Minnebrieven; Over Vrijen-Arbeid in Nederlandsch Indië; Indrukken van den dag - 17

Total number of words is 4509
Total number of unique words is 1442
39.3 of words are in the 2000 most common words
54.2 of words are in the 5000 most common words
62.2 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
niet ieder misschien terstond op het denkbeeld komen dat er twee ruim
gemeten partes leonis worden afgenomen. En toch is dit zoo.
"O, dat Kultuurstelsel!" roepen de Vry-arbeiders.
Ja, dat Kultuurstelsel werkt inderdaad noodlottig. En ik ben er
tégen. Maar ik ben alleen dáárom tegen dit stelsel wyl ik ... geen
nationaliteit bezit. 't Woord is er uit. Ik kan 't niet helpen, en
ik neem het niet terug. My is Aristides nader dan de achtkante boer,
al zy 't dan dat deze m'n landgenoot was. Ik stel het recht boven
buurtgenootschap, boven provinciegenootschap, boven landgenootschap,
boven werelddeelgenootschap. En ik ben verwaand genoeg om ieder die
hierover anders denkt, ieder die Aristides niet voortrekt boven dien
ander, te beschuldigen van verregaande verwaandheid. Partytrekken voor
landgenooten omdat ze landgenooten zyn, noem ik zelfverheffing par
ricochet. Ik verklaar rondborstig, en naar ik meen nederig, dat het
me nooit in 't hoofd is gekomen my hooger te schatten dan 'n ander,
omdat-i niet in Nederland geboren was. Deze nederigheid nu oefent
'n grooten invloed uit op m'n opinie over 't Kultuurstelsel. Want ik
hoor spreken van "Nederlandsche standpunten" d. i. van punten waarop
ik niet sta... ik die maar 'n mensch ben. En zelfs dit geeft me geen
"standpunt" op m'n eigen hand. Want als ik 'n hond zie mishandelen door
myn medemensch, dan trek ik party voor den hond. Ja, dit zou ik doen,
al had my 't beest gebeten, en al waar 't geboren in 'n andere buurt.
Maar ik begryp, Nederlanders, dat ge niets weten wilt van zoo'n
verregaande standpuntloosheid. Welaan, ik zal beproeven u tot
aandacht te nopen door 't spreken van uw taal. Ik zal me voor 'n
oogenblik houden als-of ik aandeelen had in uwen Staat, en belang by
uw welvaart. Ik zal, voor 'n oogenblik altoos, geloof-slaan aan alle
vaderlandsche deugden, en me aanstellen, alsof ikzelf met die deugden
behebt was. Ik zal 't Kultuurstelsel beschouwen van nederlandsch
standpunt ...
Welnu, dan moet ik betuigen, voor-zoo-ver ik heb kunnen nagaan,
nooit in eenig land ter-wereld, nog op eenig blad der Geschiedenis
van die wereld, een zoo kunstmatig-schoon organismus te hebben
aangetroffen, als wy, Nederlanders "met Gods hulp" in Indië hebben
tot-stand gebracht. Wy 'n kleine natie van drie millioen zielen,
hebben middel gevonden om te heerschen over twaalf millioen Javanen,
en hen te dwingen tot geregelden arbeid. Wy hebben orde geschapen,
waar ordeloosheid bestond, nyverheid waar luiheid heerschte,
veiligheid--voor Europeanen, tenminste, en van nederlandsch standpunt
is dit veel waard! waar vroeger niemand veilig was.
En hoe is dit geschied? Niet dóór het Kultuurstelsel, wel-is waar,
maar toch door aanwending van 't hoofddenkbeeld des Kultuurstelsels,
door dezelfde mekaniek die dit stelsel zoo praktisch maakte. Dat
stelsel brengt koffi voort, niet waar? Welnu, de toepassing van 't
zelfde principe waaraan wy die koffi te danken hebben, brengt iets
anders voort dat méér beduidend zal zyn dan koffi, zoolang 't geheel
grooter is dan een der deelen. Het brengt voort: HET GEZAG.
Hoe heet dit kostbaar hoofdbeginsel? Ziehier, en laat nu in 's
hemels-naam eenvoud niet gelden als verkeerdheid. Ge hebt aan dien
eenvoud uw GEZAG in Indië te danken, en daardoor ... de koffi.
Ik zal u dit duidelyk uitleggen, zoo duidelyk 't my mogelyk is. Maar
begin dan met u te doordringen van de waarheid dat het regeeren van
groote volkeren door 'n klein volk, op verren afstand, met 'n heel
klein leger niet gemakkelyk is. Zeg niet, zonder nadenken: o dit zou
ik ook wel kunnen, en denk aan 't ei van Columbus ...
Het hoofddenkbeeld van 't Kultuurstelsel en van ons GEZAG in Indië,
is dit;
De Gouverneur-Generaal houdt 'n teugel in-handen, die van afstand
tot afstand zich verdeelt in onderdeelen, welker splitsing weêr
op-nieuw onderscheiden lynen en koorden daarstelt, die--weêr op hun
beurt gesplitst--zich rechts en links uitstrekken, en na herhaalde
weêrverdeeling ten laatste elk individu bereiken, in-toom houden,
dwingen ... dat is: REGEEREN.
Deze teugel--ik spreek altyd als nederlandsch koetsier--is 'n ware
Katholieke kerk van volmaaktheid. Sit ut est, aut non sit. En even
als die kerk niet kon worden uitgevonden, maar: het werk der eeuwen is
[78] d.i. het werk van de logica der feiten die 'r voorvielen in die
eeuwen, zoo is ook de wyze waarop wy Nederlanders Indië regeeren,
niet uitgevonden door den generaal van den Bosch, noch door wien
ook, maar geheel alleen 'n gevolg der noodzakelykheid. Wilt ge
heerschen in Indië, heerscht dan zóó. Wilt ge veranderen ... wilt ge
hier-en-daar 'n zyteugel in andere hand geven, dan in de hand die den
hoofd-teugel houdt ... wilt ge bykoorden afsnyden, onderlynen scheiden
van de moederlyn waarvan ze uitgingen ... of--erger nog--wilt gy de
onderdeelen van den hoofdteugel dwars-uittrekken ... rechts ... links
... naar-boven ... naar-beneden ... heen-en-weer ... scheef en schots
... zóó, dat de paarden dol worden ... heersch dan NIET! Geef dan uw
GEZAG op ... en uw koffi.
Nog eens: sit ut est, aut non sit.
Neen dit stelsel is niet uitgevonden. Als 't uitgevonden was, zou 't
niet zoo goed wezen. Om dit te begrypen trachte men, met voorbygang
van duitenplaterige dagkwestiën, terugtekeeren tot den oorsprong van
de zaak. Als by de algebra--die heerlyke logica in kort begrip--hebbe
men slechts de opgave uittedrukken in den eenvoudigen vorm.
Wat is die opgave? "Ik wil koffi." Goed:
"Javaan, ik wil koffi!"
"Dan moet je maar koffi planten, drogen, oogsten, schillen, roosten,
malen. En daarna, doe 'r water op, ... naar ik hoor, want ik drink
geen koffi, en heb dus geen reden om ze te planten."
Men ziet dat ik tracht primitief te wezen. Ik spreek van den Javaan,
die zelf geen koffi dronk. Nu doet hy 't. Maar toch is 't antwoord
dat ik hem in den mond leg, niet goed. Gy zegt:
"Javaan, ik wil koffi."
De Javaan staart u onverschillig aan, wentelt z'n sirie op den
rooden lip 'n halven slag om, spuwt, kykt naar de lucht, en wentelt
daarna zichzelf om. Want hy lag. En wie hem dat liggen kwalyk neemt,
is onrechtvaardig, en vergeet dat hyzelf meestal zou liggen, als hem
de nood niet dwong tot loopen, staan of kruipen.
En wie 't kwalyk neemt dat de Javaan niet antwoordt op de vraag:
Javaan, ik wil koffi ... is óók onrechtvaardig, en vergeet dat hyzelf
erger zou doen dan niet antwoorden, wanneer die Javaan hem kwam zeggen:
"Hollander, ik wil kaas."
Hoe 't zy, de Javaan antwoordt niet, en geeft geen koffi.
Daar komt 'n man aan, gevolgd door andere mannen, die allen wat
dragen. De een, 'n beteldoos. De tweede, 'n zonnescherm. De derde,
'n lans. De vierde ... 't doet er niet toe. Genoeg, ze gaan, allen
iets dragende, achter den man die niets draagt.
En zie, uw Javaan, die niet antwoordde, die naar de lucht keek, die
z'n sirie omwentelde--en zichzelf--richt zich op. Neen, oprichten is
't woord niet. Maar hy ligt niet meer, dat is waar. Hy hurkt en buigt,
en vouwt zich, slaat de handen tegen elkaêr, en houdt ze laag ... laat
z'n hoofd neêrzakken op die handen ...
"Wat is dat?" vraagt ge verwonderd.
De man die niets draagt, wenkt. Oogenblikkelyk dagen er van rechts en
links gewapende mannen op--neen, gewapend hoeft niet--die u--alweêr op
'n wenk van den nietsdragenden man--aangrypen, binden, mishandelen en
't land uitgooien.
Daarop gaat ge naar huis! 't Moet wel. Wat anders? Ge doet verslag
aan de Kamer van Dordrecht of, aan de Kamer van Enkhuizen ...
Lieve hemel, ik merk daar dat ik de geschiedenis vertel van de oude
"edele" Oost-Indische Compagnie. Des-te-beter!
Ge doet verslag van uw wedervaren aan die Kamer. Daar 't 'n Kamer is,
spreekt het vanzelf dat ze begint met u niet te begrypen, en dat ze
daarop verhandelingen houdt over zaken die volstrekt niet dienen tot
de zaak. Eindelyk zegt 'n lid:
"Maar, Sieur [79] als je in-plaats van den Javaan, die lag en hurkte,
eens den man had aangesproken, die ging, en niets droeg? Doe dat
eens, groet hem vriendelyk van ons allen, en zeg: "weledele heer,
zou je de goedheid willen hebben den man, die daar ligt, te zeggen
dat-i-koffi plant ... je mag meedrinken ...""
"Dat 's 'n idee!" roept de heele kamer van Dordrecht of Enkhuizen.
Nu sla ik honderd jaar over, of meer.
Na wat sukkelen is het u gelukt bevriend te worden met den man, voor
wien de liggende Javaan opstond en neêrhurkte. Ge begrypt elkaêr als
... neen, ik wil schryven als Nederlander. Ge begrypt elkaêr wel,
maar niet comme deux larrons en foire. Ge begrypt elkaêr als twee
heele brave mensen en die samen eene speculatie bespreken.
Wie nu meent dat de Javaan--op dezen oogenblik--tot opstaan,
neêrhurken, weer opstaan en koffi planten te dwingen is op andere
wyze dan ik meêdeelde in m'n zeer verkorte geschiedenis van de "edele"
Compagnie, bedriegt zich.
Ei, en gyzelf hebt gezegd, dat-i zou arbeiden uit vrye keuze, als
men hem niet ...
Zwyg, bid ik u ... laat ons Nederlanders blyven, en dus 't woord
niet noemen, dat ge noemen woudt. Ja, dat hèb ik gezegd. De Javaan
zal arbeiden uit vryen wil, zoodra hy ... of liever eenigen tyd nadat
hy zal verlost wezen van--ik zelf weet niet hoe ik 't zeggen moet in
't nederlandsch--nadat hy zal bevryd zyn van--ja, zoo is 't!--nadat hy
verlost zal wezen van 't ondergààn der nederlandsche deugden. Beter,
nederlandscher, kan ik me niet uitdrukken.
Maar zoolang die deugden den Javaan overstelpen met modest genot
van ontbering, zoolang die deugden hem alle welvaart doen schuwen uit
onbekendheid, alle weelde als schadelyk voor de ziel, alle hebzucht als
'n onmogelykheid ... zóólang zal de Javaan zich niét omkeeren, niet
opstaan, niet planten, dan op den wenk van den man, die niets draagt.
Ik hoop dat alle vroegere, tegenwoordige en toekomende
Gouverneurs-Generaal my zullen vergeven dat ik hen voor 'n oogenblik
tot de automedons maakte van 't groote voertuig dat Insulinde heet. Ik
had die vergelyking noodig om eenigermate aantetoonen hoe--en hoe
alleen--'t gezag kan worden gehandhaafd. Maar om de wyze te schetsen,
waarop de vruchten van dat gezag worden ingeöogst, heb ik een beeld
noodig dat ik zoeken moet in anderen kring dan de stalhouëry.
Gy hebt hoop ik dien hoofdteugel voor den geest, waarvan ik sprak,
met al die by- onder- en neventeugels? 't Is een cat o' nine tails,
vind ik, maar met oneindig meer dan negen staarten. Welnu, verander
al die lynen in buizen, zet de twaalf-millioen dunne twintigmaal
onderverdeelde by-buisjes op de borst van twaalf millioen Javanen,
breng 'n zuiger, 'n flinken stoomzuiger aan op de hoofdbuis, en
daarna ...
Pomp, pomp, pomp, zeg ik u. Pomp voor den duivel ... en voor Nederland.
Dit is 't Kultuurstelsel. Men moet 'n Hottentot wezen, of 'n mensch,
om 't niet mooi te vinden. Maar van nederlandsch standpunt blyf ik
beweren, dat het overvloeit van de katholieke schoonheid. Sit ut est,
aut non sit.
Sit ut est. Het blyve zóó als 't is. Ja, zóó moet het blyven tot de
Javaan ... enz. want we zyn nog zoo ver niet.
Zóó moet dat stelsel blyven. Zóó als 't beschreven staat. Zóó als
de bedoeling was, en tevens zoo als de zeer duidelyk uitgedrukte
bedoeling was van den wetgever, van de Indische Staatsbladen.
Maar als ik zeg: zóó moet het stelsel blyven, beweer ik daarmeê niet:
de in dat stelsel door slymerige Residenten of onbekwame en luie
Gouverneurs-Generaal tusschengeschoven domheden. Die moeten niet
blyven. Dáártegen trok ik te velde in m'n Havelaar, en niet tegen
't stelsel zelf.
Want, op dezen oogenblik, kunnen we dit stelsel niet missen. Het
is noodig dit stelsel te behouden, niet omdat het ons koffi geeft,
maar omdat het ons GEZAG geeft, en als 't gezag verloren is, valt er
niets meer te stelselen.
De wetgever--ik heb een hekel aan dit woord, maar ik sta nog altyd
op m'n nederlandsch standpunt--de wetgever heeft niet bedoeld
het gezag-stelsel te geven als iets vriendelyks, iets liefelyks,
iets sentimenteels. Er wordt byv. in de staatsbladen niet gesproken
van Arkadie. Maar hy heeft, geleid door de opmerking dat tweemaal
twee vier is, en dat de Javaan z'n hoofden gehoorzaamt, dat stelsel
uitgev ... neen, waarachtig niet. Hy heeft onder woorden gebracht,
met name genoemd, en gereglementeerd: wat-i vond. En hy heeft
begrepen, voorzien en gevreesd, dat de drang der omstandigheden--de
noodzakelykheid--hier-en-daar nadeeligen invloed hebben zou op
de algemeene welvaart, en daardoor op de geregelde, practische,
voortdurend produktieve werking van dat stelsel.
Dit moet hy voorzien hebben. 't Kán niet anders. Het is te bewyzen,
a priori en a posteriori.
A priori: een buis op de borst, en 'n stoompomp op de hoofdbuis ...
Zelfs geen wetgever is zóó dom, dat-i niet begrypen zou hoe onaangenaam
dit voor zoo'n borst wezen moet.
A posteriori: De Staatsbladen vloeien over van menschlievende
bepalingen. Een oogenblik! Dit heb ik meer gezegd. Ik citeer myzelf
gaarne, als 't dienen kan om aantetoonen dat ik methodischer ben dan
men voorgeeft te meenen, en dat ik niets uitvind pour le besoin de
la cause van 't oogenblik.
Neen, 'k wil niet bladeren in dat boek. Zoek maar op in den Havelaar,
lezer, of ik niet reeds daarin gezegd heb, ja, of niet, dat het
heele boek overvloeit van bewyzen: dat de bepalingen zoo slecht
niet zouden wezen, als ze maar werden gehandhaafd? Dat er zooveel
eeden en verzekeringen en betuigingen worden gevorderd: dat men den
geringen man beschermen zal! Zie voorts dat allerbelangrykste vyf en
twintigste artikel van 't Regeerings-reglement, dat ik drukken laat
op het titelblad dezer brochure. Lees zelf, als gy ze krygen kunt,
de indische staatsbladen ... overal zult gy vinden verzachtende,
goedaardige, welwillende, menschlievende, beschermende bepalingen ...
O, in menigte. Maar ...
Ze worden niet gehandhaafd.
Dit ziet gy in den Havelaar. Althans dit hadt ge in dat boek kunnen
zien, wanneer 't u om waarheid ware te doen geweest. De Havelaarszaak
is geen stryd tegen de wet, maar 'n stryd tegen 't verkrachten van
de wet.
Overal bemerkt men dat de wetgever, de in dit geval zeer bekwame
wondheeler die de buizen zetten en besturen moest, medelyden
met den patiënt heeft. Gedurig spreekt-i dezen een vriendelyk
woordje toe. Gedurig vermaant hy de omstanders--d. i. de personen
die hem moeten helpen: de indische ambtenaren--tot kalmte, tot
inschikkelykheid, tot zachtheid. Telkens waarschuwt hy tegen
overdryving. En overal zegt-i: "Sjt, de lyder wil spreken, we
willen hooren wat-i te zeggen heeft." ("De Gouverneur-Generaal zorgt
dat iederen inlander overal de gelegenheid worde gegeven, vryelyk
zyn klachten intebrengen. Regeerings-reglement, en alle Indische
reglementen. Is dit duidelyk?")
Maar die omstanders, die onderbuisvoerders, weten dit alles beter. Zy
hebben uitgevonden--pour tout de bon: uitgevonden ditmaal--een
"geest van 't gouvernement" die den wetgever onbekend was. Een sleur,
die 't gezagstelsel tot 'n vloek maakt, in-plaats van een zoo mild
mogelyk toegepast noodzakelyk kwaad van tydelyken aard, zoo-als 't
anders wezen zou. Een "geest van 't gouvernement" die 't schipperen
voorschryft als wysheid, het toeknypen van den keel des lyders als
politiek. Het "niet-bemoeielyken" van deze of gene Excellentie,
als diplomatische courtoisie. Een geest, die--dit beken ik--'t beste
middel aangeeft om op den ouden dag heel prettig en kalm te leven van
'n makkelyk verdiend--neen, van een onverdiend--pensioen ... dat de
natie gewillig betaalt!
De wetgever--d. i. de in Indië bestaande toestanden, uitgedrukt in de
bepalingen--heeft begrepen dat er vóór alles, orde noodig was. Die
orde heerscht dan ook. De Javaan moest gewoon gemaakt worden aan
gezetten arbeid. Goed. De betaling voor dien arbeid was gering. 't Zy
zoo. Ze kon later stygen, zoodra nederlandsche nood zou hebben plaats
gemaakt voor ... deugden van andere soort dan de nederlandsche. Maar
de geringe belooning van den Javaan moest hem dan ook inderdaad worden
uitbetaald. Hy moest niet worden mishandeld, geplunderd, vermoord. Ook
bedoelde de wetgever niet, dat men "klagers" in de rivier zou werpen,
om ze te laten afdryven als een "groetgeschenk van de haaien in
't binnenland aan de haaien in zee."
Dit alles bedoelde de wetgever niet. Zyn meening--en vooral z'n
belang--was niet dat de patiënt bezwyken zou.
Overal blykt dat die wetgever gepoogd heeft het noodzakelyk kwaad van
'n eenvoudig maar praktisch gezag en kultuur-stelsel--dat ik trachtte
te karakteriseeren door vergelyking met teugels en buis--zoo dragelyk
te maken als maar eenigszins mogelyk was. En al die voorzorgen leveren
't volkomen bewys a posteriori, dat de toepassers van dit stelsel zeer
goed begrepen tot welke misbruiken het zou aanleiding geven. Elke
lastgeving tot menschelykheid, bewyst vrees voor wreedheid. Elk
voorschrift dat beveelt den Javaan te hooren waar hy klaagt, bewyst
dat men op die klachten was voorbereid, en tevens op den onwil om
ze aantehooren. Uit elken wenk tot matiging blykt wantrouwen op
gematigdheid, en vrees voor overdryving. Elk beschermend besluit of
staatsblad, elke menschlievende resolutie, draagt het bewys in zich
dat er bescherming, dat er aansporing tot menschlievendheid noodig was.
Al die staatsbladen, al die besluiten en resolutiën kunt ge lezen. Is
't niet of men in een nabyliggende kamer gedurig op 'n toon van gezag
hoort roepen: "Niet te erg! Langzaam en voorzichtig, zeg ik u!" "Spaar
hem!" Goed--d. i. ik benoem u tot... enz.--maar belooft eerst by
God Almachtig dat ge zult zorg dragen dat hy niet bezwykt--ambtsëed;
dat men 't niet te erg zal maken...
"Niet te erg!"
Wanneer ge zoo-iets gedurig hoort aanbevelen in 'n kamer naast u, dan
springt gy op... vergeef me, van een nederlandsch standpunt bezien,
richt gy uw blik langzaam naar 't beschot! en ge roept... vergeef me
nog-eens, ge maakt de zeer beredeneerde opmerking:
"Het schynt dat men daar bezig is, iemand stelselmatig "niet te
erg!" te mishandelen...
Niet te erg!
G ............ ik geloof 't graag! Daar wordt iemand gemarteld in
die kamer, als men het te erg deed, was 't gauw gedaan met de koffi.
Alle Staatsbladen nu schryven voor: niet te erg.
Van lamme, luie, pensioenjagende residenten, van vrome, kuische,
rustlievende, gewetenlooze Gouverneurs-Generaal spreek ik ditmaal
niet. Ik heb me nu eenmaal neêrgebogen tot de kwestie van den dag. Ik
spreek dus van 't Stelsel zoo-als dit is gereglementeerd in de
Staatsbladen, en niet over de afwyking van dat stelsel.
Het "niet te erg"--niet erger dan volstrekt noodig is--bepaalt zich
niet tot voorschriften van algemeene strekking. Neen, de wetgever
heeft begrepen dat er meer noodig was. Ieder kan ambtenaar worden
in Indië, maar niet ieder kan ambtenaar worden by 't binnenlandsch
bestuur. De keuze van de beambten die meer onmiddellyk in aanraking
komen met den Javaan, wordt geleid door beschouwingen die--ja, 't is
de waarheid!--die fyner zyn, meer omvatten, dieper doordringen, dan
er zou noodig wezen voor 'n vader die te beslissen had op 'n aanzoek
om de hand van z'n dochter. Daartoe wordt beschaving vereischt,
fatsoen, goede manieren, zedelykheid, zachtmoedigheid, verstand,
oordeel... kortom--en, om niet te spreken van de noodige kennis,
wetenschap en bekwaamheid [80]--het corps beambten by 't binnenlandsch
bestuur in Indië moet zyn--en is dit ook naar myn overtuiging in veel
opzichten--een corps d'elite.
In de vergelykingen--die ik niet loslaat, want straks zal ik ze
nog-eens noodig hebben--wil dit zeggen dat de uiteinden der dunne
onderbuizen die rechtstreeks in aanraking komen met den Javaan,
omzwachteld zyn, en zoo afgerond mogelyk van vorm. Dit wil tevens
zeggen, dat de dunne fyne uiteinden der hierarchische splitsing van
den gezag-stroom, veerkrachtig moeten wezen, en van een stof die niet
te ruw is op 't gevoel.
Want de wetgever meende, en hy had gelyk:
Dat het gezagstelsel 'n noodzakelyk kwaad is.
Dat het, om te kunnen blyven bestaan zoolang 't noodig zal wezen, moest
getemperd worden door allerlei maatregelen van voorzorg: NIET TE ERG!"
Alle regelen--ho, alle eerste regelen!--van styl, enz. schryven voor,
dat men 'n vergelyking niet te lang moet voortzetten. Ik sprak reeds
veel van buizen en teugels. En ik zal daarvan nog eenmaal spreken,
wanneer wy ...
Daar vliegt op-eens 'n bende toehoorders m'n kamer in, die my op
deurwaarders-manier sommeeren om het derde deel van myn preek te
leveren, dat achterwege bleef omdat het preêken me verveelde. 't Is
waar: ik had beloofd: eenige beschouwingen die zouden aantoonen "dat
het niet juist de vry-arbeiders zyn die den Javaan zullen opvoeren
tot vrywilligen arbeid." O, die tuchteloosheid! O, dat gebrek aan
school! O die finale afwezigheid van methode...
Daar, leest! zei 'k tot de derdedeelbegeerige menigte.
Ze lazen, maar riepen: hm! Precies als gy, lezer, op pagina zooveel
van den Havelaar, waar ik zoo boos op u werd.
Ze lazen, doch waren niet tevreden. Weêr even als gy, by
't lezen van zoo menige andere bladzy die ik schreef, maar die
'k niet intrek om uw verstoordheid.
En toen ze gelezen hàdden, riepen ze met 'n eenparigheid van gevoelen,
die zeldzaam is by kerkgangers;
"Al wat ge daar zegt, doet niet tot de zaak. Wy eischen ons derde deel,
en de executie van de vry-arbeiders. Denkt ge dat wy uw eerste deel
zouden hebben ondergaan met geduld, en uw tweede deel met onderworpen
berusting, als 't ons niet ware te doen geweest om uw derde deel?"
Ik werd bang voor al die menschen. Lezer, ge hebt geen begrip van de
woede eener menigte die 't derde deel van 'n preêk vraagt.
Zoo-als altyd, heeft m'n vrouw my uit den nood geholpen.
--Wel zei ze, daar is het!
--Wat?
--Uw derde deel!
--Waar?
--Dáár! Zie...
En ze las:
"De Gouverneur-Generaal houdt 'n teugel in-handen..."
--Ja, dat weet ik wel. Ikzelf heb hem koetsier gemaakt.
Maar ze beweren dat dit het kultuurstelsel aangaat.
--Dan hebben ze slordig gelezen. 't Gaat het stelsel van gezag
aan. Maar hoor verder.
En, na de alinea te hebben uitgelezen waaraan ze begon, sloeg ze wat
over, en las:
"Wilt ge veranderen, wilt ge hier-en-daar 'n zyteugel in andere
hand geven, dan in de hand die den hoofdteugel houdt... wilt ge
bykoorden afsnyden, onderlynen scheiden van de moederlynen waarvan ze
uitgingen... of--erger nog wilt gy de onderdeelen van den hoofdteugel
dwars-uittrekken... rechts... links... naar-boven... naar-beneden...
heen-en-weer... scheef en schots... zóó dat de paarden dol worden..."
--O, ik begryp... riep ik, en ik preêkte:
Geachte Hoorders! Derde deel. Wilt ge dat de paarden dol worden... neem
dan Vry-arbeiders. En nu laat ons te zamen...
--Neen, zei m'n vrouw. Uit is 't nog niet. Ik heb de buizen nog. En
ze las:
"Verander al de lynen van de cat o' twelve million tails in
buizen, zet een flinken stoomzuiger op de hoofdbuis..."
--Ik begryp u, riep ik, en preêkte nog-eens:
"Geachte Hoorders. Tweede deel van m'n derde deel. Geef elken
aventurier toegang tot de machine, tot de hoofdbuis, tot de onderbuis,
tot de kleine nevenbuisjes..."
Sta hem toe dat hy zyn eigen stoommachine doe werken rechtstreeks op
de bron...
Vergun hem z'n eigen buizen, z'n eigen primitieve, ditmaal
ongezwachtelde buizen...
Van niet te erg is geen sprake meer ...
... vergun hem die buizen, de buizen van de WELEDELE HEEREN
DROOGSTOPPEL EN CONSORTEN, te plaatsen op de borst van twaalf millioen
Javanen...
Laat hem boren dóór die borst, tot hy 't hart raakt...
En dan... ja, dan...
Pomp... pomp... pomp... voor den duivel... en voor de vry
arbeiders... ziedaar uw derde deel!





O, gy wien 't inderdaad in deze zaak om waarheid te doen is, veroordeel
de wyze niet waarop ik die waarheid trachtte te uiten. Bedenk hoe ik
begon met de verklaring dat de kwestie over VRYEN ARBEID geen kwestie
is. Bedenk dat er 'n eigenaardige betoogtrant vereischt wordt tot het
bewyzen van zaken, die alleen daarom bewys noodig hebben, omdat ze
gedurig--en met opzet!--worden gesteld in valsch licht. Men betoogt
niet het bestaan der zon... men toont de zon. En waar dit niet baat,
blyft ook den meest ernstigen beschouwer niets over dan de geesel
van sarcasme.
Maar dikwyls ligt er droefheid in spot, en de vlym der satire wondt
niet naar-buiten, voor ze 't eigen hart griefde waarin die satire
geboren werd. Jazelfs, waar dat hart goed is, moet er véél geleden
zyn, en làng gedragen, voor dit laatste, maar scherpste, wapen zich
keert naar uitwendigen vyand.
Zulke smart heb ik bedoeld, toen ik sprak van den "menschenvriend, die
vurig belangstelt in het welzyn zyner medemenschen. Die beurtelings
hoopt en vreest, by 't gade-slaan van elke verandering. Die zich
opwindt voor een schoon denkbeeld, en van verontwaardiging gloeit,
als hy 't ziet wegdringen en vertrappen door wie--voor 'n oogenblik
slechts, naar we hopen--sterker zyn dan schoone denkbeelden."
Op die smart doelde ik by 't aanhalen van "den wysgeer die van uit
z'n cel aan 't Volk tracht te leeren wat waarheid is, als hy bemerken
moet dat z'n stem overschreeuwd wordt door piëtistische huichelary
of gewinzoekende kwakzalvers." Toen ik sprak van "SOKRATES, zoo
bitter bedroefd by 't drinken van den giftbeker, niet omdat hy dien
ledigen moest, maar wyl hy zich 'n bederver der jeugd hoorde noemen,
en 'n verachter der goden."
Die droefheid heb ik bedoeld by 't noemen van "den Christus die zoo
treurig staart op Jeruzalem, en zich beklaagt dat het niet gewild
heeft!"
"Zulke kreten van smart--vóór giftbeker of kruishout, heb ik
gezegd--vloeien niet uit 'n ongedeerd hart. Dáár moet geleden zyn,
dáár is ondervonden!"
En lezer, hebt gy 't recht aanmerking te maken op den toon van iemand
die tot u sprak op allerlei wys... en altyd te-vergeefs? Reeds in den
Havelaar zeide ik, dat m'n boek zoo bont was wyl 't 'n staalkaart
wezen moest, opdat ik, die sedert jaren gezocht had naar den toon
die verstaan wordt en begrepen, weten zou in 't eind, hoe ik moest
spreken om ingang te verschaffen aan de waarheid."
Hebt gy 't recht te klagen over wanklank, gy die zelf de snaren
van m'n gemoed hebt ontstemd? Gy die de muziek myner ziel hebt
beantwoord met nog snydender wanklank dan natuurlyk sarcasme, met
'n oneerlyk mengsel van gejuich en lauwheid, van niet verdienden
smaad en verraderlyken lof?
Maar, ook vóór dien tyd... ik vraag u--en meermalen nog zal ik
dit vragen--welke fouten van voordracht zyn er in den brief aan
den afgetreden Gouverneur-Generaal, dien ik u te lezen gaf? Welk
voorwendsel levert u dát schryven tot niet-begrypen, tot niet weten,
tot weigering van rechtspraak? Wat antwoordt gy, als men na 't lezen
van dien brief vraagt: "zou 't dan toch wáár zyn, dat andere zaken
behoorden onderzocht te worden, dan de Vry-arbeiderskwestie waarmede
men zoo lang reeds ons bezig-houdt? Zou 't wáár zyn dat er 'n booze
geest van bederf rondwaart, die z'n ziektegevenden adem heenblaast
over onze huishouding in Indië? Zou 't wáár zyn wat er staat in dien
brief, die nooit weersproken is, en nog minder wederlegd? En wanneer
dat alles waarheid is...
Ja, dat is de waarheid. En óók waarheid is de gevolgtrekking die
hieruit onmisbaar voortvloeit:
er is verrotting in den staat, en de naam van die verrotting is LEUGEN.
Of meent ge dat er geen verband is tusschen de Havelaarszaak en
de kwestiën van den dag! Dit verband is nauw, innig. Maar 't is
geen verband van eenheid of gelyksoortigheid... 't is verband door
tegenstelling.
De Javaan wordt mishandeld. De Havelaarszaak heeft aan die waarheid
'n lichaam gegeven, en een naam die tot de Geschiedenis behooren
zal. Maar de "kwestiën van den dag" worden thans nog, als vóór den
Havelaar, gebruikt om de hoofdzaak te bedekken, te verbergen, te
smoren... dat is: om het volk van Nederland te bedriegen.
Daarom moest ik, vóór 't behandelen der zaak die ik uitdrukte op
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Minnebrieven; Over Vrijen-Arbeid in Nederlandsch Indië; Indrukken van den dag - 18