Minnebrieven; Over Vrijen-Arbeid in Nederlandsch Indië; Indrukken van den dag - 21

Total number of words is 4508
Total number of unique words is 1503
37.3 of words are in the 2000 most common words
54.0 of words are in the 5000 most common words
61.2 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
Te-gelyk met de kabinetsmissive van 23 Maart 1865 No. 54, ontving ik
een partikulier schryven van een ambtenaar uit de omgeving Uwer Exc.,
met wien ik vroeger nooit had gekorrespondeerd. Hy raadde my dringend
aan, op de kabinetsmissive niet te antwoorden.
Men scheen dus intezien dat er iets te antwoorden viel!
Hy wenschte my voorts geluk met den "goeden afloop der Lebaksche
zaken, en zegt: "dat ik dien grootendeels aan de gunst Uwer Exc. te
danken had!"
Dit was--al bedoelde de schryver het zoo niet--dit was een
bedreiging! Het beduidde: "als ge niet zwygt zal het nog erger voor
u afloopen."
"Après tout, staat er, zyt ge er toch eervol afgekomen!"
Myn god, alsof er kwestie van oneer geweest was!
O, hadde Uwe Exc. de verontwaardiging gezien van iemand die tenmynent
was, toen ik dien brief ontving! Iemand die zeven jaar in Bantam de
gruwelen had bygewoond, waaraan ik een eind wilde maken!
Maar ik beweerde dat men Uwe Exc. misleid had.
Myn overplaatsing naar Ngawie kon ik echter niet aannemen. Ik wist
niet hoe ik daar te handelen had. Anders dienen dan te Lebak, konde
en wilde ik niet!
Bovendien zag ik in, dat ik Uwe Exc. als ambtenaar niet kon
naderen. Ik voelde dat ik te kiezen had tusschen myn bestaan en myn
plicht. Want ik hoopte dat Uwe Exc. een particulier zou vergunnen,
wat zy den ambtenaar geweigerd had: een oogenblik gehoor. Ik hoopte
dat myn verzoek om ontslag, eenvoudig als het is, maar een scherp
afgedrukt zegel zettende op myn vorige brieven, Uwe Exc. zou hebben
doen inzien dat ik geen gewoon ambtenaar was, geen frazenschryver,
geen ambtsbejager, maar iemand die--al meende dan Uwe Exc. dat ik
dwaalde--toch getoond had in die dwaling eerlyk te zyn.
Na myn bekomen ontslag overlaadde men my te Serang met
eerbewyzingen. De resident zeide: my te bewonderen, en bood me zyn
huis aan. Maar ik moest naar Batavia, om Uwe Excellentie te spreken.
Wat ik na dien tyd en ten-gevolge van dat alles geleden heb, ga ik
voorby. Ik vraag Uw medelyden niet, Excellentie.
Maar ik verzoek Uwe Exc. de moeite te willen nemen de bylagen dezes
aandachtig doortelezen, en vooral te letten op de beantwoording der
aan den kontroleur voorgelegde vraagpunten.
Die ambtenaar wist dat hy op dit oogenblik niets van my te hopen of
te vreezen had. Ikzelf herinner hem daaraan. Er behoorde voor hem moed
toe om verklaringen aftegeven die getuigden vóór zyn aftredenden chef,
tegen den resident die zyn chef bleef. Tegen het Gouvernement zelfs,
dat getoond had my niet te beschermen.
Om nog ten-overvloede de zedelyke waarde van de getuigenissen des
kontroleurs aantetoonen, neem ik de vryheid hierby overteleggen
afschrift eener korrespondentie, die vreemd schynen moge aan de
behandelde zaak, maar in het algemeen aantoont hoe ik myn verplichting
opvatte. Ik durf vragen of ik op 29 en en 30 Maart onwaarheden in myn
belang eischen kon van den ambtenaar, wien ik op den 3den te-voren
den brief No. 87 schreef? [112]
Het zou me licht vallen, punt voor punt de beschouwingen te ontzenuwen,
waarop de afkeuring myner handelingen gebazeerd was. Ik kan bewyzen
dat ik niet onberaden ben te werk gegaan. Dat er niet altyd gunstige
rapporten omtrent den regent van Lebak zyn uitgebracht. Dat myn houding
tegen-over den resident van Bantam is geweest respectueus. Dat ik niet
geweigerd heb hem inlichtingen te geven. En eindelyk, dat er in de
konferentie tusschen hem en my volstrekt geen spraak geweest is over
de GEGRONDHEID DER AANKLACHT--dat was een uitgemaakte zaak!--maar
over het principe OF HET GOUVERNEMENT GAARNE ZAG DAT MEN DUSDANIGE
ZAKEN BY DEN NAAM NOEMDE.
Daarop toch doelt myn geheele missive van 28 Februari die door den
resident nooit beantwoord is. [113]
Als Uwer Exc. na de lezing der stukken, eenige twyfel overblyft,
ben ik bereid ten klaarste aan te toonen:
Dat er werkelyk in Lebak gekneveld werd.
Dat ik myn plicht deed, door daarvan aan m'n chef kennis te geven en
wel op de wyze zooals ik het deed.
Dat ik niet verdiende daarvoor te worden berispt en gestraft.
Dat eindelyk die berisping, tegen de bedoeling Uwer Exc. voorzeker,
heeft doen zegevieren de noodlottige meening des residents van Bantam,
en van de meeste O. I. ambtenaren, dat het gouvernement niet wil dat
men strikt uitlegge en nakome den eed: de bevolking te beschermen
tegen mishandeling en knevelary. [114]
Tallooze malen heeft men my aangeraden me tot den Minister van
Koloniën te wenden, tot de Staten-Generaal, of tot Zyne Majesteit
den Koning. Tot nog toe deed ik noch het een, noch het ander. Na myn
verzoek om ontslag, heb ik over deze zaak geen letter geschreven. Dit
moge Uwe Exc. een bewys zyn dat ik niet heb getracht opzien te baren
door reklame of schandaal. Ik poogde eenvoudig te doen wat ik schreef
op 28 Februari 1855 en zocht een ander middel van bestaan.
Tot-nog-toe is me dit niet gelukt.
Thans ben ik in België, en zal trachten my eenigen tyd staande te
houden door letterkundigen arbeid. Ik geloof echter niet dat ik slagen
zal. En al ware het dat ik voor myn behoeften het noodige wist te
verkrygen--myn vrouw en kinderen hebben aanspraak op ander voedsel,
dan wat hun gereikt wordt door het medelyden myns broeders. Bovendien
geloof ik dat ook ik-zelf niet verdiend heb zonder have of huis rond
te zwerven, dagelyks in angst voor het hoognoodige.
En men heeft my opmerkzaam gemaakt dat ik verkeerd deed, uit tegenzin
in rekriminatiën of publiek effekt, my te bepalen tot het zoeken naar
een bestaan voor myzelf. Myn lot toch in een afschrikkend voorbeeld
geworden voor de weinigen, die is Indië myn voorbeeld zouden willen
navolgen, en thans zou er--meer nog dan vroeger!--moed noodig
zyn om iets te pogen tot tegengang der gruwelen, die in Indië den
Nederlandschen naam schande aandoen. Vooral is dit het geval, omdat
het met my gebeurde voorviel onder het bestuur van Uwe Excellentie
die in Indië als strikt rechtvaardig geroemd werd. [115]
Deze omstandigheid werkt noodlottig op den indruk dien de my te-beurt
gevallen behandeling gemaakt heeft.
"Hy heeft het zelfs onder dien Gouverneur-Generaal niet kunnen bewerken
dat er verbetering kwam" heet het, en nu zou hem ieder een dwaas
noemen die het onder een anderen Gouverneur-Generaal weer beproefde.
Niet ieder acht zich geroepen, de martelaar te zyn eener goede
zaak. Men laat de zaken zoo als ze zyn, houdt, zoo men het noemt,
"den boel met schipperen gaande", tracht alles te dekken en te
dempen, wat de leugenachtige berichten van tevredenheid en welvaart
weerspreken zou, en de een vóór, de ander na, geniet in vrede en rust
het onverdiend pensioen [116] latende den last der ongerechtigheid
drukken op de toekomst....
Op de toekomst, die schrikkelyk wezen zal!
Want er is in Indië meer publiek leven dan de Raden van Indië
weten. Maar het openbaart zich niet vóór de explozie.
Dáárom is het myn plicht terugtekomen op de zaken die ik behandelde,
en ik geloof Uwer Exc. een bewys van hoogachting te geven door my
tot niemand anders te wenden, dan tot Uwe Excellentie zelf.
Het verzoek dat ik Uwer Exc. te doen heb, is: de herhaling myner bede
om dezen brief en de daarby gevoegde stukken aandachtig te lezen,
en my wel te willen antwoorden op de vraag: of Uwe Exc. daarin
niet aanleiding vindt, my te ondersteunen in de pogingen die ik wil
aanwenden, om op de meest eervolle wyze weder te mogen intreden in
Nederlandsch-Indischen dienst.
MAAR, EXCELLENTIE, ANDERS DIENEN DAN IK DIENDE TE LEBAK, KAN IK NIET.



AAN DE STEMGERECHTIGEN IN HET KIESDISTRIKT TIEL.

»Dan zou ik aan dat volk vragen om eene plaats in de vertegenwoordiging
... om te protesteeren..."
Ik heb mynen wensch te kennen gegeven, om te worden in aanmerking
gebracht by de aanstaande verkiezing van een lid der Tweede Kamer
voor Uw Distrikt, en gevoel my verplicht U de redenen meêtedeelen,
die my tot dien wensch bewegen.
Eerzucht in den gewonen zin bezielt my niet; en al ware dat zoo, dan
nog zou die zucht my niet nopen tot het begeeren van eene plaats in
de vertegenwoordiging des Volks, na de opmerkingen die ik gemaakt heb
omtrent de hoedanigheden, welke naar het gevoelen van vele Kiezers;
iemand die plaats waardig maken. Men behoeft slechts het oog te
slaan op de gronden, die gewoonlyk ter aanbeveling van dezen of
genen Kandidaat worden aangevoerd, en die gewoonlyk nederkomen op
"de grondige kennis der behoeften van ONS DISTRIKT", om eens voor
al genezen te zyn van de meening, dat er eerzucht schuilen kan onder
den wensch, om het Nederlandsche volk te vertegenwoordigen.
En ook geldzucht bezielt my niet. Want al ware dit wél het geval,
dan nog zou ik my niet laten verlokken door de schadeloosstelling
die den Kamerleden wordt uitbetaald, en die naar myn inzien ten
hoogste voldoende is, om een politiek persoon door het aankoopen van
boekwerken, en het bekostigen van de zoo noodige reizen, op de hoogte
zyner roeping te houden.
En, eindelyk, ikzelf gevoel geen lust om lid te zyn van de Tweede
Kamer.
Ik ben overtuigd dat ik, onder een Ministerie als het tegenwoordige
by voorbeeld, zeer spoedig zou overgaan tot het neêrleggen van myn
mandaat, na alvorens mynen Ambtgenooten te hebben voorgesteld dien
stap gezamenlyk te doen, om zoo krachtig mogelyk te protesteeren
tegen gouvernementeele insolentie.
Men zal dit van my gelooven, als ik hier byvoeg dat ik de schryver
ben van Max Havelaar, en dat men dus van my wel verwachten kan dat
ik, waar het noodig is, den moed hebben zou, eenigszins aftewyken
van den onbeschreven parlementairen slender.
En in weêrwil van dit alles stel ik my tot Kandidaat. Toch vraag
ik U, stemgerechtigden van Tiel, of Gy my de eer waardig keurt het
Nederlandsche volk te vertegenwoordigen tegenover de Regeering.
Ik vraag U of gy een vonnis wilt uitspreken in het geding tusschen
Multatuli en het Ministerie van Koloniën?
Ik zal my op die wyze driemalen wenden tot het volk, even als ik
my, na twee vergeefsche pogingen, nog éénmaal wenden zal tot Zyne
Majesteit den Koning, opdat ik wete of ik by Koning en Natie myn
plicht verloren heb?
En juist daarom is, ook in dezen brief, myn toon niet de toon van
iemand die ambieërt, van iemand die stemmen zamelt, rondgaande met
belofte en gevlei. Wie een rechter tracht om te koopen, wantrouwt
zyne zaak. De stukken van den processe zyn in Uwe handen: de Max
Havelaar is alom gelezen. Ik wilde dit, en daarom schreef ik zooals
ik schreef. Het staat ieder vry dat boek aftekeuren,--ikzelf loop
er niet hoog meê,--"het is my volkomen om 't even, hoe men de wyze
beoordeele waarop ik myn "houd den dief" heb uitgeroepen, mits men
den kreet hoore, mits men my bysta in het grypen en onschadelyk maken
aan den dief.
Op den Max Havelaar was van de zyde des Gouvernements slechts één
antwoord mogelyk: "Gy hebt gelogen, de door U overgelegde stukken
zyn verzonnen".
Dit antwoord is niet gegeven, en men zal dat niet geven.
Sedert twintig jaren heb ik my bezig gehouden met het gadeslaan der
wyze, waarop de Nederlandsche Natie, of de Regeering dier Natie,
zich kwyt van hare verplichtingen omtrent de Overzeesche bezittingen,
en omtrent zich zelve. Het behoeft immers niet gezegd, dat de fouten
ginds, eindelyk zullen terugwerken op de welvaart hier, en dat een
goed bestuur van Indië, ook uit een geldelyk oogpunt, betere vruchten
zou afwerpen, dan er te verwachten zyn van verkeerdheid.
De eeuwige wetten der zedelykheid gedogen niet, dat er op den duur
welvaart voorkome uit dwaling of misdryf. Geroofd goed brengt geen
zegen aan.
Sedert jaren alzoo nam ik my voor my te bekwamen tot het beoordeelen
der eindelyke gevolgen van het stelsel--of wat de moraliteit
aangaat--van de stelselloosheid, waardoor het wel of weer van
zoovele millioenen voortdurend heeft afgehangen van de grillen der
Staatslieden, die sedert het bestuur van van der Capellen, zich
met weinig geluk of roem hebben opgevolgd, zoo in het besturen der
gewesten daarginder, als in het vertrouwen des Konings hier te lande.
Ik stryd niet tegen personen, maar kan toch niet nalaten, in
het voorbygaan te wyzen op de volstrekte, op de algemeen erkende
onbekwaamheid van den man, aan wiens absent beleid op dezen oogenblik
het onderkoningschap over Nederlandsch-Indië is toevertrouwd, en op
den noodlottigen invloed der côteriën en byomstandigheden, die zulke
benoemingen hebben kunnen doordryven.
Om dwaling te ontgaan, acht ik het noodig myn gevoelen te vergelyken
met dat van anderen, vooral van tegenstanders; en ik geloof te kunnen
verzekeren, dat myne opinie over den tegenwoordigen landvoogd van
Indië zou onderschreven worden door den Minister van Koloniën zelven,
die, naar het heet, hem uitnoodigde zyn hoogen post nog een jaar te
blyven bekleeden. Natuurlyk.--Er moet nog een en ander bereikt worden,
voor men gezamenlyk kan aftreden, en een jaar wanbestuur meer, zou
niet noemenswaard toedoen tot de hoeveelheid brandstof, die daar
ginds door de zorg van een dozyn opvolgende Gouverneurs-Generaal,
verzameld ligt om te ontvlammen by de eerste gunstige gelegenheid.
In 't voorbygaan deel ik u mede, dat die gelegenheid zich weldra zal
aanbieden. Ik zal Zyne Majesteit den Koning daarop in tyds opmerkzaam
maken.
Den Minister daarvan kennis te geven, zou verloren moeite wezen,
daar die Staatsdienaar zich gerust zou voelen by de--misschien
onjuiste--meening, dat het zyn tyd wel zou uithouden." Die meening
namelyk is het hoofdartikel van den staatkundigen Katechismus, die
wat Indië aangaat,--en misschien Indië niet alleen,--ons regeert.
Wie de debatten heeft nagegaan der Tweede Kamer, naar aanleiding der
paragraaf van antwoord op de Koninklyke betuiging, dat daarginder
alles naar wensch ging, zal erkennen, dat ik niet alleen sta met myne
meening over den ellendigen toestand dier bezittingen, en dit valt
te meer in het oog, als men daarby die meening hoort beamen, juist
door personen die zelven voor een groot gedeelte de schuld dragen
van dien toestand. Ik zal niet uitwyden in termen van bewondering
over zooveel oprechtheid, vreezende dat sommigen daaraan een geheel
anderen naam zouden geven, en bepaal my tot de vraag, of er niet
veel verkeerds moet bestaan, waar men genoodzaakt is den Minister,
die uit Koninklyken mond spreekt, een dementi te geven, en waar juist
zy die voor een groot gedeelte aansprakelyk zyn voor het verkeerde,
zich genoopt voelen, dat verkeerde als met den vinger aantewyzen.
Ik wensch alweder myn gevoelen te vergelyken met dat van anderen,
en kies daartoe by voorkeur de (oude) Rotterdamsche Courant, die
voorzeker niet te beschuldigen is van geestverwantschap met my. Het
behoeft dan ook niet gezegd, dat ik niet alles onderschryf wat ik hier
uit dat blad overneem, doch juist de groote afwyking onzer richtingen,
versterkt naar ik geloof. de kracht der gevoelens, die zoo geheel
overeenstemmen ondanks die afwyking.
"Wederom is een nieuwe parlementaire zitting geopend. De eerste
discussie der Tweede Kamer liep als gewoonlyk over het adres van
antwoord.--De Grondwet vordert geen zoodanig adres, de aanbieding
daarvan is eene daad van parlementaire beleefdheid jegens het Hoofd
van den Staat; van dáár dat het gewoonte was geworden dat adres een
weerklank te doen zyn van de Troonrede.
"Van die gewoonte is men dezen keer afgeweken; dit adres bevat meer
en minder dan een weerklank; de Kamer heeft gemeend eenige paragrafen
der Troonrede onbeantwoord te moeten laten, en daarentegen aan te
dringen op de spoedige aanbieding van verschillende wetsontwerpen
in de Troonrede niet genoemd. In zoo verre is de Kamer in haar
regt, en deze aangelegenheid zoude onopgemerkt kunnen voorbygaan,
ware het niet dat de discussiën over dat adres een buitengewoon
karakter hadden aangenomen.--Aan den opmerkzamen beschouwer van 's
lands aangelegenheden kan het niet ontgaan zyn, hoe die discussiën
zich dit jaar meer dan anders door bitterheid kenmerkten; hoe de
Tweede Kamer, aan het slot van haar adres, wees op de overeenstemming
tusschen de Regeering en den voornaamsten tak der Vertegenwoordiging,
als eerste voorwaarde onzer nationale instellingen, terwyl zy tegelyk
een vry onbetamelyk ongeduld aan den dag legde, om te toonen dat die
gewenschte overeenstemming niet van hare zyde mocht worden verwacht.
"Van waar die bitterheid? Van waar dat ongeduld? nadat dezelfde Kamer
nog zoo kort geleden met zoo groote meerderheid de spoorwegwet, door
ditzelfde Ministerie voorgedragen, had aangenomen. Zou dan de Kamer
waarlyk het epitheton haar door den heer Thorbecke zoo onzacht naar
het hoofd geslingerd, van wisselzieke Kamer verdienen? Men zoude
zulks haast beginnen te gelooven; immers geen der leden heeft den
handschoen, haar door den heer Thorbecke voor de voeten geworpen,
opgevat; de slag kleeft alzoo nog op het aangezigt van de groote
meerderheid der leden. Of heeft wellicht de Kamer het onbestemde
gevoel, dat de tegenwoordige Regeering niet een blind werktuig in de
hand der Kamer wenscht te zyn, maar een eigen overtuiging wenscht
te volgen? Herinnert zy zich misschien met weinig zelfvoldoening
hare eerste motie ter zake der spoorwegen, en in verband daarmede,
hare laatste stemming over dat onderwerp; en hoe zy daardoor aan de
Regeering het recht toekende om de motiën der Kamer te beschouwen als
zinlooze uitboezemingen, onder den indruk van het oogenblik geslaakt:
uitboezemingen, die men later als van nul en geene waarde herroept? Of
is het wellicht het bewustzyn der Kamer, dat de afgeloopen zitting tot
de eindelooze en onvruchtbare debatten door haar gevoerd, tot weinig
degelyks heeft geleid, dat 's lands welzyn en politieke ontwikkeling
door hare wyze van handelen veeleer is belemmerd dan bevorderd; is
het dat bewustzyn dat haar zoo ongeduldig doet zyn om aan de natie
diets te maken, dat het aan aangeboden wetten heeft ontbroken, niet
aan lust van de Kamer om ze af te doen?
"Mag men zich op het veld der gissingen en bespiegelingen wagen,
dan komt dit laatste het waarschynlykst voor.
"Toch is het denkende publiek niet vergeten hoe de Regeering ernstig
heeft aangedrongen op de afdoening van belangryke wetsontwerpen, met
name van de nieuwe rechterlyke inrichting; maar de Heer van Hoëvell
meende, dat het tyd was om naar Wiesbaden te gaan en--de behandeling
der wet bleef achterwege. [117]
"Die zelfde zucht tot tyd verbeuzelen bestaat nog by de Kamer als
vroeger. Wie dit nog mogt betwyfelen sla het byblad van 25 September
op; daaruit zal hy kunnen leeren hoe een ex-Minister van Koloniën
(P. Myer) en een ex-Gouverneur-Generaal (Duymaer van Twist) zonder de
minste aanleiding, gemeend hebben, zich te moeten verdedigen tegen
een aantyging van willekeur, voorkomende in een anoniem geschrift,
dat meer van groot talent dan van groot doorzigt getuigt. Die heeren
stellen zich gerust. De natie heeft sedert lang haar oordeel geveld
over het bestuur des heeren Duymaer van Twist als opperlandvoogd van
Nederlandsch-Indië, zonder dat het voor dien staatsman noodig zy van
zichzelven getuigenis af te leggen in de Kamer. De Nederlandsche natie
is niet vergeten, hoe de onstaatkundige regeling der troons-opvolging
in het Ryk van Banjermassing, de hoofdoorzaak was van den opstand op
Borneo. Nog is de moord van den heer Wynmalen, op de zendelingen,
op de vrouwen en kinderen niet vergeten; de vernedering, onze vlag
op de Onrust aangedaan, niet gewroken. [118]
"De natie herinnert zich nog al te wel hoe de door den
Gouverneur-Generaal Duymaer van Twist genomen maatregelen ten
opzigte der Mekka-gangers, die kiemen der ontevredenheid en
fanatismus dermate in Nederlandsch-Indië hebben gestrooid, dat
eene aanmerkelyke vermeerdering van leger en vloot noodzakelyk zyn
geworden, en millioenen schats vorderen om het geschokte gezag te
handhaven; en er behoort waarlyk meer dan eene gewone naïviteit in een
volksvertegenwoordiger Duymaer van Twist toe om, na door kortzigtigheid
als opperlandvoogd aanleiding te hebben gegeven tot zooveel onheil,
aan de tegenwoordige Regeering het verwyt te doen, dat de toestand
van Nederlandsch-Indië niet bevredigend is.
"Het is tyd en meer dan tyd, dat de Kamer wete dat het der natie
onverschillig is wie de ministeriëele zetels bekleeden; dat het
Nederlandsche volk moede is van die party-kwestiën, waarby het slechts
individuën geldt; dat zy van de Regeering verwacht de ontwikkeling van
hare zedelyke belangen, van haar materiëele hulpmiddelen en van hare
politieke regten; van hare Vertegenwoordiging, dat zy wake voor die
regten, dat zy een heilzaam tegenwigt tegen mogelyke willekeur vorme,
een kracht en steun schenke wanneer de Regeering haar plicht vervult.
"Mochten èn Regeering èn Volksvertegenwoordiging zoodanig hare
roeping begrypen, en de wensch der Tweede Kamer, aan het slot van haar
adres, zal geen ydele verzuchting zyn, maar een bron van welvaart en
ontwikkeling voor de natie worden."
Er kankert eene diepe wonde aan ons staatsbestuur. Middelmatigheid
en onbekwaamheid,--numerieke sterkte in plaats stellende voor
gehalte,--hebben zich weten voorop te dringen, en de vruchten geplukt
die, in het belang van den staat, de belooning behooren te zyn van
yver, kunde, belangeloosheid. De personen die voordeel trokken van dien
onnatuurlyken stand van zaken, moesten uit eigenbelang voortdurend
de waarheid verdraaien, opdat niet hunne ongeschiktheid blyken zou
uit de bitterheid der vruchten van hunnen arbeid. "Java is rustig"
luiden steeds de stereotype telegrammen.--"Alles gaat naar wensch"
schreven Kontroleurs, Residenten, Gouverneurs en Ministers. De koffi
kwam geregeld aan, de verkooppryzen waren hoog, de batige saldo's
werden gediscompteerd op de toekomst, en men begon te twyfelen aan
het gezond verstand van den enkele die zich afvroeg: "of dat alles
zoo blyven kan?"
Neen, men twyfelt thans daaraan niet meer. Getuige het adres van
antwoord op de troonrede, getuige de rilling die naar de kernachtige
uitdrukking van een lid der Tweede Kamer, door het land ging na 't
verschynen van den Max Havelaar, getuigen de werfdepôts in Zwitserland
en aan den Ryn, getuige de op nieuw aangevangen "Vrykooping" van
Afrikaansche slaven, om die te herscheppen in Nederlandsche militairen,
getuige de intrekking van het besluit waarby de infame wyze van
werving der Javanen in speelhuizen enz. is afgeschaft, getuigen de
eindelooze expeditiën en heldendaden, die onnoodig wezen zouden wanneer
alles rustig ware, getuige eindelyk dat onbestemd gevoel van angst,
dat--zeer ten onrechte--Bandjermassing in verband brengt met Djeddah,
en de Islamsche propaganda in Indië, met den moord van Damaskus!
Na myne studiën, die wat Indië aangaat, hoofdzakelyk reiken van
Magelhan tot de suikerkontrakten, van Houtman tot de drukperswet; na
myne persoonlyke opmerkingen, die ik in ruim twintig jaren voortzette,
zonder door lief noch leed my te laten afbrengen van myn plan,
ben ik gekomen tot de overtuiging dat er een andere, dan de tot
nog toe gevolgde, wyze moest uitgedacht worden, om te bewerken wat
ik in mynen kring altyd te vergeefs beproefde, en waarin ook zeer
dappere en bekwame kampioenen (als by voorbeeld de Heer van Hoëvell)
tot heden niet dan zeer onvolkomen geslaagd zyn.
Ik beweer niet die wyze gevonden te hebben, maar beproeven zal ik het,
en de uitgave van Max Havelaar is de eerste schrede op den weg dien
ik wil afleggen ten einde toe.
Niemand is zeker van de toekomst; waar het slagen zekerheid ware,
zou de verdienste van het pogen nuttig wezen. Ik weet niet of het
my gelukken zal een einde te maken aan de gruwelen, die daar ginds
den naam en de godsdienst van Nederland schande aandoen, maar dit
verklaar ik plechtig, dat ik my van myn streven op generlei wyze zal
laten afbrengen, en dat alle tegenwoordige en toekomstige ministers de
moeite sparen kunnen, my door "winstgevende" bedieningen,--zoo luidde
de term van een bod, of nog winstgevender kontrakten, te bewegen tot
verraad aan het doel dat ik voor oogen heb.
Myne bekwaamheden zyn luttel,--myne persoonlyke neigingen leiden my
meer tot kalmte dan tot moeilyken stryd,--maar hoe zwak ook, zie ik
den vyand rustig in 't gezicht en wanhoop niet aan de overwinning. Ik
heb wilskracht en ik weet wat ik dragen kan: multa tuli.
Wat nu myne politieke geloofsbelydenis aangaat, geloof ik my te kunnen
bepalen tot de verklaring dat ik in de Tweede Kamer wenschte aan te
dringen op waarheid.
Het lust my dienaangaande eenige regelen te herhalen, die ik
publiceerde na den dood van den Volksvertegenwoordiger Stolte, omdat
zy ook thans nog, de vry juiste uitdrukking zyn van myne meening
dienaangaande:

(Amsterd. Courant: December 1859).

"Met innige belangstelling las ik het artikel in de Amst. Courant
van 6 dezer, waarin hulde wordt gebracht aan de verdiensten van den
overleden afgevaardigde uit Amsterdam, den heer H. Stolte.
"Het is een goed teeken dat het verlies van een lid der
volksvertegenwoordiging als de heer Stolte, niet onopgemerkt
wordt voorbygegaan, en het is te verwachten dat ook zy, die van den
overledene verschilden in staatkundige kleur, het afsterven betreuren
van den man die, naar ik met de redactie der Amst. Courant geloof:
in het algemeen belang, vooral met betrekking tot Indië, gedaan heeft
wat hy kon."
"Maar niet alleen dáárom betreur ik het overlyden van den afgevaardigde
Stolte.
"Want ik vertrouw dat deze betuiging zal mogen worden uitgesproken
by het graf van elken afgevaardigde.
"Neen, niet omdat hy gedaan heeft wat hy kon, maar omdat hy iets kon.
"De heer Stolte was,--men vergeve my de banaliteit van myn lof,
de heer Stolte was eene specialiteit.
"Ja, zóó banaal is die lof, dat hy denken doet aan ironie, want ook
hier weder heeft het misbruik veel goeds bedorven.
"Ik huldig in vollen ernst de specialiteit van den heer Stolte, en
ik wensch dat dusdanige specialiteiten meermalen hunne stem mogen
doen hooren in de raadzalen der volksvertegenwoordiging.
"Sedert byna twintig jaren en meer bepaald sedert 1848 volg ik met
inspanning de gedachtenwisseling dergenen, die zich by de behandeling
van Indische zaken op den voorgrond stellen, en hoe vaak ik ook
verschilde van inzicht met den thans overleden afgevaardigde uit
Amsterdam, is my nooit in de gedachte gekomen hem toetevoegen wat my
wel eens op de lippen zweefde waar anderen spraken: "Gy zyt onbevoegd".
"Ik weet dat enkele tegenstanders op meer geestige dan gepaste wyze
hem trachtten bespottelyk te maken, daar hy eenmaal zich ontvallen
liet dat hy ter hoogeschool had gegaan op de baleh-baleh.
"Ik trek party voor die hoogeschool--helaas! pro aris et focis--ook
ik ben daar student geweest.
"Vergeeft het ons, gy die u koesterdet aan de borst eener andere
alma mater, vergeeft het ons dat wy het karakter bestudeerden
van Javaan en Maleyer by Maleyer en Javaan, en bespot ons niet
omdat wy het volk zochten in het volk. Het klinkt deftiger den
Javaan optezoeken in prototypen uit de tyden van Porus,--zyne
rechtspleging te pandektiseeren,--en Hugo Grotius lastig te vallen
by een slokkan-proces.
"Maar of dat alles zoo doeltreffend is als de studiën van den heer
Stolte, meen ik te mogen betwyfelen.
"Het is verdrietig zyne woorden misduid te zien; ik haast my daarom
hierby te voegen, dat ik geenszins de baleh-baleh aanneem als eenige,
nog zelfs de voornaamste leerschool. Ik heb hoogen eerbied voor de
resultaten van studie in het boekvertrek, en waar ik gedwongen werd
tot keuze, geloof ik daaraan de voorkeur te moeten geven boven de
meer empirische gevolgtrekkingen van den praktikus:--ik stel den
navigateur boven den zeeman.
"Maar het kan zamengaan; ook zeelieden zyn noodig op het schip van
den Staat.
"Men kan, het een doende, het ander niet nalaten.
"En ik geloof dat de praktische Stolte beter te huis was op het
terrein van zyne geleerde tegenstanders, dan zy op het zyne.
"Ik moet kort wezen, omdat ik veel te zeggen heb;--want uitvoerigheid
zou my leiden tot te groote uitvoerigheid.
"Dus slechts een voorbeeld ter adstructie myner meening
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Minnebrieven; Over Vrijen-Arbeid in Nederlandsch Indië; Indrukken van den dag - 22