Minnebrieven; Over Vrijen-Arbeid in Nederlandsch Indië; Indrukken van den dag - 22

Total number of words is 4310
Total number of unique words is 1518
36.5 of words are in the 2000 most common words
52.3 of words are in the 5000 most common words
59.8 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
over de noodzakelykheid dier verbinding van elementen in de
volksvertegenwoordiging.
"De vraag van den dag is: vrye arbeid of gedwongen arbeid.
"De theoristen--ik neem aan dat zy allen eerlyk zyn en dat hunne
halzen geen schaafmerk dragen van het systeemjuk,--de theoristen kunnen
met den besten wil onmogelyk zonder hulp van personen als Stolte die
zaak beoordeelen. Zy kunnen betoogen, bewyzen zelfs dat vrye arbeid
beter is, zedelyker, meer kans aanbiedt op welvaart.... gewis, wie
twyfelt daaraan?
"Wie twyfelt er aan of absentie van roof, moord, diefstal, echtbreuk,
luiheid, wenschelyk ware?
"Wie twyfelt er aan of het goede beter zy dan het kwade?
"Maar die vragen zyn oiseus.
"De vraag is niet wat hier het betere zy. De vraag is of het betere
kan bereikt worden, en zoo ja, langs welken weg?
"En op die vraag kon de heer Stolte beter antwoorden dan de beste
theorist.
"Want by dat antwoord staat op den voorgrond de kennis van de
eigenschappen des inlanders, wiens wil dien vryen arbeid moet mogelyk
maken. Wie dit over het hoofd ziet, kleeft de absurditeit aan die er
liggen zou in "dwang tot vryheid."
"De vraag is: hoe oud, in hoeverre ontwikkeld is het volk, waarvoor
men brieven van handlichting vraagt?--Moet niet die handlichting een
gevolg zyn van zedelyke meerderjarigheid? [119]
"Zou niet de voogd, die aan zyn hem onbekenden pupil de rechten van
volwassenen wil geven, gaarne het oor leenen aan de berichten van
hem die met dien pupil langen tyd intiem heeft omgegaan?
"Doch, zegt men, die berichtgever kan dwalen.--Zeker, byna evenzeer
als de voogd zelf, die den pupil nooit zag.
"Ook hy kan dwalen die den pupil zag, korten tyd, vluchtig, in een
opgewonden oogenblik, door vreemd gekleurd glas.
"Myn beeld is zeker slecht gekozen, want het vereischt toelichting. Ik
bedoel hier den Gouverneur-Generaal.
"Mochten misschien deze woorden aanleiding geven tot wederspraak,
het zou my niet onaangenaam zyn. Immers gaarne zou ik myne denkbeelden
ontwikkelen over zekere specialiteit van specialiteiten.
"Ik betreur zeer het overlyden des heeren Stolte, en ik hoop dat
zyne plaats moge worden vervuld door iemand, die naast eerlykheid,
yver en studie, het gewicht in de schaal legt, dat men--met of tegen
dank--genoodzaakt is toetekennen aan mannen, die van de zaken iets
meer hebben gezien dan papier."

(Handelsblad: December 1859.)

"Ik las gisteren een hoofdartikel in de Amsterdamsche Courant, dat de
volgende beschouwingen in my deed opkomen, waarvoor ik in uw geacht
blad een plaatsje verzoek.
"Ik stem volmaakt overeen met de in dat artikel geuite meening, dat
er een nauw verband bestaat tusschen de keuze van een kamerlid en
batige saldo's. Maar ik ben zoo vry een ander gevoelen aantekleven
omtrent de politieke kleur, die een vereischte wezen zoude in den te
verkiezen volksvertegenwoordiger.
"Ik zie namelyk geen heil in uitsluitend behoud, evenmin als ik
heil verwacht van oppositie quand même, of van een liberalisme dat
Westersche vormen zou geven aan Oostersche zaken.
"Ik geloof integendeel, dat er iemand noodig is, die zonder eenige
afhankelykheid van partybegrippen het goede voorstaat, onverschillig
of het moet worden daargesteld als iets nieuws, of behouden uit het
reeds bestaande.
"Wat nu ter zake het goede zy komt, naar ik geloof voor dezen
oogenblik op het volgende neder, en ik meen te mogen rekenen op uwe
toestemming, als ik beweer, dat daarby kan worden buiten spel gelaten
alle onderscheid van staatkundige richting.
"Niemand zal ontkennen, dat er tot eene juiste beoordeeling van zaken
noodig is voor alles: kennis van die zaken.
"Van waar bekomt het moederland en de Tweede Kamer hare kennis
over Indië?
"Natuurlyk van den Minister van Koloniën. Deze van den
Gouverneur-Generaal, deze weder van directeuren, residenten, enz.
"De juistheid der beoordeelingen in het moederland gaat dus hand aan
hand met de juistheid van de opgaven van de Oost-Indische ambtenaren.
"Waar de laatste iets te wenschen overlaat, moet de eerste noodwendig
dwalen.
"Ik beweer dat dit vaak het geval is, ja, ik houd staande, dat dit
meestal het geval is. Byna had ik gezegd altyd...
"Er heerscht namelyk in Indië een geest van... hoe zal ik het
noemen?... een geest van vergoêlyken: van schipperen, van eerbied voor
zyne Excellentie, die alle verschil van gevoelen met zyne Excellentie,
tot een HORS D'OEUVRE maakt.
"Ik verzeker u in officieele adviezen te hebben gelezen, na een
considerans, die aanhaalde hoe Zyne Excellentie vroeger besliste in
gelyksoortig geval:
"Ik vermeen dus in den geest van Uwe Excellentie te handelen door te
adviseeren, enz."
"Ik laat nu daar wat men hebbe te denken van Excellentiën, die
zoodanig advies niet terugzenden, ik constateer slechts, en zou
curieuse voorbeelden van dien geest kunnen aanvoeren.
"Hieruit volgen onjuiste opgaven, partant: onjuiste oordeelvellingen
in de Tweede Kamer.
"Ik ben voor de handhaving van het byna onbeperkt gezag van den
landvoogd in Indië. Ik zoude verlangen, dat ieder hem diepe eerbied
betoone....
"Maar ik ben er tegen, dat men dien eerbied uite in... onwaarheden.
"En daarom geloof ik dit te mogen vooropstellen als een vereischte
in den nieuwen volksvertegenwoordiger: dat hy aandringe op WAARHEID
in de berichten die uit Indië werden gegeven als données voor de
beraadslagingen der Tweede Kamer.
"Welke hoedanigheden er noodig zyn, om dat aandringen vruchtbaar
te maken, is eene andere zaak, die hier nu niet behoeft te worden
behandeld." [120]
(Brief aan de kiezers te Amsterdam omtrent de keuze van een
afgevaardigde in verband met Indische specialiteiten en batige
saldo's.)
"Toen ik my geroepen achtte naar de mate van myn vermogen invloed
uitteoefenen op den loop der Indische zaken, stuitte ik op een
moeielykheid die ik aanvankelyk niet voorzag, doch waarvan het gewicht
my aldra in het oog viel.
"Die moeielykheid bestaat dáárin, dat ik in gemoede niet besluiten kan
te behooren tot een der beide zyden waarin de staatkundige strekking
van de personen die over Indische zaken het woord voeren, verdeeld is:
ik heb geene kleur.
"Ik ben kleurloos in dien zin dat ik huiveren zoude de begrippen
aantekleven dergenen die heil verwachten van streng behoud. Ik wensch
integendeel veel veranderd te zien, en begryp volstrekt niet hoe men,
met het oog op de wrange vruchten die het bestaande gedurig afwerpt,
aan dat bestaande kan verkleefd zyn.
"Maar evenmin acht ik het betreden wenschelyk van den weg dien anderen
betreden willen, van den weg die door onoordeelkundig afbreken,
vóór er iets nieuws zy in de plaats gesteld,--door het toepassen van
Westersche begrippen op Oostersche zaken,--door het ondermynen van
Aziatisch gezag met de rammeien van Westersche praeconceptiën,--evenmin
wensch ik dien weg betreden te zien die rechtstreeks leiden zoude
tot algeheele désorganisatie van het Nederlandsche bestuur in Indië...
"En die,--behoeft het gezegd?--evenzeer leiden zou tot vernietiging
van batige saldo's!
"Maar het zyn die saldo's niet alleen die verloren zouden gaan, indien
niet zeer spoedig herstel werd aangebracht aan het kunstmatig gebouw
onzer heerschappy in Indië. Ja, ik beweer zelfs, dat die saldo's
niet het voornaamste zyn wat Nederland verliezen zoude, als eens
"onrustbarende telegrammen geen vat bieden zullen aan bemoedigende
beschouwingen..." Het geheel bestaan van ons Vaderland staat of valt
met dat gebouw.
"De kleurloosheid myner staatkundige inzichten belemmert my in de
uiting myner denkbeelden, voor zoover ik daarvoor een kanaal zoek
in eenig dagblad. De welwillendheid toch eener redactie van zoodanig
blad, mag my niet leiden tot het voorstaan van beginselen, die in stryd
wezen zouden met de hare, terwyl weder, aan den anderen kant, ik myne
ideën niet mag ten offer brengen aan eene soort van wellevendheid,
die nadeelig werken zoude, en op de wyze waarop ik myne gedachten uit,
en op de zaak die ik voorsta.
"Dat ware te meer afkeurenswaardig omdat ik by het beoordeelen der
hoedanigheden die gewenscht worden in een nieuwen afgevaardigde,
voor alles geloof te moeten aandringen op waarheid.
"Het is daarom dat ik my tot U wend in dezen brief.
"Ik heb eerbied voor de kundigheden, den yver, de wetenschap van
velen die sedert jaren in de Kamer van de Volksvertegenwoordiging ter
rechter- en ter linkerzyde het woord voeren over Indische zaken. Met
bewondering ging ik meermalen de geslotenheid na van de syllogismen
waarmede men van déduktie tot déduktie geraakte tot konklusiën,
die werkelyk een beter lot hadden verdiend dan opgetrokken te wezen
op... min juiste praemissen!
"Want,--ik zeg het met weêrzin, maar ik zeg het met ernst--er is
vaak onwaarheid in de données die van het Ministerie van Koloniën der
Kamer worden aangeboden, als terrein tot het ophalen van parlementaire
bouwstukken.
"Ook in andere parlementen is het niet vreemd de
volksvertegenwoordiging te zien amuseeren,--ik noem dit woord in
streng-etymologischen zin, omdat hier van vermaak geen sprake is,--te
zien ophouden dus, met zaken die eigenlyk alleen dáárom worden
vooruitgeschoven, om de aandacht aftehouden van meer gewichtige
onderwerpen.
"Banjermassing--opene havens,--assurantie van producten--meubilair voor
den Gouverneur-Generaal [121]--ziet, myne heeren, dat alles is zeer
belangryk voorzeker, maar het is niet zoo belangryk als de wenschen,
de hoop, de vrees, de smarten van het volk, God bewaar ons ... als
DE WANHOOP VAN HET VOLK!
"Want zóóver is de zachtmoedige Javaan door wanbestuur gebracht,
dat er sprake is van opstand, en als het daartoe komt, zal er blyken
of er eerlang zal te diskuteeren vallen over de wyze van aanwending
der batige saldo's!
"Dit nu wenschte ik met bescheidenheid onder uwe aandacht te brengen,
dat er, naar ik geloof, in de Kamers iemand noodig is, die in staat
en genegen zy, den minister te roepen ter verantwoording, wanneer
deze,--geheel onwillens voorzeker!--der Kamer mededeelingen doet,
die ... meer of min afwyken van de waarheid.
"Ik geloof dat er een man noodig is van studie, maar niet van studie
alleen, een man van praktyk, doch niet alleen van praktyk; een man,
die het volk in Indië kent, die daaronder en daarmede geleefd heeft,
die tevens echter genoeg man van wetenschap is, om niet door zyne
praktische richting geleid te worden op bloot empirisch gebied; een
man, die het goede voorstaat door het streven naar waarheid; iemand,
die, gebonden noch door systeembanden, noch door menschenvrees,
noch door zucht om ministers te believen, durft en kan aantoonen,
hoe diep de wonde is, die er kankert aan ons Staatsbestuur, iemand
eindelyk, die ondervinding heeft, bekwaamheid, moed en dit vooral,
een man, die een HART bezit!....
"Ik houd niet van insinuatiën. Ik verklaar daarom hier expresselyk,
dat ik, by de bewering dat meermalen.... myn juiste opgaven ten
grondslag liggen aan de diskussiën der Tweede Kamer, hiermede niet
juist bedoelde valschheid. Geenszins. Ik vertrouw dat de Minister
van Koloniën vaak gelooft de waarheid te zeggen.
"Hy zelf toch kan misleid wezen door anderen, en die anderen weder
door andere anderen. Wanneer bovendien zoodanig Minister vroeger
in Indië eene hooge betrekking heeft vervuld, die hem jaren lang
ingezwachteld hield in de windselen der Bataviasche kommiezery, zonder
ander voedsel dan de jaarlyksche rustverslagen van de naar pensioen
hygende residenten, ziet, myne Heeren! dan zoude het eene onbillykheid
wezen aan valschheid te denken. De praedispositie tot scheefzien is
te groot, dan dat men niet zou toestaan de verlichtende omstandigheid:
dat de delinquent gehandeld heeft zonder oordeel des onderscheids."
"Of de natie echter gediend zy met dusdanige delinquenten als
Ministers... dat is de groote vraag.--Ik voor my geloof het niet!"
Toen ik de medegedeelde stukken schreef, had ik my zelf, niet
verkiesbaar gesteld. Integendeel had ik eene door voortvarende vrienden
gestelde kandidatuur laten terugnemen. Ik was op dien oogenblik niet
gereed, om niet gekozen te worden: de Max Havelaar was niet verschenen.
Ik wilde namelyk niet dat het afwyzen van myn beroep op de kiezers,
een gevolg wezen zou van onbekendheid met myn persoon, dewyl in dat
geval die afwyzing my niet had kunnen gelden als eene uitspraak over
de voorvallen en denkbeelden die ik heb neêrgelegd in myn boek. Eene
veroordeeling,--in deze instantie--ontzet my niet. Ik weet dat er nog
vele instantiën te doorloopen zyn, voor ik, door een gewysde, myn pleit
als verloren zou moeten beschouwen. Maar ik wilde niet veroordeeld
worden, uit gebrek aan kennis van de zaak die ik voorsta, opdat niet
het vonnis ongeschikt zy tot het vervullen van myne behoeften aan
bewysstukken. Ik wensch later te kunnen aantoonen, dat ik al het
mogelyke gedaan heb om op gemoedelyke wyze myn doel te bereiken.
Ook in politieke geloofsbelydenissen heerscht veelal leugen voor. Ik
weet dit, en waarschuw u daarvoor. De proef is zeer eenvoudig. Men
vrage niet: "wat zegt gy?" Men vrage: "wat hebt gy gedaan?"
En met deze eenvoudige opmerking sluit ik dit eerst beroep op het
volk van Nederland.

Amsterdam, 7 October 1860 [122]
E. DOUWES DEKKER,
Op verzoek eervol ontslagen Adsistent-Resident van Lebak.






AANTEEKENINGEN

[1] Gebed van den Onwetende, opgenomen in de Verspreide Stukken.
[2] Misschien had hy Arria moeten raden.
[3] De eerste uitgaaf van dit werk is inderdaad verschenen by den
Uitgever Günst, die geen bezwaar maakte de acceptatie te honoreeren.
[4] Zie de parabel van den goudmaker aan het slot van Idee 527.
[5] Motto van den Havelaar.
[6] Fancy citeert.
[7] God, goden = woden, Wodan. De g en w worden herhaaldelyk
verwisseld. Etymologisch staat het woord God nader aan wetten, dan dies
aan jour, dat er toch van afkomt: dies diurnus, djur, djour. In den
Sanskritwortel van ons woord wetten ligt de beteekenis van heiligheid,
het goddelyk weten, het weten van goddelyke zaken. Er is veel te leeren
uit etymologie, maar de schoolmeesters hebben 't moeilyk gemaakt.
[8] Mensch komt van den Sanskrit-wortel man = denken.
[9] De beteekenis van het woord dochter--in 't Sanskrit: thugathêr
is melkster.
[10] Gune = vrouw.
[11] Rock is 'n reuzenvogel in de mythologie van het Oosten. Onze
kasteelen in 't schaakspel waren vroeger Olifanten, nog vroeger:
rocks. Van hier 't woord rokeeren.
[12] Indaloes = Pertjah = Sumatra. Ik denk dat het een Beo was,
die over Sumatra van Nieuw-Guinea kwam. Het woord Beo (nababbelaar,
naklapper) zou wel eens de rationeele wortel van Biologie kunnen
wezen. Op gelyken grond heeft misschien: logos 't aanzyn aan ons:
leugen geschonken. Zie 't Evangelie van Johannes, cap. I, vs. 1.
[13] Konstantinopel.
[14] Ben = zoon.
[15] Idee, 527.
[16] Havelaar, blz, 157, uitgaaf 1871.
[17] Uit overmaat van goeden smaak heeft de uitgever gemeend hier
'n twintigtal Minnebrieven van Kappellieden te moeten supprimeeren.
[18] De overige dozynen stiefbrieven liggen ter dispositie van de
schryfsters aan het bureau van de Dageraad.
[19] Plaatsgebrek noopt den uitgever 't vervolg te supprimeeren. De
arme dwaas wordt door allen om 't zeerst uitgescholden, dit spreekt
vanzelf! Touchante overeenstemming tusschen de modernen en de antieken.
[20] Gesupprimeerd!
[21] Gesupprimeerd!
[22] Gesupprimeerd!
[23] Deze brief schynt te behooren tot de kathegorie die Fancy
verbood uittegeven.
[24] Ietoe andjing belanda bakelahi sama tahi! d.i. die honden van
Hollanders vechten met drek! Dit was de kreet, waarmede de Jakatranen
zich overwonnen verklaarden. (Historisch, en nog altyd van toepassing!)
[25] Noot van den heer Van Lennep. Wy geven de toespraak van Eleonora,
om der naïveteits wille, in de oude taal, zoo als die in de Keulsche
kronyk fol. 325 geboekt is.
[26] Zie de parabel van den granaat, op pag. 33.
[27] Wys my de plaats, enz.
[28] Zoo heeft Buffon gezegd, en niet: «le style c'est l'homme». Er
is verschil.
[29] Slaapkamerkostuum in Indië.
[30] 't Vervolg door den uitgever gesupprimeerd.
[31] Gesupprimeerd, als nog 'n twintigtal andere brieven, waarin zorg
voor ziel en zaligheid van den gejaagden dwaas 'n hoofdrol spelen,
mais le moindre grain de mil ... etc.
[32] Een legio bybelteksten ... gesupprimeerd!
[33] Gesupprimeerd!
[34] (Noot van 1874). De heer Sloet, nu reeds sedert jaren aan
't rusten.
[35] (Noot van 1874.) Dit was de heer Pahud, dezelfde die na
't verschynen van den Havelaar persoonlyk den toestand te Lebak
onderzocht, uit welk onderzoek de erkentenis is voortgevloeid dat
er in die Afdeeling «misbruiken» bestonden. 't Spreekt vanzelf dat
daarby met geen woord melding werd gemaakt van myn aanklacht. Men
zie hierover 't oordeel van den heer Veth in den Gids van Augustus '60.
[36] [Noot van 1865.] Juist in 1860. Thans, na vier jaren, heeft
de kring der schuldigen zich uitgebreid. De geheele Nederlandsche
Natie--vroeger onwetend, nu sedert lang ingelicht--is medeplichtig
aan al de schelmery die ik in den Havelaar ten-toonstelde.
[37] Domine Francken.
[38] [Noot van 1865.] Zegge vier jaren!
[39] (Noot van 1865). Hier is 'n fout in 't anders zoo schoone
stuk. Behalve door bakerpraatjes, waarvan ik geen nota mag nemen,
om me niet te laten aftrekken van myn weg--want dat is daarvan de
vry duidelyke bedoeling--werd Havelaars eer nooit aangetast, zoover
ik weet. Dit zou ook na 't gebeurde heel zonderling wezen. Een
troep schelmen te ontmaskeren--ik bedoelde in 1860 personen, nu:
't nederlandsche volk--en daarna van die schelmen herstel van eer te
ontvangen--c'est trop fort!
[40] (Noot van 1865). Zitting van den 25sten September 1860.
[41] (Noot van 1865). Die man is nog altyd by de Nederlanders zeer
geacht. Nu dit is billyk. Zóó'n persoon verdient achting van zóó'n
natie! Nog onlangs is hy verkozen tot lid in 't bestuur van Mettray,
'n instelling, nota bene, die ten-doel heeft te voorkomen, dat er
roovers en dieven groeien uit arme jongens. Treffende zorg voor 'n
oud-gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indië, die my kwalyk nam dat
ik geen genoegen nam in diefstal, roof en moord. Wat zal dat Mettray
goede resultaten geven!
[42] [Noot van 1865.] Welnu, de aangeklaagden hebben gezwegen ten
einde toe! De Max Havelaar verscheen in Mei 1860, en heden 14 Juli
1865, zal dan toch wel de termyn van antwoord verstreken zyn. Zoo
neen ... wanneer? Ik wacht sedert lang niet meer op antwoord, en
beweer dat het niet-antwoorden 'n duidelyk antwoord is.
De natie die, blijkens dagblad- en tijdschrift-litteratuur van 1860 en
1861, zoo gesteld was op haar eer, is met wapens en bagage overgeloopen
naar den kant der schande. Men heeft gezag, invloed en geld,--ja, geld
vooral: een javasche rykworder is Minister van Koloniën!--men heeft
invloed, geld en gezag aangehangen, in-plaats van den man te steunen,
die alleen tegen allen den moed had z'n plicht te doen. Mag men my
euvel duiden, dat ik hoogmoedig ben? Begrypt men niet hoe onmogelyk
't wezen zou, zich niet hoog te stellen tegen-over zooveel laagheid?
Het is nu eenmaal waar, o brave Nederlanders, dat Havelaar 'n
byzonder slecht mensch is. 't Is wáár dat-i alle meisjes verleidt
... dat hy z'n lieve, edele vrouw mishandelt ... dat-i z'n schulden
niet betaalt ... dat-i altyd dronken is ... dat-i liederlyk leeft
... dat-i verkwistend is ... dat-i met gemeen volk omgaat,--schoon hy
nooit in de kerk of op de beurs komt--dat hy ... dat hy ... kort-om,
Havelaar is 'n antichrist! Dit kan men vernemen van ieder wien hy
in den weg staat. Maar Nederlanders, dit alles is de vraag niet! De
vraag is: of Holland 'n gemeene roofstaat was onder de Konservatieven,
en of Holland 'n gemeene roofstaat bleef onder de liberalen? Dit is
de vraag! Met bakerpraatjes beantwoordt men geen beschuldiging als
die welke hy u in 't aangezicht wierp. Gy komt my voor als de dief
die zich zou willen ontschuldigen door de beweering dat de publieke
aanklager 'n leelyke pruik draagt ...
Of Havelaar's pruik zoo leelijk is, zal misschien later blyken, als
't hem schikt zich neertebuigen tot openbaring. Maar eerst de zaken,
Nederlanders, en dan uw oud-wyvenvertellingen.
Een beetje menschkunde, als ge die bezit! Kàn Havelaar wezen, zoo-als
't belang der van Twisten en konsorten--d.i. de personen en cliques
die hy vry naakt uitkleedde--meebrengt hem voortestellen?
Menschkunde? Ik vergis me. Ik vergat dat ge beter weet, en eerloos
handelt uit lafhartigheid. 't Is goedkooper, niet waar--billyker zeggen
verduitschte kooplui in winkeltaal--'t is billyker, den alleen-staande
te schelden, dan met hem party te trekken voor recht, tegen de bende
die hy aantastte.
Menschkunde! Het nageslacht zal oordeelen, of 't u dááraan haperde,
of ... aan hart? Och, wat zoudt ge een fyn gevoel voor recht hebben,
zoodra ge inzaagt dat er by dat recht wat te verdienen viel!
De weinigen die me hartelyk aanhangen, hoef ik niet by naam
uittezonderen. Hen dank ik voor de trouw aan 't heilig recht,
hen de edele hovelingen en «courtisanes» van den tegenspoed! Hen,
wien ik niet hoef te zeggen, dat ik niet klaag, wyl hun liefde en
trouw ruimschoots opweegt tegen de schandelyke desertie van 't gros
der Natie. Voor de tiende maal: M'n verwyt is geen klacht, het is
aanklacht. Ik heb niet te klagen, want ik geniet veel groote liefde,
al draag ik van zoovelen den kleinen haat.
Met Nederland overwinnen? Deze hoop gaf ik reeds op, zes maanden na
't verschynen van den Havelaar. Tegen Nederland ... ja! Ik heb 't
beloofd, en men meene niet dat ik m'n woord brak, indien ik mocht komen
te bezwyken vóór 't bereiken van m'n doel. Ik zal zorg dragen nooit
geheel te sterven. M'n geest zal leven en overwinnen, lang nadat de
koninkjes en ministertjes van heden zullen vergeten zyn. Ziedaar nu,
christenen, myn onsterfelykheid!
[43] (Noot van 1865). Om ook onkundigen te doen begrypen, wat de reden
is dat alle personen op eenmaal verdwenen zyn, die in 1860 en 1861 zoo
welsprekend aandrongen op recht, herhaal ik hier de vaak meegedeelde
byzonderheid dat èn Liberalen èn Behouders den Max Havelaar wilden
gebruiken als machine de guerre in hun partijgekibbel. Toen ik de
beide cliques barsch had afgewezen, en alleen hulp vraagde aan wie
't wèl meende met menschelykheid en rechtvaardigheid, bleek er dat
niemand den moed had zich aan m'n zy te stellen. Indien ik de taele
Kanaäns van 't Liberalisme had willen spreken, ware ik sedert lang
Minister van koloniën. En ook de behouders hadden myn «talent» kunnen
gebruiken, als nu maar eenmaal dat talent «te gebruiken» ware. Lieve
god, ikzelf ben er geen meester van, en geloof er niet aan. (Idee 112).
[44] Hanootzri = Timmerman.
[45] (Noot van 1865). Zitting der Tweede Kamer van den 25 September
1860.
[46] (Noot van 1865.) Voorloopig heb ik op 't Internationaal Congres,
dat gehouden werd in het paleis des konings te Amsterdam, gezegd dat
Nederland 'n roofstaat is. Men zie hierover Idee 534.
[47] Deze man was Loerah = klein hoofd. Dáárom zeker nam men hem twee
buffels af, dat ook heel billyk was, daar hy de macht had z'n schade
te verhalen op 'n ander.
[48] Of Pasir-aijer. Ik houd van stiptheid in «zaken.»
[49] Deze man was dorpshoofd.
[50] De juiste verhouding van den veestapel in Lebak, tot dien
van 't distrikt Parang-Koetjang was op ultimo 1853 = 980 :
260 geboorten. Verkiest men naar deze verhouding dus slechts te
vermenigvuldigen met vier ... 't is my wel, schoon men verkeerd zou
doen. 't Ware kluchtig als de betrokkenen durfden aanmerking maken op
't cijfer van wat er onder hun bescherming wordt gestolen.
[51] (Noot van 1865.) Bantam had voor 'n tiental jaren
vyfhonderd-duizend inwoners, en de bevolking van Java was toen twaalf
millioen.
[52] (Noot van 1865.) Velen zullen--met niet ongewone miskenning
van de kracht der vermenigvuldiging--dit cyfer van duizend millioen
guldens overdreven vinden, en in deze meening door de aangeklaagden
gestyfd worden, die heel gaarne schrik voor myn resultaten omknoeien
in afschrik van onderzoek.
Welnu, ik blyf op dit onderzoek aandringen! Ik houd de juistheid
myner konklusie staande, en vraag aan wien ze betwyfelt, of loochent:
Welke fout ik maakte in m'n berekening?
Hoeveel er dàn wordt gestolen onder 't bestuur van één
Gouverneur-Generaal die z'n plicht niet doet?
Laat Duymaer van Twist toch eens antwoorden op deze vragen, als-i
beweert beter te rekenen dan ik. En dat hy dan tevens berekene hoeveel
fortuinen met buitenplaatsen, enz. van gewezen Gouverneurs-Generaal,
er noodig zyn om de fouten van één plichtvergeten Landvoogd te boeten?
Ik konstateer--heden 16 Juli 1865--dat niemand protest heeft
aangeteekend tegen het punt van uitgang myner berekening: den staat
van gestolen buffels in de Lebaksche afdeeling Parang-Koedjang,
gedurende Februari 1856.
Wil men 't nog doen? 't Is my wel. Men zal, na myn vertrek uit Lebak,
toch niet alle getuigen vermoord hebben! En al ware dit zoo... ik
ben tot dupliek bereid en gereed. Maar ik zou beginnen met de vraag:
waarom men vier jaar lang gezwegen heeft?
Dit zwygen veroordeelt! Op 't internationaal kongres, waar 't beschaafd
Europa kon geacht worden vertegenwoordigd te zyn, vraagde de heer
Dumonceau van Luik, of er onder de aanwezige Nederlanders niemand
opkwam tegen myn aanklacht? Hy zou dit betreuren, zeide hy, wyl dan
de vreemdelingen Nederland moesten verlaten onder den indruk dat ze
gastvryheid hadden genoten van roovers. Die vraag en die vrees waren
gepast en gegrond.
Na my sprak de heer Rochussen 'n redevoering uit, waarin hoofdzakelyk
werd betoogd dat Nederland veel voordeel trekt uit Indië, wat ik
volmondig toestem. De Indépendance, in den verkeerden waan dat de
heer Rochussen myn beschuldigingen wilde weerleggen, noemt die rede:
un discours ministre. De scherpte dezer kwalifikatie treft geen doel,
als men weet--zooals ik verzekeren kan--dat het voornemen des heeren
R. geenszins was om myn grieven te behandelen, evenmin als hy 't
verdedigen of vergoelyken op zich wilde nemen van de gruwelen die in
Indië plaats vinden. Dat die Staatsdienaar onmiddellyk na my optrad,
was toevallig, en 'n gevolg van de ordre du jour, gewyzigd trouwens
op 'n verzoek van den heer Povin van Brussel, die na my had moeten
spreken, maar aan den heer R. had verzocht te mogen ruilen van beurt.
De heer Rochussen heeft een statistisch-ekonomische bydrage geleverd,
en... en... ziedaar: ik geloof dat die oud-minister, wanneer hy de
zaken had aangeroerd, waarover ik klaag, aan myn kant zou geweest zyn,
en niet tegen my!
Ik blyf gelooven dat de heer Rochussen, die hart heeft in-plaats van
dordroge deugdzaamachtigheid, gehoor zou hebben gegeven aan Havelaar,
en dat er recht zou geschied zyn, indien hy gouverneur-generaal
ware geweest, in de dagen toen van Twist zich ter-ruste legde op
't christelyk hoofdkussen van al te goedkoopen vrede met z'n "Heer."
Neen, de heer Rochussen zou en zal my niet bestryden. Hy staat niet
vast genoeg in 't geloof om schelmery aantezien zonder wrevel of
om zonder wroeging party-te-trekken tegen iemand die opstaat tegen
schelmery. Om te slikken en te verteeren, wat zoo'n van Twist kan
verdragen, is godsdienst noodig, veel godsdienst... als in 't vers
voor die dame. (Idee 527).
En dat ook inderdaad de rede van den heer R. niet werd opgenomen als
antwoord op myn beschuldigingen, blykt onder anderen hieruit, dat 'n
hoofdambtenaar uit den Haag--de referendaris van Alphen, meen ik--met
zeker élan, het woord vraagde, en stamelend van drift, de hoop uitte:
"dat men my toch eens zou tegenspreken!"
Nu ja, dit hoopte ik al lang! Maar op-nieuw konstateer ik, dat men
't niet doet.
Het eenige wat men kan en durft, is onders'hands uittestrooien, dat
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Minnebrieven; Over Vrijen-Arbeid in Nederlandsch Indië; Indrukken van den dag - 23