Minnebrieven; Over Vrijen-Arbeid in Nederlandsch Indië; Indrukken van den dag - 12

Total number of words is 4517
Total number of unique words is 1508
38.6 of words are in the 2000 most common words
53.2 of words are in the 5000 most common words
61.2 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
dat alles te-vergeefs! De man heeft niet geantwoord. Dit is zyn zaak.
Maar 't is myn zaak te wyzen op den datum van dien brief. Ik schreef
dien in Januari 1858, dus byna twee jaren na m'n vertrek uit Lebak. Is
die dagteekening niet 'n bewys dat m'n deel met het handhaven van
recht, niet was 't maken van een naam?
En na dien brief wachtte ik weder twee jaren, voor ik den Max Havelaar
schreef. Ik was lang geperst, lang had ik getracht verbetering
aantebrengen zonder schandaal, lang had ik aan den anderen kant
beproefd myn gezin te bewaren voor hongersnood, voor ik 'n beroep
deed op de rechtvaardigheid van Koning en Natie. Jazelfs, toen de
Max Havelaar reeds geschreven, reeds gedeeltelyk gedrukt was, heb ik
my tot den Koning gewend met verzoek om herstel. Zelfs toen nog, als
deze had kunnen goedvinden verbetering te brengen in den ellendigen
toestand van Indië, had ik m'n boek verbrand. [69]
Ik zal dien brief later uitgeven, na nog eenmaal aan den Koning
geschreven te hebben.
Ik vraag daarin niet voor myzelf. Ik blyf vasthouden aan de reeds tot
den heer van Twist gerichte betuiging: anders dienen dan ik diende
te Lebak kan ik niet!
Maar ook de Koning kon niet besluiten krachtig integrypen in 't weefsel
van leugens en bedrog, dat den Nederlandschen naam eerlang maken zal
tot een walg der volken. Ik meen toch dat dit ingrypen een heerlyke
roeping zou geweest zyn voor 'n Koning!
En eerst na lang wachten op dat antwoord, na de volkomen zekerheid
dat dit antwoord niet komen zou, verscheen in Mei 1860 het boek over
de "koffiveilingen" dat, naar de uitdrukking van een Lid der Kamer,
'n "rilling deed gaan door het land".
Dit was zoo. Er is inderdaad 'n rilling door 't land gegaan. Maar
wanneer? In 1860. Dat is: vier jaren nadat ik, arm en onmachtig,
Lebak verliet met vrouw en kind.
Als een geduldige Javaan had ik my vier jaren laten mishandelen. Vier
jaren had ik van-dag tot-dag gestreden met kommer van heden, met
angst voor morgen, voor ik die rilling opwekte. Vier jaren lang was
Sjaalman bespot en gesard door Droogstoppel, voor Multatuli besloot
Havelaar's party tegen dien van Droogstoppel optenemen.
Dat ik 't toen deed, krachtig forsch... wie zal 't laken? Bovendien ik
ben zoo. Ik versta geen halve dingen. Dit zal men zien in de toekomst,
als ik 't leven houd. En al ware het... doch, neen, voor die toekomst
is gezorgd.
Vier jaren dus. Jaren van bittere smart. Vier moeielyke, zware jaren...
Zou ik zóólang gewacht hebben, als 't my ware te doen geweest om
opgang of schandaal?
Ik wenschte herstel van grieven voor m'n arme beschermelingen, en als
me dit gelukt ware, zou de Javaan zelf nooit hebben geweten wat-i my
te danken had, noch Nederland hoe ik, met al wat ik dierbaars had,
my opofferde voor zyn eer.
Maar, ik erken dit, zoowel voor als na 't schryven van den Max
Havelaar, bestond er vaak 'n andere reden die my noodzaakte te
zwygen. De ellendelingen die Indië verwoesten, hebben een bondgenoot
die dikwyls, ja meestal, de kracht heeft my de pen uit de hand te
slaan. De Natie weet dit, en schynt het goedtekeuren. Dit is hare
schande, de myne niet.
De naam van dien bondgenoot is: het gebrek. Niet altyd heb ik
papier. Niet altyd heb ik de stukken by me, waarin ik iets zou moeten
naslaan, daar 't meermalen gebeurt dat ik kist of koffer hier-of-daar
moest achterlaten omdat ik den prys van 't vervoer niet betalen
kan. Daaraan heeft nu byv. van Twist te danken dat ik niet in dit
stuk de namen opgeef van de 57 of 59 personen die met geeselslagen
van Pandeglang werden teruggedreven naar Lebak. Menigmaal heb ik geen
plaats waar ik me rustig kan neerzetten tot schryven. Heeft men dit
niet gelezen in de Minnebrieven... tusschen de regels vooral?
En eindelyk, meestal, ja altyd byna, wordt me elke voorkomende gedachte
weggestolen door 'n spook dat me in Gouverneur-Generaal kostuum,
of in de gestalte van een dikbuikig vry-arbeider, de sarrende vraag
voorhoudt: Wat zullen morgen uw kinderen eten? Waar zult ge uw gezin
huisvesten over een maand, over een week, over een dag?
Want meermalen is 't zoover geweest, dat die vraag 'n vraag was van
weken of dagen... ja, van uren!
In m'n Kruislied noem ik me taai. Ik zeg altyd de waarheid, en ook
daar zeide ik de waarheid: ik bèn taai.
Maar ik moet erkennen dat ik werk met tegenzin en inspanning... dat
ik zelfs niet werken kan in 't geheel, als my de gedachte overvalt
myn lief gezin uitgehongerd te zien, en omkomende van gebrek aan
's Heeren weg.
Overdryving, meent men? Eilieve, hoe zou 't anders zyn? Ik bezit niets,
en ontvang niets. En laat u nu eens voorleggen--ge hebt het recht
daartoe, Nederlanders--den Staat van Indische pensioenen, waarop posten
voorkomen, wat hooger dan eigenlyk behooren zou--zelfs zy erkennen
dit, die ze toelegden--omdat de betrokkene zekere betrekking NIET
bekleed heeft." Zóó staat er. Ga eens na welke sommen er jaarlyks op
uwe begrooting worden gebracht om menschen in het leven te houden,
die nooit iets belangryks uitvoerden, en wier geheel leven zonder
schâe voor iemand best achterwege had kunnen blyven. Tel eens hoeveel
gepensioneerde Slymeringen gy vetmest, en vraag dan uzelf af, of
't billyk is, dat ik van uur tot uur heb te worstelen met gebrek?
Overdryving? Ik antwoord nog-eens; hoe zou 't anders wezen kunnen? Ik
heb niets en ontvang niets. Maar als 't u moeite kost, lezer,
u duidelyk voortestellen hoe 'n vader gestemd is, die z'n gezin
moet voeden met niets... dan zal ik uw begrip te-hulp komen door
't vertoonen van 'n certificaat, waaruit blyken kan hoe eens 'n
Belgische dorpsburgemeester me twee dagen tyd gunde om te voorkomen
dat ik als vagebond met vrouw en kinderen door maréchaussées zou
worden weggevoerd over de grenzen...
Zie in zulke omstandigheden voel ik me "wat moê" zoo-als op 't slot
van m'n Kruislied!
Dit is weêr uwe schande, Nederlanders, en dit is niet myne
schande. Daarvan worstelt ge u niet los, als zoudt ge 't begin van
de week vastbidden en vastpreêken aan 't eind.
En wie nu meent dat ik genoegen schep in 't mededeelen van de ellende
die ik onderging omdat ik myn plicht deed--dat ik er trotsch op ben,
is waar!--bedenke hoe lang ik zweeg vóór ik iets openbaarde.
En dat ik eindelyk daarvan sprak, was om aantetoonen dat ik zeer
duur het recht heb gekocht en betaald, om meetespreken over de
vragen van den dag. Men onderzoeke eens nauwkeurig wat anderen
hebben betaald voor dat recht? Jazelfs, of zy iets betaald hebben,
iets ten-offer gebracht in 't geheel? En of niet vaak hunne opiniën
voordeel aanbrachten in-steê van offer te eischen?
DE KWESTIE OVER VRYEN ARBEID IS GEEN KWESTIE.
DE TEGENWOORDIGE AGITATIE OVER DE KOLONIALE ZAKEN IS EENE GEMAAKTE
AGITATIE.
De Geschiedenis leert ons dat overal waar groote bewegingen voor
de deur stonden, de leiders der algemeene belangen zich beyverden
byzaken voor-op te schuiven, om de aandacht der Natiën aftetrekken
van de hoofdzaak.
Dit noemen kleine bestuursmannen: Kunst van regeeren.
En vaak komt de loop der dingen de Regeeringen te hulp in 't
verschaffen van zulke afleidingen. Het volk bemerkt instinctmatig dat
alles niet is zoo-als 't behoort, en stelt zich, meer dan anders,
by elk opgeworpen denkbeeld de vraag voor: "zou dit misschien de
oorzaak myner malaise wezen?"
Nooit waren er zooveel staathuishoudkundige kwestiën aan de orde
van den dag, als kort voor de Fransche revolutie. Ik bedoel de
eerste, de ware, de voorloopster van de groote Wereldrevolutie die
onzen kinderen wacht, en waarby de hoofdvraag wezen zal: hebben
of niet hebben. Boeren-oorlogen en Jacqueriën zyn periodiek als de
saizoenen. Dit zal zoo blyven zoo lang menschen menschen zyn. En ook
zal men altyd blind genoeg wezen om die onvermydelyke schuddingen
niet te voorzien.
De wegbereiders van zulke revolutiën, zy die het eerst nieuwe
denkbeelden verkondigen, bedoelden juist niet altyd 'n omwenteling. Zy
waren, zoo-als ieder in zekeren zin, de uitdrukking van hun tyd. Zy
stuwden niet, ze werden aangetrokken. "l'Homme ne manque jamais aux
circonstances" heeft MONTESQUIEU gezegd, en wáár is het, even zeker
als dat er nooit lucht ontbreekt om de leegte aantevullen die ontstond
door verplaatsing van andere lucht. Maar diep ligt de waarheid van
MONTESQUIEU'S uitspraak niet. 't Is als-of men zeide: "geen muskaatnoot
zonder foelie." Ik geloof 't graag, 't is dezelfde vrucht.
Want zoodra 'n Volk behoefte voelt aan zekere indrukken zal dezelfde
oorzaak die deze behoefte te-weeg bracht, sommigen aanzetten tot
het meedeelen van die indrukken. De mannen die 'n omwenteling
vooraf-gingen, bewerkten die niet, maar werden, juist omgekeerd,
voortgebracht door dezelfde omstandigheden die de revolutie ten-gevolge
hadden. 't Is hier noch post, noch propter, 't is simul. Dit is even
begrypelyk als dat men geen scheepsbouwmeesters vindt in de bergen,
noch tuinlui op Nova Zembla.
Men zal dan ook kunnen opmerken dat de personen die vaak worden
aangezien als de bewerkers eener omwenteling, omdat ze kort te-voren
'n belangryke rol speelden, die belangrykheid inderdaad meer te
danken hadden aan de behoefte en de voorbeschiktheid des Volks om wat
nieuws te hooren, dat licht geven zou in de duisternis, dan wel aan
de onderwerpen die zy behandelen, of de inrichting die zy aanwyzen
als de juiste. Om zich hiervan te overtuigen, behoeft men de zaken
slechts te bezien van 'n later standpunt, als wanneer er een groot
verschil in 't oog springt tusschen den loop der gebeurtenissen,
en de meeningen of uitingen die de verandering van dien loop waren
voorafgegaan. De terreur der Fransche revolutie gelykt niets op
't Contrat Social van Rousseau.
Wanneer nu echter hervormers die ter-goeder-trouw zyn, een zoo
willigen bodem vinden voor nieuwe begrippen, onverschillig of hunne
ideën uitvoerbaar blyken of niet, onverschillig of ze voldoen aan
de behoefte des oogenbliks, en alleen omdat het Volk voelt: qu'il y
a quelque chose dans l'air--met hoeveel te-meer graagte dan zullen
opgeworpen twistpunten worden aangenomen, wanneer zy die ze opperen
niet ter goeder-trouw zyn, wanneer ze met meer of min kunst zulke
punten van geschil uitvinden, scheppen, op den voorgrond schuiven,
met het doel om 't Volk bezig te houden.
Dit nu, Nederlanders, is by u sedert jaren het geval.
Liever dan my te bepalen tot den kleinen kring onzer belangen, zou ik u
voorbeelden aanhalen uit de Wereldhistorie. Maar ik begryp dat ik beter
doe my te bepalen tot dingen die u meer van naby raken, en u klaar
voor den geest zullen liggen naar ik gis. Eén voorbeeld dus uit velen:
Herinnert ge u, Nederlanders, hoe men eenige jaren geleden u heeft
bezig-gehouden met indisch-muntstelsel en duitenplaatjes? Ge hebt
die plaatjes goedmoedig geslikt. Dáárover zyn wat verhandelingen
gehouden, wat brochures geschreven! Dááraan is wat geleerdheid en
redenary ten-koste gelegd! Men voedde u met millimeters van den
omtrek der indische guldens, gy ontbeet met beeldenaars, en uw
avondmaal vloeide over van circuleerende medium's. Hoe 't mogelyk
was, u zoo erg en zoo lang te bedriegen met 'n zaak zoo eenvoudig als
'n muntstelsel, begryp ik niet, maar gelukt is het. Eilieve, hoe is
die zaak, die belangryke zaak, waarvan 't wel of wee uwer indische
bezittingen scheen aftehangen, dan toch eindelyk uitgewezen? Weet ge
't wel eens? Dit moest ge toch weten, indien de vraag zoo belangryk
was als ze scheen in die dagen...
De opheldering dier muntkwestie is eenvoudig. Op den oogenblik toen
men u bezig-hield met koperen duiten, recepissen, zilvergehalte,
agio en dergelyke, was de Bevolking van Indië op 't punt uit te
bersten in algemeenen opstand, die dan ook partiëel uitgebroken is,
maar overal in bloed gesmoord.
Hebt ge 't niet in de couranten gezien hoe elke mail heldendaden
meêbrengt? En ziet ge niet tevens hoe er altyd-door meer
suppletie-troepen noodig zyn? Hebt ge er niet op gelet hoe men
in Europa te-kort schiet met werven, in-weerwil van 't bovenmatig
verhoogen der handgelden, en hoe men de beschermers en verdedigers
van Nederlandsche belangen weêr, als vroeger, moet zoeken in Afrika?
Zyn we ooit in vrede daarginder? Volgt niet oorlog op oorlog, roering
op roering, onrust op onrust?
Komt ge nooit op 't denkbeeld dat er wat verdachts is in die stereotype
telegrammen: "op Java volmaakte rust?"
Vindt ge 't niet vreemd dat de Landvoogden, die zoo met overstoorbare
eentonigheid die rustigheid proclameeren en telegrafeeren, altyd-door
méér soldaten noodig hebben om niet weggejaagd te worden?
Ziet ge, dit bevreemdt my. Dat men u bedriegen wil, heeft z'n
redenen. Dat ge zoo gemakkelyk toegeeft in dit bedrog, vind ik
zonderling en jammer.
Het aantal opgeworpen kwestiën waarmede men u aandachtig bezig-houdt,
is zeer groot, en daaronder behoort ook de vraag die thans in
Nederland aan de orde van den dag schynt; de vraag over Vryen-Arbeid
en Kultuurstelsel, waarvan die kibbelaryen over consignatiestelsel,
kultuur-emolumenten, enz. onderdeelen zyn.
De ware vraag van den dag is deze:
Wordt de Javaan mishandeld?
Zal hy dit voortdurend verdragen?
Wat moet er gedaan worden om een eind te maken aan die mishandeling?
Maar deze vragen legt men u niet voor. Er zal 'n tyd komen dat ge u
schamen zult over uw gebrek aan doorzicht. Het zal u onverklaarbaar
zyn dat ge u aanhoudend liet verlokken tot het behandelen van andere
vragen.
Want ik stelde u in-staat dit bedrog te doorzien en te ontwyken. In
den Max Havelaar heb ik aangetoond dat de Javaan mishandeld wordt. Wie
heeft dit weersproken? Dagbladen, tydschriften, brochures stelden
ten-klaarste in 't licht dat ik niet overdreven heb, dat ik beneden
de waarheid ben gebleven. Zie den Indiër, den Gids, het Neêrlandsch
Indisch tijdschrift... in 't kort, alle organen van de liberale
party. Of die organen zoo volmondig zouden verklaard hebben dat ik
de waarheid sprak, indien ze hadden geweten dat ik geen partyman was,
mag betwyfeld worden. Maar wat geschreven staat: staat geschreven. 't
Is zoo, ik ben beneden de waarheid gebleven. Ik vreesde en vermeed àl
de waarheid te zeggen, uit kunstgevoel. Ik wilde sympathie opwekken,
geen walging. En dit zou 't geval geweest zyn, indien ik, in-plaats
der eenvoudige geschiedenis van Saïdjah, de ellende geschetst had
van 'n hongersnood, zooals er van-tyd tot-tyd op Java voorkomt,
ten-gevolge der overdryving van 't Kultuurstelsel...
"Ziet ge wel, roept hier de Vry-arbeider... 't Kultuurstelsel!"
Een oogenblik, m'nheeren. Ik heb in Indië gruwelen gezien onder
Gouverneurs-Generaal van allerlei kleur, gruwelen waarmeê 't
Kultuurstelsel niets te maken had. In Lebak byv. werkte geen
Kultuurstelsel, en dáár was toch jaarlijks hongersnood. En ook
elders is de toestand van de Bevolking die overgeleverd wordt
aan Vry-arbeiders in compliciteit met de Hoofden, verre van
benydenswaardig. Of erger nog, ik heb dorpen gezien die uitgemoord
waren door zeeroovers, die alles meêvoerden wat kracht tot roeien had,
en een geslacht achterlieten wat tot roeien te zwak was. Hierby immers
komt noch Stelsel van kultuur, noch Vrye-arbeid te-pas, niet waar!
Waarlyk, m'nheeren partymannen, gy hebt het recht niet, elkaêr
aanteklagen. Ik heb het recht u beiden te roepen voor de rechtbank
der openbare meening. En dit doe ik. My zult ge niet afleiden met uw
duitenplatery over Vry-arbeid of Consignatiestelsel...
"Onder uwe leiding is de Javaan bestolen, mishandeld, vermoord,
dit kan ik bewyzen!"
Zoo spreekt de liberaal tot den behouder.
"Ik zeg dat de Javaan mishandeld en vermoord wordt onder uwe
leiding... dit kan ik bewyzen!"
Zoo antwoordt de behouder den liberaal. En vervolgens:
"Gy zyt oorzaak dat Indië voor ons zal verloren gaan! Als we Indië
verliezen, is 't uwe schuld!"
"Neen, uwe schuld!"
"Neen, uwe... sjt! Daar komt het volk aan... ik zeide dan, m'nheer,
dat uwe begrippen over Vryen-arbeid..."
"Juist! Ik meen dan dat die cyfers in 't boek van Money..."
"Inderdaad! Maar lees een Say, Malthus, Scialoia ... En let eens op
de opinie van den geachten spreker uit ..."
En 't Volk gaat naar-huis, en meent in z'n onnoozelheid dat de Heeren
'n verschil van opinie hebben over Staathuishoudkunde.
En 't Volk neemt het voorgegoocheld onderwerp voor 't ware, en koopt
zich 'n boekje van Money, en gelooft aandeel te nemen in de behandeling
der publieke zaak, door 't narekenen van de cyfers die daarin staan.
En alzoo... wat te-huis hooren zou voor een crimineele rechtbank,
wordt behandeld als diepzinnig systeem van bestuur, en de hoofdzaak,
de ware eenige hoofdzaak is weer gesmoord voor 'n tyd!
Voor den honderdsten keer: de kwestie over Vryen-arbeid is geen
kwestie! Het eindeloos gekibbel daarover is slechts de dwaalweg
waarop 't Volk zich laat brengen door de slotwoorden van de heeren die
bezig waren zich vice versa te beschuldigen van diefstal en doodslag,
maar gaarne hun linge sale willen wasschen en famille, en daarna aan
't Volk wat opgeworpen verschilpunten ten-beste geven. Aan 't Volk,
dat ten-laatste--al waar 't uit zucht tot verandering alleen--die
schandalen niet verdragen zou. Het wachtwoord van die heeren is:
zwygen!
En ik sprak hier niet van Ministers alleen. Ik vraag u, lezer, of
't niet in de rede zou gelegen hebben dat men in de Tweede Kamer--of
ook in de Eerste, waarom niet?--aan de Regeering had gevraagd of
de Max Havelaar waarheid bevat? We hebben behoudende en liberale
ministeriën gehad sedert de verschyning van dat boek, maar geen
opposant heeft aan 'n behoudende Regeering, geen behouder heeft aan
'n liberaal bewind durven vragen of ik de waarheid gezegd had. Ieder
voelde dat het antwoord even nadeelig luiden zou voor z'n eigen party
als voor de vyandelyke. Ieder begreep dat er niets viel te winnen door
't staven van beschuldigingen, die terstond daarop met gelyk recht
zouden worden ingebracht tegen hemzelf. 't Scheelt me weinig of ik
triviaal schyn... ik neem m'n uitdrukkingen waar ik ze vind ... Het
volk zal my verstaan: 't is diefje met diefjes maat!
Dit komt er van, kiezers, wanneer ge u niet bemoeit met uw zaken.
Zwygen dus, smoren!
Ja, smoren! Maar toch zyn er enfants terribles die in de hitte van den
stryd geen acht-geven op 't sjt! dat het Volk moest buitensluiten van
de waarheid. Onlangs by de behandeling der koloniale begrooting heeft
men elkaêr over-en-weer Droogstoppel genoemd. Men kan 't nalezen in
't verslag der zittingen van de Tweede-Kamer.
Droogstoppel nu--ik heb dien man gemaakt, ik heb 't recht te zeggen
hoe, wat en wie hy is--Droogstoppel is de gemeene dief, minus den
moed om intebreken. Droogstoppel is de Fariseër die weduwen en weezen
op-eet, en kushandjes toewerpt aan 'n eigengemaakt godje dat hem
helpt in de digestie. Droogstoppel is de bloedzuiger die opzwelt
van onrechtvaardig verkregen goed, maar 'n veerkrachtige magerheid
bewaart om z'n vooze opgeblazenheid binnentepersen door de enge
poort. Droogstoppel is de femelende laffe gierige schriftuurlijke
gauwdief...
Eilieve, ik heb vergeten te zeggen of Droogstoppel liberaal of
behoudend is...
In de Kamer heeft men de goedheid gehad deze gaping aan-te-vullen.
Liberalen hebben tot behouders gezegd:
"gy Droogstoppel!"
En behouders hebben geantwoord:
"Droogstoppel, gy!"
En ik? Wat ik antwoord?
Ach, ik zie in dat ik 'n profetischen geest had op het oogenblik
toen ik in de Minnebrieven de vertelling gaf van 'n paar twisters op
Amboina, die elkaêr onaangenaam hadden bejegend. "Ga gerust naar huis,
o Jozef en Abraham ... of Ezechiël, gy beiden hebt volkomen gelyk!"
Ik verklaar overigens my geheel te vereenigen met de opinie van den
heer Wintgens, die de vraag deed, of niet de ergste Droogstoppels de
zoogenaamde vry-arbeiders waren, wyl ze den Javaan meer rechtstreeks
uitzuigen dan hun confraters op de Lauriergracht?
Ik zeg volmondig ja op die vraag.--Maar ik constateer tevens dat de
heer Wintgens, door z'n superlatieven gradus--"of dat niet de ergste
Droogstoppels waren?"--zich beweegt in den omtrek der paragrafen onzer
schoolboekjes, waar boven stond, "over de trappen van vergelyking"
en dat hier dus maar sprake is van wat meer of min Droogstoppelig...
Nederlanders, ge staat my toe, hoop ik, voor Droogstoppel te lezen:
Ellendeling? Welnu, in uwe Vertegenwoordigende Kamers is de vraag
geopperd: onder welke der beide dusgenoemde Staatspartyen, de ergste
ellendelingen zyn.
Wat geschreven staat, staat geschreven. Het byblad, waarin deze vraag
voorkomt, zal wel reeds gedrukt en verspreid wezen. En al ware dit
zoo niet, de vraag wordt meêgedeeld in de verkorte verslagen die
de dagbladen van de zittingen gaven, waarin de koloniale begrooting
is behandeld.
Ik tart de leden der Staten-Generaal die te vernietigen, en voor 't
Nageslacht te verbergen dat in 1861 in hunne vergadering de vraag
geopperd is, welk staatkundig gedeelte des Nederlandschen Volks
't meest productief was in huichelende gauwdieven.
Ja, dat zyn de enfants terribles van de partyen! En men meene niet
dat dit 'n toeval was, 'n lapsus linguae, 'n oratorische wending van
den heer Wintgens... volstrekt niet. Herhaaldelyk is 't scheldwoord
Droogstoppel--dat is: ellendeling--over-en-weer gebruikt. Ik heb dit
woord in 'n zeer verkort verslag der zittingen, tien of twaalf malen
gevonden in één alinea. 't Is zelfs ontelbare malen gebruikt door
den heer P. Myer, den man die 'n zoo hoog pensioen trekt: "omdat
hy--ik citeer--zekere betrekking niet bekleed heeft." En ook na den
Heer Wintgens hebben weer anderen zich beyverd aantetoonen dat de
Droogstoppels ...
O God, O God, is 't genoeg, Nederlanders? My is 't te veel.
Had ik niet recht, Hamlets uitroep te kiezen tot motto dezer
brochure? Waarlyk:
There is something rotten in the state!
Maar, zeggen misschien sommigen, wat is dan toch dat Kultuurstelsel,
wat verstaat men onder Vryen-arbeid?
Ik weet dat deze vraag nog altyd door velen gedaan wordt, en dit is
'n bewys te-meer van de waarheid myner stelling dat de voorgewende
punten van verschil niet raken aan de hoofdzaak. Als er waarheid lag
in al de beweringen vóór en tegen die systemen van Indisch bestuur,
zou men, na al wat daarover is gesproken en geschreven, nu dan toch
wel zóóver gevorderd zyn, dat men wist waarover de kwestie liep. En
dit is het geval niet. Er is zorg gedragen de zaak zoo te verwarren,
dat de goê-gemeente zich verliest in 'n zee van kunsttermen over
staathuishoudkundige wysheid, en moedeloos tot het besluit komt, de
heeren moeten 't weten! Ja, en dan hebben de "heeren" weêr loisir om
't gesprek voorttezetten over de zaak die hen bezig-hield, toen 't
Volk er bykwam: over de mishandeling van den Javaan, en den opstand
die daarvan 't gevolg wezen moet.
Toen ik den Max Havelaar schreef, dacht ik niet aan vryen arbeid. Ik
behandelde daarin 'n hoofdzaak, en het heeft my zeer verwonderd dat
boek te zien misbruiken als 'n wapen tegen het Kultuurstelsel. Zelfs
in 't buitenland is men in die dwaling vervallen. In den Annuaire
des deux Mondes van 1860, wordt myn werk behandeld als 'n pleidooi
voor Vryen-arbeid, dat het zyne toebracht tot den val van 'n
behoudend--kultuurstelselig--ministerie. En 't een, en 't ander is
onjuist. Ik heb noch in den Havelaar, noch later, my ingelaten met
de voddige voorgehuichelde geschilpunten die men in den Haag gebruikt
om ministeriën te ondermynen. Even als ik ieder mensch goed noem die
goed handelt, zonder te vragen naar z'n geloof, evenzoo zou ik 'n
Minister aanhangen die rechtvaardigheid beoefent, onverschillig of-i
oude stelsels aankleeft, of nieuwe verkondigt. Die rechtvaardigheid
nu heb ik tot-nog-toe zoowel aan de zyde van 't behoud, als aan den
kant der zoogenoemde liberalen tevergeefs gezocht. En zoolang dit niet
verandert, is 't me onverschillig wie er regeert. En den Javaan ook.
Geheel alleen echter sta ik niet met m'n opinie over de ledigheid,
de nutteloosheid, de ontydigheid der kwestiën van den dag. Ik las in
'n brochure, onlangs uitgekomen by Günst te Amsterdam [70] de volgende
eenvoudige maar veel beteekenende woorden:
«Stel u eens voor, geachte lezer»--men ziet dat de brochure niet van
my is--«dat in een land waar de openbare wegen zeer onveilig gemaakt
worden door bandieten, die op eene ongehoord brutale wyze schatting
van de reizigers vorderen, en soms nog wel een weinig verder gaan
in hunne willekeur, de vraag by de vertegenwoordiging ontstond, in
hoever het wenschelyk zou wezen, om byv. de tollen der openbare wegen
afteschaffen, en dat dáárover eindelooze discussiën gevoerd werden,
zonder dat er door een enkel lid de wensch geuit werd iets te doen
tot beveiliging van den eigendom en den persoon des reizigers.
Nederlanders! Wilt gy dat die toestand op Java voortduurt? Wilt gy
dat de wetten en reglementen die daar zyn om den armen Javaan te
beschermen, onuitgevoerd blyven?»
Juist! Die wetten en reglementen bestaan, maar ze worden ter-zy
gelegd. Dagelyks worden ze geschonden en verkracht. Het "schipperen"
dat is: het oogluikend toelaten van geweldenary, roof en moord, wordt
geprezen en beloond. Zie Slymering. Het te-keer gaan van die misdaden
wordt beschouwd als onbekwaamheid, als excentriciteit, en gestraft met
een straf die te zwaar wezen zou voor de misdaden zelf. Zie Havelaar.
Dit is de zaak, dit alleen! Al het overige is van zeer ondergeschikt
belang.
En alweêr sta ik niet geheel alleen met deze meening. Ik lees in een
der pikante mededeelingen van Hagiosmandre [71] eenige regelen die met
weinig omslag aantoonen hoe gezocht de kwestie is over Vryen-arbeid
en Kultuurstelsel:
«Ministers en Kamerleden praten veel, verschrikkelijk veel over
cultuurstelsel, vrijen arbeid; doch de vraag:
"Wordt de Javaan mishandeld?"
komt niet ter sprake.
Een lang met de Javanen omgegaan hebbende ambtenaar schrijft mij:
«De Javaan is in zooverre een mensch als een ander, dat hij liever veel
geld heeft dan weinig--liever een goed huis dan een slecht,--liever
welvaart dan armoede.
«Die voorkeur voor bien être zou hem doen werken uit vrije keuze,
wanneer door dat werk die welvaart kon verkregen worden.
«Maar!... hij is er aan gewoon, dat men hem het bespaarde, het
overgewonnene afneemt;--of liever dat men het niet eens zoover laat
komen dat er iets af te nemen valt.--Hij is arm en blijft arm.
«Het is althans nooit bewezen dat hij niet vrijwillig werken zou,
wanneer er op Java veiligheid bestond voor personen en goederen.
«Dit nu schijnt er niet te bestaan, of liever, volgens den Max Havelaar
ontbreekt er geheel.
«En vóor dat dit hersteld wordt, is het dwaasheid te spreken over
vrijen arbeid."
Laat er een moreel, intègre bestuur heerschen in Indie, en in den
Haag, betreffende dat heerlijke land, en dan zal 't blijken of de
Javaan vrijwillig wil arbeiden.
Ei, zegt men, dat is gemakkelijk voorgeschreven. Hoe moet men doen,
om zekerheid te hebben dat er intègre bestuurd wordt?
Dat is zeer moeijelijk;--maar zeker is 't onmogelijk zoolang men
Havelaar geen regt doet op eene wijze, welke aantoont dat men waarheid
en rechtvaardigheid wil.
Zoolang Havelaar niet gerehabiliteerd of veroordeeld is, zijn Kamers,
ministers en gouverneurs-generaal zedelijk verantwoordelijk voor alles,
wat in den Havelaar is gewraakt.
Of het goede bereikt zal worden door hem te steunen, is de
vraag. Maar... dat het kwade wordt gesteund, zoolang geen onderzoek
daaromtrent plaats heeft, is zeker.
Welk besturend beambte zal op Java zijn plicht durven doen, als hij
hoort hoe Max Havelaar en de zijnen leden en lijden moeten, omdat
hij zijn plicht vervulde?
Immers toch, zoolang het niet uitgemaakt is, dat hij onwaarheid
vertelde, moet men de feiten, die hij met autentieke stukken staaft,
als waar erkennen.»
Er schynen dus ook anderen moê te wezen van 't gekibbel over
byzaken. Die "anderen" vormen voor als-nog de minderheid. Maar hun
getal zal aangroeien door overloopers uit de beide partijen, die
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Minnebrieven; Over Vrijen-Arbeid in Nederlandsch Indië; Indrukken van den dag - 13