Minnebrieven; Over Vrijen-Arbeid in Nederlandsch Indië; Indrukken van den dag - 02

Total number of words is 4872
Total number of unique words is 1376
48.7 of words are in the 2000 most common words
63.2 of words are in the 5000 most common words
71.0 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
minnebrieven. Ook wilden ze niet dat ik brieven ontvang van 'n getrouwd
man. De heele wereld weet dat gy getrouwd zyt. Ook zegt men, dat ge
nog 'n andere vrouw hebt--in Amerika, geloof ik--die ge alle dagen
slaat. Is dit zoo? Ieder zegt het. Ieder is boos op u. Ieder verklaart
u voor 'n ellendeling. Maar ik heb u zeer lief, en als "ieder" bezig
is u naar-beneden te halen, denk ik altyd aan den jager van Tollens:

»Hoe bespot en uitgefloten,
Ik had hem graag aan 't hart gesloten!«

Dien jager vindt "ieder" lief. Doch 't is omdat het historietje maar
in 'n boek staat. Ik geloof niet dat "ieder" zoo tevreden zou wezen,
als "ieder" gerekend had op 'n boutje van dat ongeschoten hert in
"ieders" keuken. O, die "ieder!"
Ik geloof, dat "ieder" ook U lief zou vinden, wanneer ge alleen
bestondt in 'n boek; en overigens de groote verdienste hadt van dood
te zyn! Nu is 't moeielyk, dit begrypt ge!
Ik neem les in vormleer en vaderlandsche geschiedenis. 't Eerste
leert my niets, maar uit het andere zie ik dat men overal party
trekt voor de twee de Witten die vermoord zyn. Dat kost niets. Maar
als ze nog leefden, zou men 'n handje mee moeten uitsteken, en dit
is lastig! Hierom vind ik voor u maar goed, dat ge wacht tot na uw
dood. Maar ik wil u lief hebben vóór dien tyd, al maken ze 't my
moeielyk. Zeg me, wat gy na uw dood zult te doen hebben, en of ik
dat voor u doen kan? Ik verlang er zeer naar.
Zeg, Hamlet, moet ik in 'n klooster gaan, als Ophelia? Moet ik
sekondante worden, om onderwys te geven in de vormleer? Kan ik
afwerken, wat gy onvoltooid liet? Wat kan ik voor u doen?
Ik schryf 'n goede hand, dit ziet ge. Ook kan ik schermen en zwemmen,
maar dit komt zoo zelden voor.
Ik heb weinig, en weet weinig. Maar wat ik ben, kan of bezit, geef
ik u. Veel is 't niet...
Ja tòch, ik heb geest, hart en wil ... kunt ge hiervan iets gebruiken?

P.S. In haast, want we zyn aan de wasch. Ik heb nooit begrepen, welk
nut het heeft, zoo vinnig te trekken aan beddelakens die lang genoeg
zyn. Rekken noemen ze dat. Als men die dingen nu terstond 'n half
duim langer en breeder had gemaakt, kon dat gerek wegblyven, en ik kon
denken in dien tyd. Van rekken gesproken. Le Désespoir van Lamartine
is veel te lang, en... te mooi. 't Is de désespoir van 'n verzemaker,
'n wanhoop in krinoline. Wanhoop moet 'n punt zyn, en geen lyn met
krullen, niet waar? Een haarlok kan ik nu niet zenden. Al m'n haren
zyn geteld. Wacht tot volle maan, dan word ik geknipt. Waarom vraagt
ge een haarlok? Wist gy... ik word geroepen.


AAN FANCY.
Fancy, ik breek met u! Moet ik wachten tot ge geknipt zyt? Moet ik
achterstaan voor die beddelakens?
Ik konkurreer niet met uw huishoudery. Ge zyt niet waard dat ik uw
naam noem.
Maak zuurkool in, trouw, veeg de vloer, klop een tapyt uit!
Nooit zal ik weer uw naam uitspreken of schryven...
O, Fancy, Fancy, myn Fancy...
Wees vervloekt!


AAN TINE.
M'n hart is diep gewond, en, als altyd, klaag ik myn nood aan u. Ze
is 'n meisje. Ze woont in 'n huis, en rekt beddelakens. En ze heeft
haren die geteld zyn!
Zeker draagt ze ook schoenen. Godbewaarme ... misschien heeft ze
likdoorns.
Ik dacht aan haar, en wachtte 'n aardbeving, die my haar brief zou
brengen. De aardbeving was 'n kruier, die 'n dubbeltje vroeg. Ik ben
bitter bedroefd.
Ge begrypt, dat het nu uit is, geheel uit! Hieraan is niets te
doen. Tracht niet my met haar te verzoenen. 't Is onmogelyk. Ik wil
niet, zelfs als gy het begeert.
Ik heb er om geschreid, maar nu niet meer.
O, die arme Heine! Wat was dat vleesch duur!
Wees gerust, Tine, onze kinderen zullen 'n blos krygen zooals die
tweekleurige weezen. Maar terstond kan ik niet. Terstond niet! Eerst
moet ik wat rondloopen.
Gisteravond trad ik 'n huis binnen, waar muziek gemaakt werd. Maar
't was laat. De laatste toon stierf weg toen ik binnentrad. Voor
wien men gespeeld had, weet ik niet: er was niemand in de zaal. Ik
was Publiek ... ge begrypt dat ik schaamte voelde.
Ik was zoo krank van hart, dat ik muziek noodig had. Ik vraagde of men
wat zingen en spelen wou voor my alleen? 't is voor 'n zieke, zei ik.
Men nam de viool weer uit de kast. De meisjes deden de ringen van
strass en den glimlach weer aan, die ze hadden afgelegd omdat Publiek
er niet was.
--Heeft ... m'nheer verkiezing? vraagde iemand die daar gezag scheen
te voeren.
Hy draalde met dat woord: m'nheer. Ik begreep het wel.
--Das lied der Thräne, antwoordde ik,
Zeer goed, riep de man, met 'n buiging.
En de meisjes zongen toen heel wat anders. Maar ze hebben my beloofd
het tranenlied te leeren, en ook dat van de twee nachtegalen, dat ik
zoo gaarne hoor.
Maar betalen kon ik niet, en ik zei dat ik geen geld had.
Maar... m'nheer, ik dacht dat u 'n prins was.
--Dit ben ik ook... maar onttroond voor 't moment, ik ben: prins in
buitengewonen dienst...
--Zou 't de koning van Napels wezen? fluisterden de meisjes, die
gezongen hadden.
Ik gaf 'n bon op de schatkist van Insulinde.
Daarop ging ik naar huis, en verdiepte my in 't volgend voorstel:
"Welke waarschynlykheid is er, dat 'n geworpen bal een bepaald punt
zal treffen op 'n muur, die
O, die waarschynlykheid! Hadt gy 't voor waarschynlyk gehouden,
dat zy 'n meisje was! Had Lobatto dat kunnen berekenen! Ik zal hem
'n voorstel opgeven:
"Gegeven iets dat op my dien indruk maakt, welke waarschynlykheid is
er, dat dit "iets" lakens uit elkander trekt?"
Kunt gy dat uitrekenen, beste Tine? Kus Max en Nonni, en zendt me
tien franken, als gy die hebt.
P.S. Ik kryg daar weer 'n brief van haar ... weer door 'n kruier, die
't bekende dubbeltje vraagt. Ik wil niet lezen wat ze schryft. Duld
geen poëzie in Max. A is A ... B is B .. wat daarboven ligt, of
daarbuiten, is uit den booze.
Och, ze is 'n meisje! Ik zal voortaan u alleen liefhebben, als 't u
niet te lastig is.
Ik zend u haar brief, ongeopend. Lees als ge wilt, maar zeg er me
niets van. 't Is uit, onherroepelyk uit!


VAN TINE.
Hierby tien franken, en Fancy's brief dien ik gelezen heb.
Ga tot haar, en vraag vergeving. Dit moet ge doen, dit zult ge doen. Gy
kunt niet leven zonder Fancy. Haar afwyzen is zelfmoord, Max!
Ik maak haast om de tien franken. Geef die aan de meisjes die voor u
gezongen hebben, en laat ze den bon op Insulinde maar houden bovendien.
O, De Pène heeft gelyk... c'est un emploi assez difficile que d'être
la femme d'un poète! [5]
Want toch zyt ge een dichter, Max, al wilt ge 't niet weten! Nu, nu,
ik klaag niet, en ik zal 't niemand zeggen. Wanneer komt ge eens weer
hier om me te slaan? Maar Fancy gaat vóór, dit beken ik. Zonder my
zoudt ge kunnen leven, zonder haar... nooit!
Dag lieve dwaze ondeugende dichter!


VAN FANCY.
Max, ik heb u lief. Uw schryven heeft me diep gewond, maar ik wil de
uwe zyn ... geheel-en-al!
Toen ik uw geschiedenis las,--o, nu weet ik dat het maar 'n klein
deel was van uw geschiedenis--toen trilde my het hart, en ik vloekte
't lot, dat me veroordeelde tot twintig jaren meisje en levenslang
onder 't opzicht van 'n man?
Want ik ben 'n meisje!
En wanneer ik dit betreur, dan is 't niet als gy, die me maken wilt
tot 'n ideaal, neen, ik wilde een man zyn om te kunnen handelen,
om te kunnen optreden als uw kampioen. Ik vraag waarom die mannen
zich alles toeëigenen, zich alles aanmatigen? Waarom ze wetten maken
in hun voordeel? Waarom ze zich hoofden noemen van 't menschelyk
geslacht? En waarom ze lafhartig wegschuilen, zoodra er iets te doen
valt, wat men gewoon is--alweer onrecht!--mannelyk te noemen.
Eerst wondde my uw brief zoo diep, dat ik vreesde te bezwyken. Ge
zyt bitter, ge zyt scherp, ge zyt onrechtvaardig! Maar ik heb u lief,
en de liefde overwint alle dingen.
Als gy eenmaal u hebt vertrouwd gemaakt met het denkbeeld dat ik niet
zweef, zult ge u misschien verzoenen met de honderd ponden stof, die me
nu zoo verachtelyk maken in uw oogen ... en die er heel lief uitzien.
Luister. Ge vraagdet om antwoord in uw brief aan Ds. Francken. Ge
zegt daar:
"Koning van Nederland, doe uitspraak tusschen die menschen en Max
Havelaar!"
en
"Nederlandsche natie, sta op, ga tot Hem en vraag: Is het waar,
o Koning, dat deze dingen geschieden in Uw ryk, in uw prachtig ryk
van Insulinde?"
Er is niemand opgestaan om dit te vragen aan den Koning.
Natuurlyk, het nageslacht is nog niet geboren.
En die Koning heeft geen uitspraak gedaan...
Welnu, Ik zal opstaan, ik zal die uitspraak doen. Ik, Fancy!
Want ik heb u lief, u en uw zaak.
Te-vergeefs hebt ge u beroepen op staatslieden en koningen. Te-vergeefs
op Christenen en menschelykheid. Koningen houden zich bezig met de
gesp van de buikbanden hunner officieren. Koningen hebben geen tyd
om u te hooren.
Staatslieden dryven handel in stemmen van Kamerleden en maken
verhandelingen, waarin "zy zich de vryheid veroorloven, zich deze
of geene vryheid te veroorloven." [6] Staatslieden hebben geen tyd
u te hooren.
Christenen zyn aan 't twisten over het geloof. Christenen hebben geen
tyd u te hooren.
En de menschelykheid! Eilieve, schryf eens een brief aan die
menschelykheid, en zie of hy te-recht komt als zy schryven aan my,
met het eenvoudige opschrift: Fancy! O, 't is niet altyd nadeel,
vleesch en been en bestaan te hebben! Het ware voor u te wenschen,
dat de menschelykheid ponderabel ware, en adresselyk als ik!
Ik zal opstaan. Ik zal tot den koning gaan. Ik zal u antwoorden. Ik
zal u aanhangen. Ik zal u doen overwinnen.
En de kracht tot dit alles? Wacht tot volle maan, Max, dan word
ik geknipt...
Maar vergeef my intusschen dat ik maar een meisje ben, en leer my
een en ander, als het waar is ten-minste, dat ge meer weet dan ik. Ik
weet zeer weinig, en dit is natuurlyk ... door al die beddelakens.
Is het waar dat kousenweven is uitgevonden door de liefde? Hebt ge
my niet lief genoeg om 'n machine uit-te-denken die huishoudt?
Ach, m'n moeder is dood! Er is geen poëzie in ons huis. Alles is
dor en droog en fatsoenlyk en vervelend. Ik heb veel te weinig
geleerd. Leer me wat ... maar geen vormleer, die ken ik al. Als 't
noodig is, zal ik voor u sterven, maar dit komt nog minder voor dan
schermen en zwemmen. 't Is wèl vervelend!
Ik ben geestig, maar kan hier niets uitvoeren met m'n geest. 't Oude
kabinet kon ook de deur niet in, toen we hier kwamen wonen. 't Staat
nu te wachten by 'n uitdrager, tot we grooter "behuisd" zyn. En m'n
hart is overkompleet. Ik geef het het u, "tot ik grooter behuisd ben
maar ..." leer me wat, intusschen!
Sedert lang bemerkte ik dat er veel zaken zyn, die men niet zegt
aan vrouwen. Ik heb 'n oom die altyd spreekt van "de" vrouw: "dit of
dat dient niet aan de vrouw!" "Dat behoort niet tot het gebied der
vrouw!" "Dat zegt men niet aan de vrouw!"
Is "de" vrouw mensch of is ze geen mensch? Dat eeuwige "de" intrigeert
me. Het doet me denken aan 'n zoölogische verhandeling over den
jakhals ... ik "leer" m'n examen voor sekondante, dit merkte ge.
"De" jakhals leeft van den afval des leeuws. Het wyfje werpt...
Wat zoo'n wyfje werpt, gaat me niet aan. Maar dit vraag ik u: leeft
de vrouw van den afval des mans?
Nu moet ge me wel antwoorden! Ik vraag u, me wat te leeren, opdat ik
niet als 'n jakhals den leeuw hoef nateloopen, om te soupeeren van
zyn diner.
Wacht overigens geduldig tot volle maan. Wist ge dat m'n haren ... ik
word weer geroepen.


AAN FANCY.
Ze schryft dat ik my met u moet verzoenen. En al schreef ze dit niet,
ik kàn niet anders!
Maar toch ben ik bedroefd. Iets leeren aan U! Ik aan U iets leeren? O,
ik honderdvoudige dwaas die meende dat ge bestondt, toen Jehovah de
fondamenten legde der wereld! Ik, die geloofde dat gy het wist, hoe
de rechtheid der aarde was gemeten met 'n koord, en hoe de melodie
klonk van het lied, dat de sterren zongen ter verheuging, den dag
nadat zy gemaakt waren!
Ik, die dacht dat gy gebod hadt over den nacht, en den morgenstond
z'n plaats aanweest!
Zyt gy 't dan niet, die kracht geeft aan het paard, en die den Behemoth
leidt met uwen vinger. Weet ge niet hoe zich de stralen van het
licht splitsen, en kunt ge niet uitspreken het getal luchtgloben die
rondassen in den orkaan? Vouwt ge niet bliksemen saam als halmen, en
voert ge niet heerschappy over de weerlichten, dat zy zich verzamelen
voor uwen voet, deemoedig geknakt zeggende: hier zyn wy.
Maar Fancy, ik heb u toch lief, waarom heb ik u dan zoo lief, Fancy? Ik
die niet tevreden ben met minder dan dat alles?
U iets leeren? Wat zal ik u leeren? Ik weet niets.
Ik ben gegaan tot myn vriend die in wysheid handelt. "Ze wil iets
leeren, zei ik bedroefd, leen my iets uit uwen voorraad." Hy bracht my
in de binnenkamer van z'n huis, en toonde my de schatten van kennis
die hy verzameld had. Ik zag daar veel zwarte letteren, saemgevoegd
op wit papier dat geel was. Ik hoorde daar de gesprekken der wyzen
van alle eeuwen, en werd niet wyzer dan zy allen schynen geweest te
zyn, want de meesten erkenden dat zy niets wisten, als ik. En die
't niet erkenden, zagen er dommer uit dan de anderen.
Daar waren er, die in dikke boeken 'n god gemaakt hebben .. 'n god
in Hebreeuwsch en Grieksch ... 'n god .. komaan, ik zal 't u vertellen.
Maar Fancy, ik doe dit niet om u te leeren wat is, ik doe het om
u--als gy 't inderdaad niet weet, wat ik nog altyd niet gelooven
kan--te leeren wat niet is.
Er was eens niets! Was komt van wezen, zyn, bestaan. "Er was niets"
beduidt dus: er bestond iets dat niet bestond.
En God, of de god ... begrypt ge dit woord? 't Is verwant met
weten [7]. Dat hebben de ouden goed genaamd! Zoo is er meer dat,
wèl bedoeld, verkeerd uitviel, en dit is veelal de schuld van de
dominees,--indisch, egyptische, joodsche, dordsche en moderne,--die
zelden dichters verstaan.
Die god dan maakte 'n zandkorrel met wat gedierte er op, iets grooter
dan 't gedierte op de stofjes die wy afslaan van onze schoenen,
als we gewandeld hebben.
Wanneer zal ik met u wandelen, Fancy?
Onder dat gedierte was veel verschil. Er waren er, die staarten hadden,
en gras aten. Anderen spraken-kwaad, en bezaten eigenliefde. Sommigen
behoefden veel lucht. Eenige, water. Enkelen, rauw vleesch. En weer
anderen konden niet leven zonder heerschappy. Deze laatsten hebben
zelf gezegd--in 't dikke boek dat ik u zenden zal--dat zy heer en
meester zyn over alles wat bestaat. Ten hunnen behoeve bestond de
visch, de vogel, de leeuw, de sprinkhaan, alles!
Maar niet alleen de overige diersoorten moesten onderdanig zyn aan
de dieren die dat dikke boek maakten, ook de andere zandkorlen--want
er waren er meer, en daaronder velen die toch eigenlyk grooter en
belangryker waren--dienden alleen om die kleine korl te vermaken. 't
Geen ze deden, door er om heen te draaien.
Ik heb 'n muis gekend, Fancy! die in 'n Edammer kaas woonde. Ik kon
dat beestje maar niet uit het kopje praten, dat het heele kaasmagazyn
was opgericht, om hem te voorzien van 'n behoorlyk verblyf.
De dieren die baas-speelden over de kleine zandkorl, noemden zich
Menschen, 'n woord dat zeker iets schoons aanduidde, maar waarvan in
dit geval de beteekenis op alle manieren is verloren gegaan. Ik zal den
wortel opzoeken, en u vertellen wat ik er van vind. Dit weet ik nu al,
't is 'n indisch woord. Ik zal 't verder nasporen by m'n vriend den
boekverkooper. [8]
Menschen dus! Straks zal ik u uitleggen hoe ook onder hen veel
onderscheid heerschte, dat alweer neder kwam op verschil in gezag. Dit
onderwerp ligt me na aan het hart.
Maar eerst wil ik U meedeelen, wat men van dien god gemaakt heeft. Kort
na het scheppen van den mensch, liet hy dezen in 'n val loopen, en om
nu den mensch te straffen voor zyn--namelyk: voor Gods--arglistigheid,
veroordeelde hy hem tot allerlei dingen, die deels niet gebeurden, en
deels toch zouden gebeurd zyn, als de mensch den strik was misgeloopen,
dien de god hem gelegd had. De straf zou duren "ten eeuwige dage",
dit wil zeggen, dat zy eenmaal zou ophouden, en wel zoodra er iemand
kwam die de schuld overnam. Vierduizend jaar wachtte de misdadiger,
die zich had schuldig gemaakt aan de kwaadaardigheid van den god,
tevergeefs op de toegezegde verlossing. Als ik zeg: dat hy wachtte, is
dit weêr onjuist gesproken, maar 't is heel moeilyk zich juist uit te
drukken als men onjuiste dingen vertelt. De misdadiger wachtte eigenlyk
volstrekt niet, want hy was in die vierduizend jaar reeds 100 of 120
malen verdoemd gestorven, en vervangen door anderen, die ook weer
verdoemd stierven. Ten-laatste zond God 'n persoon "die de zonden der
wereld zou dragen." Toen was op-eenmaal alles goed! De slangen kregen
vleugels, en 't kraambed werd 'n ware uitspanning. Ook zweette men niet
meer. Dat alles is zeer duidelyk, en wie 't niet begrypt, is verdoemd.
Ziedaar 'n kort begrip van de leer der zaligheid.
Ik erken dat ik hier-en-daar wat heb overgeslagen, omdat ik 't
onfatsoenlyk vind alles te schryven aan 'n meisje ... zooals ge zyt,
helaas!
Maar als ge dit alles toch wilt weten--meisjes zyn zoo--dan kunt
ge 't nalezen in het dikke boek dat ik u zend, en waaruit veel kan
geleerd worden door iemand die weten wil wat niet waar is. Is 't u
nu en dan om waarheid te doen, lees dan "Bernstein, boven lucht en
wolken," of koop werken van Strootman, de Gelder, of van Swinden,
schoon ge ook met die heeren voorzichtig moet zyn. Want het is niet
waar dat een rechte lyn de kortste afstand tusschen twee punten is,
zooals ze leerden aan my toen ik 'n kleine jongen was, en nog niet
mocht tegenspreken ...
--Dáár staat het! zeide men: Gezag!
--Een kind vraagt niet naar oorzaak of reden: Gezag!
--Een kind gehoorzaamt! Gezag!
Hierop nu wil ik terugkomen en ik deed de Schepping, de Zondeval--ja
wèl 'n val, 'n ware piège!--de Verdoemenis en de Verlossing wat kort
af, om tyd te vinden voor 'n paar geschiedenissen, over gezag die ik
wensch te verhalen.


EERSTE GESCHIEDENIS VAN GEZAG.
--Broeder, gy die grooter zyt dan ik, kunt ge de granaat bereiken, die
daar tusschen die vuurbloemen in 't groen, my aanlacht met geopende
lippen, als 'n wenkend meisje? Zie, zy is gebersten van rypheid,
en gloeiend rood is de rand van de wonde die zyzelf zich sneed om
my te behagen! Ik heb lust in dien granaatappel, myn broeder! Gy,
die grooter zyt dan ik, steek uwen arm uit, en pluk opdat ik ete.
En de broeder deed alzoo, opdat de jonger broeder eten zou.
En de oudste ging naar het veld, en zag 'n berggeit die afdaalde in
de laagte, en haar jong zocht.
Hebt gy niet myn lam gezien, vraagde zy den leeuw, gy die de vlakte
bewoont, en, beter dan ik, de wegen kent in het effen veld, zoo
vermoeiend voor my, omdat m'n hoef gespleten is!
--Laat uw jong, uw jong ... uw lam, uw lam, zei de leeuw, en kom hier,
opdat ik u verslinde.
En de leeuw deed alzoo.
Maar de oudste broeder vraagde aan den leeuw:
--Wat is dit, dat gy de geit eet, die haar jong zocht?
--Ge hebt gehoord hoe zy klaagde over de ongeschiktheid van hare
hoeven, antwoordde de leeuw. Deed ik niet recht haar te eten? Zie myn
klauwen, die geschikt zyn! Zie de geschiktheid van m'n tanden. Daarom
at ik de geit.
De jongeling dacht na, en bezag z'n armen, die lang, sterk en fors
waren. Hy vond die zoo geschikt ... dat hy zich voornam z'n jonger
broeder te dwingen tot dienst.
En toen deze hem weder verzocht vruchten te plukken, antwoordde hy:
--Zie myn armen. Hebt ge niet gezegd dat de uwen niet reiken tot de
granaat? Dien my, opdat ik u niet verslinde.
Van toen af diende de jongste broeder den ouderen. Maar hy verheugde
zich niet over de ontdekking die deze te danken had aan den leeuw.
En dit is alzoo gebleven tot op dezen dag.


TWEEDE GESCHIEDENIS VAN GEZAG.
Voltaire heeft gezegd: Si Dieu n'existait pas il faudrait
l'inventer! Zekerlyk. Alle macht is uit God. Wie macht wil, wil
God. Wie macht, gezag, noodig heeft, maakt zich 'n god. Dit deed
Mozes, Confucius, Zoroaster, Numa, Columbus, Cortez. Dit deden
alle volksleiders, wichelaars, toovenaars, priesters. Dit doet nog
heden-ten-dage ieder die heerschen wil. Het getal goden is zoo groot
als het getal begeerten. By iedere nieuwe begeerte, een nieuwe god.
Holloway maakt goden uit onbekende geneesheeren, die u gelasten zyn
pillen te koopen. "Alzoo spreekt de Heer" zegt Mozes, en: "alzoo
Dr. die" zegt Holloway. Gehoorzaamt en koopt. En beiden zeggen er by:
"opdat uwe ziel niet verderve".
Een dienstmeisje ging uit met de kinderen van haren meester. Ze
ontving den last die goed te bewaken. Maar zie, de kinderen waren
ongehoorzaam, en liepen vèr, zoodat haar opzicht tekort schoot,
en hare zorg ydel was.
Daarop schiep zy uit "niets" 'n zwarten hond, die elk kind byten
zou, dat niet in haar nabyheid bleef. En de kinderen waren bevreesd
voor dien hond, en werden zeer gehoorzaam, en bleven by haar. In de
overlegging van haar hart beschouwde zy den god dien zy gemaakt had,
en ze zag dat-i bruikbaar was.
Maar de kinderen werden waanzinnig, uit vreeze voor dien hond.
En dat zyn ze gebleven tot op dezen dag.


DERDE GESCHIEDENIS VAN GEZAG.
Een reiziger was beladen met goud en zilver. Uit vreeze voor roovers
had hy zich voorzien van wapenen. Ook volgden hem z'n dienstknechten
in groot getal, ja er waren er meer dan alle roovers in 't gansche
land saemgenomen. Hy was zoo goed gewapend en vergezeld, dat een
geheel leger niet in-staat zou zyn, hem z'n rykdommen te ontnemen.
Sommige roovers die dit niet wisten, vielen hem aan, maar zouden
hierover lang berouw gehad hebben, als ze niet terstond gesneuveld
waren.
Een roover, voorzichtig geworden door het voorbeeld zyner broederen,
raadpleegde 'n heiligen kluizenaar, die raad wist in alle dingen, omdat
hy lang alleen was geweest met twee doodsbeenderen en 'n kruik water.
--Hoe moet ik doen, o heilige man, om heer te worden over de schatten
van dien reiziger!
--Het middel is zeer eenvoudig, antwoordde de vrome heremiet. Werp hem
den strik dien ik u geven zal, om den hals, dan zal hy geen weerstand
bieden. Hy zal z'n knechten gelasten zich voor u ter-aarde te buigen,
en u geven wat gy begeert.
En het geschiedde zoo-als de heilige man gezegd had. Maar de reiziger
en z'n gezellen bevonden zich zeer slecht daarby.
Die strik heette "Geloof" en heeft z'n kracht behouden tot op
dezen dag.


VIERDE GESCHIEDENIS VAN GEZAG.
--O vader, zeg me waarom de zon niet valt?
De vader was beschaamd omdat hy niet wist waarom de zon niet valt en
hy bestrafte z'n kind, omdat hy beschaamd was.
Het kind vreesde den toorn des vaders, en vraagde nooit weer, noch
waarom de zon niet valt, noch andere zaken die het toch zoo gaarne
wilde weten.
Dit kind werd nooit 'n man, hoewel 't zesduizend jaren leefde ... neen
veel langer.
Het is dom en stomp gebleven tot op dezen dag.


VYFDE GESCHIEDENIS VAN GEZAG.
--Waarheen, o Philoines! vraagde Hudoor zynen makker, dien hy ontmoette
in de straten van Athene.
--Ik yl om de drie maten slechten wyn te drinken, die my wachten by
de leelykste myner drie maitressen, antwoordde Philoinos waggelend.
Want hy was dronken.
--Kom mede, ge hebt wyns genoeg, en maitressen te veel, naar ik vreeze.
--Drie, Hudoor, Drie! De Meester heeft het gezegd! Drie ... heeft
hy gezegd!
--De meester sprak van wyn noch hetaeren, kom mede ...
Hy heeft gezegd: drie ... drie ... DRIE!
En Philoinos viel neder voor den derden keer op dien avond. Maar
ditmaal bleef hy liggen.
En hy is blyven liggen tot op dezen dag.


ZESDE GESCHIEDENIS VAN GEZAG.
Daar was voor 't eerst 'n kind geboren! De moeder was in verrukking,
en ook de vader zag het aan met innige liefde.
--Maar, Genius, zeg my, zal het altyd zoo klein blyven? vraagde
de moeder, en--voegde ze er by--zie, ikzelf weet niet of ik dit
verlang! Gaarne zou ik het groot zien als 'n mensch, maar toch zou
't jammer wezen als het zóó veranderde, dat ik 't niet langer dragen
kon, en voeden met myzelf.
--Uw kind zal groeien tot mensch, zei de genius. Het zal zich niet
blyven voeden met u. Het zal eenmaal niet door u gedragen worden.
--O Genius, riep de moeder verschrikt, zal m'n kind weggaan? Als het
loopen kan, zal het dan van my weggaan? Wat moet ik doen, dat m'n
kind niet van me wegga, als het loopen kan?
--Heb uw kind lief, zei de Genius, en het zal niet van u weggaan.
Zoo was het! En zoo blééf het eenigen tyd. Maar toen werden er vele
kinderen geboren. En velen ouders was het zeer lastig al die kinderen
lief te hebben.
Toen vond men 'n gebod uit, dat de liefde zou vervangen, zooals veel
geboden. Want het is lichter gebod te geven dan liefde.
Eert uwen vader en uwe moeder!
De kinderen verlieten hun ouders zoodra ze loopen konden. Men voegde by
't bevel 'n belofte:
Opdat het u wèlga!
Toen bleven eenige kinderen by hun ouders! Maar ze bleven niet op de
wyze als die eerste moeder bedoeld had, toen ze den Genius vraagde:
"wat moet ik doen, opdat myn kind niet van me wegga, zoodra het
loopen kan?"
En dit is alzoo gebleven tot op dezen dag.


ZEVENDE GESCHIEDENIS VAN GEZAG.
"Le premier roi fut un soldat heureux!" zeide Voltaire, maar ik weet
niet of 't waar is. Er is evenveel kans--ja méér!--dat de eerste koning
iemand was, die kennis had aan strikkenleverende kluizenaars. Maar
de volgende geschiedenis is waar.
Krates was zeer sterk. Hy knipte borstweringen van boomstammen omvèr,
met duim en middelvinger, en kon dertien vyanden doodslaan met één
slag. Als hy hoestte, kwam er brand door de samenpersing van de lucht,
en de maan schudde als hy dacht aan beweging.
Om al deze verdiensten werd Krates koning.
En hy stierf nadat hy 'n tyd lang koning was geweest.
Maar de kleine Krates, z'n zoontje, had de engelsche ziekte gehad,
dat hem niet belette koning te willen zyn, inplaats van z'n vader
die zoo sterk was geweest.
Hy zette zich op 'n stoel, dien hy troon noemde, en riep:
Ik ben koning!
Waarom zyt gy koning! vraagde 't volk, dat nog dom was, en geen begrip
had van erfrecht.
--Wel, omdat m'n moeder in ééne hut heeft gewoond met den ouden Krates
die dood is.
Eigenlyk zeide hy: paleis, maar 't was 'n hut.
Het volk begreep de gevolgtrekking niet, en als Krates II riep:
"Kom!" dan ging ieder heen. Maar als hy zeide "ga!" dan kwam men
hard aanloopen. Kortom, 't gezag was weg, en Krates twee was te dom
om z'n wil 't onderste-boven te uiten.
In 'n oppozitieblad van die dagen las men 't volgende:
Waarom, o Krates de tweede, gy die krombeenig zyt en onbezonnen, waarom
neemt ge plaats op den stoel des mans die voor twintig jaren in ééne
hut woonde met de vrouw die u geboren heeft? Sta op, en maak plaats,
en zeg niet «ga!» of «kom!» als waart ge de echte oude Krates! Waar
zyn de bolwerken van eikenstammen, die gy hebt omgeknipt met uwen
vinger? De maan schudt niet, al denkt ge aan splyting van 't Heelal. Ge
kunt geen vloo doodslaan, en nergens is brand als ge niest. Sta op,
en maak ruimte voor 'n ander, die al deze nutte dingen verstaat.
Zóó sprak de oppozitie.
Krates zou waarschynlyk hebben moeten opstaan van den stoel, dien
hy troon noemde, wanneer niet 'n oude minne aldus had gesproken tot
het volk:
Hoor my, o volk, want ik was de minne van den kleinen Krates, toen hy
nog kleiner was dan nu! Toen hy geboren werd heeft z'n vader zich het
hoofd gezalfd met olie, en zie, er viel 'n drop der zalve op 't hoofd
van myn voedsterling. 't Is daarom onnoodig dat hy muren omknippe,
en ook is 't niet noodig dat de maan schudt, of dat hy brand make
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Minnebrieven; Over Vrijen-Arbeid in Nederlandsch Indië; Indrukken van den dag - 03