Een liefde - 24

Total number of words is 4891
Total number of unique words is 1294
50.0 of words are in the 2000 most common words
65.6 of words are in the 5000 most common words
71.4 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
haar beenen, waarin haar oude voornemen te-rug gaan wilde en zich gooyen
over Jozef om hem te beminnen. Maar hij was achter haar hersens zoo als
ze hem gezien had en in trijterende schrikken ging zij voort en was
alleen met de wanden zonder het te weten.
Uit de keuken ging Mathilde naar haar slaapkamer, nam Floridawater en
ging zitten voor de tafel, met den zakdoek onder haar hoofd. Op 't
zelfde oogenblik kwam Marie in de groote kamer om te dekken. Jozefs
oogen werden warm, Marie hoestte en keek voor zich uit met de
bedeesdheid der wangen.
--Is ie heel zoet geweest deze keer? vroeg Jozef terwijl hij gauw hevig
keek naar Marie en daarna Felix bij zijn kinnetje pakte en hem aanzag
met elders denkende oogen.
--O ja, meneer, andwoordde Marie, ook schuin naar Felix ziende, heel
zoet, is 't niet, Fik?
--Dat weet ik niet, zei Felix, en douwde zijn gezichtje tegen Jozefs
schouder.
--Dan heb ik wat moois voor je bij me, zei Jozef en met
langzaam-voorzichtige gebaren, om Felix niet te laten vallen, haalde hij
een dun prentenboekje in een prachtbandje, uit zijn binnenzak.
--He, zei Felix, met een eensklaps aangestoken vroolijkheid, he, da's
mooi! en hij gleed van Jozefs knie en ging, zonder verder te bedanken,
voor het venster zijn boekje bekijken.
Daarna werd er koffie gedronken. Mathilde zag Jozefs bovenlijf voor
haar, boven het witte tafelvlak, het op en neergaan zijner grijs zacht
omkokerde armen, bij de gladwitte schoteltjes, den bal van zijn hoofd
met de levende gaten en uitsteeksels, waarnaar zijn handen klommen met
het eten en drinken, de schouders van zijn jasje, die zwollen en
neerstreken bij de armbewegingen, zijn blinkende en knippende oogen,
zijn hoofd, dat telkens even boog en rees, zijn hakkenden en trekkenden
mond, zijn snor die van onderen nat werd en met een kruimeltje en die
hij afveegde met zijn vingerdoekje. Zij zag zijn hals met het diepe
kuiltje aan den boord, zijn ooren, die zoo mooi dicht aan zijn hoofd
stonden, zijn rechte neus, het fijne rood van zijn wangen, zijn haar,
dat even mooi zat als altijd. Zij keek, en het was haar alsof zij iets
zocht, iets dat zij vroeger altijd van hem gezien had en dat nu voor
altijd verdwenen was. En zij dacht, of zij dat lichaam had liefgehad, of
het zich niet had losgescheurd van iets anders, een wezen, een waas, zij
wist niet wat, dat alleen zij had bemind. Maar zijn lichamelijkheid
sloeg haar denken voortdurend en zij kon maar niet inzien, dat haar
eindelooze begeerte bij haar was. Nadat hij gegeten had en zijn zware
vale woorden over het brood en de boter en het vleesch boven de tafel
hadden gerold, neerkletterend op haar rug met klamme streken, liet hij
haar vertellen hoe zij den laatsten tijd had doorgebracht, of mevrouw
van Borselen er al was, of de bloemen nog goed opkwamen in den tuin, of
zij al een wandelingetje verder dan de tuin had gemaakt, en hij zeide
herhaaldelijk dat zij erg bleek zag.
Na de koffie deed hij een cigaret van voren in zijn mond en rookte. Hij
zei:
--Willen we ook een beetje in den tuin gaan?
Zij gingen. Lief en goemoedig lei hij haar rechterarm in de kromming van
zijn linker. Zij stapten samen regelmatig voort, en hij blies zijn rook,
blauwetjes, van zijn hoofd, den anderen kant uit. Toen ze hem nu goed
raakte en voelde in de jubelende lucht van den waayenden tuin, leefde
stormend in eens in haar te-rug een gevoel van lang geleden. Als een
klaterend beeld in een spiegel waarde zij snel bij haar, de herinnering
van toen zij hem angstig-vreemd had gezien op den ochtend van hun
eersten zoen. Maar krachteloos viel de herinnering terug voor de eenmaal
zoo nauwkeurig en vast in haar gevormde gedachten der laatste dagen, die
onweerstaanbaar opzetten naar de klanken en klanksmartten uit haar mond:
--Ik zou wel eens over iets met je willen spreken ...
--Zoo waarover dan?
--Ja, je zal het wel heel gek vinden, maar voor mij is het een ernstige
zaak.
Hij keek haar over zijn schouder aan. Zij keek naar den zwarten grond,
zij was koud, zonder ontroering, zij deed niet, zij onderging de macht
van haar besluit, dat haar deed spreken buiten haar wil om.
--Wat bedoel je dan? Ik begrijp het niet.
Toen zeide zij hem kalm-koud:
--Je houd niet van me. Wil je niet weer van mij gaan houden? Anders weet
ik niet, hoe ik langer moet leven.
Hun hoofden gingen voort, dicht bij elkaar, met een stuk heestergroen er
tusschen en er boven wijd wech de wind-spelende wit-blauwige ruimte. In
zijn hoofd, naar voren gewend, was verwondering. Daar begreep hij niets
van. Wat scheelde haar nu weer in eens? In haar hoofd was de harde
gevoellooze koelte, maar een scherpe wrevel over de tegen haar wil in
gesproken woorden zwart-lemmette op en tegelijk begon een gloeying,
vreemd opkomend, van diep beneden. De wrevel hief haar arm een beetje en
deed hem bijna niet meer liggen in den zijnen, en zij kreeg ook een
goeddoend gevoel van gemak, van breede tevredenheid, van bedarende
opklaring van haar gemoed. Zijn beenen bewogen gelijk op met de hare,
zijn lang gewachte lichaam was hoog naast het hare, en zij dronk blijde
zijn tegenwoordigheid in al het waarneembare van zijn leven. De zomer
baadde hen bij lauwe vlaagjes, bestoeide hun opwippende haren, glom
tegen hun niet-ziende oogen. Jozef zei in den licht-wind: Maar, lieve
kind, ben-je dwaas? Ik hou nog altijd even veel van je, waar haal je dat
vandaan, dat ik niet meer van je zou houen?
Haar arm zeeg weer neer op den zijnen. De gloeying vlamde op in haar,
haar geest geheel vullend. Al de liefden, die in haar voor hem geweest
waren, rezen aan-een, niet te temperen, en in een brand uit haar oogen
en over haar borst sproot uit haar splijtend gemoed een kletterende
op-een-volging van zware, doffe, heesche fluitende klankjes, waarin zij
hem zeide, wel te weten, dat hij dit zou andwoorden, alles te weten, wat
hij nog meer zou willen zeggen; maar dat dit alles niets beduidde, dat
hij, als hij zich maar eens goed wilde onderzoeken, wel zou merken, dat
zij gelijk had met te zeggen, dat hij toch eigenlijk niets meer van haar
hield. Zij verweet hem al zijn verwaarlozingen zij vertelde hem van al
de dingen, die haar zijn verflauwing hadden doen weten. Maar zij klaagde
niet, zij was boos, en het voorgenomen smeeken verstijfde in een vergen
tusschen haar verdunnende lippen. Zij had zijn arm aan haar linker borst
gedrukt, haar hoofd dicht bij het zijne gedaan. Maar toen zij alles in
eens gezegd en uitgesproken had, met zacht rood aan haar slapen en haar
voorhoofd, en hij andwoordde: maar, lieve kind, dat verbeel-je je
allemaal maar, je hebt de koorts, je moet wat kalmeeren,--toen liet zij
hem los en bekeek hem zoo als hij daar was met den tuin om hem heen,
zijn blanke voorhoofd en zijn stille korte haar, zijn kalme wangen, zijn
gewone oogen en grijze schouders. Hij tuurde voor zich uit met
hooggestreken wenkbrauwen als om in het dennen-boschje een oplossing van
de vreemde ziekte van zijn vrouw te vinden en hij drukte zijn bovenlip
over zijn onderlip. Haar armen krompen tegen haar lijf, haar hals kromde
een weinig om laag, in haar oogen kwamen roode spikkeltjes, zij zag
hem niet aan.
--Kom, Thilde, zei hij, laten we over iets anders spreken. En zij
spraken er over, om Ster en mevrouw v. Borselen ten eten te vragen, om
Felix op een bewaarschool te doen. Mathildes verbeelding voelde hem nu
niet meer, haar verstand dacht hem. Zij merkte zijn heele
persoonlijkheid, met al zijn doen en laten, als een kleinigheid in haar
grooten hartstocht. Zij voelde hem heelemaal te kunnen overzien. Hij was
een gewone, verstandige en mooye man. Hij had vroeger veel bij hen aan
huis verkeerd, daarna waren zij samen getrouwd, en hij had zich altijd
gedragen zoo als een fatsoenlijk man zich tegenover zijn vrouw gedraagt,
wat wilde zij toch eigenlijk nog meer? Toen zij ziek was geworden,
hadden zij natuurlijk niet zooveel samen kunnen zijn als vroeger. Haar
verdriet was, dat zij hem geheel waarnam, want eerst was er, behalve
zijn neigingen en gedachten, die zij wist, iets onbekends voor haar in
hem, een verborgen geheimzinnige kracht in zijn wezen, ondoorgrondbaar
en heerlijk,--het was de liefde, de zij voor haar in hem veronderstelde,
Zij zag hem nu zonder dat groote en diepe, met een hoofd leeg van haar,
leeg van wat zij wilde, zonder begrip. Zijn wezen was gering, hij had
niets dan zijn leden en zijn dagelijks zelfde hersens, waarin elken dag
de indrukken en gedachten van den vorigen zich herhaalden, zonder ooit
zoo'n vreemden droom, zonder ooit zoo'n onbegrijpelijk gevoel voor iets
hoogers, iets meers. En zij wist niet en vroeg zich, waarom zij zoo van
hem was gaan houden. Wat had zij eraan voortdurend aan dien man te
denken, wat hoefde zij zich ziek en ongelukkig te maken om zijnentwil?
Haar hersens werden hoe langer hoe kouder. Zij voelde zich een oogenblik
staan, als gelukkig in haar leven, buiten haar liefde. Zij dacht een
kalm, zuiver, geregeld, gezond dagelijksch bestaan, waarin zijn hoofd en
zijn schouders naast haar niet meer trilden, waarin hij niets was dan
haar gewone maatschappelijke echtgenoot, keurig en fatsoenlijk, zonder
die nutteloze bombarie van dwaze grillen en opwindingen. Wat was er niet
veel te doen in het leven, ook voor een vrouw! Wat zou zij een mooye
handwerken kunnen maken, en koeranten en boeken lezen om op de hoogte te
zijn! Niet alleen zou ze haar huishouden uiterst zorgzaam kunnen doen en
veel meer in de perfektie dan tegenwoordig, maar ze zou b.v. ook voor
arme kinderen kunnen naayen, zooals andere dames deden. En dan, om het
voornaamste niet te vergeten, wat zou zij veel meer moeite en
oplettendheid aan de opvoeding van Felix kunnen geven! Nu werd die voor
het meerendeel overgelaten aan Marie, en dat was eigenlijk volstrekt
niet zooals het hoorde. Verder, als zij dan ook weer heelemaal gezond
zou zijn, had zij voor uitspanning de konversatie met mevrouw v.
Borselen en met andere dames, waarvan zij de kennis kon maken. En, och
Heer, er waren nog zooveel andere dingen. Waarom moest zij zich ook zoo
afzonderen in de laatste jaren? En zij zag in eens een leven vol
verscheidenheden en kleine gelukjes, dat zij in haar bespottelijke
hersenkoorts geminacht had zonder nagedachte.
Jozef meende daar het middel gevonden te hebben, om zijn vrouw tevreden
te stellen.
--Wil ik, nu je weer zooveel beter bent, eens een week of drie achter
elkaar hier blijven? vroeg hij.
Maar een onoverkomelijke warschheid klom tot aan haar mond. Zij zeide:
--Ja, ik zou 't wel heel graag willen, want man en vrouw hooren bij
elkaar, maar ik geloof wezenlijk, dat 't beter voor me is, dat ik
vooreerst nog maar alleen blijf, want als ik niet zooveel rust mogelijk
heb, kan ik niet slapen.
--Dat spijt me, zei hij, en glimlachte, haar liefweemoedig aanziende.
Maar zijn glimlach werd vernederd en wrevelde wech op de strakheid van
haar gezicht. Zij gingen te-rug in huis en liepen wijder van elkaar over
het pad, met schokjes van stuursche verlegenheid in hun armen en beenen.
Het witblauw van boven en het dartelende groen krioelde tot hun hoofden
en tusschen hun leden.
Den volgenden ochtend, toen Mathilde mat opstond, met een moeheid van
het leven in haar beenen en in haar hoofd, zag zij haar fletse gezicht
in den spiegel, haar flauwe oogen, de vale plekjes er onder, en de lange
rimpels over haar voorhoofd. Zij voelde een grooten wrok tegen Jozefs
frissche lichaam. Zij zag, dat het buiten al-weer een lichte dag was,
een uit dezelfde eentonige opvolging, die tot gisteren geduurd had en
die morgen en overmorgen en altijd weer verder zou duren. Weer zag zij
den tuin door het venster, zonder iets buitengewoons, in zijn zelfde
aanzien van steeds, zij alleen verouderde intusschen en het erge
heerlijke van haar jeugdleven zou verminderen en eindelijk heelemaal
wechblijven. Zij keek naar de voorwerpen die stil stonden om haar heen.
Wat was het nu? Ging zij naar een doel? of wat deed zij eigenlijk? Wat
gaf het? Zij, die dacht, dat er zooveel met haar gebeurde, wat
beteekende zij, wat gebeurde er met haar? niets. De dag van vandaag leek
precies op den dag van vijf, zes jaar geleden. Zij had eenvoudig haar
zenuwen, haar lichaam vermoeid en ziek gemaakt en zich voor altijd
berimpeld door zich allerlei dingen in te beelden waarvan niets bestond
en door het gewone leven te vergeten, dat toch eigenlijk alleen waarde
had. Maar hij was er de schuld van, hij, die man, die zich aan haar zij
had gedrongen. Aan hem had zij het beste, alles, gegeven wat zij had.
Hoe was 't mogelijk, dat zij zich in 't begin zoo gelukkig had gevoeld
door hem! Wat gaf zij nu om hem? Niets! Hij was daar met zijn
onverschillig-beminnelijke, koele, bekrompen wezen. Zij was mooi geweest
vroeger, zij had ten minste een lief gezicht, had iedereen gezeid. Nu
was ze het niet meer. Haar vader was alleen gestorven uit verdriet over
haar huwelijk. Neen, zij kon hem niet meer lijden, die man, die haar
gebruikt had, om een tijdje pleizier met haar te hebben, die haar
ongelukkig had gemaakt en dien zij nu verveelde. In de zweterige mufhe
van haar eerste op-zijn liep zij met driftige zwartgalligheid door
haar kamer.
Jozef kwam haar goeyen dag zeggen. Hij moest wech met de diligence.
--Nee, ik ben nog ongewasschen, zei Mathilde, geef me maar alleen een
hand.
--Dat kan mij ook wat schelen, zei hij, daarvoor hou ik te veel van je.
Hij zoende haar voorhoofd, maar zij deed niets te-rug.
--Zeg, hoe maakt Emilie Berlage het toch, daar heb ik heelemaal vergeten
je na te vragen.
--O, ik geloof goed, maar ik heb der in lang niet gezien.
--Nou, doe der me komplimenten as je der ziet ...
--Nou, dag kind, aanstaanden Zondag kom ik weer, hoor!
--O, uitstekend!
In een gevoellooze rust leefde Mathilde de zacht-grijze week die nu
volgde. Zij bleef zonder gewaar-wordingen en sprak bijna niet. Zij was,
na de vermoeying van haar te veel voelen der laatste tijden, in een
begeerteloze vrede met de stilte van elken dag. Zij had plotseling op
een dag oud naaiwerk voor arme kinderen uit de kast gehaald en was daar
met een niet-opzienden ijver aan gaan werken. Maar de week was al
voorbij en Jozef zat weer tegenover haar aan tafel, vragende, waar zij
daar zoo druk aan bezig was.
Hij stond op en ging eens bij het venster staan en daarna weer zitten op
een stoel vlak bij Mathilde, met zijn ellebogen op zijn knieen en zijn
hoofd naar haar werk toe. Het was als snuffelde hij met de
vooruit-stekende gedeelten van zijn gezicht naar Mathilde en haar werk.
Een oogenblik later stond hij weer aan de piano en bladerde in de
muziek. Hij keerde zich om, stond met zijn handen in zijn zij, keek op
Mathildes hoofd.
--Kan je velen, dat ik piano speel? vroeg hij.
--O ja, wou je iets spelen? Dat heb je in lang niet gedaan.
--Ja, zei hij, zijn woorden slepend, ik wou nog eens zien of ik dat nog
kon.
--Wat?
--Nies, zoo'n deuntje van Offenbach, dat ik vroeger uit mijn hoofd kon.
En in eens, terwijl Jozefs lange nagels onaangenaam de toetsen tikten,
geluidde de piano los, met een verwondering der stilte in den hoek, waar
zij zoolang met haar gewone meubelstomheid gestaan had en een
geklinkklank door het hol-ziende huis, vervuld met de woordelooze
klanken van dat vreemde onbewegelijke beest uit de hoek van de groote
kamer. Felix kwam toegeloopen uit den tuin en door het open venster,
bleef staan in een zonnebegieting van zijn blauw pak en blonde haar. Een
boerenjongen die juist voorbij kwam op den weg bleef ook staan, kijkend
uit de verte. Mathilde werkte door, met gebogen hoofd, en zij begreep
niet, welke rare aandoening haar in eens overviel. Het was haar of zij
met haar smarten, vergeten was door het leven, waarvan zij eerst het
middenpunt was geweest. Buiten waren de boomen in de zon en de kalme
omtrek, hier binnen, de leege kamer, Felix, en Jozef, die zijn luchtig
melodietje speelde, dat een uitlachende vroolijkheid langs de ruiten
deed gaan en dribbelen langs al de onverschillige muren. Met wibbelende
tredjes hakkelden de pianoklanken over haar breede lijden. Zij gold niet
meer, zij telde niet meer mee. Alles leefde buiten haar om. Haar
verdriet was vergeten en begraven. Het groen, buiten, was vol van glans.
Felix stond met rooye wangen van het loopen in den tuin, de kamer was
netjes in orde, en zij was getrouwd, zij waren immers getrouwd, zij was
immers een fatsoenlijke getrouwde vrouw, die een gelukkig en benijdbaar
leven had. Dat was zij en anders niet, maar dat was ook genoeg. En zij
was niet dat andere, die afgrond van lijden in haar wezen, waarin zij
niet wou zien, maar die zij open voelde vlak onder haar oogen.
Mathilde voelde toch een stil genoegen, dat Jozef in haar bijzijn was.
Hij was voor haar een wezen, dat haar nog den vroegeren Jozef
herinnerde, maar waaruit dat gedeelte van zijn leven, dat hem tot haar
alles gemaakt had, voor altijd was verdwenen.
Jozef was nog aan 't spelen, toen Marie binnenkwam om klaar te zetten.
Hij speelde gauw een paar slot-akkoorden, stond op, met een knippenden
blik op Marie, waarin hij het laatst over haar nadacht, stak zijn handen
in zijn broekzakken, keek op Mathildes werk die voortdurend zat te
naayen. Hij keerde zich snel om, klapte in zijn handen voor Felix, nam
hem onder zijn armpjes op en hield hem in de hoogte boven zijn hoofd,
lachende, en met zijn goedig-lichtzinnige uitdrukking, zeggende; kijk,
nou bee-je nog grooter als ik! En met Felix op zijn schouder ging hij in
den tuin om een roos voor zijn knoopsgat te plukken. 's Avonds dronk
Mathilde thee onder de warande en onder het stilletjes in den avond
wechkwijnende daglicht mijmerde zij over Jozef. Jozef was na den eten
dadelijk uitgegaan, om in de societeit een partij billard te spelen, met
een meneer uit het dorp, met wien hij kennis had gemaakt.
Mathilde leunde in haar stoel, met een borduurwerk, dat zij roerloos op
haar schoot hield in haar linker hand. Zij had hem heen zien gaan over
den breeden weg, met het blauwe sigarenmistje om zijn hoofd, tusschen de
dikke boomenstammen. Zij was allen. Zij voelde zich leven in den
dof-blonden avond, die neer-zachtte over de klagende slaapgebaren der
verdonkerende boomen. Maar zij leefde tegen den dommelenden avond in,
boven den duisternis-spoelenden grond, met haar hoog hittende hoofd op
onder de drijvende wolken, met haar droomenfonkelende oogen voort door
de nachtende eenzaamheid.
Het was wel plezierig zoo'n beetje stil te zitten 's avonds en niets te
doen dan denken. Daar had zij altijd veel van gehouden, ook toen zij nog
een jong-meisje was. He, het was drukkend warm van-avond. De warme lucht
werd haar als uit open monden om het hoofd geblazen. Die tijd was lang
voorbij, ja, heel lang. Waaraan dacht zij toen ter tijd ook weer
zooveel, gedurende al die verdroomde uren? Ja, dat wist zij niet meer,
het waren wel mooye dingen, maar het was te lang geleden, dan dat zij 't
zich nog kon herinneren. Zij dacht aan het geluk, dat wist ze wel, en
zij had ook nog het vage gevoel, dat zij zich er onbegrijpelijk veel van
had voorgesteld, toen, van dat toekomstige levensgeluk. Wat was zij een
buitensporig en wild schepsel geweest, als kind. Dat was later al gauw
overgegaan. Wanneer men eenmaal een groot mensch is, beweegt men vanzelf
zijn leden minder onbesuisd en wordt het heele leven stemmiger. Waar was
toch het geluk? Het was niet boven haar, het was niet voor haar uit, het
was niet aan haar zij, zij kon het niet zien in de duistere warmte, die
dreigend naderde en ijlings week en ommewaarde in zwartgestaltende
zwenkingen. Neen, het was in haar. Als zij maar nadacht, dan kwam het
vanzelf te voorschijn. Zij dacht na ... Het was toen haar vader al lang
dood en begraven was, maar zij woonden toch nog in het oude huis. Zij
voelde zich op een avond leeggehuild en moe van droefheid, onverschillig
voor alles.
Toen was Jozef bij haar gekomen en had heel lief tegen haar gedaan.
Mathilde was in de zilverschemerende herinnering. Op de tafel lag een
opengevouwen koerant, die witterig opritselde in de lauwe donkerte en in
den wind een eindje voorschoot naar haar toe over de tafel. Haar oogen
sloegen wakker uit de mijmering en zij zei zachtjes; wat is er toch?,
toen zij zich in eens te-rugvond in dezen avond. Hoog klom het tegen de
zwarte stijlen der warande, waarom de klimop in warrelende donkere
rukken steeg, en vlakte met den grond onder haar voeten en drong in haar
bewustzijn, met de zielloze gekantheid der voorwerpen, het Tegenwoordige.
Zij was nu. Zij keek om zich heen: och, waar was toch de tijd, die
voorbij was gegaan? Zij wist het verledene niet. Zij wist den avond van
nu, en haar wachten. Maar was zij hier toch? Zij voelde zich als met een
plomp neergezet op haar stoel, van de hooge dragingen harer verre
mijmering. Hoe vreemd was het hier! Boven haar was de bekapping der
warande, daar naast de leege kamers van het stille huis, en verder,
buiten, de groote ruimte, met de boomen zonder oogen, met de lage
heesters zonder mond, onder de behuiving der stommelende wolken, die
geen stemmen hadden. Aan d'overkant was licht achter de vensters. Daar
waren onbekende menschen, die niet wisten, dat zij hier zat. In haar
huis naast haar waren de meiden, vrouwen zoo als zij, die ook spreken
konden, maar zij wisten haar niet en waren met hun zelf, en het was ook
ver, van haar tot de keuken. Daar was veel donkere ruimte tusschen,
ruimte, die zij niet door kon gaan. Het was te ver, veel te ver. En toch
wilde zij het geluk weer. Zij had het noodig. Zij kon er niet buiten,
nu, op 't oogenblik, zonder uitstel.
Zij was alleen. Zij kon kijken rechts in de tuinruimte, er was niemant,
die naar haar toekwam, met voeten over den grond, zij kon kijken voor
zich uit, er waren geen menschenvormen, die zich schiepen uit de
donkerte. Niets dan haar warme leden, en haar handen, die als rare
blanke stukken uit de vale mouwen staken, zoo ver van haar willende
hoofd.
Zij had hem zien gaan, haar man, haar geliefde, zij had hem langzaam
zien wechgaan, voor de duisternis nog viel, onder de hooge boomen. En
zij zat hem te wachten, nietwaar, het was immers zoo? Zoo meteen kwam
hij te-rug. Maar hij moest toch wel ver zijn gegaan, want zij zag hem
niet meer, geen slipje van zijn mooye jas. En al die donkerte was
tusschen hen, breed en zwaar, ondoordringbaar. Haar verbeelding kon hem
wel zien, maar alleen van achteren, zijn beenen, die zij aan zijn lichte
broek kon herkennen in den zwarten nacht, en die wechliepen, altijd
verder, verder, verder.
Zij hoorde een heel eind wech in het dorp, de kerkklok slaan, met kleine
stalen tikjes op de rillende duisternis. Hoe laat was het al? Het moest
al heel laat zijn. In de lucht werden de wolken dunner, maar het bleef
broeyend. Er waren even twee sterren, een groote geel-groene, een
kleine, verdere, donkerroode, die dadelijk weer verdwenen. Zij ging naar
binnen en keek op de pendule. Het was tien uur. Was hij dan nog niet
thuis? Waar bleef hij toch? Zij ging loopen door den tuin, om hem af te
wachten. Zij was bang voor de zware warmte, die om haar leden bleef
hangen om haar te benauwen. Zij bleef staan bij het groote hek, aan den
dorpskant, waar hij vandaan moest komen. Zij zou hem hooren aankomen in
de donkerte, dan zou ze hem tegemoet gaan op den weg. 't Zou meteen voor
't eerst zijn, dat zij buiten den tuin kwam. Maar nu was zij ook hersteld,
zeker, zij was gezond. Waar bleef hij nu toch? Wat duurde het lang.
Plotseling hield haar denken op. Er gebeurde iets. Er was als een zwarte
dunne lange lijn in den hoogen wind boven haar geweest, die achter haar
om was geslagen in den hoek van haar oog. Er was een snelle beweging van
vormlooze verschrikking door de nacht-ruimte. Een laatste steenen koude
versteef Mathildes wezen, een doodslag, die in de stilte op haar liefde
viel. Zij keek naar hun rieten dak. Aan het eene venster Felix' kamertje,
was licht, het andere, waar Marie sliep, was donker. Zij dacht, dat
Marie zeker nog in de keuken zou zijn. Zij ging langzaam, met stijve
stappen, naar binnen. Haar armen hingen als houten, zij voelde zich
hopeloos wechsterven. Toen zij onder aan de trap was, was Jozef bij
haar, die van boven kwam, zonder schoenen, en zijn haar aan den eenen
kant in de war. Hij keek haar aan en zag een vreemd zwart licht in haar
oogen, die als scheel zagen. Hij was met Marie geweest. Zij wist het.
--Ik dacht, dat je nog niet thuis was, zeide zij.
--Ja, ik ben even Felix goeye-nacht gaan zeggen.
--Zoo? Wacht, je haar zit daar een beetje in de war ... Zij streek het in
orde met haar aan den arm geheven hand, maar meteen viel zij tegen hem
aan, brekend in een hijgend schreyen, met luide, lange toonen als een
kind. Haar eene hand stak uit boven zijn schouder, haar neus en kin waren
gedrukt tegen zijn beenen jasknoopen.
Jans kwam uit de keukendeur, denkende dat Mathilde een ongeluk had
gekregen, Jozef, die zachtjes Mathilde naar de groote kamer bracht, zei
tot Jans, dat zij was gevallen en erg geschrokken was.
In de groote kamer, waar alles nog donker was, zei Mathilde tot Jozef,
die zweeg, vlak voor zijn oor met haar lippen, met een zachte stem, die
diep uit haar binnenste scheen te komen, als had een ander wezen in
haar gesproken:
--Weet u waarom ik zoo bedroefd ben? Jozef is dood, Jozef is dood!; ...
Dat was mijn man, weet u. En haar huilen droogde wech, in dorre
huivering, die door haar gezicht ging.
Zij rukte zich nu in eens van hem los en liep gauw naar haar kamer,
waarvan zij de deur hevig dichtsloeg.
Jozef stond alleen in de zwarte kamer, met zijn neerhangende
besluitelooze armen, in een elegante houding. Hij was eerst bedremmeld
en keek naar het muurvak, waarachter Mathilde nu was. Toen ging hij naar
zijn slaapkamertje en trok zijn schoenen weer aan. Hij had willen
voorwenden ze te hebben uitgedaan, om, als Felix sliep, hem niet wakker
te maken bij het goeye nacht-zoenen.
Jans bracht de lamp in de groote kamer, bleef even staan, met bezorgde
oogkassen.
--Wat is er toch met mevrouw gebeurd, meneer?
--Ik weet het wezenlijk niet, zei Jozef, ik geloof, dat zij vreeselijk
de koorts heeft. Laat Marie nog maar even naar den dokter gaan. Ik
begrijp ook niet, waarom die man niet meer komt. Wacht, ik zal zelf nog
'es gaan kijken.
Mevrouw heeft de deur op slot gedaan, zei Jans. Jozef klopte tegen het
hout van de deur, het bleef geluidbos er achter, hij wou door het
sleutelgat zien, de sleutel zat er van binnen in, Jozef zag zwart. Hij
ging op het straatje, zag licht aan de vensters, tikte, zonder andwoord.
Toen Mathilde op haar kamer was gekomen, had zij van de wreede
ruischelende wanden een koele kalmte over zich voelen vallen. De
gewoonte had met haar handen bedaard de lamp opgestoken, als kwam zij
daar om naar bed te gaan. Zij trad langzaam over het tapijt, met zijn
verwonderde en lachende krullen, op en neer. Het stuk leven van
daar-zoo, met dat andere mensch, dien zij had aangeraakt, met de
huilgeluiden van haar keel, het rillen van haar gezichtsvel, haar
armbewegingen, haar loopen en haar openen van de deur was voorbij haar
zintuigen geslagen als voor goed wech en achter haar, iets dat zij nooit
meer te-rug zou beleven. Zij vond de kamer hier een stille, afgezonderde
plaats, als onder een kerk, een graf van rust, waar zij gekomen was, om
voor goed uit te huilen, en dan te slapen, te slapen, daar alles voor
haar toch voorbij was gegaan.
Haar bewustzijn scheurde op. Daar stond haar bed en de gordijnenschaduwen
beblond-donkerden de wanden. Het bed was altijd in haar leven geweest,
met zijn zwaar hangende gordijnen, allen stillen nacht, met hun breede
roerloze schaduwen. Wat had zij dan toch gedaan? Zij kon toch nog wel
denken? Die donkere man, tot wien zij gesproken had, maar dat was toch
haar man, den man, waarmee zij getrouwd was, getrouwd, zoo als al die
andere vrouwen ook met hun mannen getrouwd zijn. Waarom had zij dan tot
hem gesproken van haar man, als hij 't niet zelf was? Maar hij was 't
niet, dat lichaam was niet haar man. Zij werd nu als een ontbinding van
haar wezen gewaar. Zij wist niet meer waar zij dacht. Daalde haar
waarnemen niet onder haar hoofd? Zij voelde haar handen niet meer, als
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Een liefde - 25
  • Parts
  • Een liefde - 01
    Total number of words is 4765
    Total number of unique words is 1462
    43.7 of words are in the 2000 most common words
    59.2 of words are in the 5000 most common words
    67.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 02
    Total number of words is 4915
    Total number of unique words is 1308
    50.5 of words are in the 2000 most common words
    65.6 of words are in the 5000 most common words
    72.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 03
    Total number of words is 4960
    Total number of unique words is 1275
    48.8 of words are in the 2000 most common words
    64.6 of words are in the 5000 most common words
    70.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 04
    Total number of words is 4848
    Total number of unique words is 1397
    45.7 of words are in the 2000 most common words
    62.0 of words are in the 5000 most common words
    68.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 05
    Total number of words is 4759
    Total number of unique words is 1509
    43.6 of words are in the 2000 most common words
    59.0 of words are in the 5000 most common words
    66.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 06
    Total number of words is 4845
    Total number of unique words is 1412
    46.1 of words are in the 2000 most common words
    62.1 of words are in the 5000 most common words
    70.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 07
    Total number of words is 4872
    Total number of unique words is 1343
    48.2 of words are in the 2000 most common words
    63.7 of words are in the 5000 most common words
    71.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 08
    Total number of words is 4830
    Total number of unique words is 1342
    47.8 of words are in the 2000 most common words
    63.4 of words are in the 5000 most common words
    70.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 09
    Total number of words is 4762
    Total number of unique words is 1402
    45.1 of words are in the 2000 most common words
    59.7 of words are in the 5000 most common words
    66.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 10
    Total number of words is 4925
    Total number of unique words is 1314
    47.7 of words are in the 2000 most common words
    64.1 of words are in the 5000 most common words
    70.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 11
    Total number of words is 4769
    Total number of unique words is 1270
    50.4 of words are in the 2000 most common words
    65.0 of words are in the 5000 most common words
    71.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 12
    Total number of words is 4795
    Total number of unique words is 1433
    44.3 of words are in the 2000 most common words
    59.3 of words are in the 5000 most common words
    66.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 13
    Total number of words is 4726
    Total number of unique words is 1403
    44.9 of words are in the 2000 most common words
    60.5 of words are in the 5000 most common words
    67.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 14
    Total number of words is 4876
    Total number of unique words is 1279
    49.1 of words are in the 2000 most common words
    65.8 of words are in the 5000 most common words
    73.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 15
    Total number of words is 4826
    Total number of unique words is 1324
    48.0 of words are in the 2000 most common words
    63.9 of words are in the 5000 most common words
    71.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 16
    Total number of words is 4755
    Total number of unique words is 1404
    47.9 of words are in the 2000 most common words
    62.8 of words are in the 5000 most common words
    71.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 17
    Total number of words is 4581
    Total number of unique words is 1568
    40.2 of words are in the 2000 most common words
    55.6 of words are in the 5000 most common words
    62.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 18
    Total number of words is 4596
    Total number of unique words is 1547
    40.8 of words are in the 2000 most common words
    55.7 of words are in the 5000 most common words
    62.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 19
    Total number of words is 4666
    Total number of unique words is 1475
    41.3 of words are in the 2000 most common words
    57.2 of words are in the 5000 most common words
    65.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 20
    Total number of words is 4547
    Total number of unique words is 1460
    34.6 of words are in the 2000 most common words
    48.3 of words are in the 5000 most common words
    55.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 21
    Total number of words is 4808
    Total number of unique words is 1355
    43.2 of words are in the 2000 most common words
    59.4 of words are in the 5000 most common words
    66.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 22
    Total number of words is 4664
    Total number of unique words is 1471
    39.5 of words are in the 2000 most common words
    53.2 of words are in the 5000 most common words
    59.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 23
    Total number of words is 4573
    Total number of unique words is 1485
    37.2 of words are in the 2000 most common words
    49.7 of words are in the 5000 most common words
    56.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 24
    Total number of words is 4891
    Total number of unique words is 1294
    50.0 of words are in the 2000 most common words
    65.6 of words are in the 5000 most common words
    71.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 25
    Total number of words is 1668
    Total number of unique words is 589
    61.3 of words are in the 2000 most common words
    74.5 of words are in the 5000 most common words
    78.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.