Minnebrieven; Over Vrijen-Arbeid in Nederlandsch Indië; Indrukken van den dag - 15

Total number of words is 4603
Total number of unique words is 1410
39.9 of words are in the 2000 most common words
55.5 of words are in the 5000 most common words
63.4 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
dwangarbeid op de parlementaire galei. Maar in dit geval, waar
blyven ze dan? Ge kunt ze toch niet allen griffiers maken, zooals met
Sloet geschied is, wiens onderkoninkschappelyk genie jaren lang zoo
deerniswaard begraven bleef onder proces-verbalen van de zittingen der
Geldersche Staten. We hebben immers maar elf provinciën in ons land.
Bedenkt toch, bid ik u, wanneer ge dan geen prys stelt op de eer
en het belang van de Natie, dat ge misschien eenmaal naar den Haag
zult gaan, gy of uw kinderen, en dat de mannen aan de poort u en uw
familie zullen beoordeelen naar de modellen die ge jaar-in jaar-uit
daarheen zondt uit uwe stad. Waarachtig, men zal er u op aanzien, en
't zal u weinig baten in de opinie der tollenaars, dat ge u verschuilt
achter de hoofdartikelen van uw krant die u de modellen aanprees als:
"zoo byzonder achtenswaardig."
Leugen. Dit is de naam van de ziekte, de rottende ziekte waaraan de
Natie lydt. Wie naar waarheid streeft, wordt gescholden, belasterd
en mishandeld. Wie zich aansluit aan 'n party die leugens uitvindt
tegen-over de leugens der andere party, wordt gesteund, verheven,
beloond.
Leugens ontvangt de Gouverneur-Generaal in Indië, van de
residenten. Leugens geeft hy den Minister. Leugens geeft deze ter
herkauwing aan de Tweede-Kamer.
Leugens verspreiden de dagbladen onder hun abonnés.
Met leugens houden de partyen zich staande.
Met leugens wordt het Volk gevoed.
Leugens doen adressen teekenen.
Met leugens wekt men kunstmatige agitatiën op.
Zoo waarlyk ik veel gedragen heb, ik zegge u, daar is verrotting in
den Staat, en de naam van die verrotting is leugen!
Ge zoudt onrechtvaardig handelen, Nederlanders, my te vloeken om deze
uitspraak. Ik heb 't recht, luid te spreken voor de waarheid waaraan
ik door veel lyden verbonden ben.
En ook ware 't onbillyk my euvel te duiden dat m'n toon anders is dan
de toon die aan leugens passen zou. Ge begrypt immers dat juist de
gladde gemanierde schuifelende effenheid der onware woorden noodig
was om u voortdurend al die onwaarheden te doen slikken als goede
spyze? Ge begrypt immers dat er 'n andere taal dan de gewone noodig
is, om u wakker te schudden uit uw slaperigheid? Ge begrypt immers,
in één woord, dat ik niet schryven kàn als 'n ander, juist òmdat ik
u de waarheid zeg?
Maar wilt ge die hooren? Is 't u inderdaad om waarheid te doen?
Ik weet het niet. Jazelfs ge noopt my dikwyls daaraan te twyfelen.
Doch dit is uwe zaak. Myn zaak is u die waarheid te zeggen.
Neemt ze aan, o handeldryvende Nederlanders ... al waar 't om de
goedkoopte alleen. Ge betaalt uw leugens duur, zeer duur, en my
betaalt gy niets. Dit niet-betalen moge nu oneerlyk wezen ... de
uitgestelde schuld aan my, moge schandelyk vuile plekken nalaten,
als gy ze in uw boeken durft doorhalen met gewetenlooze pen ... dit
doet er weinig toe. Wat men niet betaalt, is altyd goedkoop. Ik beken
dan ook dat het u moeielyk vallen zou my alles te betalen wat ge my
schuldig zyt, ook al waart gy eerlyk genoeg om het te beproeven.
Waarheid? Wat is dan hier waarheid? Wàt is waarheid over de zaken die
thans aan de orde van den dag zyn? Ik wil trachten u dit te zeggen,
schoon 't me moeite kost, lezer. Herhaaldelyk heb ik u toegeroepen
dat ik teksten schryf, en geen preêken. Is 't u inderdaad om waarheid
te doen? Waarlyk, wezenlyk, waarachtig?
Welnu, sla deze bladen toe, leg dit kleine boekje ongeopend voor u,
lees den titel op den omslag, lees ...
Laat het boekje gesloten liggen, zeg ik u.
Lees den titel op den omslag ... lees voort ... lees voort tot op
den naam van den edelen man die de goedheid heeft,--uit liefde tot
de waarheid, hoort ge! [72]--deze blaadjes uittegeven, en ...
Weet ge nu nòg niet, lezer, wat de waarheid is?
Dan wanhoop ik aan 't slagen van elke poging om u die waarheid aan
't verstand te brengen. Dan ontken ik de oprechtheid uwer begeerte
om die waarheid te weten.
Dan verklaar ik u te diep verleugend om behoefte te kennen aan
waarheid, om besef te hebben van waarheid, om eerbied te voelen voor
waarheid. En als ik te-werk ging naar den indruk van 't oogenblik,
dan legde ik hier de pen neêr.
Wie na 't lezen van de drie motto's op den titel, nòg niet weet wat
waarheid is omtrent de zoogenaamde kwestie van den dag, kan zich
de moeite van 't verder lezen sparen. Hy zoeke z'n "voorlichting"
elders. Ge weet wel, waar? En als er geen krant by de hand is, dan
maar in 's hemels-naam in 't byblad.
"Als ik te-werk ging naar den indruk van 't oogenblik!" maar ik ga
niet naar den indruk te-werk. Ik ben methodischer dan er gemeend
wordt door lieden die geen geestdrift begrypen zonder kortstondige
naar krankzinnigheid zweemende drift van geest. Ik denk zeer lang
voor ik handel, en ik overyl me zelden. Myn leven--dat een geheel
is--zou dit bewyzen aan ieder die wat meer menschkunde bezat dan er
noodig is tot het ontcyferen van al te dagelyksche karakters.
Ik handel niet naar den inspraak van 't oogenblik, en zal dus voortgaan
u zoo lankdradig en vervelend als maar eenigszins mogelyk, aan 't
verstand te brengen dat:
VRYE ARBEID WENSCHELYK,
maar:
DAT DE KWESTIE OVER VRYEN ARBEID, NONSENS IS,
om daarna te besluiten met eenige toepasselyke beschouwingen, waaruit
misschien zou kunnen blyken:
dat het niet juist de vry-arbeiders zyn, die den Javaan zullen opleiden
tot vrywilligen arbeid.
Verleent my hiertoe ... neen, dit behoeft niet.
Vrye arbeid is wenschelyk. Staat me by, alle goede geesten van
kansel en balie! Helpt me met uw verrukkelyke bewysvoeringen en
lankzinnigheden, gy allen die ooit middel vondt om 'n mur-mitoyen te
begraven onder pleitredenen van zeven uren gaans!
Staat me ter-zy, redenaars in de afschaffings-genootschappen, die
'n heelend avend kunt vullen met het betoog dat het beter is nuchter
dan dronken te zyn! Helpt me, gy allen die de kunst verstaat veel
woorden te wyden aan weinig zaaks ... steunt me, redt me, staat me by!
Geeft me 'n adjektief by elk substantief.
Geeft me 'n bywoord by elk adjektief. En by elk werkwoord, 'n bywoord.
Blaast me lange volzinnen in 't oor, overal waar de korte te duidelyk
zouden wezen voor 't begrip.
Overlaadt my met uw nogtans, uw niettemins, uw hoezeers en uw
niettegenstaandighedens.
Geeft my de kracht om tot a te zeggen: o, gy eerste der vierentwintig
letteren! Het talent, om dertienmaal achtereen 't zelfde te betuigen
met andere woorden.
Gy vooral, van der Palm, gy vooral, sta me by! Gy die in uw diepzinnige
uitlegging der nog diepzinniger Schrift, den Volke hebt meêgedeeld
dat er onder 't woord "bedden" moest verstaan worden: groote bedden
en kleine bedden. [73]
Tot u vooral wend ik my, prins der preêkers, tot u wend ik my om
hulp. Want zie, ook ik ga eens 'n preek maken. Men wil dit zoo. Uw
voorbeeld richte my ... uw kracht sterke my ... uw geest beziele my
... dit hoop ik!
En gy die me hoort, vergeeft dat ik niet terstond my verheffen kan
tot de hoogte dergenen die levenslang zich toelegden op lankheid
en overbodigheid.
Bedenkt, bid ik u, dat ik my altyd bezig-hield met kort en goed te
zeggen wat er te zeggen viel, en dat men niet opeenmaal meester worden
kan in alle kunsten.
Ik begin tegen m'n gewoonte met 'n captatio benevolentiae: ik beken
schuld. Reeds veel vroeger had ik my moeten toeleggen op de nooit
genoeg te waardeeren handigheid, de waarheid vervelend te maken opdat
ze u zou aanstaan. Ja daarin beken ik schuld. Ik beloof beterschap
... en tot bewys: ziehier!

VRYE ARBEID IS WENSCHELYK.

Om dit te bewyzen, waarde hoorders, zal ik beginnen met te zeggen
dat het niet waar is. En ik heb nòg 'n confidentie te doen. Ik zeide
u zoo-even dat ik methodisch was, en lang nadacht voor ik handelde of
sprak ... welnu, ook dit is niet waar. Vrye-arbeid is niet wenschelyk,
en ik ben niet methodisch. Wat ik heden zeg, trek ik morgen in. Ik
bestryd vandaag de stelling die 'k gister opstelselde. Ik moet dit
nu wel erkennen, wyl ik voor ruim twee jaren de domheid gehad heb
openlyk te verklaren dat Vrye-arbeid 'n goede zaak was. Natuurlyk zag
ik deze inconsequentie liever bedekt met den mantel der vergetelheid,
maar ik vrees dat dit niet gelukken zou, omdat een uwer misschien in
't bezit is van 'n exemplaar der Amsterdamsche Courant van 9 December
1859 No. 294 (avondeditie) waar we--met gepasten eerbied--o. a. het
volgende lezen:
«De vraag van den dag is: vrye-arbeid of gedwongen arbeid.
De theoristen--ik neem aan dat zy allen eerlyk zyn, en dat hunne
halzen geen schaafmerk dragen van 't systeemjuk--de theoristen kunnen
met den besten wil onmogelyk zonder de hulp van personen als Slotte
[74] die zaak beoordeelen. Zy kunnen betoogen, bewyzen zelfs, dat
Vrye-arbeid beter is, zedelyker, meer kans aanbiedt op welvaart...
Gewis! Maar ... wie twyfelt daaraan?
Wie twyfelt er aan, of absentie van roof, moord, diefstal, echtbreuk,
luiheid, wenschelyk ware?
Wie twyfelt er aan, of het goede beter is dan het kwade?
Maar die vragen zyn oiseus.
De vraag is niet: wat hier het betere zy? De vraag is: of het betere
kan bereikt worden? En, zoo ja, langs welken weg?"
Helaas, zoo schreef ik voor ruim twee jaren! En wat het ergste is,
m'n naam staat er onder. O, had ik toen kunnen voorzien dat de eischen
des oogenbliks my in Januari 1862 zouden dwingen tot de verklaring--en
't bewys--dat vrywillige arbeid niet wenschelyk, dat ze integendeel
onaangenaam is, nadeelig, onzedelyk, onvoordeelig en verfoeielyk... o
had ik...
Maar naklagen baat niet. Het staat er nu eenmaal. Zou ik kunnen
beweren dat er tekstvervalsching plaats had? Of dat de redaktie der
Amsterdamsche Courant m'n schrift, m'n styl had nagebootst... neen,
dit kan niet. En bovendien, dan had ik vroeger moeten protesteeren
tegen de onzinnige kettery die daar te lezen staat, met m'n naam er
onder in volle letters.
Neen, geen omwegen! Ik heb 't gezegd. Ik hèb verklaard dat
vrywillige arbeid beter is dan gedwongen werk. Daaraan is niets
te veranderen. Maar nu trek ik die dwaling in, en beweer dat niets
schandelyker en nadeeliger is dan vrywillige arbeid.
"En hoe zyt ge geraakt tot deze nieuwe overtuiging?" zal men vragen
... naar ik hoop. Want als men het niet vraagt, zou het den schyn
hebben alsof m'n preek den hoorder evenzeer verveelde als myzelf.
Hoe ik daartoe gekomen ben? Zeer eenvoudig. Neen, neen... om-godswil,
vergeef me, niet eenvoudig! Ik vergat daar dat eenvoud m'n kerk
leegschrikt, en dat alleen omslag gewild is. Volstrekt niet eenvoudig
dus. Op zeer ingewikkelde wyze ben ik genezen van m'n dwaling, en
wel ... raadt eens door wien? Door kleinen Max.
Dat kind is goed en zacht en gehoorzaam. O, ik vrees hy is àl te goed,
àl te zacht! En, hoorders, als uw kinderen op hun ouders gelyken,
dan zal myn kind ter-zyner-tyd de straffe dragen die de wereld toepast
op goedheid, om wraak te nemen over het verschil.
Hoe dit zy, hy is willig en gehoorzaam. De kleine plichten die z'n
leeftyd hem oplegt, vervult hy gaarne. Zelden of nooit behoeft men
hem iets te bevelen. In één woord, tot-nog-toe arbeidde hy geheel en
al vrywillig.
Voor eenige dagen sloeg het uur waarop hy gewoonlyk door z'n moeder
wordt ter-ruste gelegd. In-plaats van als altyd op dat uur z'n
speelgoed wegtebergen, zich uittekleeden en ons goeden-nacht te
wenschen, kwam hy tot me, en zei:
--Papa, ik heb 'n idee!
Ik schrikte.
--Arme jongen, dit moet niet dikwyls gebeuren. Het zou je hinderen
in de wereld. Wat is het?
--Wel 't is tyd om te slapen ...
--Is dit je idee?
--Neen, luister! Toen 't gister bedtyd was, heb ik me terstond gereed
gemaakt, en u vroolyk goeden nacht gewenscht. Ge hebt me vriendelyk
geantwoord, my opgenomen, naar-achter gedragen, neêrgelegd, toegedekt,
en toen ge met moeder, de kamer verliet, was uw laatste woord,
zoo-als altyd: goeden nacht, beste jongen ...
--Zeker, dit alles is waar, en moeder zei dat ook, en jyzelf hebt
ons vriendelyk nageroepen: goeden nacht! Is dit dan zoo verkeerd? Wat
wilde je anders? Heb je daarna niet goed geslapen?
--Ik heb goed geslapen, maar ... die manier van naar bed gaan, deugt
niet. De werkster heeft 'n zoontje zoo oud als ik, en ik heb gehoord
dat dit jongetje 's avonds niet naar bed wil. Dan moet z'n moeder
hem door slaag dwingen. Beste lieve papa, ik ben toch niet minder dan
't kind van die werkster! Wilt ge my ook dwingen om naar-bed te gaan?
--Maar kind, hoe kan ik je dwingen tot iets wat je doet zonder dwang?
--O, heel gemakkelyk. Ik zal niet willen.
Ik beken dat ik 't kind niet begreep, maar dewyl ik zoo dikwyls
genoodzaakt ben hem sommige uitspanningen te ontzeggen, besloot ik
ditmaal aan z'n verlangen te voldoen. En het doet me nu genoegen
toegegeven te hebben in 'n wensch die:

1o. het kind gelukkig maakt.
2o. 'n aangename afwisseling te-weeg brengt in m'n huiselyk
leven, en
3o. my genezen heeft van de dwaling dat vrywillige arbeid 'n
wenschelyke zaak is, zooals ik twee jaar geleden meende.

Na dien tyd namelyk gaat m'n kind nooit dan gedwongen te-bed. Ik sla en
mishandel hem, eerst om hem te ontdoen van de goedaardige gedweeheid
die hem zou te-bed dryven ook zonder slaag, en daarna mishandel ik
hem nog-eens om hem te dwingen tot naar-bed gaan. En meer nog. Ik
pas die mishandeling toe op alles wat er voorkomt. Ik maak hem al zyn
plichtjes zóó onsmakelyk, dat-i de vervulling weigert, om daarna hem
tot die vervulling te dwingen door mishandeling. Alle vrywilligheid
ten goede wordt uitgeroeid, en ik heb de aangename voldoening dat
m'n kleine jongen, die vroeger op vervelend eenvoudige wyze deed
wat-i doen moest, nu tot niets kan gebracht worden dan langs den
allerverrukkelyksten omweg van honger en slaag.
Men heeft geen begrip van de streelende verpoozing die deze stryd
tegen den vryen wil my verschaft. Gisteren nog:
--Wat doeje daar, Max?
--Papa... ik heb...
--Zeg op... spreek... wat deed je daar?
--Papa... ik heb... adem gehaald?
--Waarom deed je dit, ongelukkig kind?
--Papa... ik deed het... omdat... omdat...
--Je deed het zeker omdat je 't wilde?
--Ach ja, Papa!
--Vervloekte erfzondige verdorvenheid! Terug dien adem, terug, zeg
ik je ... terstond ... oogenblikkelyk! Ik zal je leeren ademhalen
uit vryen wil!
Daarop sloeg ik hem tot z'n longen waren teruggebracht in statu quo
ante. En vervolgens:
--Haal nu adem omdat ik het je gelast! Maar, zei ik er fluisterend by,
gehoorzaam niet terstond.
Het kind begreep me volkomen, en weigerde adem te halen, voor ik het
daartoe gedwongen had door 'n flinke herhaling van straf.
Nu valt-i by-den-dag af, als iemand die op 'n ministeriëele
beschikking zit te wachten. Hy smelt weg, en vergaat als kamfer. Z'n
lastige vroolykheid is geknakt. Het eenige wat-i nog van-tyd tot-tyd
vrywillig doet, is schreien en zuchten. Ik zal hem gelasten zich ook
deze uitspanningen te ontzeggen, zoolang ik ze hem niet uitdrukkelyk
voorschryf.
Maar, zegt men misschien, dit zyn slechts huiselyke zaken. Nu ja! Doch
evenals Newton uit het vallen van 'n appel, tot de wet besloot, die
't Heelal regeert, besluit ik tot de noodzakelykheid eener algemeene
dwangwet uit de opmerkingen die ik maak in myn gezin.
Vergunt my u al terstond meetedeelen hoe ik getracht heb de manier,
die sedert eenige dagen myn huis tot 'n waar paradys maakt, op de
algemeene zaak toetepassen.
Ik ben zeer bevriend met 'n agent van policie, die in z'n leêgen
tyd wysgeer is. Dezen heb ik myn stelsel uitgelegd, en hy begreep
het terstond, omdat ik 'n oogenblik had waargenomen van leêgen
tyd. Niet alleen begreep-i my, maar reeds den volgenden dag paste hy
m'n heerlyke uitvinding toe. Ziet hier, geachte hoorders, een extract
uit zyn dagboek:
Brussel, 12 Januari. De persoon A. van de trottoir gegooid, om daarna
hem te dwingen op de trottoir terugtegaan.
De huisvrouw van B. uit hare woning gehaald, en haar daarheen
teruggebracht. Drie uren geschilderd voor de deur van 't
gemeenschappelyk domicilie, om ze te dwingen t'huis te blyven.
Zy beweerde dat ze er niet aan dacht om uit-te-gaan, maar van dien
vryen wil heb ik 'n afkeer.
Een koetsier gelast z'n paard aantedryven tot hollen, om hem dat
te verbieden.
Eenige faro-drinkers die voor bezetten tyd de estaminet wilden
verlaten, daarin opgesloten tot middernacht, en ze daarna gedwongen
naar huis te gaan.
Iemand die zich verstoutte rustig by den weg te gaan, met stokslagen
gemoveerd tot onrust, en hem daarna gearresteerd als schuldig aan
rustverstoring.
Zoo-ver 't dagboekje van m'n vriend den wysgeer-agent van policie. Maar
er is meer.
Ge weet nog niet ten-halve, beste hoorders, hoe diep myne ontdekking
over de wenschelykheid van dwang, ingrypt in de belangen van stad,
land, werelddeel en heelal.
Ik zal 't laatst het eerst nemen, dan zult ge ook al 't andere wel
gelooven.
't Heelal ... zeker! Hebt ge er wel eens aan gedacht, hoorders, hoe
schandelyk het is voor ons allen dat de zon geheel vrywillig stilstaat,
en dat de aarde, die kleine eigenwyze aarde maar altyd-door in de
rondte draait, zonder dat wy haar dit bevolen hebben?
Ziedaar nu de gevolgen van onze berispelyke onachtzaamheid. Maar beter
ten-halve gekeerd dan geheel verdwaald. We zullen de zon dwingen tot
stilstaan. Niets is gemakkelyker. Men geve haar eene Tweede-Kamer als
de onze, dan sta ik borg dat ze geen stap van de plaats komt. En de
aarde die zich, wie weet hoe lang al, met aanmatigende eigenwilligheid
veroorlooft te draaien tot eigen genoegen, wy zullen haar dwingen
tot draaien. Om al deze verbeteringen intevoeren, wacht ik slechts op
het ééne vaste punt dat Archimedes gezocht heeft, en ... ik beloof u
'n heerlyke toekomst.
Alles zal gedwongen zyn. Door dwang zal 't kind z'n ouders
beminnen. Door dwang zult ge spreken, zwygen, staan, liggen, loopen,
slapen, eten, geldwinnen. Dwang zal heerschen in de Natuur, in den
Staat, in uw huis, aan uw sponde. Al wat kwaad is zal niet zyn,
omdat al 't goede dwang wezen zal.
Heerlyke, heilige, goddelyke dwang!
Ook de Javaan zal gedwongen worden het goede te doen, dat is: te
arbeiden ...
"Maar eilieve, roept hier toch naar ik hoop de lezer uit, dit alles
is ... absurd, ongerymd, dwaas, krankzinnig en nog meer ...
Juist!
WAT TE BEWYZEN WAS ... geachte hoorders!

Ik kan overgaan tot het tweede gedeelte van myn preêk.
De kwestie over vryen arbeid is nonsens.
Ge hebt gezien, hoorders, hoe moeielyk 't my viel u te bewyzen dat
vrywillige arbeid wenschelyk was. Ik heb daartoe 'n aaneenschakeling
van zotternyen noodig gehad. De keuze myner bewysvoering stond niet
aan my. Myn smaak zou me niet leiden tot zooveel omhaal by 't bewys
eener waarheid die zóó voor de hand ligt, dat ik niet dan met weêrzin
ben overgegaan tot 'n betoog--en welk betoog!--dat ge my hadt moeten
sparen, maar dat ik niet sparen mocht aan u, die naar 't schynt niet in
staat zyt iets te bevatten dat wordt voorgedragen met eenvoudigheid. Ik
verklaar u dat ik heel graag 't Heelal met rust zou gelaten hebben,
en m'n vriend den policie-agent ook. Wat m'n besten kleinen jongen
aangaat, ik verzeker u dat ik hem volstrekt niet sla. Ik moet deze
verzekering wel uitdrukkelyk geven aan 'n publiek dat "onzedelykheid"
heeft weten optedelven uit de Minnebrieven, en dat daarin heeft
gevonden: eene aansporing aan 't volk om horlogies te stelen. [75]
't Is 'n ondankbaar werk voor u te schryven, Nederlanders. Of ik goed
schryf, weet ik niet. En dit scheelt me ook weinig. Maar dat gy niet
lezen kunt, is zeker. En dat ge--hoe gebrekkig dan ook--lezen zult
wat ik schryf, is ook waar. Beproef eens neen te zeggen.
Maar, zeer geachte hoorders, dit is 'n parenthesis die ik u verzoek
niet te verstaan. Verbeeldt u daartoe dat ge in de Tweede-Kamer zyt,
dan zal 't wel wennen.
Ik heb u dan in 't eerste deel myner rede, op uwe wyze--nog-eens:
niet op myne wyze--aangetoond dat vrye wil beter is dan dwang. Ik
verzoek nu, eens-voor-al, dit punt als afgehandeld te mogen beschouwen.
We zyn genaderd tot het tweede deel myner rede, waarin ik zal
trachten te betoogen: dat de kwestie over vryen wil om te arbeiden
... NONSENS is.
Ik vraag vergunning hier te supprimeeren wat er zou te zeggen vallen
over den oorsprong van den arbeid. Ook zal ik den zondvloed overslaan,
en zelfs my onthouden van onderzoek naar den Sanskritschen wortel
van 't woord non-sens, dat zeer oud schynt te wezen. In 't kort,
ik doe afstand van alle gewone hulpmiddelen om u te boeien en te
overtuigen. Wanneer ik dus in 't tweede deel myner rede u minder
verveel dan gevorderd wordt door deftigheid, gewoonte en smaak,
bedenkt dan dat ik ruimte van plaats en tyd moet overhouden voor de
"eenige beschouwingen" van m'n derde deel, die misschien zullen
aantoonen dat er nog-al verschil van beteekenis bestaat tusschen
"vrywilligheid" en "particuliere ondernemingen."
Na alles wat ik onlangs in het eerste gedeelte dezer brochure te kennen
gaf, zou 'k dit heele middelstuk myner preêk kunnen overslaan, of wel
het inkrimpen tot deze eenvoudige opmerking: daar ge nu eindelyk met
my eens zyt dat vrywilligheid beter is dan dwang, begrypt ge dat het
redeneeren over de vraag:
"of er moet bepaald worden dat de Javaan voortaan die vrywilligheid
zal bezitten?"
gevoegelyk zou kunnen worden gerelegeerd naar de duitenplateryen van
den dag.
Maar zie, dan was m'n preêk te kort. Erasmus heeft u geprezen,
hoorders, uit dankbaarheid misschien voor uw smaak in lankdradige
betoogen. Want hy was meester in vrye kunsten, en zulke menschen
hebben dikwyls behoefte aan débouché voor lange redevoeringen.
Ik ben meester in geen enkele kunst. Maar op de welsprekendheid leg
ik me toe. Dit ziet ge.
We zullen dus maar weêr beginnen met de bewering dat niets nuttiger
is, niets billyker, niets waardiger, niets zielverheffender dan
vasttestellen by de wet, dat de Javaan arbeiden zal uit vryen wil.
Ik beveel myne opmerkingen hieromtrent dringend aan in de attentie
van Volksvertegenwoordigers die verlegen zyn om een speech. Men zal
zien dat myne stelling in nauw verband staat met ... alles--meer kan
men niet verlangen--en dat ze gelegenheid biedt tot uitweidingen die
't geduld zouden vermoeien van den trouwsten hoorder, den yverigsten
slaper in welke kerk ge maar verkiest.
Vrye wil tot arbeid is "iets goeds."
Het is goed, wenschelyk, nuttig, enz. "iets goeds" vasttestellen by
de wet.
't Is dus goed, wenschelyk, nuttig, enz. by de wet vasttestellen dat
de Javaan vrywillig zal arbeiden.
En nu de algemeene conclusie, die ik 't eerst zal behandelen om daarna
terugtekomen op de byzondere:
't Is goed, wenschelyk, nuttig enz. "al wat goed is" vasttestellen
by de wet.
Leent me daartoe ... neen, dit hoeft weêr niet. Leent me niets.
Gierig, hebzuchtig, belangzoekend, was ik nooit. Of 't by 'n wet
bepaald was, weet ik niet, maar als ik wat had, gaf ik gaarne. Welnu,
hoorders, heden geef ik aan alle tegenwoordige en toekomende
Volksvertegenwoordigers de schema's voor de redevoeringen die zy
zullen te houden hebben over alle voorgestelde wetten die het Volk
... wat zeg ik ... die de heele Natuur zullen dwingen tot "iets goeds."
"Ziehier hoe men zal kunnen spreken:
»Hoe, myne heeren, hoe ... zouden we weigeren den minister te
steunen--voor wien ik persoonlyk de meeste achting heb, doch met wien
ik niet in de minste relatie sta, want by my op 't dorp trouwen wy
altyd onder elkaêr--zouden we hem onze hulp ontzeggen, nu hy ons de
vrucht voorlegt van zyn nachtwaken? Mogen wy--wy die 't Nederlandsche
volk vertegenwoordigen--mogen wy het eenige redmiddel van-de-hand
wyzen, dat den beklemden Staat zal verlossen uit de geweldig-innypende,
dooréén-beroerende, van-uit-elkander-gescheurde, tegen-opgeslingerde
... (niet hoorbaar). Daar liggen zy, de treurige slachtoffers van
't misbruik. Loeiende, brullende, schoppende, oogverdraaiende,
liggen zy daar. Ik zeg dat ze daar liggen ... (niet hoorbaar). De
voorgestelde wet is het heil van den Staat, myne heeren! Ik zeg dat
de Staat ... (niet hoorbaar).
Doch ik zal niet toegeven in de aandoeningen die my overstelpen. Met
kalmte en waardigheid zal ik trachten de zaken te ontwikkelen. En,
myne heeren, als 't hier-en-daar mocht schynen, myne heeren, dat ik
spreek in het belang der party waartoe ik de eer heb te behooren,
myne heeren (hier moet de spreker links buigen, en rechts ook, en naar
't midden ook) dan, myne heeren ... (niet hoorbaar).
De zaak is zakelyk deze, myne heeren. De zaak is, ons goed
voortestellen wat de zaak was, wat de zaak is, wat de zaak wezen kon,
en wat de zaak worden zal, als de zaak die we thans behandelen door
'n wet zal zyn vastgesteld. Dit is de zaak myne heeren!
De veestapel, myne heeren, ik zeg dit uit diepe overtuiging,
en niet dan na lang daarmeê te hebben omgegaan, de veestapel
... (niet hoorbaar). Ik zeg: zonder koeien geen melk. Zonder vee,
geen vleesch. En dat vee ... (niet hoorbaar) zoover ik de eer heb het
te vertegenwoordigen, myne heeren, is geloovig, godsdienstig, gehecht
aan den roem en de bezittingen zyner voorvaderen, myne heeren! Daarom
... (niet hoorbaar) wat zegt de voorgestelde wet? Laat ons haar bedaard
lezen, zonder verhitting, zonder partygeest ... kalmte, myne heeren,
kalmte! Wat zegt de wet? Ziehier:
»Eenig Artikel. Alles gehoord en gelezen, is verstaan te bepalen
dat voortaan elk rund tweemaal zal worden geslacht en opgegeten voor
't dood is,
Onze Ministers zyn belast met de uitvoering."
Zóó zegt de wet, myne heeren! En gy zoudt die wet, die heerlyke
onvolprezen wet afkeuren? Ge zoudt ... maar neen ... ik verwacht
iets anders van uwe vaderlandsliefde. Ik heb gesproken met
overtuiging. Mocht ik hier-of-daar, in 't vuur der improvisatie,
iemand hebben gekrenkt of beleedigd, ik vraag daarvoor verschooning,
myne heeren! Ik verzeker al de heeren in 't algemeen van m'n zeer
byzondere hoogachting, en hiermede ... ik heb gezegd!
Anders:
»Ik zou het woord niet hebben gevraagd, myne heeren, dewyl de
behandelde zaak geheel-en-al buiten myn werkkring ligt, wanneer ik my
niet verplicht voelde ernstig te protesteeren tegen de insinuatiën
die er misschien zouden kunnen gelegen hebben in de woorden van den
geachten spreker uit X., wiens doorwrochte redevoering ik niet heb
kunnen verstaan. De heilige zaak die ik op my nam--in onze sociëteit de
Gezelligheid--toen al de leden ... toen al de Kiezers my de belangen
opdroegen van ons distrikt, verbindt my tot de verklaring dat ik
niets toestem van wat er in die redevoering misschien stuitends of
onaangenaams mocht voorkomen voor de leden der ... voor de Kiezers
van myn distrikt. Ik behoud my 't recht voor, hierop terugtekomen,
zoodra ik wellicht te-eeniger-tyd zal mogen vernemen wat de spreker
uit X.--wien ik persoonlyk de meeste achting toedraag--eigenlyk
gezegd heeft.
En, myne heeren, wat de voorgestelde wet aangaat, met het oog op
de heilige afspraken die ik maakte met den kruienier op ons dorp,
verklaar ik plechtig, vóór die wet te zullen stemmen, zoodra de
Regeering kan goedvinden het getal der avatara's van onze geachte
runderen te bepalen op drie.
Myn geweten schryft me dit amendement gebiedend voor, en de
conciërge--voor wien ik persoonlyk de grootste achting heb--zal iets
in dien smaak deponeeren op 't bureau."
Anders:
»Het goede, myne heeren! By ons in den achterhoek--het zy gezegd
zonder den minsten blaam te willen werpen op andere hoeken--by ons
leven wy voor 't goede. De voorgestelde wet is door al m'n Kiezers,
wat de strekking aangaat, met genoegen vernomen. En ikzelf zou daarmede
instemmen, wanneer ik niet de eer had (hier moet de spreker buigen naar
de rechterzy, en naar de linkerzy, en naar 't midden) wanneer ik niet,
zoo als ik de eer had te zeggen, de eer had Lid te zyn van deze Kamer,
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Minnebrieven; Over Vrijen-Arbeid in Nederlandsch Indië; Indrukken van den dag - 16