Een liefde - 05

Total number of words is 4759
Total number of unique words is 1509
43.6 of words are in the 2000 most common words
59.0 of words are in the 5000 most common words
66.1 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
verstand en telkens werden zij onopgelost weer wechgezucht. Het maakte
haar moei, het maakte haar verdrietig, die eentonige hinderpaal voor
haar geluk. Was Jozef een enkele maal met haar alleen in aanraking, liet
zij hem in, als Jans de deur uit was, ontmoetten zij mekaar onder aan de
trap of bij de deur van het zaaltje, dan vroeg zijn eerste blik altijd;
zijn wij nu nog geen stap verder gekomen? dan fluisterde hij haar
smeekend toe, dat zij moest bedenken, hoe zijn lot in haar handen was,
hoe ze hem niet langer zoo treurig en ongelukkig mocht laten. Andwoordde
zij hem dat er nog niets gebeurd was, dat zij niet wist wat te doen, dat
zij nadenken, dat zij zien zou, dan drukte hij haar hand, lei zich
zachtzinnig bij haar voortdurend aarzelen neer, maar zag haar aan met
een vaste hoop in den blik, dat zag zij duidelijk. En juist het
denkbeeld, dat ze hem de volgende maal weer te leur te stellen zou
hebben, dat hij er zoo onder leed en er toch zoo gelaten bij bleef en
zich nooit boos maakte, dit verergerde haar inwendigen strijd met den
dag en versterkte haar liefde. Zij stond onophoudelijk tusschen twee
vuren. Nog nooit had zij zoo'n hevigen inwendigen strijd gehad. 's Middags
had zij er wel eens hoofdpijn van. De gehechtheid aan haar vader
was meer een ingegroeid en onuitroeibaar plichtbewustzijn, dat zich niet
openbaarde door allerlei nieuwe en vurige gewaarwordingen, maar, als een
oud gedeelte van haar innigste natuur, onverstoorbaar zijn altijd even
zekeren invloed deed gelden, terwijl daarentegen haar hartstocht voor
Jozef als een heel nieuwe zijde van haar leven, aantrekkelijk en
machtig, zich vertoonde, overal door haar gemoed en haar verbeelding
heen. Alles wat zij voelde, dat er in het leven bevallig, lichtkleurig
en rijk was, ridderlijk, edel, schoon en zwierig, verpersoonlijkte zich
in Jozef. Sedert zijn liefdesverklaring was hij in haar heelemaal nieuw,
groot en heerlijk. Zij zag in hem de kracht en het vernuft, in hem dat
veelvoudig aanlokkelijk wezen, wien het haar als opperste roeping en
opperst genot zou gegeven zijn haar leven ten offer te brengen. Het
denkbeeld van tot hem op te gaan, van tot hem in te gaan, van haar wezen
in zijn wezen te verliezen en haar zelf, door het zich vereenzelvigen
met hem vervormd, als een gedeelte van zijn individu, te-rug te vinden,
klampte zich vast aan haar hart, kankerde zich in een hoekje van haar
hersens en vermengde zich met haar bloed. Het verrukte haar, dat,
wanneer ze 't bedaard naging, hij geen enkele uitstekende eigenschap
had, hij niets buitengewoons gedaan had in de wereld, hij door geen
heldendaden bekend stond, geen epopeeen had gedicht, door geen
uitvinding zich naam had gemaakt, niemant hem voor een eersten denker
hield, geen sterveling hem een heilige zou noemen, en dat zij toch zoo
oneindig en boven alles en allen van hem hield, en dat het haar toch
scheen, als was hij de grootste mensch, die ooit had bestaan en de
eerste van zijn tijdgenooten. Want, want hij had meer gedaan dan al de
helden en grooten, die zij had hooren prijzen, hij had haar liefgekregen,
zij was door hem gekozen tot zijn vrouw, en zij, dat was zij-zelf. Haar
had hij ontdekt, dat was zijn uitvinding, haar had hij veroverd, dat was
zijn heldenstuk, toen hij zei: "ik heb je lief", en eergisteren: "wat
ben je mooi", maakte hij zijn groot gedicht.
Haar verbeelding was altijd met hem bezig. Zooals zij over-dag over hem
nadacht, zoo droomde zij 's nacht van allerlei rare gevallen, waarbij
hij te pas kwam. Zij dacht altijd aan hem, zij voelde zich hoe langer
hoe meer door hem in bezit nemen. Wanneer zij tusschenbeide niet in
slaap kon komen, gingen er door haar lichaam vreemde huiveringen. Er
ging b.v. als een aangenaam vergift, dat heer bekroop, een koud gevoel
van haar voeten, door haar beenen, onderlijf en borst, tot in haar keel.
Soms, wanneer zij in haar droom in een teere en zwaar-drukkende
omhelzing met hem was geweest, schrikte zij wakker, met een ongekend en
angstig hijgen; haar onderlijf kromde zich naar boven, tegen het
wezenloze dek. In andere uren weer vulde hij haar denken als iets
ideaals, dat niemant aan kon raken, dat niet van stof was, een lichtend
waas, met een hoofd alleen van menschen-stof, een muziekvlaag, die doffe
en weelderige geluiden rondblies, een vreemdeling, die zij nog nooit had
gezien, maar haar plotseling als een ouden bekende voorkwam.
Toen er altijd meer dagen voorbijgingen, altijd de zelfde, maakte Jozefs
wezen, dat altijd bij haar bleef, haar wezenlijk ongerust en beangst.
Als ze hem ontmoette, bij zijn regelmatige bezoeken, en zij hem alleen
sprak of in zijn oogen kon zien, was hij altijd even zacht en kalm,
altijd dezelfde vriendelijke blik, het zelfde geduld. Maar dat hij bij
haar was zonder dat zij arm in arm zaten, scheen haar toch ongehoord. En
om dat zij zelve zoo onder het onophoudelijke uitstel leed, verbeeldde
zij zich, dat hij 't was, wiens gezicht kenteekenen van stilzwijgend
ondergaan verdriet vertoonde. Zij dacht opkomende bronskleurige kringen
onder de oogleden te zien; hij was valer van kleur dan anders, dacht
zij. Maar toch, als hij bij haar was, stelde zij zich gerust, maar in
zijn afwezigheid, vooral als zij met zich-zelf alleen was, was zij bang,
bang voor hem. Liep zij in de donkerte de trap op, dan hoorde zij
plotseling zijn stem, die iets onverstaanbaars zei. Zij zag om, en hij
was er niet. Kwam ze op haar kamer, dan hoorde zij zijn stap, zijn
lieven, welbekenden stap achter haar, zij zag om, en er was niemant. Zij
zag hem in haar slaap haar vermanen, haar de eene keer ernstig en
nederig, de andere keer driftig en met geweld, en dan weer eens koortsig
en in razernij verzoeken, gebieden en dwingen hem gehoor te geven en
niet langer te dralen. Hij deed nu en dan zoo woest en wild tegen haar,
en maakte zoo een misbaar, als hem in werkelijkheid nooit gebeuren kon.
Soms naderde hij haar met opgeheven vinger en met een gezicht zoo akelig
wit en dreigend, dat zij te-rugschrok en op 't punt was hem alles toe te
geven. Een andere keer lag hij weer op zijn knieen voor haar, en keek
haar zoo teeder en zoo trouwhartig aan, dat zij niet langer aarzelen
kon. Wanneer zij hem dan weer in levende lijve ontmoette, den dag
dikwijls, die volgde op zulk een akeligen nacht, of het uur volgende op
zoo een geheimzinnig uur, en hij kalm met haar vader zat te praten en
haar met zijn gewone eerbiedige liefde bejegende, dan verwonderde zij
zich, dan verzette zij zich met wrevel de overdrevenheid van haar hare
droomen. Dan nam zij weer het besluit voorloopig haar lieven bejaarden
vader trouw te blijven. Daar zat hij met het goedaardige grijzende
hoofd, met de dunne fijne, licht-roode lippen, met zijn eenigszins laag
voorhoofd en bleeke blauwe oogen, met zijn magere, 's winters van
tallooze aartjes doortrokken handen, niet zijn greinen huisjasje of
grijswollen sjamberloek, zijn hals een beetje naar voren gebogen, een
beetje beverig in zijn vingers bij de minste ontroering, zijn beenen
meestal over mekaar, en met zijn groote witte linnen zakdoek, waarvan
een puntje uit een van de zakken van zijn pandjasje piepte. Hij had een
ouderwetsche gouden ketting over 't zwart-lakensche of donker-grijs
kamgaren vest hangen, een dunne gouden ring, zijn trouwring, aan zijn
rechter wijsvinger. Daar hij veel van zindelijk hield, deed hij elken
dag een schoonen boord en een paar schoone manchetten aan, van oud
model; onder den boord een frissche zwarte das; Mathilde kocht er om de
twee maanden een nieuwe voor haar vader. De heer de Stuwen had heele
mooye gave witte regelmatige tanden, maar die bijna nooit te zien
kwamen. Er was iets schalks in zijn rond neusje en in zijn wenkbrauwen.
Ook maakte hij een enkele keer een grapje: de een of andere opmerking
over personen of voorwerpen, die hij een beetje bespottelijk vond. Hij
was nu vier-en-zestig jaar, maar, om dat hij vroeg oud was geweest, had
Mathilde hem altijd gekend, zooals hij er nu uitzag, waaruit zij met
blijdschap opgemaakt had, dat haar vader maar niet verouderde. De heer
de Stuwen had, zoolang het haar heugde, iets hulpbehoevends over zich
gehad, hij was nooit graag alleen, hij had een alles beheerschende
behoefte aan gezelschap, aan weinig, stil, hem toegedaan gezelschap. Hij
had ook iets vreesachtigs in zijn natuur; voor een kleine ongesteldheid
was hij bang als-of 'r een zware ziekte was. En zwierf Mathilde niet
onophoudelijk om hem heen, om hem van al te voorzien, dan klaagde hij
steen en been. Was hij gezond, dan kon hij meer aan zich zelf
overgelaten worden en ging hij uren alleen wandelen. Maar van zijn vader
had hij een soort verhardingszucht overgenomen, bij het schuchtere
gestel, dat hij van zijn moeder had, hem verkoudheden en rheumatiek deed
oploopen. Dan ging hij uit, tusschenbeide in 't midden van den winter,
met een demi-saison alleen aan, of heel in het begin van de lente, of
als de herfst al gevorderd was, zoo maar, in zijn gewoon huispakje.
Mathilde had dan al mooi knorren, hij gaf haar een zoen, maar beterde
zich niet. Hij was overigens in alles, een redelijk en punktueel man.
Hij was wel wat zuinig, maar nooit in 't belachelijke. Hij zorgde goed
voor zijn geld, ging met veel nauwkeurigheid den loop der effecten na en
knipte geregeld zijn koeponnetjes af. Hij las in zijn leege uren Duitsche
klassieken en allerhande werken over natuurkunde. Hij was geabonneerd op
een matig-liberale koerant en op verscheiden geillustreerde tijdschriften.
Ook kocht hij wel eens een prachtband, of teekende in op een uitgave, die
langzaam bij afleveringen verscheen en een kostbaar geheel zou worden.
Van Mathilde hield hij verschrikkelijk veel. Zij was voor hem de levende
herinnering aan zijn vrouw, waarop Mathilde in-en uitwendig veel leek.
De dartele vroolijkheid, de luidruchtigheid, die Mathilde soms aan den
dag lei, haar zorgzaamheid en goede hart bracht hem altijd zijn vrouw in
herinnering. Hij dacht altijd zonder de levensvreugde en steun, die
Mathilde hem gaf, niet te kunnen leven, en hij hoopte maar te sterven,
voor zij van mekaar zouden scheiden. Deze gedachte vervulde hem vroeger
meer dan nu, toen Mathilde pas van kostschool kwam, met eenige wereldsche
ideeen, en gedurende de eerste zes weken van niets anders sprak dan van
trouwen met een mooyen en rijken meneer. Want Mathilde was, naast deze
trouwlust, toch dadelijk begonnen met zich aan hem te wijden. Maar na zes
maanden was zijn angst wech. En nu, sedert een jaar, kwam de gedachte aan
een mogelijk huwelijk van haar, uiterst zelden bij hem op; hij had zich
zoo aan haar gewoon gemaakt, dat het denkbeeld "scheiden" was verdwenen.
Mathilde-zelf wist heel goed hoe of het met haar vader was op dit punt.
Zij wist alles en begreep alles. Zij zag dat oude leven aan haar jonge
leven aangeweven en in haar bestaan vastgevlochten. Zij besefte ten
innigste hoe weinig hij haar bijzijn missen kon. Als hij haar met zijn
zwakke oogen aankeek, dan zag zij daarin een verzoek om hem niet alleen
te laten, en flikkerden die zwakke oogen op van pleizier, als ze hem een
zoen gaf, dan zag zij daarin een dank, omdat zij nog niet was heengegaan.
Bovendien voelde Mathilde hoe haar heele verleden, haar heele jeugd haar
aan haar vader verbond. Jozef had zij ook wel altijd gekend, zelfs
wanneer zij aan de schitterendste uren dacht, die zij had doorgebracht,
was hij alleen daarbij te vinden; maar zij had toch nooit met hem in een
huis gewoond. Dit gaf toch nog altijd iets vreemds, iets als niet van
dezelfde familie zijnde, tusschen hen beiden. Maar van haar vader hield
zij, om dat zij van zijn bloed was, om dat hij altijd en altijd daar had
gezeten in die achterkamer, als een dierbaar levend stuk huisraad. Zij
was zoo gewoon hem het eerste te zien 's ochtends en het laatste 's
avonds als zij naar bed ging, zij zou voor geen geld van de wereld
hem geen morgen-en nachtzoen gegeven hebben! Daarbij kwam het
hulpbehoevende karakter van haar vader haar zucht om op te passen en
zorg te besteden te gemoet. Jozef, zoo krachtig en zelfstandig, was een
heel ander man, Bij hem geen sprake van pantoffels warmen, sjamberloek
klaar leggen, bizondere spijsjes bereiden, denken of het niet te laat
werd of te druk om hem heen, tabak vochtig houden, peluw opschudden of
warm scheerwater naar boven sturen, bezigheden, die haar allen om 't
zeerst lief waren. Neen, zij zou geen afscheid van haar vader kunnen
nemen, dat groote kind, dat haar heele moeder-natuur innam.
Zoo verliep zachtjes de tijd en waren de eerste dagen van September
gekomen. Mathilde liep droomerig door het huis en met zuchten ging zij
de kamer uit en in. Zij zong weinig meer in haar eigen en haar
pianostudies waren nog maar werktuigelijk.
Jozef was in den laatsten tijd vol attenties. Hij stuurde Mathilde
bloemen, ofschoon de bloementijd bijna gedaan was.
Het was een van de laatste mooye herfstdagen. Behalve de bloemen had
Jozef tegenwoordig nog allerlei ideeen om Mathilde en haar vader
pleiziertjes aan te doen. Zoo kwam hij ook nu 's morgens om elf uur
aanschellen, en deed het voorstel om 's middags een rijtoer in een open
rijtuig te maken. Men moest nu van de laatste mooye dagen profiteeren.
Het zou gauw slecht weer worden en de zomertijd gedaan zijn. Hij wilde
's middags om een uur of een, half-twee, met een flinken landauer
voorkomen, en dan langs den Amstel, over Onderkerk en Duyvendrecht, of
wel aan den anderen kant, door de Meer en tot Weesp een rit maken. Dit
zou den ouden heer en Mathilde stellig veel goed doen. En zoo gebeurde
het ook: het voorstel werd aangenomen.
Met kleine stapjes kwam de heer de Stuwen op de stoep. Hij had een dunne
overjas aan, zwart met een enkel grijs stipje er door heen; een lichte
foelaar van grijze zij had Mathilde om zijn hals gelegd en van voren in
zijn jas gestopt, boven de bovenste knoop. Een dikken bruinen wandelstok
met dikken ivoren knop, waarop een hertejacht gebeeldhouwd was, had hij
in zijn hand, even onder de knop. Hij had gerimpelde lubberige zwarte
glace-handschoenen aan. Hij had een engen cylinder-hoed op, waar van
achteren zijn dunne grijzige haren als magere buigende waterstraaltjes
uit te voorschijn vielen. Een versch ontstoken dofbruine cigaar, met
twee gele rontetjes vlak bij de asch, was tusschen zijn lippen gedrukt,
die daardoor een beetje naar binnen bogen, om dat hij de cigaar stevig
vastklemmen wilde. Daar de wind van den anderen kant woei, warrelde vele
rookkrulletjes, lang en fijn, langs zijn wangen en onder zijn neus; zijn
lakensche dikke zwarte broek klepte over zijn te vierkante glimmend
gepoetste bobbelige schoenen. Hij bleef staan en zonder zich om te
keeren keek hij schuin naar binnen, of de jongelui nog niet kwamen.
Mathilde was nog even naar boven gegaan, om haar parasol te halen. Jozef
deed donker-groene handschoenen aan, bij den kleerenstandaard in den
gang. Hij droeg een kleinen rozeknop in zijn lapel-knoopsgat en hij kwam
naar de Stuwen toe. Hij bleef een trapje hooger in de post van de deur
staan en bekeek, heel bedaard, met tevredenheid over zijn keuze en
kennerschap, het rijtuig en de paarden, bijna zoo mooi als een
eigen-rijtuig, en hij keek of de koetsier, die hij met liverei had
gehuurd, wel de ware houding aannam, en de zweep recht op zijn knieen in
de hoogte hield.
--'t Zal u toch niet te koud zijn? vroeg Jozef.
--O, nee, 't is heerlijk weer.
Na een oogenblik drentelen, vroeg Jozef weer:
--Wil u er dan maar niet vast ingaan?
--Ja, dat is goed.
Jozef ondersteunde den heer de Stuwen hij het opstappen van de twee
treden, die onder het portier van 't rijtuig waren geslagen, door de
Stuwens rechter elleboog op den palm van zijn linkerhand te leggen,
terwijl de koetsier en het rechtsche paard even omkeken, daar hun
aandacht door het lichte kreunen van de kast bij het instijgen werde
gaande gemaakt. De heer de Stuwen liet zich in den linker hoek van de
achterbank neerzijgen, en bleef over de ledige plaats naast den koetsier
op den bok heen voor zich uit staren. Juist kwam Mathilde aangeloopen.
Zij was blij van uit rijden te gaan. Zij zat in den laatsten tijd al te
veel thuis. Dit tochtje zou haar verfrisschen. Met een rukje van haar
duim en wijsvinger maakte zij het onderste knoopje van haar handschoen
dicht, lei daarna gauw haar blauwe doekje over den linker arm, waar zij
ook de roomkleurige parasol mee droeg en wipte de stoep af. Jozef bracht
zijn arm naar voren om haar te helpen. Zij ging op de achterbank zitten
naast haar vader. Jozef, die heelemaal optrad als de eigenlijke heer van
het gezelschap, de leider van den pleiziertocht besprak nu met den
koetsier den weg, dien zij nemen zouden in verband met het uur, waarop
zij te-rug zouden moeten zijn. Zijn oogen en mond namen hierbij een
ernstige uitdrukking aan van gezag en plaatselijke kennis. Daarna klom
hij langzaam in het rijtuig, en schoof neer op het vaal-gele kussen
tegenover Mathilde. Hij ging dadelijk een beetje naar haar toe gebogen
zitten, in een houding van gesprekvoering, want hij vond dat 't niet
goed stond, als zwijgende poppen door de straten te rijden en rond te
kijken. Dit was niet zoo als 't hoort. Zijn voeten stootten tegen
Mathildes voeten. Men moest zich wat schikken, anders was de ruimte
tusschen de twee banken te nauw. Mathilde duwde zich een beetje naar
voren, haar voeten tusschen de zijnen, haar knieen door zijn beenen
omsloten. De koetsier maakte gebaren met zijn armen en rug. Hij zei:
alla, jongens! en siste met de tong; de paarden trappelden wat, met een
schokje ging men vooruit al ratelend over de steenen; door het hobbelen
bibberden de aangezichtsvellen, vooral het losse dunne van den ouden
heer, en Jozef kreeg jeuk in de hoekjes, waar zijn neusvleugels aan de
wang eindigden. Maar hij verdroeg dien, want onder Mathildes oogen wilde
hij zich niet krabben. Het denkbeeld dat zijn jeuk erger kon worden
maakte hem verlegen. Hij spitste dus zijn neusvleugels, als om de zwoele
lucht op te snuiven en wilde door deze spanning de jeuk verdrijven. De
rook van de Stuwens cigaar, die dikker werd, daar hij groote trekken
deed, woei tegen Mathildes gezicht aan. Dit hinderde Jozef, hij dacht,
dat 't haar onaangenaam moest zijn, maar hij kon er niets van zeggen,
ook wilde hij dat niet, om dat ie dacht, dat nu zijn gewoonte om nooit
in haar bijzijn te rooken meer nog gewaardeerd zou worden door haar.
Plotseling deed nu Mathilde haar parasol neer en werd het donkerder in
het rijtuig. Men reed de Hoogstraat in en zag niets dan zwarte en
donkerpaarse huisgevels aan beide zijden, verbonden door een reep
hel-blauwe lucht daarboven, terwijl de zon achterbleef op den
Kloveniersburgwal. Men was al lang begonnen te spreken. Jozef was midden
in een zin over het vieze en onwelriekende van het jodenkwartier, daar
zij straks doorheen zouden rijden; zijn woorden kwamen als
onverstaanbare schreeuwtjes uit de verte tot Mathilde, die uit goedheid
ja knikte. Daarna werd er niet meer gesproken. Een enkelen keer alleen
riepen ze mekaar iets toe over wat ze op straat zagen, en vroeg Mathilde
luid aan haar vaders oor, of hij 't nu wezenlijk niet te koud had. De
heer de Stuwen, die volstrekt niet, zoo als Jozef, er over dacht, hoe
men zich in een rijtuig te houden had, keek met de meeste aandacht naar
het dooreen-griezelen van de joden in de rondte, daar al dat loopen en
babbelen in de voortdurende opgewondenheid zijn belangstelling van
Amsterdamsch burgerheer gaande maakte. Hij zag vuile kleine meisjes, die
op de hoeken van de zijstraten van de St. Antoniebreestraat onoogelijke
waren ventten, koude of rookende, en hij-zelf rookte een beetje meer om
den stank niet in zijn neus te krijgen. Daar Mathilde ook om zich heen
keek en die arme jodenjongens met goedhartigheid beklaagde, met hun
bleeke ongewasschen gezichten en vieze zwarte, roode handen, en die op
allerlei nootjes of zij wist niet wat kauwden, en de meisjes toch wel
bizonder vond met hun breede lippen en chineesche wenkbrauwen, moest
Jozef er ook wel naar kijken. Hij deed 't maar heel even, zonder
hoofd, met zijn oogen alleen. Achter het geploeter gegil en gekrijt,
reden ze nu door de kalme Muyderstraat.
De heer de Stuwen kuchte tusschenbeide stilletjes en zat, weifelend en
schuchter, met zijn handen op zijn knieen over zijn jas gegleden. Hij
zei niets. In de Plantage werd alles weer breeder, vroolijker en een
wijde hemel. Aan het einde van de laan was de Muyder Poort met zijn
koepelig torentje en wijzerplaat, waarop de cijfers van de uren blonken.
Het rijtuig ratelde hier erger over den weg, die hier en daar glooide
tusschen de rijtjes magere nietige boomen, die gele blaaren afstrooiden,
wuivend naar den dikken buik van de Poort, voor de groen door hen
bepoetelde huizen heen, en de oude heer danste met zijn heele lichaam.
Jozef zat Mathilde aan te kijken. Zij beglimlachten mekaar eventjes
tusschenbeide. Mathilde had haar parasol weer opgestoken en haar door de
warmte, het genoegen en de lucht, die er indrong, verlevendigd gezicht
had tinten van zoetrood, rose, wit en warm blank, schaduwplekjes en
glinsteringen, en kleine bewegingen van de wangen; haar oogharen klepten
voor haar vloeyend zilver schijnende oogen op en neer, als sprekende.
Haar gezicht kreeg zoo een bizonder waas, een geur van weemoed en
verlangen in het onder den parasol verzachte licht, in het door de
schijnende voering licht groen geverfde half-donker, dat Jozef haar met
verlangen zat te bekijken. Hij dacht over Mathilde en vergeleek haar met
haar vader, en prees in zijn eigen haar opoffering, die haar bij hem
deed blijven en haar wat een onrust bezorgde, terwijl het bejaarde
mannetje daar naast haar zat, zonder ook maar in 't minst te vermoeden,
waar die twee andere hoofden, vlak bij hem, aan dachten.
Zij waren nu over de reels van den Rhijnspoorweg geschokt, en, met holle
galmen, door de Muyder Poort geholderdebolderd. Toen ze het gebouw van
Artis voorbij kwamen, had Jozef iets over den stijl daarvan gezegd,
waardoor hij weer een goeyen indruk op de Stuwen maakte. Zonnige
stofwolken stegen achter de huizen van de nieuw aangelegde straten op,
waar het zand pas versch was aangedragen. Een wemeling van goudpoeyer
zweefde door de lucht, omhulde de daken van de huizen en stoof dan neer
langs den straatweg in de Meer. Op de zachte, met laagjes hard zand
bedekte klinkers klonk de hoefslag van de paarden dof af, en van
tusschen de wriemelende boomenblaaren schoten zonnestralen over het
rijtuig, die dan weer wechwoeyen voor de schaduwen van de deinende
takken. Rechts van den weg zag men, tusschen het heestergroen door, de
wit-blauwe grafzerken van de Ooster-begraafplaats blanker en nieuwer
schijnen in de zon. De heer de Stuwen was nu aan 't genieten. Hij werd
een beetje dronken van de warme najaarslucht; een loome en zoete
verdooving deed zijn boven-oogleden halverwege neerstrijken; zijn
gezicht zette zich uit, een lammig waas wolkte om zijn persoon, een
begeerte om zijn eigen wezen, zijn kracht te verliezen en een te worden
met die sterke lucht en die pittige atmosfeer, maakte zich van hem
meester. Hij had weinig gesproken en zweeg hoe langer hoe meer. Hij trok
traag en droomerig aan zijn cigaar. Jozef en Mathilde voelden ook de
buitenlucht door hun longen dringen, een gevoel van vrijheid en
natuurliefde overviel hen buiten de stad. Het weilandengroen en het
scherpe luchtblauw, waarin langzaam aan den horizont witte
wolkengroepjes naar boven klommen, kaatsten in teere tinten op hun
gezichten af en stemden hen verweekelijkt en uitboezemens-gezind. Jozef
had zoetjes-aan zijn voeten tegen Mathilde de hare geschoven en nu
wreven zij er zachtjes tegen-aan. Nu kwamen zijn knieen ook altijd
dichter en dichter bij de hare. Telkens wanneer het rijtuig schokte door
de hobbeligheden van den weg en Jozefs knieen heen en weer bewogen,
hield hij ze expres een beetje langer tegen de hare aan. Er vloden
aandoeningen van genoegen door zijn maag en vingers bij elke aanraking.
Men vorderde verder in de Meer en juist zette de koetsier de paarden aan
met de zweep om een oranje heerenwagentje voorbij te komen, toen men aan
het ouderwetsche landgoed Rozenburg rechts van den weg kwam, met zijn
oude boomen, verwaarloosde grasperken en stoffigen gevel. Uit het
schuimige slotenkroos, dat de straatweg van de buitenplaats afscheidde,
staken een wit mannen-en vrouwenbeeld omhoog, hun beenen in het eeuwig
stilstaand water. Zij stelden lang vergeten goden en godinnen voor. Zij
steunden het steenen bruggetje, dat de sloot overboogde met hun nu
verouderde en van spinnewebben omwemelde lichamen. De knieen van Jozef
en Mathilde sloten zich dichter aan-een en drukten zich vaster samen,
terwijl de oude heer, in een dommel-roes, zijn kin over zijn foelaar
gebogen, en heerlijk genietend van de waayende warmte, zachtjes
verdoofde in de sterke lucht.
Jozef begon in een soort van kinderlijke stemming te verkeeren. Hij was
blij te moede. Zijn zware cylinder hoed scheen hem van-daag bizonder
zwaar. Ook had hij, met een onoverdacht gebaar, zijn hoed een beetje
achterover gezet, o maar, zoo weinig, dat niet eens de lichtelijk in
zijn vel geperste streep zichtbaar werd, die, om dat zijn hoed altijd
juist op dezelfde hoogte zat, daar, vooral als het warm was, ontstond,
zoodra hij zijn hoed op zette. Jozefs oogen waren vriendelijk. Hij
voelde zich gelukkig en verlangend naar nog meer. Hij en zij leunden nu
allebei achterover tegen de ruggen van hun plaatsen. Zij hield
voortdurend, maar een beetje lager, een beetje gemakkelijker dan eerst,
haar parasol in de hoogte. Er lei zooveel gloed over haar gezicht, Jozef
zag, dat zij zoo niets liever verlangde dan op deze manier tegenover hem
te zitten en dan naar hem, dan naar de lucht en de boomen te kijken, dat
hij, in de onbestemde blijdschapsdriften, die naar zijn hersenen stegen,
haar pardoes, als een schooljongen, op allebei haar wangen had willen
zoenen, met haar schouders in zijn handen. Er was nu zoo'n heerlijke
geheime verstandhouding tusschen hen. Het was zoo pleizierig dat zij met
elkaar zulk een dierbaar geheim hadden, waar vader nog niets van mocht
weten. Het hinderde wel de onmiddellijke verwezenlijking van hun
plannen, maar de blikken, waarmee zij elkaar nu konden aankijken en die
zij alleen begrepen, de fluisteringen, als zij alleen waren, de minste
handdrukken en aanrakingen, die beteekenissen kregen, dat alles gaf als
een zoete geur van verboden vrucht aan hun verhouding, ofschoon er niets
verbodens bestond. En deed het uitstellen om tot een oplossing te komen
minder zwaar vallen in de ruischende najaarslucht.
Zij reden voort over Diemerbrug tot Weesp. Hier dronken zij iets en
kregen de paarden water en rogge-brood. Na ruim een half uur rusten,
reden ze te-rug. De koetsier kreeg order om tot Diemerbrug denzelfden
weg te nemen, en daar langs de vaart tot de Weesperzijde en daarlangs
weer tot Amsterdam te gaan.
Toen ze de Amstel te-rugreden, den Schollebrug op en af, over den hoogen
straatweg, in loggen draf door de paarden voortgesjord, was het al over
half-zes geworden; Jans zou wel boos zijn, nu ze zooveel te laat zouden
komen voor het eten. De oude heer had dit opgemerkt; hij was weer
helderder van hoofd geworden in de verkoelende lucht. Hij keek met
welgevallen over de Amstel heen naar den overkant, waar wagentjes reden
en menschen liepen, of naar den hemel, waar de zon langzaam in 't
westen daalde.
De heele hemel was wazig, wittig blauw, langzaam verduisterd. Voor hen
uit stond de koepeltoren van Paleis voor Volksvlijt omhoog met zijn
glazig grijzende kleuren, de magere spitse zwarte torens van de kerken
waren meer vanachteren en de nieuwe daken van de hooge huizen in de
Sarphatistraat staken zich op in een doffe dampenmassa, die zich boven
Amsterdam samenpakte. Zachtjes dreven uit het oosten nog licht-zwarte
wolkenbeetjes aan, heel in de laagte. Maar links van de huizendrommen,
in het westen, tusschen de tengere boomenstammen aan de
Utrechtsche-zijde, zonk de zon in de blauw-grijze verte, en spleten
goudroode kwispelende strepen de sombere wolken. Een helle vuurbol spoot
stralen er tusschen door. Een purperrood licht weerkaatste in de
bovenste huizenruiten en een rose teerheid betintelde ruimte. In het
rijtuig werd de stilte stiller. Ieder zat voor zich-zelf te denken.
Mathilde voelde zich zonderling blij. Een smartelijke vreugde om zich
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Een liefde - 06
  • Parts
  • Een liefde - 01
    Total number of words is 4765
    Total number of unique words is 1462
    43.7 of words are in the 2000 most common words
    59.2 of words are in the 5000 most common words
    67.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 02
    Total number of words is 4915
    Total number of unique words is 1308
    50.5 of words are in the 2000 most common words
    65.6 of words are in the 5000 most common words
    72.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 03
    Total number of words is 4960
    Total number of unique words is 1275
    48.8 of words are in the 2000 most common words
    64.6 of words are in the 5000 most common words
    70.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 04
    Total number of words is 4848
    Total number of unique words is 1397
    45.7 of words are in the 2000 most common words
    62.0 of words are in the 5000 most common words
    68.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 05
    Total number of words is 4759
    Total number of unique words is 1509
    43.6 of words are in the 2000 most common words
    59.0 of words are in the 5000 most common words
    66.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 06
    Total number of words is 4845
    Total number of unique words is 1412
    46.1 of words are in the 2000 most common words
    62.1 of words are in the 5000 most common words
    70.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 07
    Total number of words is 4872
    Total number of unique words is 1343
    48.2 of words are in the 2000 most common words
    63.7 of words are in the 5000 most common words
    71.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 08
    Total number of words is 4830
    Total number of unique words is 1342
    47.8 of words are in the 2000 most common words
    63.4 of words are in the 5000 most common words
    70.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 09
    Total number of words is 4762
    Total number of unique words is 1402
    45.1 of words are in the 2000 most common words
    59.7 of words are in the 5000 most common words
    66.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 10
    Total number of words is 4925
    Total number of unique words is 1314
    47.7 of words are in the 2000 most common words
    64.1 of words are in the 5000 most common words
    70.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 11
    Total number of words is 4769
    Total number of unique words is 1270
    50.4 of words are in the 2000 most common words
    65.0 of words are in the 5000 most common words
    71.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 12
    Total number of words is 4795
    Total number of unique words is 1433
    44.3 of words are in the 2000 most common words
    59.3 of words are in the 5000 most common words
    66.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 13
    Total number of words is 4726
    Total number of unique words is 1403
    44.9 of words are in the 2000 most common words
    60.5 of words are in the 5000 most common words
    67.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 14
    Total number of words is 4876
    Total number of unique words is 1279
    49.1 of words are in the 2000 most common words
    65.8 of words are in the 5000 most common words
    73.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 15
    Total number of words is 4826
    Total number of unique words is 1324
    48.0 of words are in the 2000 most common words
    63.9 of words are in the 5000 most common words
    71.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 16
    Total number of words is 4755
    Total number of unique words is 1404
    47.9 of words are in the 2000 most common words
    62.8 of words are in the 5000 most common words
    71.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 17
    Total number of words is 4581
    Total number of unique words is 1568
    40.2 of words are in the 2000 most common words
    55.6 of words are in the 5000 most common words
    62.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 18
    Total number of words is 4596
    Total number of unique words is 1547
    40.8 of words are in the 2000 most common words
    55.7 of words are in the 5000 most common words
    62.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 19
    Total number of words is 4666
    Total number of unique words is 1475
    41.3 of words are in the 2000 most common words
    57.2 of words are in the 5000 most common words
    65.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 20
    Total number of words is 4547
    Total number of unique words is 1460
    34.6 of words are in the 2000 most common words
    48.3 of words are in the 5000 most common words
    55.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 21
    Total number of words is 4808
    Total number of unique words is 1355
    43.2 of words are in the 2000 most common words
    59.4 of words are in the 5000 most common words
    66.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 22
    Total number of words is 4664
    Total number of unique words is 1471
    39.5 of words are in the 2000 most common words
    53.2 of words are in the 5000 most common words
    59.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 23
    Total number of words is 4573
    Total number of unique words is 1485
    37.2 of words are in the 2000 most common words
    49.7 of words are in the 5000 most common words
    56.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 24
    Total number of words is 4891
    Total number of unique words is 1294
    50.0 of words are in the 2000 most common words
    65.6 of words are in the 5000 most common words
    71.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 25
    Total number of words is 1668
    Total number of unique words is 589
    61.3 of words are in the 2000 most common words
    74.5 of words are in the 5000 most common words
    78.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.