Een liefde - 18

Total number of words is 4596
Total number of unique words is 1547
40.8 of words are in the 2000 most common words
55.7 of words are in the 5000 most common words
62.8 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
De kantoortijd was gauw voorbij. De bedaarde zaak ging haar geregeld
gangetje, zoo als zij het nu al veertig jaar lang had gedaan. Jozef zat
daar, krabbelde met zijn gouden potloodje over het korrekte koele
papier, kontroleerde eenige geschriften, dronk koffie en ging naar de
Beurs of dejeuneerde ergens anders en ging daar vandaan naar de Beurs.
Bij kleine buyen was te midden zijner verveling een lust door hem heen
getrokken, om zaakjes, kleine ondernemingen, te doen. Hij deed 't, maar
't bleef bij het onbeduidende, eenige honderden gewonnen, eenige
honderden verloren, verder bleef de zaak op de oude klandizie drijven.
Na de Beurs, als het in de jonge zon oplevend witte kleinen steenen veld
van den Dam zich om hem heen uitstrekte, terwijl zijn zintuigen links en
rechts door de glinsteringen en het gedruisch van de omgeving werden
aangedaan, gebeurde zijn groote aarzeling. Hij had een eigenlijk zwak
karakter. Hij wilde en bepaalde nooit vooruit wat hij zou doen, zonder
dat hij op 't oogenblik van handelen er nog eens over dacht liever het
tegenovergestelde te doen. Dikwijls tusschen half drie en kwart voor
drieen op den Dam, werd hij dan woedend-driftig en werd zijn hals rood.
Nog eens was dus zijn levensinrichting vernietigd! Hoe had hij gehoopt
en gemeend nu het kalme fatsoenlijke genot-volle leven te hebben, tot
aan zijn dood. En daar stond hij op den Dam, als vijf, zes jaar geleden,
met zijn leege handen, zonder houvast. De gevangen vogel was door zijn
vingers wechgevlogen. Hij was weer alleen. Zijn rustige vriend de Stuwen
bestond zelfs niet meer, met wien hij over gewone levenszaken zoo graag
op burgerlijke manier zat te praten. En de Stuwens dochter was daar
buiten, ook alleen, half dood eigenlijk voor haar man. Rechts voor hem,
voor van Gend & Loos, vertrok de omnibus naar de Rhijnspoor. De klok
boven aan het Paleis wees aan, dat hij zich zou moeten haasten. Maar hij
wilde niet, hij wilde zich niet haasten. Hij haastte zich nooit. Een
groot gedeelte van het gentlemanlike in zijn persoon, in zijn houding,
in alles was hij deed en naliet, bestond uit dat zich altijd meester
schijnen, uit dat voortdurend leven met ingehouden kracht, uit dat zich
nooit haasten.
Wanneer de omnibus, het Rokin over, eenmaal uit 't gezicht was met zijn
op-en neergaanden kondukteur in het kader van de opening naar binnen,
viel er een drukkende lust uit Jozefs leden en scheen over de vierkante
gladde keyen wech te wolken, onwaarneembaar. Hij had dan niet langer te
wikken en te wegen en de langzame gewaarwording van het zich aan zijn
luiheid in de zelfregeering overgeven, verdrong zoetjes de
geestesspanning van zoo straks. Hij deed een paar stappen over den
harden stadsgrond, waar men ten minste over gaan kon zonder zijn
schoenen en broekspijpen te bestoffen zoo als in het zand, buiten. De
flauwe laatste openbaringen van zijn inwendigen twee-strijd waren de
gedachten aan de volgende treinen, waarmee hij nog zou kunnen
vertrekken, aan de rijtuigen, die dicht bij hem klaar stonden, waarmee
hij dezen trein nog kon halen, die even door zijn hersenen glipten, maar
die verdampten in de onberedeneerde valsche zekerheid van dat dat
onmogelijk was. Hij liet zich gaan, drong zich gemakkelijk de overtuiging
op, dat het laatste middel om vandaag buiten te komen, niet meer bestond.
En hij had weer een dag en een avond om zijn genietingen van vroeger te
herleven.
Hij vond, zacht en weldoend in hun verbleektheid van herinnering, de
vroegere sensaties te-rug. Het bitteren in de club, de banale eeuwige
jeugd der vrienden, het eenigszins fijn dineeren, de altijd kittelende
herhalingen der zelfde gesprekken over rijke meisjes die onvermoede
huwelijken deden, over bankiersfaljieten, over wijnmerken, over spijzen,
over paard-rijden, over bals van den verloopen winter en bad-reisjes
voor den aanstaanden, zomer, vooral over de aanstaande van die en de
weduwe van die, over de allergewoonste zangeressen en over de eigenaars
van cafe-chantants, hij maakte ze weer en weer door, de oude verveling
was geweken, hij hoorde ze aan en sprak mee met zijn mooi bloeyend
gezicht, en lachende onder zijn prachtige snor. Hij ondervond, tot
overmaat van pleizierige bevreemding, weer het genot van zoo gemeenzaam,
met het wijsheids-gemak, en de goedige onverschilligheid van den
ondervindingrijken man, die zijn wereldje kent, al die zaken te
behandelen.
Voor het diner maakte hij een enkele maal een toertje te paard, maar
zelden, heel veel hield hij er niet van. Na het dinee was het weer een
komedie, een koncert in het Volkspaleis, een avondje doorgebracht bij
een oude vriendin. Maar kalm, alles bedaard, alles met de bedaardheid
van vroeger, vermeerderd en versterkt door zijn telkens meerdere
rijpheid.
Den volgenden dag reisde hij trouw naar buiten. Hij vond Mathilde altijd
dezelfde, zwijgend, met haar zieke stem hem naar de zaken vragend, met
de eindeloze hoop op herstel. "Begrijp je, als ik weer beter ben,
dan, ... begrijp je, als ik weer beter ben" Altijd had zij andere
plannetjes voor de toekomst, allerlei kleine gelukjes, die zij samen
zouden hebben. Als hij twee, drie dagen achter-mekaar buiten kwam, vond
hij haar vroolijker dan gewoonlijk. Maar als hij daarentegen eens
wechgebleven was, scheen ze dat toch niet zoo erg naar te vinden. En dit
stelde hem veel te vrede. Eene berustende, lijdende, gelijkmatige kalmte
was over haar gekomen. Een ding was wel eens op hem gevallen. Was hij in
haar bijzijn, dan stonden haar blikken in zijn oogen, volgden zijn
minste bewegingen, drongen over zijn lichaam, met een vreemde volharding.
Dan vroeg hij haar bijvoorbeeld iets en andwoordde zij niet, zij scheen
hem niet te hooren, hem drinkende in haar starende, groeyende, zwijgende
oogen. Eens had hij gezegd, een beetje gedwongen: "Wat kijk je me raar
aan ...", zij zeide: "ik? ... ik? ... wat bedoel je? ... Wel neen, dat
verbeel-je je maar".
Een andere keer als hij weer, na de Beurs, op den Dam stond, van-zelf
naar de dommelende paarden van den omnibus kijkend, en hij was gisteren
pas buiten geweest, was het de last en het hinderlijke van de reis, die
hem deed besluiten in de stad te blijven. Onophoudelijk dat heen en weer
trekken, in de stofterigheid of de smerigheid van de spoor en zoo, het
vervelende eentonige hossen, een paar uur lang, in zijn eentje, om als
belooning van zijn moeite in denzelfden afmattenden vreugdelozen
doodschen dampkring, buiten aan te komen, dat was heel onaangenaam. Als
hij den omnibus maar zag, voelde hij zich al hobbelen tusschen allerlei
burgermenschen in, met een door het dansen veroorzaakte tergende jeuk,
die hem noodzaakte aan zijn neus te wrijven elke vijf minuten, hij liep
al in de gedrongen haasterigheid van het stationsperron, hij voelde zich
het onbeduidende grijze landschap doorstoomen, verder de eenzame rit van
Vreeland, Kortenhoef en 's Gravenland in het gemeene tentwagentje, met
den viezen koetsiersjongen voor hem en den ouden hit, en dat alles om
zijn naren dag door een nog naarder avond te laten volgen, zonder zelfs
altijd bij Mathilde te kunnen zitten, korte woorden over het weer en de
huishouding met de meiden wisselend,--neen, het was te akelig. Zijn
eenig genoegen was dan Marie te zien, zwaar en warmblank. Maar haar
verschijning prikkelde hem minder dan eerst, haar onnoozele
landelijkheid drong op den achtergrond zijner verbeelding, nu hij zijn
steedsche pleizieren juist weer herleefde.
Als Jozef naar buiten ging, zoo in een paar uur, uit het midden van
Amsterdam overgeplaats naar Hilyersum, steeg hij als uit een lauw bad
van geurend water in de koude ijzige lucht. Uit al de kleuren van
huizen, van winkelkasten met hun spiegelende ruiten, van de roepende
advertentieborden aan de muren, van de door gevellijsten afgelijnde
luchtvakken, waartegen het gerij, en gestap en geschreeuw opsteeg, van
het grommelend en witschitterende leven, waar hij met een stille genot
der gewoonte door heen wandelde, was hij ineens midden in de wezenloze
stilheid van het buitentje, waarvan de grijsheid en droefheid niet
opbloeiden in de lentezon, die het met vonken besprenkelde.
Maar zijn grootste plaag was de rit 's morgens vroeg van Hilversum naar
Amsterdam met de dilligence. Daar hij volstrekt op het vaste uur--half
tien uiterlijk--op het kantoor wilde zijn, reden die treinen tusschen
Utrecht en Amsterdam, die te Vreeland stopten, allemaal te vroeg of te
laat. Ellendig! Dat was eerst een haastig aankleeden in het kleine
kamertje, hij sliep daar in een alkoof, waarvan het achterschot in twee
deuren geopend kon worden en dan uitkwam in de kamer van Mathilde. Hij
had daar willen slapen om vlak bij haar te zijn altijd. Er kon 's nachts
iets met haar gebeuren, had hij in het begin tegen den dokter gezegd,
nog niet wetende, dat hij niet alle nachten buiten zou zijn. Nauwelijks
aangekleed, uit zijn humeur, moest hij ontbijten in de frissche vroegte
van de groote kamer. Marie was dan nog boven bij Felix; Jans had alles
maar half goed in orde gebracht, met slaperige oogen. Hij had zijn
koffie en zijn ei nog niet op, of uit de verte klonk het waarschuwend
getoeter van den diligence-kondukteur, snerpend en rauw langs de
vensters. Dan moest hij ijlings zijn overjas aantrekken, even, met een
gedruisch, in de klamme kalmte van Mathildes kamer dringen haar een
afscheidszoen geven op haar vermoeid gekleurde wangen na een pijnlijken
nacht, beloven dien middag te-rug te zijn voor het eten en--de oude
gele kast wachtte al in 't midden van den breeden grijs-gelen weg
in-een-zakkend binnen zijn grove wielen. Binnen-in had hij 't niet uit
kunnen houden en maakte dus nu de tochten achter het vooruitspringende
bankje van den voerman, in de van voren uitgehouwen nis zittend,
waarover de met pakken en kisten beladen houten kap een eind heen stak,
tegen den regen. Er waren drie plaatsen op zijn bank, waarvan er twee
meestal door een groenteboer of paardenkoopman werden ingenomen En dan
begon de schommeling van twee en een half uur, terwijl de eene buurman
pruimde, kwijlde en spoog, de andere met den koetsier samen zijn gemeene
tabak rookte. Er waren geen gezichten van naderende lente ter wereld,
geen stille, bescheiden zonnestralen die zachtjes over zijn knieen
kwamen glansen, die hem vrede met zijn lot konden doen hebben. Meestal
trachtte hij te slapen, terwijl de ochtendwind zijn snorhaartjes
spartelen deed. Hij verachtte de gesprekken zijner buurlieden, trachtte
er niet op te letten. Hij vloekte in zich zelf om dat hij geen eigen
rijtuig had, dat hem, met twee onvermoeibare paarden, in de helft van
den tijd heen en weer gebracht zou hebben. En onbestemde oude lusten om
zich rijk te maken, om zaken te doen en zich binnen weinige jaren alle
weelde te kunnen veroorloven woei de lentewind door zijn hersenen bij
het aankomen in Amsterdam en met kletterend geraas en rollend gehobbel
door de Muiderpoort rijden. Hij zou dadelijk beginnen, iets nieuws
verzinnen, speculeeren, een jonge onderneming, een maatschappij, een
premieleening op touw zetten. Maar op zijn kantoor, achter den kostbaren
lessenaar, die zich eeuwig verjeugdigde, eerst onder de ellebogen en
mouwen van zijn vader, nu onder de zijne, wolkten de plannen wech. Hij
was lui. Hij was bepaald geen man van zaken. Hij stelde zich weer te
vrede met het betrekkelijke gemak, het tamelijke welzijn, dat hij nu al
genoot. Men mocht niet wagen, houden wat men had, dat was de hoofdzaak.
De voorzichtigheids-overtuigingen zijns vaders leefden in hem voort. Hij
voelde, in zijn kalme genoegdoening van mooyen man, met welbehagen de
beperktheid der cirkels van zijn begeerte en gedachten.
Hetgeen Jozef weer van-zelf zijn versmaad en vergeten leven van vroeger
deed beginnen, was de leegheid die van Mathildes kant vermeerderde. Hij
voelde Mathildes wezen uit zijn hart en uit zijn zinnen vervreemden, als
een stroom van 't een of ander, die daar langzaam uit zou zijn
wechgevloeid. In Amsterdam, in huis, was zij niet. Hij liep langs de
bloementafel in den gang, langs de meubelen in de kamers, die daar op
haar verlangen zoo waren geplaatst. Er was niets, neen niets, noch de
looper op de trap, noch dat soort stoven in de binnenkamer, noch het
tapijt in de zaal, noch de pendule "voor", of zij hadden er samen over
gesproken, het samen uitgekozen. Aan alles was iets van haar en dat hem
haar voortdurend herinnerde, hij zag haar gaan, over hun woning te
vrede, met glimlachjes hem verzekerende, dat nu alles goed was. Hij kon
geen deur voorbijgaan, of hij zag het uiteinde van haar sleep daar
verdwijnen, terwijl zij zelve al binnen moest zijn om haar huishoudentje
te doen, een visite te ontvangen, hem op te wachten, haar huis, in een
woord, te bewonen. En nu! Wech was ze. Zij had het huis alleen gelaten.
Het verloor zijn bestemming. Hij herkende zachtjes-aan noch de
zolderingen, noch de wanden, noch de vloeren meer. Ja, het was toch wel
hetzelfde huis, maar het geen het vroeger maakte tot wat het was, was 'r
uit verdwenen. Was alles, al het omringend, de ruimten van den gang, van
de trapkast, van de kamers, vroeger dan beschilderd geweest met
tooverige voorstellingen, met verrukkelijke kleuren, was overal een
donzig en geurig behangsel wechgevallen? Neen, alleen een warme,
dof-roode tint moest alles omzweefd hebben en was nu wechgevaagd. Hij
scheen nu alle lijnen en hoeken, de afmetingen van den inwendigen bouw
van het huis, de grenzen der voorwerpen, beter, duidelijker te
onderscheiden. Een koude had de kleuren verminderd om de lijnen en
streepen duidelijker te maken. Hij zag alles naar voren komen, zich
afteekenen tegen den achtergrond, waarmede het vroeger meer een scheen
te zijn. De ziel van het huis, de adem, was er uitgegaan. En hij zocht
in de stad het leven, dat hier weigerde zich aan hem voor te doen.
Tusschenbeide, na dat hij weer erg met vrienden in de stad samen was
geweest, joeg een dwaze begeerte hem met zekere snelheid naar buiten.
Een gejaagdheid sloop dan door zijn leden, die hun kalmte bijna
verloren. Zijn hand trilde bijna, als hij zijn kaartje nam aan 't
station. Hier stond hij met zijn leege armen, met zijn verlaten borst,
voort! daar ginds was zij, die hem weer dwingen zou zijn armen om haar
schouders te slaan, zijn handen samen te vouwen over haar rug, haar
handen vlak uit tegen zijn borst en zich tegen hem aan drukkend.
Als hij dan buiten kwam, week de waan geheel. Onveranderlijk zat zij
daar, eerst voortdurend in haar slaapkamer, later voortdurend in de
groote kamer, te zwak om hem bij zijn binnenkomst te gemoet te gaan, met
armen lam van uitputting, met beverige lippen, die hem nauwelijks
zoenden, hem altijd dezelfde vragen doende over hoe het ging in de stad,
over de zaken hem verhalende wat de dokter had gezegd, over het eten
sprekende: een geliefkoosde spijs, die gisteren voor hem was klaar
gemaakt, waarom hij toch niet gekomen was?, hetzelfde verschiet van hoop
in de toekomst openende, maar vager, met te-rugwijkingen van de stem, in
't midden een volzin haar spreken stakende, en hem dan kalm, zonder
ontroering, zoo wonderlijk aanziende, dat hij, denkende met een
ziekte-verschijnsel te doen te hebben, het venster uitkeek en na een
poosje een opmerking maakte over het aangroeyende groen.
Voor den eten kwam Marie geregeld, als het mooi weer was, met Felix van
een wandelingetje te-rug; als het slecht weer was, van boven, om het
kind aan zijn vader en moeder te laten zien. Jozef vermeed Marie aan te
zien; Felix werd met gedwongen liefkozingen behandeld, terwijl er, met
dat kind tusschen hen beiden in, zijn blauwe oogen vragende wat de aarde
was, beurtelings naar hem en naar haar gericht, een wind van droefheid
snel, sidderend, tusschen hen uit heen woei, de glazige ruiten door, ver
over den weg naar buiten, en Mathilde wit werd, roerloos. Eens regende
het in een voorjaars-storm, voor de komst van den zomer; in sabelende
scheuten kletsten de droppelen-massaas tegen het glas. Huiveringen
zwiepten langs den grond van kiezelsteenen, over het dunne opschietende
gras tot aan het hek. Het woud van kleine blaadjes in iederen machtigen
iepenboom, aan den grijzen weg, kromp ineen, fladderde als millioenen
vogelenvleugels, samen, buigend en wenkend, warrelend in angst. Het kind
kreet 't toen plotseling uit, in lange frissche geluiden uit de jonge
keel, zijn gezichtje wrong zich samen, verschrikt voor het naderende
leven. Daarna stond 't weer effen, zonder een rimpel in het gladde vel.
Als Felix schreeuwde, droeg Marie hem wech, hem sussend, hem dansend in
haar armen. Jozef en Mathilde bekeken de lucht, ieder door een andere
ruit ziende, zwijgend, met lichte kuchjes en ademhalingen.
Het gebeurde wel eens, dat de dokter zijn bezoek kwam brengen na Jozefs
aankomst, ofschoon hij meestal, in zijn tweewielig overkapt
dokterswagentje, 's ochtend voor twaalven de ronde deed aan deze zijde
van het dorp. De dokter was een dik rooderig mannetje, bestaande uit
lagen vleesch en huid die op elkaar zwabberden, een boerenzoon, die
gestudeerd had, het examen onder de oude wet had gedaan, en nu niet
zijn helle oogjes en mopsneusje zijn bewegelijkheid en bekrompen
levenswijsheid in een ruwheidsvoorwending uitstalde. Hij had een paar
brieven met zijn Amsterdamschen kollega over Mathilde gewisseld en
behandelde haar nu met zijn tergende flinkheid, zich onophoudelijk in
zijn verwachtingen bedriegende, onuitkomende voorspellingen doende, deze
koppige kwaal niet begrijpende. Wanneer het maar eerst zoo warm werd,
dat Mathilde bijna den heden dag in den tuin zou kunnen doorbrengen en
wandelingetjes in den omtrek doen, dan zou 't wel gaan. Jozef vond den
dokter een onaangenaam kereltje. Tegenover de wereldschheid van Jozefs
uiterlijk en manieren verborg hij zijn ergernis van boerenzoon onder
wantrouwende oog-opslagen en een soort van stugheid in de stem. Hij vond
zich belemmerd in zijn korte vette gebaren en in zijn driftig
plattelandsgeneesheers-gezach door de zwierig-bedaarde bewegingen en
kalme woorden van Jozef, die een hoofd grooter was dan hij.
Terwijl de dokter dikwijls lang bleef zitten, Mathilde's onderworpenheid,
die zijn raadgevingen en gezegden aanvaardde, exploiteerende, stond Jozef,
die eerst mee gesproken had, in een hoekje aan den anderen kant van de
kamer, bladerend in een prachtwerk, ongeduldig onder zijn kalmte.
Nu Mathilde haar dagen in de groote kamer leefde, dineerden zij daar
samen om vijf uur, als Jozef gekomen was. Om negen uur, half tien, ging
Mathilde naar bed, Jozef nam afscheid op haar slaapkamer, schoof
langzaam door het gangetje naar de groote kamer te-rug, na dat hij, door
de reet van de keukendeur, de warm rood blanke Marie gezien had, haar
roode vochtige lippen onder den lampeschijn, in den damp der kommetjes
koffie, tegenover Jans.
Jozef ging ook vroeg naar bed, niet wetende wat te beginnen. Dan lag hij
dikwijls uren wakker en hoorde de stille ziekelijke woelingen van
Mathilde achter het schot. Hij hoorde haar hijgen, zacht opstaan,
drinken, en heen en weer gaan met schuivende stappen, weer gaan liggen,
zonder slaap, alles met de afgematte bewegingen van een eindigend
lichaam. Een woede steeg in hem op en maakte zijn hoofd heet, Wie,
verdomd, of wat, noodzaakte hem zich hier te liggen vervelen, in dezen
ellendigen uithoek van het Gooi! Welk leven had hij zich bereid, vier
jaren geleden! Allerlei denkbeelden en verwenschingen stegen op uit de
verste hoeken zijner hersens. Er was geen enkel in zijn jeugd wel eens
overwogen levensplan of het schoot hem nu weer te binnen. Waarom niet
dit gedaan, waarom niet dat gedaan, in plaats van dat huwelijk! Waarom
was hij niet in Parijs gaan wonen of ergends in het buitenland, zoo als
hij zoo dikwijls had willen doen! Daar lag hij nu, zonder pleizier,
zonder iets! In wrevel spalkte hij nu zijn neusvleugels en hoorde het
heele losse huis kraken en inslapen om hem heen.
Meestal in deze nachten, lag hij te luisteren naar de geruchten van de
eenige verdieping, boven zijn hoofd. Eerst hoorde hij de trap kreunen,
als Jans en Marie naar boven gingen. Jans sliep in een alkoof, van den
kleinen zolder uitgespaard, door een dun schot er van gescheiden, boven
Mathilde; Marie sliep op het tweede der logeerkamertjes, aan de
voorzijde van liet huis, juist boven Jozefs hoofd. Het huis was zoo
dun-netjes gebouwd, dat Jozef elke stap van de pantoffels der meiden
hoorde. Jans stapte licht, met haar magere oude beenen, Marie met zware
voeten, meer klotsend. Hij hoorde haar stilstaan, met een gespatter der
zolen, voor Felix ledikantje. Daarna verder gaan, het getikker van haar
zaakjes, die zij op tafel lei, daarna een dof gemorrel, zij moest zich
uitkleeden, daarna: "nacht Jans, wel te ruste" en het bromde te-rug, van
achteren, veel verder af, als van iemant, die buikspreekt: "nacht, kind,
slaap wel"; hierop hoorde hij het zware liggen-gaan van Marie in bed.
Hierna was alles stil. Alleen een muis kraste achter het behangsel, en
sarde Jozef uit den slaap, tot hij herhaaldelijk was opgestaan, om hevig
te kloppen.
Eens bleef hij vier dagen achter-mekaar in Amsterdam, elken dag
telegrafeerende, dat hij te veel op het kantoor te doen had, om te
komen. Mathilde scheen niet verwonderd bij zijn te-rugkomst. Zij zoende
hem alleen flauwer, meende hij, en zag hem nog langer, nog wondelijker
aan, met haar wijde oogen, waar een vreemd iets in sprankte. Zij ging
een beetje beter, zeide zij. De heele beterschap zou zoetjes naderen.
Eens op een anderen nacht, tegen den ochtend, werd Jozef wakker. Hij
wist eerst niet wat hem wakker deed worden, wilde weer inslapen, zijn
gezicht tegen den wand. Toen hoorde hij iets als blazen, ademen, iets
dat leefde vlak bij zijn hoofd, een wezen, een dier misschien. Hij
sprong op tot een zittende houding, draaide zijn hoofd boven zijn
schouders rechtsom, keek in de wemelende donkerte, luisterend,
onderzoekend. Het moest van achter het schot komen, uit Mathildes kamer.
Hij hield zijn oor tegen het-hout. Nu hoorde hij hijgen, iets als een
onhoorbaar schreyen, iets als een regelmatig kloppen van ver af, als op
een aanbeeld van uren afstands onder den grond.
--Mathilde, riep hij, wat is dat? Is er iets in je kamer? Ben je wakker?
Het geluid hield op. Hij kreeg geen andwoord. Hij hoorde zachte voeten,
wijkend, met het geruisch van een kleed er over heen.
--Mathilde, ben je wakker?
Nu sprak uit haar ledekant haar stem, zacht, gejaagd:
--Ja, is er ies?
--Hoor je niets in je kamer?
--Ik? ...nee, nies ...
--Is je licht aan?
--Ja ... ik was zelf op, zoo met-een, om te drinken.
--Zie je dan nies?
--Ik? nee, nies ...
--O, dan heb ik 't me zeker verbeeld, wel te ruste.
Jozef sliep weer in, zonder denken, niet begrijpend. De muis ratelde
voort achter het behangsel.
Toen er anderhalve maand om was en Mathilde zich heelemaal aan het leven
buiten gewend had, bleef Jozef herhaaldelijk vijf, zes dagen achter-
mekaar, eindelijk een week wech, eindelijk kwam hij drie keer na mekaar
maar eens in de week over.
Hij leefde weer in het gemakkelijk leven van dadelijk genot. Mathilde
werd een voorwerp, waarmee hij gedwongen was zich nu en dan bezig te
houden; een dame, die het lot nu eenmaal tot zijn verwante had gemaakt
en die hij genoodzaakt was tusschenbeide met beleefdheid, met
hartelijkheid te gaan bejegenen gedurende eenige uren.
Jozef dacht er ook met ingenomenheid aan, dat men bezig was een
spoorbaan tusschen Amsterdam en Utrecht en Amsterdam-Amersfoort te
leggen, via Hilversum. Dat zou de overtocht veel vergemakkelijken,
Intusschen dacht hij: als 't maar niet te laat is, dan! maar dit idee
verschrok hem niet veel: een levend of een dood lijk, daar was weinig
onderscheid tusschen.


XIII.

Twee maanden gingen voorbij. Het was het begin van Juni. Bagatelle
scheen, van den straatweg af gezien, hooger te zijn gestegen en rustte
nu, glansend bruin en wit in het zonnelicht, op zijn hellend voetstuk
van donker-groen zijig gras, dat de bloemperken, licht en zwaar roode,
omlijstte; de groote iepen langs den weg hadden van boom tot boom aan
weerszijde hun bladeren saamgevlochten, die in groote verwarde trossen
laag neerhingen, voor het huis. Alles bloeide, leefde, kwam tot
rijpheid. Zachte, goud-trillende windjes streelden de bladen, ruischten
rond met den zang van een vogel, heenstervend boven de schuinte van het
dak. De zon was overal. Bij de groep boomen, links van het huis, stond
een purper-bruine beuk, waarvan de bladen zich tintten als donker
paarlemoer, door den wind in de zon op en neer wuivend. De sparren, in
boschjes, in de achterhelft van den tuin, aan weerszijde, doften, morden
samen, zwart van groenheid. Vlak achter het huis, waar kastanjes, langs
de oprijlaan, hun pluimen van gedweee, over elkaar neervallende veeren
verhieven, mengde zich een strook droger, lichter groen tusschen de
donkere sparren. De vloer van den tuin was van streepen gras en kleine
grasvlakten tusschen de zwarte zandpaden en de witte kiezelsteenen. En
alom, over den grond en van de ruimten uit, hoog en laag, zag Mathilde
zich door een leven van groen omgeven, van goudgestraal doorschroeid of
uitgelegen in den zacht-gelenden glans.
In dien tijd waren er in de meeste villaas in de rondte ook menschen
gekomen. Aan de eene zijde had Mathilde nu een oude dame, die daar een
leelijk vierkant geel huis, als een kast, bewoonde met een nicht; zij
waren streng protestant; zij hielden rijtuig. Als Mathilde 's nachts
niet slapen kon, hoorde zij het paard trappen op de steenen van mevrouw
Arlewijns stal, die door een gemeente-voetpad, van een meter van
Bagatelles tuin gescheiden was. Aan de andere zijde dook tusschen het
gebladerte van zijn tuin, een nog lager huis wech, half
herbergiers-woning en oud, half societeit en nieuw. Achter Mathilde, van
haar tuin gescheiden door den nauwen, vies-klam-hobbeligen. Vaarderweg,
van vale aarde en stukjes steen, die altijd stil was, stumperde een
buitentje uit den grond, hokkerig, heelemaal van hout, ook met een
kleinen stal, op den hoek van den Vaarderweg en het melkpad met zijn
wijde akkers en verren gezichteinder, dat achterom, naar het dorp
streepte. Schuin tegenover Mathilde, aan de andere zijde van den breeden
straatweg, ijselijk wit, het andwoord gevend op de lachjes van
Bagatelles gevel, was de woning van mevrouw Rim, oude dame met groote
grijze krullen als klosjes garen aan haar slapen, met twee kleine
kinderen, en daarnaast, vlak tegenover Mathilde, bromden, vaal-grijs en
blauw, de hooge naakte muren tegen de lucht, van zweetend vlekkerige
steen gebouwd, van het eenige huis van twee verdiepingen in de
onmiddellijke nabijheid, vijf stokstijve vensters breed, de kostschool
der dames Streelink, die met hun vader, kreupel gepensionneerd officier,
daar hun brood verdienden. En verder volgden de villaas elkaar op,
tusschen hun nu vol groen gewassen tuinen door, hun lichtgekleurde
voorgevels naar de zoo hoog groen bedaakte ruimten van den breeden weg
duwend. En niets dan boomen, planten en bloemen in de rondte.
Als Mathilde voor het raam zat, in de groote kamer, reden er
eigen-rijtuigen, met opdampende stofwolken, den weg af naar het dorp en
omgekeerd; jonge meisjes in blauwe, witte en rose toiletjes, met
parasols, gingen voorbij. Oude dames, in het zwart, wandelden. Het was
een beweging en een stuk stadsleven door den zomer hier overgeplant.
Mathilde had dien zomer langzaam zoo zien komen zoo zien worden om haar
heen, Als zij 's morgens opstond en de gordijnen voor de vensters
ophaalde, bloeiden er een lage lindeboom, links, dof, bleekgroen, en de
kastanjes voor haar uit. Links op den achtergrond, onder een groote plek
open hemel, schuilde een oud-Flora-borstbeeld, op een blauwsteenen
voetstuk, in een uitgebreide nis van bloemende boompjes, seringen,
jasmijnen, een gouden regen, wech. Twee seringenboompjes trosten hun
takken violette, licht-paarse ruikertjes over het Flora-beeld, met zijn
leege oogen, heen, en te midden van de groene heesters bloeiden aan
weerszijde de gouden regen, met zijn uitstorting van innig-gele
bloemetjes, en de lage jasmijnen, met groenige warm-witte klokjes.
Daarboven, tusschen het netwerk der hoogste takjes en sprietjes uit,
daakte, heel ver en heel hoog, de tintelende blauwheid van den hemel.
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Een liefde - 19
  • Parts
  • Een liefde - 01
    Total number of words is 4765
    Total number of unique words is 1462
    43.7 of words are in the 2000 most common words
    59.2 of words are in the 5000 most common words
    67.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 02
    Total number of words is 4915
    Total number of unique words is 1308
    50.5 of words are in the 2000 most common words
    65.6 of words are in the 5000 most common words
    72.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 03
    Total number of words is 4960
    Total number of unique words is 1275
    48.8 of words are in the 2000 most common words
    64.6 of words are in the 5000 most common words
    70.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 04
    Total number of words is 4848
    Total number of unique words is 1397
    45.7 of words are in the 2000 most common words
    62.0 of words are in the 5000 most common words
    68.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 05
    Total number of words is 4759
    Total number of unique words is 1509
    43.6 of words are in the 2000 most common words
    59.0 of words are in the 5000 most common words
    66.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 06
    Total number of words is 4845
    Total number of unique words is 1412
    46.1 of words are in the 2000 most common words
    62.1 of words are in the 5000 most common words
    70.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 07
    Total number of words is 4872
    Total number of unique words is 1343
    48.2 of words are in the 2000 most common words
    63.7 of words are in the 5000 most common words
    71.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 08
    Total number of words is 4830
    Total number of unique words is 1342
    47.8 of words are in the 2000 most common words
    63.4 of words are in the 5000 most common words
    70.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 09
    Total number of words is 4762
    Total number of unique words is 1402
    45.1 of words are in the 2000 most common words
    59.7 of words are in the 5000 most common words
    66.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 10
    Total number of words is 4925
    Total number of unique words is 1314
    47.7 of words are in the 2000 most common words
    64.1 of words are in the 5000 most common words
    70.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 11
    Total number of words is 4769
    Total number of unique words is 1270
    50.4 of words are in the 2000 most common words
    65.0 of words are in the 5000 most common words
    71.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 12
    Total number of words is 4795
    Total number of unique words is 1433
    44.3 of words are in the 2000 most common words
    59.3 of words are in the 5000 most common words
    66.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 13
    Total number of words is 4726
    Total number of unique words is 1403
    44.9 of words are in the 2000 most common words
    60.5 of words are in the 5000 most common words
    67.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 14
    Total number of words is 4876
    Total number of unique words is 1279
    49.1 of words are in the 2000 most common words
    65.8 of words are in the 5000 most common words
    73.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 15
    Total number of words is 4826
    Total number of unique words is 1324
    48.0 of words are in the 2000 most common words
    63.9 of words are in the 5000 most common words
    71.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 16
    Total number of words is 4755
    Total number of unique words is 1404
    47.9 of words are in the 2000 most common words
    62.8 of words are in the 5000 most common words
    71.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 17
    Total number of words is 4581
    Total number of unique words is 1568
    40.2 of words are in the 2000 most common words
    55.6 of words are in the 5000 most common words
    62.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 18
    Total number of words is 4596
    Total number of unique words is 1547
    40.8 of words are in the 2000 most common words
    55.7 of words are in the 5000 most common words
    62.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 19
    Total number of words is 4666
    Total number of unique words is 1475
    41.3 of words are in the 2000 most common words
    57.2 of words are in the 5000 most common words
    65.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 20
    Total number of words is 4547
    Total number of unique words is 1460
    34.6 of words are in the 2000 most common words
    48.3 of words are in the 5000 most common words
    55.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 21
    Total number of words is 4808
    Total number of unique words is 1355
    43.2 of words are in the 2000 most common words
    59.4 of words are in the 5000 most common words
    66.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 22
    Total number of words is 4664
    Total number of unique words is 1471
    39.5 of words are in the 2000 most common words
    53.2 of words are in the 5000 most common words
    59.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 23
    Total number of words is 4573
    Total number of unique words is 1485
    37.2 of words are in the 2000 most common words
    49.7 of words are in the 5000 most common words
    56.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 24
    Total number of words is 4891
    Total number of unique words is 1294
    50.0 of words are in the 2000 most common words
    65.6 of words are in the 5000 most common words
    71.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 25
    Total number of words is 1668
    Total number of unique words is 589
    61.3 of words are in the 2000 most common words
    74.5 of words are in the 5000 most common words
    78.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.