasden op alles wat er werd weggeworpen
door de onnoozele zielen, die hen geloofden.
Wat zoudt ge zeggen van 'n kind, Fancy, dat meenen zou z'n vader te
vereeren door iets anders te zyn dan 'n... kind?
En wàt van de oudere broeders, die aan zulk kind trachtten te beduiden
dat het zich inkrimpe, en weinig behoort te eten--ad majorem patris
gloriam?
Zoudt ge niet op 't denkbeeld komen, dat die oudere broeders begeerte
voelden naar wat ruimte en spys?
Wie u zelfvernedering voorstelt als deugd is 'n bedrieger.
Genot is deugd.
Ziedaar 'n paar teksten, Fancy. Preeken schryf ik niet. Dit deed
Jezus ook niet. Ik denk dat hy ze vervelend vond, als ik.
"Er is geen God, of hy moet goed zyn!" Laat de theologen--'n
grappig woord: menschen die wat weten van God ... menschen die u wat
kunnen zeggen over God ... menschen die gestudeerd hebben in God,
Godgeleerden--laat de theologen tegenspreken dat Hy goed is, als ze
durven ...
Ach ja, ze durven dit! Ze vertellen lange
geschiedenissen--troosteloozer nog dan de myne, Fancy!--over
verdoemenis en hel! En, let wel, zy die zulke geschiedenissen
niet vertellen, deugen minder dan de anderen, die ten-minste
konsekwent zyn by-gebreke van wat beters, want in hun Bybel staan die
aardigheden. Zoek maar op: eeuwig vuur, tandengeknars, onsterfelyke
wormen ... 't is pleizierig!
Wie nu dat eeuwige vuur en die onvermoeide wormen weggoochelt onder 't
manteltje van de moderne theologie, vertrouw ik in 't geheel niet. De
anderen zondigen tegen 't verstand alleen. Zy tegen eerlykheid en
verstand beide. Dit is erger.
Er is geen God, of hy moet goed zyn! Als hy er is--wat ik dolgraag
weten wou, en ik blyf er by dat het zyn zaak geweest ware: te zorgen
dat wy 't wisten--dienen wy hem het best door genieten.
Eilieve, Fancy, gy die 'n goed meisje zyt, zoudt gy 't aangenaam
vinden, wanneer ge eenmaal moeder werdt, dat uw kinderen zuur
keken? Zoudt ge hun voorschryven u te dienen door onthouding? Immers
neen! En waarom zou die god kwaadaardiger wezen dan gy?
Maar de maat en de soort van genot?
Ook dit is zeer eenvoudig. Het antwoord staat duidelyk geschreven in
't vóór ons liggend boek der werkelykheid, waarin geen enkele tekst
vervalscht is en dat men lezen kan, zonder de minste kennis van
Hebreeuwsch of Grieksch. 't Zou ook wel ongelukkig wezen, als de weg
ter zaligheid juist leiden moest langs tiptô.
In dat boek staat geschreven dat wie steenen opslikt, z'n maag
bezwaart. Wie genot zoekt in overdaad, wordt ziek. Wie z'n naaste
doodslaat, krygt den naam van 'n onpleizierig mensch, en wordt
behandeld als zoodanig. Wie liegt, wordt niet geloofd. Wie steelt,
wordt vastgebonden door personen die wat bezitten. Wie uit het venster
springt, bezeert zich. Wie zich in de bres stelt voor arme drommels,
lydt gebrek. En wie Minnebrieven schryft, wordt uitgejouwd.
In al deze voorschriften uit het boek der werkelykheid is niets
raadselachtigs, zooals men wél vindt in de andere boeken. Dit komt wyl
de menschen, die religien maakten, niet meenden wat ze zeiden, en omdat
de Natuur wèl meent, wat ze doet. Ge ziet alzoo, Fancy, dat we om wys
en goed te worden--wat hetzelfde is! moeten terugkeeren tot die Natuur.
Ik ben benieuwd naar uw geschiedenis. Zoudt ge geschaakt zyn op
uw zevende jaar? Dit ware te vroeg, Fancy! En hoe dit in-verband
staat met uw haren, begryp ik niet. Kan ik u genoegen doen met 'n
minnelied? Verlangt ge een verhandeling over Vryen-arbeid? Stelt
ge belang in 'n analyze van onze wetgeving op het stuk van ouderlyk
gezag? Wilt ge weten hoe in Indie het gezag van Nederland ...
Maar, Fancy, dan verval ik weer in de geschiedenissen van
Gezag, die ge zoo troosteloos vindt ...
Zeg me, hoe moet ik schryven om den stryd te winnen tegen de
personen--en de zaken helaas!--die my uw ziel schynen te betwisten?
Of zou het toch waar wezen, wat ik giste--en nog altyd hoop!--zou
't waar wezen dat ge niet bestaat? Dat gy 'n fee zyt, die my eenmaal
zult aanroeren met uwen staf, om me machtig te maken tot het verrichten
van den arbeid dien ik zelf my heb opgelegd?
Ik droom wakend van u, en antwoord: Fancy! als men my om geld vraagt,
wat vaak gebeurt. Brengt ge my 'n koninkryk in 't gebied der geesten
ten huwelyk? Ik neem 't gaarne van u aan, en begryp zelfs niet hoe
ge 't zoolang hebt kunnen regeeren zonder my. Zoodra wy "ingericht"
zyn, en na de bruidsbezoeken, wil ik 'n blyde boodschap neerzenden
op de kleine aarde, die ik vóór m'n trouwen bewoonde. Ik wil de arme
menschen die daar zoo verdrietig ongetrouwd achterbleven, zeggen:
dat genot deugd is, en dat niets meer genot geeft dan LIEFDE!
Maar ik zal er niet by zeggen: heb lief! Dan zou 't weer 'n
geschiedenis van Gezag worden, en dit komt by liefde, deugd en genot
niet te pas.
Toch zou ik gaarne eens zien met m'n wezenlyke oogen, met de oogen
die ik gebruik om te slapen. Is hier geen kans op? Waar woont ge nu,
na 't verhuizen? Moet ik bellen aan al de deuren die kleiner zyn dan
'n kabinet? moet ik naar u zoeken in alle huizen die te bekrompen
zyn voor 'n hart?
Tine vraagt my of ik dikwyls met u wandel, vooral nu 't lente is. Ik
heb "ja" geantwoord, meenende dat ik waarheid sprak, maar later...
Waart ge by my, of was ik alleen, toen ik my ergerde over die geslachte
varkens? [15]
Want ik begin intezien dat ik me dikwyls bedroog, als ik geloofde u
te zien aan m'n zy.
Er is iets raadselachtigs in m'n liefde. Ik zal er naar vragen aan
Tine. Zy weet alles wat my aangaat.


AAN TINE.
Lieve Tine! wees zoo goed my te zeggen wie Fancy is? Maar spreek geen
kwaad van haar, ook al wist ge iets kwaads. Ik zou 't niet kunnen
verdragen, want ik heb haar onbeschryfelyk lief. Vertel my alleen
wie zy is.


VAN TINE.
Beste Max! Ik ken Fancy zeer goed. Ik heb haar lang gekend, reeds
vyftien jaren! Ze was toen even oud als nu. Kwaad weet ik niet van
haar te zeggen. O, integendeel!
Maar om haar goed te beschryven, zou ik haar by my moeten hebben. En
ze is weer weg, want--dit wist ge niet--ze is hier geweest!
Dikwyls was ze blond, en even dikwyls bruin, ja, vaak bruin by 't
zwarte af. Maar altyd was ze vlug als 'n sylf, huppelend als een
dwaallicht, gevoelig als de mimosa, verstandig als 'n rekening,
en geestig als niets.
Gy kent haar ook wel, Max! Ge hebt vergeten wie zy is, omdat gy
den laatsten tyd 'n heel anderen weg hebt uitgezien. Denk eens
goed na! Herinner u maar dat ge haar herhaaldelyk het venster hebt
uitgegooid, omdat ge meende dat onze kinderen te weinig eten kregen
door hàre schuld. En hoe ze dan telkens weer binnen kwam door de deur
die op 't nachtslot was. Weet ge 't niet meer?
Ze jokt als ze zegt dat ze er niet by was, toen de aarde werd gemeten
met 'n koord! Ze heeft alles bygewoond wat er gebeurd is. Ook is zy
het die de psalmen heeft geschreven, en by de Chaldeen gaf ze les in
de sterrenkunde. En 't is niet waar, dat ze verlegen is om huisvesting
voor haar hart! 't Staat aan háár om de muren uiteentezetten ...
Ik begryp waarlyk niet, Max, hoe ge haar niet herkend hebt. 't Is
ondankbaar van uw hart, dat meer geheugen behoorde te hebben. Wat my
betreft, ik heb haar lief. Zy heeft myn leven heerlyk schoon gemaakt,
en ik wyt de schrale voeding onzer kinderen niet aan haar, zoo als
gy meermalen deedt in buien van onrechtvaardigheid. En als ge trouwt,
kom ik op de bruiloft, met Max en Nonni die er by hooren.
Onlangs wandelden wy, en plukten bloemen. Zy was met ons. Kleine Max
vraagde of de bloempjes het wisten, dat het nu wat warm zou blyven
. . en, zeide hy:
--Zie, ze knikken de zon toe! Ze weten dat ze er lief uitzien, en
dat de zon vriendelyk voor hen is.
Hoe komt hy aan dit denkbeeld, dacht ik, en vraagde het hem.
--Ik heb dat van Fancy, zeide hy.
Maar ze leert hem ook ondeugende dingen. Hy liegt niet, maar jokt
veel. Dit leert hy van haar.
Onlangs hoorde ik hem lachen, zoo-als hy lacht wanneer-i 'n guitenstuk
verricht heeft. Ik zag 'n oude werkster die naast ons woont, trippelen
en dansen als 'n gek mensch. Kleine Max had haar Cayenne-peper te
proeven gegeven.
--C'est très doux! had hy gezegd.
't Mensch brandde haar mond aan z'n douceur. Ik wist niet of ik boos
was, of moest meelachen met Max, die over den grond rolde van pleizier.
--Dat hebt gy gedaan, Fancy, zeide ik vry streng. Zeg me nu ook wat ik
te doen heb, opdat m'n kind niet wreed worde, en vermaak zoeke in leed?
En toen zeide ze my zachtkens deze woorden voor, die ik overluid
herhaalde:
--Kleine Max, voel je geen smart van de pyn, die deze vrouw lydt,
omdat ze op je vertrouwde?
Kleine Max lachte niet meer. De tranen sprongen hem in de oogen, en
hy vraagde vergeving aan de oude vrouw die zulke gekke gezichten trok.
En meermalen, Max, als ik op 't punt sta neertebuigen onder al te
zwaren last, komt Fancy my troosten, en als ze dan schalks zegt:
--Ik ontsteel u zyn hart ... bedenk dat myn rechten ouder zyn ...
Dan moet ik haar gelyk geven! En zonder yverzucht hoor ik aan, wat
zy gezegd heeft zonder schaamte.
Ik ben waarlyk boos op u, dat ge haar zoo miskent. Maar, Max,
herinnert ge u dan niet dat zy altyd uw voorspraak by my geweest is,
als gy weêr iets of iemand geschaakt had, of my geslagen? Weet gy niet
meer dat ze ons huwelykskontrakt--myn kontrakt!--heeft meegeteekend,
precies als 'n ambachtsheer die 't braafste boerinnetje laat trouwen
met den deugdzaamsten aller boerenjongens? Herinnert ge u niet al
de schilderyen die zy ons ten-geschenke gaf, genoeg om 'n museum te
vullen, zoo groot als de wereld? Dagelyks nog zendt ze my stukken, 't
eene fraaier dan 't andere, neen allen even schoon ... historiestukken,
genre, stillevens ... historie vooral!
Maar, Max, we komen lysten te kort! Eilieve, 't staat aan u, lysten
te maken om de stukken die Fancy ons geeft. Doe dit! Dit kunt ge! Dit
moet ge! Dit is uw roeping!
Zoo gaf ze my onlangs een teekening, waarvan ik de bedoeling niet
begreep, omdat zy iets voorstelde dat nog niet gebeurd is. Javaansche
meisjes legden melatiekransen op 'n graf. Dat graf was het uwe,
Max! Er stond op een steen: HIER RUST WIE VEEL GEDRAGEN HEEFT.
Maak 'n lyst om die teekening. Misken Fancy niet langer, haar en hare
geschenken ... ge zyt zeer ondankbaar, Max.


VAN FANCY.
We zyn weer verhuisd, 't Wordt al nauwer en nauwer. 't Is my of ik
'n vischfuik inreis, zonder retourbiljet. Nog kan die oude kast het
huis niet in ... het eind zal wezen dat wy 't huis in de kast zetten:
dan wordt het sleutelgat, deur.
Die gedurige twyfel of ik 'n meisje ben, hindert. Ik ben gesteld op
myne identiteit. Zou 't U smaken als men zich obstineerde u aantezien
voor 'n wolk? Dat men u afweerde met een paraplui. Dat uw droefheid,
uw tranen, op 't weêrglas stonden genoteerd als regen? Of dat men
u tegen 't lyf liep, in de meening door u heen te loopen? Of dat
ge werd opgesnoven als aether? Zyn dat pleizierige dingen? Voor den
honderdsten keer zeg ik u, dat ik 'n meisje ben, en om u hiervan goed
te overtuigen, zal ik een-en-ander verhalen van myn omgeving. Oordeel
zelf of 'n geest dat zou kunnen verzinnen.
M'n moeder is dood, en m'n vader hertrouwde omdat 'n vrouw zooveel
gemak geeft in 't huishouden. M'n stiefmoeder is 'n brave vrouw, en dit
spyt my zeer, want ik zou 't gemakkelyker vinden over ondeugd dan over
braafheid te klagen, omdat ieder zoo party trekt voor braafheid. Nu
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Minnebrieven; Over Vrijen-Arbeid in Nederlandsch Indië; Indrukken van den dag - 04