Minnebrieven; Over Vrijen-Arbeid in Nederlandsch Indië; Indrukken van den dag - 23

Total number of words is 4245
Total number of unique words is 1422
38.1 of words are in the 2000 most common words
54.2 of words are in the 5000 most common words
63.0 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
"die Havelaar zoo 'n byzonder slecht mensch is." Dit is wat al te
gemakkelyk, vind ik. Nederlanders! Zult ge dan nooit wakker worden?
[53] De hier bedoelde brief is die welke later in de Verspreide
Stukken is opgenomen.
[54] Zie 't boek over de Veilingen, pag. 93. Men vergelyke overigens
alle antwoorden van den kontroleur met dat boek, voor zooveel de
hoofdzaken aangaat. Wie nog twyfelt heeft belang by twyfel en liegt
uit dat belang.
[55] Een inlandsch beambte die den Regent ter-zyde staat, en in casu
diens vertrouweling was.
[56] «Nog nooit heeft eenig heer aldus gesproken.»
[57] Mr. P. Myer.
[58] Zie hier wat prof. Veth hiervan zegt in den Gids van Augustus
1863.
«Sedert heeft Havelaar met de zynen gebrek geleden, hy is het voorwerp
geworden van den smaad der Droogstoppels--want de Droogstoppels in
Nederland maken altyd gemeene zaak met de Slymeringen in Indië--hy
is geworden: Multatuli, niet alleen in aangenomen naam, maar inderdaad.
«En wat bewyst nu het feit, dat, na zyn ontslag, werkelyk een
onderzoek naar de knevelaryen in het Regentschap Lebak plaats had,
dat de Regent een scherpe vermaning ontving, en eenige mindere hoofden
werden afgezet?
«Primo: de waarheid van het spreekwoord, dat de kleine dieven gehangen
worden, terwyl men de groote laat loopen.
«Secundo: dat de zaak te veel ruchtbaarheid had verkregen om nu nog
gesmoord te worden.
«Tertio: dat de knevelary in Lebak al zeer erg moet geweest zyn,
wanneer zelfs een Resident, die zoo gaarne schipperde, en zoo ongaarne
een inlandsch hoofd vervolgde, constateren moest, dat er werkelyk
reden tot klagen bestond, en by gevolg
«Quarto: dat Havelaar volkomen gelyk had."
[59] Brief aan de Kiezers te Amsterdam, by J. H. de Ruyter.
[60] (Noot van 1865) «Help ons hierin, dan beloof ik u de stem van
dat of dat geacht lid voor die zaak!" Verbeeld u het lid eener jury,
die tot 'n kollega zei: «help my dezen man hangen, dan zal ik u helpen
aan 't geeselen van dien ander?"
[61] (Noot van 1865). Ik citeer! Hoe ik denk over dien esprit de
clocher, moge uit het volgende blyken. In 'n Friesche courant lezende
dat men my had voorgesteld tot kandidaat, onder verzekering dat ik 'n
kordate Fries was, heb ik terstond tegen die eer geprotesteerd. Kordaat
beweer ik te zyn--en ik zal 't toonen--maar 'n Fries ben ik niet. Er is
'n kreet van verwondering opgegaan, toen ik daarop betuigde: «Fries
of geen Fries, dat is hetzelfde. Ik zou m'n votum weigeren aan 'n
wet ter bescherming van de Jenever, al ware ik met algemeene stemmen
gekozen te Schiedam." Zie Leeuwarder Courant, 30 Oktober 1860.
[62] Havelaar, 1 Deel, pag. 100, uitgave 1860. Latere uitgaven van
dat werk heb ik nooit onder de oogen gekregen (noot van 1873).
De aangehaalde zinsnede komt in deze uitgaaf voor op blz. 65 van den
Max Havelaar.
[63] De hier bedoelde brief is herhaaldelyk gedrukt, en komt in deze
uitgaaf voor in 't volgende deel onder de «Verspreide Stukken».
[64] De titel is Gouverneur-Generaal... enz., opperbevelhebber
van Zs. Ms. Land- en Zeemacht, beoosten de Kaap de Goede Hoop. De
rang is of schynt officiëel nagenoeg geassimileerd aan dien van
Luitenant-Generaal, maar ten-onrechte. Want de Luitenant-Generaal,
Kommandant van 't leger, en de Vice-Admiraal, Kommandant der Zeemacht,
staat onder dien Gouverneur. De laatste behoudens eenige directe
ondergeschiktheid van meest administratieven aard, aan den Minister
van Marine.
De juiste titel van den Landvoogd in Indië zou wezen: Luitenant des
Konings of Onder-Koning, met Maarschalksrang.
Ik begryp dus niet waarom jongelui die eerzucht gevoelen en begeerte
naar 'n Maarschalkstaf, hun carrière ontvangen te Willemsoord of te
Breda. De weg tot het hoogste militair Kommandement in den Staat, leidt
door den corridor van een prokureurskantoor... of gekker nog: men is
in Indië vyf jaren lang geplaagd geweest met een Gouverneur-Generaal
die z'n loopbaan begon met 'n mislukt examen voor schoolmeester van
den laagsten rang. Zoo springen de Haagsche cliques om met de hoogste
belangen van den Staat.
Ik sta volstrekt niet de leer voor, dat men te vragen hebbe: «hoe en
waar heb gy geleerd?» Wie wat weet, wie wat kan, wie wat is vooral,
behoeft geen certificaat van oorsprong. Daarvoor geldt in zoo'n
geval, het genie. Heeft men ooit daarnaar gevraagd? Dit betwyfel
ik, en niemand beweerde dit ook. Voor Gouverneur-Generaal, Minister
en... Volksvertegenwoordiger schynt men den eersten den besten te
kunnen gebruiken.
[65] Havelaar, blz. 247.
[66] Minnebrieven, pag. 111 en vlg.
[67] «Ik vraag of ik op 29 Maart onwaarheden in myn belang kon vorderen
van een ambtenaar, wien ik den 5den te-voren den brief schreef No. 97?»
[Brief aan den Gouv. Gen. in ruste].
Om te beoordeelen of 't mogelyk was dat iemand my het hof maakte met
onwaarheden, leze men voorts den brief aan den Kontrôleur, die voorkomt
in den Havelaar, pag. 169. Ik stel voor, den brief te doen opnemen in
't Regeerings-Reglement, om den Gouverneur-Generaal te dienen als
handleiding tot het bekomen van eenige kennis der waarheid. Maar er
is eigen onderzoek ook noodig, anders helpt het niet veel.
[68] In 't officiëel Regeerings-verslag over 1856 worden die knoeieryen
te Lebak erkend, maar men vermydt, met de oneerlykheid die ik byna
zonder uitzondering overal ontmoet, my te noemen. De ontdekking wordt
daar voorgedragen als vigilantie van de Regeering.
[69] Ik had m'n manuscript niet aan den Heer van Lennep verkocht. Ik
en niet hy, had de beschikking over myn werk. Ik heb 'n brief van
dien heer, waarin hy 't voortgaan met drukken laat afhangen van het
antwoord dat ik van den Koning wachtte.
Indien dus de Koning geantwoord had, indien dat antwoord geweest was
zoo-als ik verlangde, dan zou de Max Havelaar niet verschenen zyn.
Het voorgeven van den heer van Lennep dat hy eigenaar was van 't
kopierecht, is van later datum, en van later uitvinding.
Ik heb in de eerste instantie het proces over die zaak verloren. En
te-recht. Wanneer ik zitting had gehad in de Arrond. Rechtbank te
Amsterdam, zou ik niet anders gestemd hebben. Voor de rechtbank
immers is slechts gewezen op 'n stuk waarin ik verklaarde myn boek
in vollen eigendom aftestaan aan den heer van Lennep. Maar de wyze
waarop die heer dat stuk had in handen gekregen, namelyk: «OM NU MET
EEN UITGEVER EEN CONTRACT TE KUNNEN SLUITEN» is niet aangeroerd.
Overeenkomsten, aangegaan ten gevolge van... neen, neen... dat
wetsartikel--tevens 'n artikel uit het wetboek van eenvoudige
eerlykheid--zal ik aanhalen by de behandeling myner zaak in appèl.
Appelleeren? Ja. Maar voor 'n Gerechtshof niet. Ik heb geen geld.
Maar ik zal appelleeren voor de rechtbank der publieke opinie. En
dáár zal ik winnen, Mr. van Lennep!
Wat zou 't bovendien baten of ik die zaak won voor een gerechtshof? Een
gunstig vonnis zou den heer van Lennep noodzaken my de behaalde winst
uit te betalen, en dit is myn zoeken niet. Ik heb den Max Havelaar
niet geschreven om geld te winnen. De hoofdzaak is dat door hoogen
prys en trage verspreiding, het juiste oogenblik is verstreken om
'n beroep te doen op 't Volk. Dat oogenblik kan geen gerechtshof my
teruggeven ((Eenige toelichting van deze zaak is te vinden in Ideën
287 en 288, vooral in de by 't laatste nummer in den vyfden druk
gevoegde noot. (1873).)) (1866).
[70] Nederland en Max Havelaar door Philoverax.
[71] Handels- en Effectenblad, 6 December 1861.
[72] Aan deze brochure wedervaart de hooge eer te worden uitgegeven
door denzelfden man die voor het eerst "le Testament du Curé Meslier"
doet drukken. Ik beschouw dit als 'n gunstig omen.
Maar dat Meslier wachtte tot-i dood was, voor hy de waarheid
verkondigde, neem ik hem kwalyk. (1862).
[73] Zie z'n aanteekeningen op den Bybel (1862).
[74] Voor hen die zoo gaarne my willen doen doorgaan voor een opposant
quand même, voor een wargeest, voor een afbreker, moet het lastig
wezen te ontwaren dat ik, nu reeds meer dan twee jaren geleden, na
den dood van heer Stolte, van een behouder dus, de verkiezing heb
aangeraden van iemand in zynen geest. (1862)
[75] Dit wordt inderdaad gezegd in een Haagsch krantje. Den naam van
't blad weet ik niet. Het is dezelfde courant die m'n heele redeneering
over 't cyfer van wat er wordt gestolen onder één Gouverneur-Generaal
die z'n plicht niet doet, zoo triumfantelyk omver gooit met 'n paar
regeltjes. Hoe die krant over logica denkt, gaat me niet aan. Maar
gissende dat sommige--velen misschien--even als die krant meenen dat
ik overdreef, omdat ze belang hebben by die meening, verbind ik my
op die zaak terugtekomen. En met genoegen. (1862)
[76] Dit zeide hy in de Amsterdamsche Courant van ruim twee jaar
geleden, die ik reeds aanhaalde. En hy zeide 't later dikwyls, maar
altyd te-vergeefs. 't Was te eenvoudig. (1862).
[77] Ik weet dat velen die onderworpenheid aanvoeren als 'n bewys voor
't gevaarlyke om 'n Hoofd te straffen. Hierin ligt 'n dwaling die ik
releveeren zal in m'n Ideën (1862).
[78] Napoleon op St. Helena.
[79] Sieur was de titel waarmee sommige beambten der "edele"
compagnie werden aangesproken. Heer, mynheer was hooger. Zie
Valentyn. Een dominee was volgens hem 'n heer, geloof ik, en Valentyn
was dominee. Voor wien 't aardig vindt, vertel ik hierby dat ik te
Ambon in Valentyn's huis gewoond heb. Althans op myn huis sloegen
al de afmetingen die hy in z'n bekend werk opgeeft als maat van
't zyne. Ook straat en buurt klopten. Men vindt over 't geheel in
de Molukken veel meer herinneringen aan de oude Compagnie, dan te
Batavia of elders op Java.
[80] Kennis, wetenschap en bekwaamheid. Lezer, vraag eens een uwer
Indische kennissen de instructie voor de Kontroleurs by de Landelyke
inkomsten op Java, ter-inzage. Dit is 'n merkwaardig stuk. Het zal
u eenig denkbeeld geven van wat er in Indië moet gedaan worden om de
zaken gaande te houden. (1862)
[81] Het is op dien oogenblik, het is in de toen by my bestaande
meening: dat de Heer van Twist waarheid WILDE, dat ik me voornam
hem waarheid te geven. Uit dat voornemen is de Havelaarszaak
voortgekomen. Men leze over dit gedeelte der geschiedenis myner
denkbeelden de indrukken die Havelaar bezielden by 't aangaan van
den stryd waarin hy meende een bondgenoot te hebben. (1862.)
[82] (Noot van 1875). Deze inleiding tot den brief aan G. G. in ruste
is van 1865.
[83] (Noot van 1875.) Dit stuk verscheen eenige maanden na den
Havelaar, doch vóór Minnebrieven. Deze opmerking diene tot opheldering
van den toon. In diepen kommer zaten ik en de mynen te wachten op den
uitslag van m'n bitter protest. In-plaats daarvan vernam ik dat de
Havelaar zoo "mooi" was. Dat men dien "met byzonder genoegen gelezen
had." En... we leden gebrek! Toch zal men in 't nu volgende stuk
nog altyd meer droefheid ontwaren, dan verachting. Hiertoe namelyk
meende ik eerst gerechtigd te zyn, nadat ik ondervonden had dat ook
de uitgave van dezen brief aan Van Twist zonder 't minste gevolg was
gebleven. Vandaar de toon der inleiding van de Minnebrieven. Men meene
evenwel niet dat ik beweer in deze weinige woorden m'n verachting
voor Publiek volkomen gerechtvaardigd te hebben. Misschien is dit
zoo, doch wáárlyk voel ik me in staat meer te leveren! Het relaas der
schurkeryen waarmee men geslaagd is, zooveel jaren lang m'n pogingen
te verydelen, zou boekdeelen vullen. De oorzaak die me terug houdt
van volledige openbaring, ligt... in kunstbesef. 't Zou me onmogelyk
wezen 'n "mooi boek" samentestellen uit 'n eentonige aaneenschakeling
van vilénie, als die welke my van de Nederlandsche Natie te-beurt
viel. Er ware veel goeds te bereiken geweest met 'n klein deel der
inspanning die van officieelen en partikulieren kant is aangewend om my
't leven--d. i. den arbeid!--onmogelyk te maken.
Tot zulke openbaring voel ik thans,--1875--te minder lust, omdat ik,
na de edele poging van den heer Mr. Vosmaer, meen gegronde hoop te
mogen voeden op verandering. Het boekjen "Een zaaier" is 'n GOEDE
DAAD, waarvoor de Natie niet minder dan ikzelf den moedigen dichter
grooten dank verschuldigd is.
[84] (Noot van 1865). Het zal wel onnoodig wezen, uittewyden over
de toepassing der aangehaalde stukken. Ik hoop lezers te vinden,
die deze toepassing weten te maken zonder myn hulp. Zeer dikwyls
echter werd m'n hoop te dien aanzien teleurgesteld. Ervaringen van
dezen aard gaven my de verdrietige IDEËN 502 en 523 in de pen.
[85] (Noot van 1865.) Ou--voeg ik er by--qui doivent toute leur
considération à leur fortune, bien ou mal acquise. 't Is inderdaad
schandelyk, dat juist zulke personen in Nederland geëerd zyn, die
aan de misbruiken welke bestreden moeten worden, hun fortuin, en
de daaruit voortvloeiende verheffing te danken hebben. Duymaer van
Twist zou niet gekozen kunnen worden tot lid der Eerste-Kamer, als-i
niet behoorde tot de hoogstaangeslagenen, dat is: tot de ryksten in
den lande. En dat hy ryk is, heeft-i te danken aan de lauwheid der
Natie, die 't duldt dat hy zyn overgespaard geld behoudt, in-stee van
't hem aftenemen ter gedeeltelyke vergoeding van de schade die zoo
velen hebben geleden onder en door zyn wanbestuur. Erger nog: Fransen
van de Putte, de ryk geworden kontraktant en vry-arbeider--men zegt,
dat-i drie millioen wist te halen uit Javanen-arbeid, in slechts elf
jaren tyds, en al zy 't iets minder, toch is 't zeker dat het zeer
veel is--die v. d. Putte is Minister van Koloniën!
[86] (Noot van 1865). 't Is om jaloers te worden op China! Daar
immers zou voor den naïven menschenvriend hoop kunnen bestaan op
verbetering, indien hy slagen mocht in 't doordringen tot den Keizer,
die slechts bedrogen is door «leugenachtige rapporten» en misschien
zich zou verplicht voelen iets te doen tot herstel, indien men hem
het leugenachtige van die rapporten had aangetoond. Ik denk dat de
drukpers in China niet vry is. Dit is 'n bemoedigend denkbeeld voor
'n chineeschen menschenvriend. Hy kan zich troosten met de gedachte:
Als de Keizer 't wist, wie weet òf er geen recht geschiedde!
Maar wat men te denken hebbe van 'n land, waar de gansche Natie
rilt, zonder dat iemand 'n hand uitsteekt tot herstel, ook hy niet,
die volgens alle mogelyke grondwetten van eerlykheid en menschelyk
gevoel zou geroepen zyn om z'n onderdanen geluk te geven zooveel in
z'n vermogen is ... och, 't is te verdrietig om er aan te denken.
Wat helpt een vrye drukpers, als men niet leest? Wat helpt het lezen,
als men slechts rilt? Wat helpt het rillen, als men niet handelt?
Maar ik dacht hieraan niet, toen ik den Havelaar schreef! Ik bedroog my
met de Chineesche hoop: dat het «Keizerlyk kabinet» bedrogen was door
valsche rapporten, en met dankbaarheid de gelegenheid zou aangrypen
om eens iets wáárs te nemen.
Ik heb 't niet verder kunnen brengen dan den minister Thorbecke te
dwingen tot de erkenning: dat er besmetting heerschte in de politiek
van den Staat." Zoo'n verklaring is niet zeer aangenaam voor den
patiënt! Vooral wanneer hy daarna zoo zorgvuldig wordt verpleegd
ter genezing, als we na 't oprichten van de liberale malzapotheek
ondervonden hebben! Ik ben zoo vry te gelooven dat er zelfs in China
iets anders zou gevolgd zyn op zoo'n rilling, dan 't verruilen alleen
van m'nheer Malz-Bruggeman, tegen m'nheer Malz-Hof en konsorten.
[87] (Noot van 1865) Toen ik Duymaer v. Twist in de gelegenheid stelde
te weten wat hy sedert lang had moeten weten--daarvoor betaalde hem de
Natie!--was hy verrast, en: Dieu nous garde d'une idée imprévue. Ik
ben zoo vry te gelooven wel eens meer denkbeelden te hebben gehad,
die verrassend zouden wezen voor zoo'n ordinair wezen. Toch liet
ik die verrassing gelden als verlichtende omstandigheid. Voor twee
tonnen gouds in 't jaar kan men geen held verlangen! In-weerwil van
z'n allergemeenste ordinairheid, hield ik van Twist voor eerlyk. Men
ontwaart dit uit het stuk dat nu volgt. En zelfs nog in den Havelaar
heb ik den man met meer verschooning behandeld dan hy verdiende. Wat
men te denken hebbe van de eerlykheid des mans die na 't ontvangen van
den bovenstaanden brief, nà 't verschynen van Havelaar, Vry-Arbeid en
Minnebrieven, geen aandrang voelde tot herstel--voor zooveel mogelyk
althans!--van wat hy misdreven had, dit laat ik over aan 't oordeel
van elken lezer ... die lezen kan.
[88] (Noot van 1865.) Het uitgeven der bylagen die dezen brief
vergezelden, is me op dit oogenblik te omslachtig. En ze zyn niet
noodig, vind ik, na 't zwygen van van Twist. Durft hy beweren dat die
bylagen niet aantoonden wat ik daar opgeef, welnu, dan zal ik altyd
lust en gelegenheid vinden om ze later te publiceeren. Het beste
justificatoir bewys voor al m'n beweringen, levert van Twist zelf,
door z'n prachtige redevoering in de Tweede Kamer--waar-i zeide dat
hy zweeg uit vrees voor partydigheid--en dóór dat zwygen!
[89] (Noot van 1875.) De hier bedoelde oorlog tegen de Padries--ten
rechte: Pedirezen--leverde het voorspel van den tegenwoordigen oorlog
met Atjin. Ook de andere hier aangehaalde byzonderheid, waarvan ik in
den Havelaar iets meer zeg--schoon alles niet!--staat in nauw verband
met onze zeer wrakke politieke verhoudingen in Sumatra's Noordhoek.
[90] (Noot van 1865.) Ontken eens, m'neer van Twist!
[91] (Noot van 1865.) Spreek eens tegen, m'neer van Twist!
[92] (Noot van 1875.) Deze brief komt in den Havelaar voor.
[93] (Noot van 1875.) Ook het stuk waarin dit geschiedde, is in den
Havelaar opgenomen.
[94] (Noot van 1875.) Men zie alweer den Havelaar.
[95] (Noot van 1875.) In den Havelaar.
[96] (Noot van 1865.) De hier bedoelde bylage bevat de vraagpunten
aan den kontroleur, die later zyn gepubliceerd in de Minnebrieven.
[97] (Noot van 1865). De resident van Bantam--sedert, naar ik vernomen
heb, krankzinnig overleden--was niet slechter, luier of bedorvener
dan de meeste anderen. Integendeel. Zyn fout was alleen dat hy nooit
op de gedachte was gekomen dat er hooger beginsel kon bestaan, dan
eerbied voor den--nergens omschreven--"geest van 't Gouvernement."
Nadat ik myn ontslag had bekomen, zeide hy my met aandoening: "waarlyk,
ik moet u hoogachten, maar ... maar ... ge hadt geen ambtenaar moeten
worden!" Ik vroeg hem, of dan 't Nederlandsch Gouvernement alleen zulke
lieden kon gebruiken, die geen hoogachting verdienen? Hy sloeg de oogen
neer. En dit moest wel, want na die tegenstelling van ambtenary en
hoogachting, voelde hy schaamte over z'n bruikbaarheid. Kort daarop
werd hy ridder. Deze onderscheiding moet hem zéér gedaan hebben,
want slecht was hy niet.
(Noot van 1875). Later kwamen me walgelyke byzonderheden ter-oore,
waaruit bleek dat ik dien man altyd te goed beoordeeld had. Zoodra men
de Havelaarszaak de eer der diskussie waard keurt, zal ik ze openbaren.
[98] (Noot van 1865.) Officiëele missive 24 Februari 1856. Zie
Havelaar.
[99] (Noot van 1875.) In het vyftiende hoofdstuk van den Havelaar
komen eenige woorden voor, die hierop doelen. Heeft men die voor
'n auteursgreep gehouden? Voor 'n poging om effekt te maken? Welnu,
ik zeide niets dan de eenvoudige waarheid. Waarom riep van Twist me
niet op tot bewys? De kommandant van Lebak was 'n eerlyk man en zou
ongetwyfeld z'n getuigenis hebben afgelegd. Zelfs nu nog neem ik
desgevorderd op my, al m'n beweringen te staven.
[100] Ook dit alles is in den Havelaar behandeld.
[101] (Noot van 1875). Na het onderzoek in loco door den heer Pahud
is dit Distrikshoofd ontslagen. De man had niet te klagen, dunkt me,
dat-i hierdoor in gelyke konditie kwam als Havelaar zelf. De Regent
echter kreeg ... vermeerdering van traktement!
[102] (Noot van 1875.) Wil men dit voor een schryvers-fraze
houden.... ik kan er niets aan doen! Ik betuig dat ik ook hier de
zuivere waarheid zeg. En misschien zelfs zou ik nog in staat zyn het
te bewyzen.
[103] (Noot van 1875.) Nog heden ben ik in 't bezit van de in deze
alinea aangehaalde bewysstukken.
[104] Zie de Vraagpunten aan den Kontroleur in de Minnebrieven.
[105] (Noot van 1865). Later is me gebleken dat hy niet op dienzelfden
dag gestorven is. Hy heeft--als ik goed geïnformeerd ben--nog anderhalf
etmaal geleefd. Hoe dit zy, de weduw en de kinderen van den man die
vermoord werd omdat hy zyn plicht wilde doen, wachten nog altyd op
recht, of althans op onderzoek. Over 't feit zelf, de VERGIFTIGING,
bestaat in Lebak en in de omliggende landstreken, waar men vaak
beter dan op de plaats zelf geïnformeerd is, geen twyfel. Spreek
me toch eens tegen, m'nheer van Twist! Die man is vermoord onder uw
bestuur! Gaat u dit niet aan? De Natie betaalde u immers behoorlyk
dáárvoor dat zulke zaken u wèl zouden aangaan?
[106] (Noot van 1865.) Zie: Vraagpunten kontroleur, in de Minnebrieven.
[107] [Noot van 1875.] Zou niet die moord in elk ander land 'n cause
célèbre geworden zyn? In Nederland is de invloed van schelmen--als
ze maar geld hebben!--zóó groot, dat geen tydschrift of courant 'n
woord van deernis aan 't overlyden van dien armen martelaar besteed
heeft. De laaghartige van Twist had er belang by dat de zaak gesmoord
werd, en ze werd gesmoord!
[108] [Noot van 1865.] Men vindt al de hier genoemde stukken in
den Havelaar.
[109] (Noot van 1875.) De hier bedoelde brief van 25 Februari
1856, No. 91, komt almede in den Havelaar voor. Dat het daarin
gedaan verzoekt om den beschuldigde "noch direkt, noch indirekt te
waarschuwen" reden van bestaan had, blykt juist hieruit dat daaraan
door den resident niet voldaan is. Uit den Havelaar kan men zien hoe
die hoofdambtenaar, den "geest des Gouvernements" in 't oog houdende,
den misdadiger waarschuwde, en daardoor niet alleen Havelaar's
ambtelyke positie onhoudbaar maakte, maar tevens z'n leven en dat
van z'n gezin op het spel zette.
[110] (Noot van 1865.) By den brief aan van Twist was overlegd een
afschrift van de verklaring des kontroleurs, waarin dit gestaafd
wordt. Spreek me eens tegen, m'nheer van Twist!
[111] (Noot van 1865). Ook hiervan legde ik 't bewys over. Spreek me
toch eens tegen, m'nheer van Twist!
[112] (Noot van 1865). Dezen brief van 5 Maart vind ik in den Havelaar
niet, en ik heb geen lust hem optezoeken. Bovendien, de geest die
daarin heerscht--en dáárom is 't hier te doen--blykt uit het stuk
van 15 Maart, No. 114, dat wèl in den Havelaar is opgenomen.
[113] (Noot van 1865). De resident van Bantam zou tegen dien brief
terstond geprotesteerd hebben, indien er protest mogelyk geweest
ware. Daarin immers wordt de met hem gehouden konferentie behandeld
als wisseling van gevoelen over de vraag: of men de waarheid mocht
zeggen aan 't Gouvernement! en geenszins over de kwestie: of het door
my beweerde waarheid was?
[114] (Noot van 1865.) Juist! En zoolang de van Twisten en konsorten
worden geëerd, terwyl men Havelaar met slyk werpt... zoolang blykt er
dat ook de NEDERLANDSCHE NATIE dit niet wil. Ieder die niet, binnen
den kring van zyn vermogen, meewerkt om een eind te maken aan den
schandelyken triomf van onrecht, dat we sedert het verschynen van
den Havelaar beleven, is medeplichtig aan de schelmery waartegen
ik opstond.
[115] (Noot van 1875). De zeer gewone fout die ook ik maakte. Dorheid,
droogheid, deugdzaamachtigheid, worden vaak voor deugd aangezien. Thans
ben ik minder naïf op dit punt. De van Twisten hebben me genezen. Hoe
lang zal 't nog duren voor de meerderheid des Nederlandschen Volks
begint te walgen van de vuile tartufferie die ons arm land verpest?
Doch ook vóór 't doorbreken van 'n beetje verlichting, hoe is 't
mogelyk, dat het volk maar altyd door genoegen neemt met de uitgaven
voor 't onderhoud van den zwerm gauwdieven die, al geven onze wetten
dan geen middelen aan de hand om hen voor 't Gerecht te roepen, toch
waarlyk geen aanspraak kunnen maken op belooning? Ons leger, onze
vloot, onze koloniën, onze nyverheid... alles verkeert in slechten
staat. En toch gaat men maar voort met het opbrengen der belastingen:
1o. om dien toestand te doen voortduren, 2o. om de ellendelingen
in 't leven te houden dìe--vooral sedert 1848! door onbekwaamheid,
plichtverzuim en baatzucht, de bewerkers waren van dien algemeenen
achteruitgang!
Dat het peil der publieke zedelykheid laag staat, kan nu eenmáal niet
anders. Het is 'n onmisbaar gevolg van tien eeuwen demoralizeerende
goddienery. Maar eilieve, 't belang? sedert jaren peins ik over de
oorzaak van dat zonderling gebrek aan verzet, en kan alweer geen
andere verklaring vinden dan de bekende onbekwaamheid in de kunst
van lezen. Heeft men ook den hier--gewis reeds voor den tienden keer
gepubliceerden--brief aan van Twist niet begrepen?
[116] (Noot van 1865.) En leeft daarvan rustig op z'n buitenplaats by
Deventer, en koopt landeryen, en behoort onder de hoogst-aangeslagenen,
en wordt gekozen tot lid van de Eerste-Kamer, en spreekt mee over
dingen welker beoordeeling kunde, eer en integriteit vorderen, en
laat zich benoemen tot lid in 't bestuur van Mettray, en blyft by
voortduring "zeer geacht" in 't goddienend Nederland!
[117] Is de bedoeling den heer van Hoëvell te beschuldigen van gebrek
aan yver? Dat zou inderdaad kluchtig wezen.
[118] En, voeg ik hierby, nog is zeeroof in den Indischen Archipel
eene geregelde industrie.
[119] De kwestie over vryen arbeid, is geen kwestie. Maak den inlander
geschikt tot meerderjarigheid, laat hem de vrye beschikking over
zyn eigendom, beroof hem niet, martel hem niet, vermoord hem niet,
en er zal vrywillige arbeid wezen.
Kiezers van Tiel, zoudt gy vrywillig arbeiden, wanneer ge niet zeker
waart dat het door dien arbeid verkregene uw eigendom bleef?
"Toen die buffel hem was afgenomen.... enz." in die woorden ligt het
geheele antwoord op de vraag: wil de Javaan vrywillig arbeiden. En
dáárom is zooveel papier vermorst? Heb ik niet gelyk, dat ik zocht
naar een anderen weg, dan de jaren lang zoo vruchteloos gevolgde?
[120] Daartoe is noodig: kennis van zaken, gezond verstand, moed,
onomkoopbaarheid... en meer dusdanige zeer EXCENTRIEKE eigenschappen.
[121] En suikerkontrakten, zeg ik er nu by, want ook dat is geen
hoofdzaak. Het zal er eerlang weinig toe doen, of men een ton of wat
meer heeft weggeschonken.
[122] (Noot van M.D.D--S.) De schryver zelf hechtte later aan dit
opstel weinig waarde. Daarom ook nam hy het niet op in de "Verspreide
Stukken" zooals hy wel deed met den "Brief aan den G.G. in ruste"
die vroeger op gelyke wyze als "Indrukken van den Dag" verschenen
was. Het stuk "Aan de Stemgerechtigden" is zoodoende nog van noten
voorzien, noch gewyzigd. De uitgever der Verzamelde Werken wenschte
het hierin optenemen, en ik heb my daartegen niet verzet, wyl het
artikel in elk geval geschiedkundige waarde heeft.
You have read 1 text from Dutch literature.