Een liefde - 19

Total number of words is 4666
Total number of unique words is 1475
41.3 of words are in the 2000 most common words
57.2 of words are in the 5000 most common words
65.1 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
Het was bijna aldoor mooi weer; bijna elken ochtend had Mathilde dat
gezicht. Gedurende haar lange dagen, in de groote kamer, woonde zij de
wording van haar tuin verder bij, het gras, dat zich verdonsde en naar
boven schoof, de magere foksia-en geraniumplantjes, in de diep in het
zwarte zand gezonken vuiligroode potjes der bloembedden, eerst nog
bibberend van naaktheid in de voorjaarsbuyen, maar die later ontloken,
de geraniums met rood-stijf-fluweele blaadjes, als een regenscherm op
groene steeltjes uitgestoken, de foksiaas met gladde knoppen, scherp
gepunt als vogelsnavels. Voords de boomengroepen, waaraan aan beide
kanten het grasveld grensde, sparren en beuken met een berk, waarvan de
krijtwitte stam als een lange gewrongen paal stond, en, als een magere
witte gedaante, Felix 's avonds bang maakte. En verder had Mathilde de
machtige iepen van den weg, en heel de overige natuur zien groeyen, de
bladen zich uitbreidend, zich aaneen-sluitend tot een dichte, wilde
grenzeloze massa, vol warmte en levensrommelende beweging, in ongelijke
samenhoopingen en bochten, met plotselinge openingen hier, dichte
samenknoopingen daar, onbeheerd, overal uitspattend en zich verdringend,
een onbeperkte warreling van groen.
Mathildes uiterlijk eentonige leven van in de stad sloop hier verder
voort. Aan haar verminderende pijnen raakte zij eenigszins gewoon, zoo
dat die ook daardoor nog lichter schenen, zij voelde zich sterker
worden. Zij voelde de krampen in haar lendenen bij het oprichten zich
lenigen, maar de toestand van herstelling, waarvan de eerste teekenen
zich schenen te vertoonen, bracht met zich mede, verdovingen van haar
heele wezen, die uren duurden. Dan kende zij zich zelf niet en was als
schijndood, zoo als ze daar in bed lag of achterover in de luye stoel
geleund. Zij voelde niet, zij dacht niet. En anders, gedurende den tijd,
dat ze wel leefde, had zij maar een bezigheid, die haar hersens en haar
hart deed werken: te denken aan Jozef, hem altijd, altijd, bij haar te
begeeren, hem altijd ver af te weten.
Zij stond tegenwoordig om negen uur, half tien, op, in 't begin elken
morgen, in de nevelende ontwaking harer oogen, weder verwonderd over de
felle frischheid der witte schemering van haar slaapkamer, vreemd en
akelig verschillend van de zachte donkerte, waaraan haar blikken in
Amsterdam gewoon waren. Eerst werd geregeld haar kacheltje aangelegd,
voor zij opstond, met de harde tikkende en grommelende ijzergeluiden,
maar later, toen de zomer vorderde, gleed zij in de stilte der luwe
atmosfeer uit het ledikant, schelde Marie, deed haar peignoir aan, en
ging, een beetje moe, voor haar toilettafel zitten. Dan, met haar
nuchtere maag, overviel haar 't meest haar alleenheid, als zij zich te
binnen bracht, dat Jozef gisteren niet gekomen was. Een griezeling, een
klamheid streek, onder de kleeren, over haar huid tot aan haar voeten.
Marie kwam binnen en hielp haar wasschen, kappen en aankleeden. Mathilde
was toch nog zoo zwak, dat, als zij, haar hoofd naar voren buigend, haar
armen in de hoogte deed, driehoekig gebogen, de ellebogen naar buiten
gestrekt, om zelf een haarspeld te bevestigen of een propje te glijerig
binnen den vorm der chignon te dringen, er een tintelende vuurstroom van
lamheid door haar armen tot aan haar handen, tot door haar vingers klom,
en haar armen machteloos neerzonken, in de witte kreukels van haar
schoot. Marie, wier armen bij het kappen links en rechts in de hoeken
van Mathildes half gesloten oogen stukken van verschrikkende gebaren
schenen te maken en wier stem met een hard-smartelijke klaarheid tegen
Mathildes schedel woei, vertelde altijd eerst van Felix, hoe hij
geslapen had, wat hij had gezegd, hoe hij hardop had gedroomd van de
heks uit het sprookje, dat zij hem den vorigen avond had verteld. Daarna
van Jans; Jans was wel zindelijk en verzorgde de keuken wel goed, maar
ze was een beetje ongeduldig van aard, zij knorde dadelijk als Marie
maar een paar minuten te laat beneden kwam, voor het eten of zoo. Verder
van een onaangenaamheid tusschen Jans en den slager; Jans beschuldigde
hem van niet het volle gewicht van het ossenvleesch gegeven te hebben.
Ja Mathilde had ook, nog half in slaap, dien morgen al luide stemmen
gehoord aan de deur. Dat was dat zeker geweest. Marie zeide daarna, dat
de melkvrouw altijd zoo vroeg kwam, en dat Jans hierom altijd zoo boos
was. De groenteboer was een beste man. Om nadruk op iets te leggen,
sprak Marie ook vlak in Mathildes gezicht, met de pas gedronken koffie
in haar stem. Mathilde nam in dien tijd, af en toe, met haar
ziek-bleeke, stilletjes bevende hand, het glas melk, dat voor haar
stond, het langzaam op en neer bewegend, met kleine teugjes, die zij in
haar maag voelde killen, drinkend. Hoe was 't mogelijk, niet waar, nu
was men hier toch "buiten" en toch was de melk veel waterachtiger als in
de stad, zei Marie.
Aangekleed, ging Mathilde op een ochtend, zoo als gewoonlijk, bleek,
haar knieen bij elken stap de dunne wol van de peignoir in dadelijk weer
verdwijnende sporen bol uitdrukkend, door het gangetje naar de groote
kamer. Als zij de deur van de slaapkamer open deed, om in den gang te
gaan, warrelden, van door de voordeur, die dikwijls openstond, of door
de keuken, waar de vensters hoog opgeschoven waren, wemelingen
zomerlucht over haar schouders, om haar hoofd, om haar handen, met
lichte streelingen, als zacht getinte geuren, en, als of zij haar borst
tegen een onzichtbaren balk stootte, die daar zou zweven midden-in den
gang, dreunde een schok door haar lichaam, het plotselinge bewustzijn
van haar alleenheid, dat zich door alle zintuigen aan haar opdrong. Het
wrong zich door haar neusgaten, door haar ooren, door haar mond naar
binnen, naar haar keel, naar haar maag, het suizelde met de deeltjes
zomerlucht door de porien van haar huid. Elken morgen schrok zij er van
en werd er nog moeyer van. De gesloten deur van de groote kamer, met het
eene glad-gele gevlamde stugge paneel, gaf haar daarop een
gewaarwording, die haar bijbleef tot zij de deur met de stroef-gillende
kruk had opengedraaid: Jozef was daar, achter die deur, achter dat
stugge gele houten vlak, dat den toegang versperde, nietwaar? Het was
donker, hij moest daar zijn. Hij zat daar als gewoonlijk in de groote
kamer, hij wachtte haar om haar mond aan den zijnen te drukken, zij zou
nu dadelijk weer een oogenblik staan met haar heele lichaam tegen hem
aangedrukt, haar beenen tegen zijn beenen, haar borst tegen zijn borst.
Hij was gekomen, gister-avond, van morgen, hij was gekomen om haar te
verrassen. Er was geen twijfel aan. Dat heele denkbeeld van zijn
wechblijven, van zijn verkoeling, was maar een akelige, benauwende droom
geweest, een pijn, die zij bij het wakker worden had kunnen afschudden.
En zij zag de omlijning van de deurpost, de hoeken, de duidelijke
afmeting van de gang-zoldering daar boven die neerdeinde en opklom, met
zwaar-blanke trillingen. Hoorde zij hem daar niet hoesten? Hoorde zij
niet het kalm gefrommel van zijn koerant, het regelmatig gekraak van
zijn schoenen op de vloer? ... Van den gang, die van gedempter licht was
om het dikke hooge groen van den tuin er achter, kwam Mathilde, met
koele huivering over haar voorhoofd, de groote kamer binnen. Stroomen
helle blankheid, een algemeene siddering van glimmend, blakend wit; het
behangsel danste, de groote ruiten van de raamdeuren spiegelden, het
witgekalkte plafond steeg hooger, een witte zwakke luchtige jeugd was in
de rondte, eerst begrensd door de donkere kanten van de half opene deur,
daarna, toen Mathilde heelemaal binnengekomen was en de deur achter zich
dicht had gemaakt, alom, van, alle kanten, haar als ontvangend in een
bad van witheid.
Mathilde liet zich op het effen glad groene kanapeetje zijgen, bevangen
door de helheid van de ochtendige kamer. Buiten, door de blauwig
spiegelende ruiten, bloeiden de roode bloemen van het groene grasveld in
haar oogen als heftig-roode stekende punten. En, daar achter, onder de
iepen door, strekte de breede geel-stoffige streep van den straatweg
zich voorbij, waarover gaauw, met een licht geraas, rijtuigen regelmatig
heen en weer raderden in zwarte groepen bewegingen, bij langdurige
tusschenpoozen. Zoo bleef Mathilde langen tijd zonder gedachte staren.
Zoodra zij zich sterk genoeg had gevoeld, had zij zelf 's morgens weer
het huishoudentje willen doen, zoo als voor haar ziekte in de stad. Dit
gebeurde om half elf, elf uur. Jans hield twee boekjes, dat van den
slager en het keukenboekje, dat zij nu binnenbracht met een mopperig
goeye morgen, knorrig in de drukte der eerste morgenuren. Jans ging
dadelijk weer wech en Mathilde bleef alleen, over haar schrijfmap
gebogen, de witte schijn van haar gezicht met aarzelende rooderige
wolkjes er onder, bedolven onder het pak zwart vlossig haar. De peignoir
plooide zich op haar borst door het vooroverbukken. De velletjes papier
schoven tusschen haar kouwige vingers door, met zacht gefriemel en
schenen haar onvoelbaar dun. Zij las het keukenboekje. Over en door de
blauwe lijntjes van het papier stond geschreven in het doezelige
waggelende potloodschrift van de keukenmeid: brood zestien cent,
aardappelen dertig cent, arme vrouw twee cent, sleeper voor mijnheer een
gulden vijftig ... Nu sprongen er in eens tranen uit Mathildes oogen op
het schrift en bleven er in biggelende druppels op liggen, zoo
doorschijnend, dat de letters van Jans er doorheen nog herkenbaar waren:
brood, zooveel, aardappelen zooveel, arme vrouw ... En plotseling
scheeuwde alles in de rondte aan Mathilde de nutteloosheid van haar
leven tegen. Daar deed zij nu haar huishouden. En voor wie? Voor wie
zorgde zij eigenlijk zoo? Waar bleven de droomen van vroeger, de
heerlijke genoegdoening van alles zoo in orde te houden als bijdrage tot
zijn geluk! Een ontzetbaar verdriet, als een nog ongekende kracht van
haar binnenste, als een opperste bedreiging, die zich voltrok, rees op,
steeg naar Mathildes hoofd, daalde weer neer, vervulde haar, hing zwaar
over haar oogen, deed haar gezicht zwellen. Zij leunde tegen den rug van
haar stoel, wilde de smart doen wijken, en langzaam zien wechdrijven aan
den binnenwand van haar oogleden. Maar heete snikken bruisten op door
haar keel, een gloed van lijden vervulde haar wezen. Zij slikte nu
herhaaldelijk het water van haar mond in, om langzaam de smart te kunnen
genieten. Zij wilde zich herinneren, die heele geschiedenis van Jozefs
onverschilligheid nog eens in gedachten doorleven. En zij woonde weer
alles bij, van het oogenblik af, toen hij Marie boven haar hoofd had
aangeraakt en zij hem had zien dalen, dalen langs den eindeloos
grijzigen trap. Zijn liefde was geweken in het verloop van den tijd,
telkens minder, telkens minder. En nu, nu was de liefde wech. Hij had de
blikken verloren, waarmee hij haar kon aanzien, die zekere kracht en
buiging zijner armen, waarmee hij haar kon omvatten.
Maar neen, het kon, het kon niet zijn! Als zij weer heelemaal beter zou
zijn en hem weer lief zou kunnen hebben, volledig, zooals zij het zoo
graag wou, dan zou ook zijn liefde weer opleven, die niet dood was, maar
alleen sliep. En toch, neen, wel was zijn liefde dood! Daar kwam een
huivering van uit de verte over Mathilde, door de ruiten, door het
behangsel. Zij hoorde Jozefs stem als heel ver wech praten, maar in een
anderen, onbekenden, een ijselijk vreemden toon. Het was zijn stem niet
meer. Zij zag hem gebaren maken, zijn mooye gestalte in een licht
zomerpak, zijn armen, zijn beenen bewogen; zij zag zijn groote
regelmatige tanden bij het bewegen der lippen onder den dikken knevel te
voorschijn komen; zijn fijne rijtjes oogharen bewogen op en neer, hij
keek, als sprak hij ook met zijn oogen. Maar hij was het niet meer. Het
was een vreemdeling, die zijn gedaante had aangenomen. En toch wat was
alles om haar heen vol van hem, vol van zijn liefde. Was 't niet zijn
adem, waarin zij leefde? Had hij om haar lichaam en om haar geest niet
een sfeer geblazen, waarin alleen zij leven kon?
Hoe wit was de kamer hier, hoe bloeide alles buiten in de zon! Maar in
wat voor een vreemde omgeving zat zij hier! Neen, zij kende deze kamer
niet, dit huis, zoo luchtig, zoo licht, dat men als een doos over haar
heen scheen te hebben gezet. Wat waren dat voor bloemen, zoo hoog, daar
buiten de ruiten? Waar was zij toch hier, wie had haar hier neergegooid,
zoo vreemd, zoo ver, hier "buiten"? Mathilde keek rond met groote oogen:
daarop streek zij met haar hand langs haar borst, om zich van haar eigen
bestaan te overtuigen. Zij wreef haar eene hand over de andere, drukte
de knieen samen. Daarop hief zij zich, nauwelijks, in zittende houding,
boven haar stoel, de borst en rug recht. Daarop lei zij kruiselings,
over de papieren van het huishouden heen, haar armen op elkaar, kromde
zich, zonk ineen, drukte haar gezicht in haar armen en snikte, eerst
zachtjes, toen sneller, hijgende met een verdoofd kreunen, en eindelijk
met lange ademhalingen, uitgeput. Een vreeselijke leegte werd haar heele
wezen. Zij voelde alles wechgaan, alles haar verlaten. Zij schreide haar
ziel leeg. Nu eens huilde zij niet meer, zij scheen tot bedaren gekomen.
Maar dan, in haar dorst naar tranen, wekte zij weer een herinnering op,
deed haar gedachte tot het bewustzijn van haar alleenheid terugkeeren en
borst op nieuw in snikken los. Zij zag haar heele bestaan vruchteloos,
al haar geloof, al haar hoop verbrijzeld. Zij was alleen, alleen; zij
deed haar handen aan beide kanten van haar hoofd, boven de ooren, om er
het begrip van haar alleenheid in te wringen, want haar hersenen wilden
niet begrijpen. Daarna stond zij op, bekoeld, rillerig, ging voor het
venster staan, haar voorhoofd tegen een ruit gedrukt boven haar moede
kwijnende oogen. De smalle strepen van haar tranen, die over haar wangen
afdropen, droogden in de van buiten komende warmte. Haar borst steeg en
daalde, terwijl zij een paar maal hevig zuchtte. Daarna keerde zij zich
om en ging, met haar oogen iets zoekende tusschen de papieren op tafel,
te-rug naar haar plaats. Zij nam een schrijfboekje op: het dagboek, dat
zij hield van Jozefs komen en wechblijven, En zij keek na: gisteren
"niet geweest", eergisteren "niet geweest", en verder "niet geweest",
"niet geweest". Toen dacht zij weer na. Zes dagen! Waren het maar zes
dagen geweest? En al die tijd, dat zij alleen was geweest, ochtenden,
middagen, avonden, nachten, een eeuwigheid van bange gedachten, een
eindeloze angst, al die tijd, dat zij gestaan, gezeten, gelegen,
geknield had, haar blikken dwalende over de voorwerpen in de rondte, een
kastje, dat zij niet herkende, een hoek van de kamer die zoo
onbegrijpelijk leeg scheen! En voor zijn laatste overkomst was Jozef
toch ook nog wel eens zes dagen wechgebleven. Kon zij er dan niet aan
wennen? Het was toch wel natuurlijk eigenlijk!
* * * * *
En het huishouden ging zijn gang met den onverschilligen tred van het
dagelijksch leven, als een vreemde koele man, die zonder te zien haar
gemoedsleven voorbijliep. Het was nu de tijd van koffiedrinken. Marie
kwam binnen, met haar blozende gezondheid en haar hoofd als een groote
appel, met Felix op haar arm.
--Zeg dan: morgen, lieve moeder, goeye morgen!
Het kind spande zijn oogjes, zonder wit, geheel door de blauwe bollen
gevuld, wijd open, hief zijn stukje arm, met de tengere vurig-roode
vingertjes naar boven, lachte schalks zoo als oude lieden kunnen lachen,
zonder wenkbrauwen, en herhaalde, terwijl de woorden zich oplosten in
het weeken van het ongevormd mondje:
--Moye, liefe moede, goeye mo ...
Mathilde, zwijgend, met een stijvigen glimlach, strekte de armen, nam
het kind op haar schoot. Marie, met het opengeschuif van laatjes en een
gerinkink van zilver en glazen, zette klaar voor de koffie. Mathilde
zoende Felix op zijn dunne korte doorschijnende haar, zacht en glad als
hazewindenvel. Maar zij vond geen liefkozingen, die hem bezighielden;
hij draaide zijn groot bol hoofdje naar het venster, in geluidloze
verwondering over zijn moeder.
Toen Marie even wech was gegaan om de kleine koffiekan uit de keuken te
halen, werd Mathilde weer aangegrepen door het gevoel van daar alleen
koffie te gaan drinken, zoo dat het eten zeker in haar keel zou blijven
steken. Haar alleenheid sloeg haar nu in den geest met de regelmatige
slagen der grijze scherpe eentonigheid. Het witte servet spreidde zijn
koude tergend voor haar uit, wierp zijn snijdende vierkantheid tegen
haar aan. Weer begon zij te huilen. Haar armen hadden zich verlamd, zij
vergat Felix, die eensklaps zachtjes van haar schoot op de vloer gleed.
Marie zette Felix' kleine tafeltje voor een venster. Uit een spanen
doosje werd een heel leger van kleine tinnen soldaatjes geschud. Felix
ging nu "opzetten" en in de stilte dronk Mathilde koffie. Zij at veel
brood, meer dan zij honger had, hopende haar leed er telkens bij in te
slikken; zij hield in die dagen meer dan vroeger van brood. Zijn
kruimerige droogheid en zijn brosse korst raakten haar gehemelte sober
en zedig, en brachten haar, met de herinnering aan haar vader, een
lichte zweem van zachte troost.
Na de koffie deed Mathilde een wandelingetje in den tuin. In den gang
maakte ze een praatje met Jans over het weer, heel even, en stapte
daarna met de zwakke treden van haar stoffen pantoffels op het straatje
en in de laan. Het was pas kort geleden dat de dokter permissie had
gegeven voor zulke tochtjes. Toen het heelemaal zomer werd, was zij
eerst gegaan een klein eindje, gesteund door Marie, toen weer een eindje
verder, met haar wandelstokje bij zich, om uit te rusten. Zij ging nu
altijd naar de "hut", een prieel, een soort van wijdopenstaande rieten
kast, met een bank in de rondte tegen den wand en een vlekkerige
afgeschaafde groengele zwarterige ronde tafel in 't midden. In de hut
bleef Mathilde uren zitten breyen of lezen, tot aan het eten. Als zij
daar zat, zonder gedachte over de bladen van haar boek heen te turen,
moe van het droomen en treuren van al haar dagen en nachten, werd zij
onbewust het ruischen en leven van den tuin om haar heen gewaar en
vloeide de zomer door al haar zinnen binnen. Langs haar voeten, langs
haar schenen, haar knieen, haar dijen woelde de zomerlucht door haar
onderkleeren en zuchtte allerwege haar huid in. Zij voelde koude plekjes
aan haar beenen, als afgerond en zich plotseling op haar vel
neerdrukkend om haar uit haar mijmering te doen ontwaken. Zachte wind
wasemde met stille huiveringen door haar witte rokken, ritselde op langs
het kiezelpad van den bodem, deed den zoom van haar kleed op en neer
gaan. Om haar heen had zij nu het grijsbruine licht, de ledige kleur der
rieten omkasting. Een rust ademde uit die beschermende kleur, van
achteren en van links en rechts, in de rondte. Boven haar hoofd had zij
de ernstige rieten kap, donkerder bruin, zwijgend en vooruitstekend, het
hemelblauw den weg afsnijdend om tot in haar oogen neer te kaatsen. Maar
door de opening van de hut, die eindeloos scheen, voor haar uit,
zweefden alle kleuren en geuren, al het bloeyen en wasemen van den
heelen tuin met boomen, bloemen, lucht en aarde, met zijn geschitter en
geglans, zijn doffe en blinkende gedeelten, zijn jubelen, zijn beweging,
zijn warmte, zijn sidderingen, zijn liederen, op haar toe en omwemelde
haar gezicht. En zij werden krachtiger, de kleuren; zij wiegelden, zij
druischten, zij snelden, zij stormden op Mathilde aan, een koor van
kleuren, een wijd veld levende mozaiek, zij zongen harde, felle klanken
in haar oor. Toen, om de kleuren te verzachten, sloot zij half haar
oogen, de appels verflauwden zich achter den nevel der oogharen, haar
bleekroode lippen zegen zachtjes open, zoo dronk zij, haar hoofd even
naar achteren gebogen, den lauwigen zomer in met oogen en mond. De
zwakkere kleuren weken nu wech; alleen het donkere paars van een perk
rhododendrons, en het gelige en het sombere groen van het lichtelijk
golvende gras en van de zoetjes wuivende bladerenmassaas, de blankheid
van het huis, en de kleine plekjes van twee diep-purpere stamrozen,
bleven, vergoud door de tusschen het huis en de hut neervallende zon. En
het goud, het vloeyende goud, bleef de groote kleur, en wazig golfde het
heen naar Mathilde, haar oogen binnen. De teedere lauwe lucht drong in
haar keel, verdroogde haar mond, de geur van jasmijnen, in een
heesterboschje rechts van de hut, walmde op in haar neusgaten. Zoetjes
wiemelden pakjes lucht over haar voorhoofd, haar wangen en door haar
hals, neerhangende haarvlokjes in haar hals beefden stil heen en weer.
En zij hoorde niets meer dan het kleine geruisch van de warmte. Zij gaf
zich over, zeeg naar achteren, haar hoofd over haar borst, haar handen
aan weerszijde, tintelend en gevoelloos, van de bank afhangend; haar
vingers alleen maakten aarzelende, stervende bewegingen van uitrekken.
Een zalige wezenloosheid suizelde door haar hersenen. Hijgend nam zij
den zomer in zich op; windjes schenen van haar voorhoofd het bewustzijn
van het lijden wech te streelen. Maar dan begon zij eensklaps te hooren.
Een lijster sloeg klaterend klaar zijn geluid uit links, schuin boven
haar hoofd in het dennenboschje. En het schaterde door haar oor naar
binnen. Zij deed haar oogen in eens wijd open, richtte zich half op. Als
een slag van metaal vielen nu de zomerkleuren tegen haar aan, hel,
flikkerend, koud. Het purper, het groen, het wit, het goud, namen als
vierkante en driehoekige vormen aan. De kleuren werden lijnen, schenen
tastbaar. Dan week de slag en een loome droom als een onzichtbare
sluyer, suizelde van Mathildes hoofd en leden naar beneden.
Tot aan het eten bleef zij in den tuin, tusschenbeide zachtjes aan een
beetje wandelende, telkens te-rugkeerende in de hut om uit te rusten.
Een enkele maal zag zij, naast een boschje groen of boven een bloem-perk
uit, Marie en Felix drentelen. Eens ontmoette zij hen in een nauw
voetpad. Marie en zij glimlachten vreemd en flauw tegen mekaar, er was
als een onbewuste vijandelijkheid tusschen die twee monden, de eene
breed, grof, rood, vochtig, met zijn groote tanden, de andere flets en
verdund, waarvan de tanden niet kwamen te zien. Felix trapte in
speelschheid op Mathildes sleep, en lette verder niet op haar.
Mathilde at eventjes over vijven, om dat Jans altijd een beetje te laat
klaar was, met Marie en Felix, in de groote kamer. Marie moest Felix
helpen, bond zijn servetje om zijn hals, sneed het vleesch op zijn bord
aan heele kleine stukjes, maakte de aardappelen fijn. Het servetje werd
onder zijn bord op tafel gelegd en Marie knorde op hem als er een lange
bruine of gele vlek op het servetje kwam, van zijn lepel of van zijn
mondje. Felix was tusschenbeide erreg wild en gooide de tinnen kroes,
waaruit hij water dronk op den grond. Dan zei Marie: "ondeugende
jongen!" en kreeg Felix voor straf geen of heel weinig kersen aan het
dessert, Marie had verder aan Mathilde heel veel te zeggen; zij zat
altijd recht op haar stoel en leunde nooit terwijl zij aan tafel zaten,
om dat zij wel wist wat fatsoenlijk was. Zij schoof dan tusschenbeide
het eten naar een kant van haar mond en praatte met den anderen over de
buren en hun kinderen. Zij had gehoord, dat in het houten huis, achter,
aan den Vaarderweg, een dame kwam wonen, een weduwe met twee zoontjes,
die mevrouw van Borselen heette. Of dat diezelfde mevrouw van Borselen
zou wezen, die Mathilde wel kende van vroeger uit de stad? Vrouw Steyer,
de huisbewaarster van de societeit, daarnaast, had het haar verteld, dat
zij gehoord had, dat 't een heele nette dame moest zijn, en de zoontjes
nog heel jong waren. Nu had Marie gedacht, dat dat dan misschien goede
kameraadjes voor Felix zouden worden. Want al lang keek zij eens rond of
er geen fatsoenlijke kinderen waren, jongetjes van zijn leeftijd, waar
Felix mee om kon gaan. Marie hield al sprekende, om het waarschijnlijk
te maken, dat wat zij zeide zeer goed bedacht was, haar vork rechtop
stijf op tafel gedrukt, terwijl Mathilde alles beaamde en alleen een
enkele maal flauw gesproken vraagjes over Felix deed, of hij goed had
opgepast, of hij flink had gespeeld. Daarna glimlachte zij goedkeurend
naar Felix bolle blauwe oogen met haar verdoofden lach of vermaande hem
gemaakt-onverschillig zoetjes, met een zwakke opheffing van haar
wijsvinger en een donkere ernst in haar oog. Felix lette weinig op de
gesprekken, maar keek voortdurend naar den straatweg, kraaide luid als
er iets voorbijkwam, dat hij herkende, en stak daarna uit verlegenheid
zijn vingers in zijn mond.
Maar van-daag mijmerde Mathilde voortdurend zwijgend aan tafel voort,
nog onder den schrik harer gewaarwordingen van in den tuin. Zij voelde,
dat zij haar eigen verdriet dien middag in de kleuren had gezien, er was
iets gebroken in haar gemoed, de schelp van een inwendig oog was stuk
gebarsten. Nu kon zij beter dan vroeger waarnemen en rondwoelen in haar
eindeloos groot verdriet. Zij had al veel geklaagd en veel geweend, maar
zonder er op in te denken, en nu, nu zag zij zich zelve, maar zij
herkende zich zelve niet meer. Toen zij opstond van tafel, stond zij
verwonderd. Zij kon niet meer denken zoo als zij gewoonlijk dacht; het
bewustzijn van haar verdriet, het gewone, dat zij herkende, elken morgen
als het bij haar wakker worden in haar opkwam, en dat zij elken avond op
dezelfde manier in haar slaap zag verdwijnen, was wech; een ander, een
vreemd, een angstig benauwend, een hoog, een dreigend, was er voor in de
plaats gekomen. En zij was bang en verbleekte uit angst voor zich zelve.
Zij was bang en zag op tegen het hooge zwarte gevaarte, het gebouw der
gedachten en droomen, dat haar leed buiten haar om scheen te hebben
opgericht en dat straks op haar neer zou storten, zich verbrijzelend
over haar hoofd en haar hart in een eindelozen val van hooge donkere
brokken na elkaar.
Een half uur later zat Mathilde, terwijl Felix, eer hij naar bed
gebracht werd, zijn laatste wandelingetje liet doen, voor het eene raam
der groote kamer, haar handen gevouwen op den schoot, te wachten op den
naderenden avond. Het was nog helder dag, maar de zon, die 's middags
die klaarheid warm had gekleurd stond laag in de lucht, schuin achter de
iepen van den straatweg, en de klaarheid van den dag werd koeler,
onverschillig. Achter de dichtst bebladerde hoogten der boomen
verborgen, bescheen de zon den tuin niet meer, maar sprongen alleen
rood-gouden stralen van boven, tusschen de dichte takken door, als
snelle blikken van vuur, waarmee die hooge boomen Mathilde bezagen zoo
als zij daar roerloos in stilte zat aan het venster. En de kleuren van
den tuin waren nu droger, duidelijker, niet meer verkracht en tot
brekens toe aangezet door de felle middagzon. De lucht was stil; alleen
in de hooge boomtoppen knikten klapperende blaadjes tegen het doffe
blauw van den hemel. In hun kalme waarheid hieven de kleuren van den
tuin zich opwaarts. Het groene gras was mat, overstroomd met de
wegduikende bleekgele boterbloempjes, bespat met de witte stippen der
madeliefjes, een stilstaande stroom, waarop de roode bloemenrondtes
neergespreid lagen. Het rood der geraniums was dof en dik, als gedroogde
bloedvlekken, de stamrozen schoten hoog te voren glansend zijig purper,
somber van schoonheid, de theerozen waren licht-gelig wit,
licht-groenerig wit, van een warme zuiverheid, de maandrozen slingerden
zich laag en verwilderd dooreen, met hun speelsch even blozende
blaadjes, dun en licht en uitgevallen als stukjes verscheurd geverfd
papier. De groepen boomen, aan weerszijde van het grasveld, de sparren,
de beuken, duister groen, ernstig bruin, stonden nauw saamgedrongen, als
zwijgende reuzenwezens, wachtend. De breede, stofferig-blanke weg van
voren, met enkele gele zonnevlekken, rustte, vlak, wijd, geruchtloos. De
boomen, de struiken, de huisblokken der omgeving waren dicht
samengeschoven, vast aan de aarde gedrukt, waar en koel. De schaduwen
waren bijna weg; alles scheen platter, zonder achtergrond, zonder
in-een-smelting der kleuren, glad, effen, ijl, roerloos. Alles om
Mathilde heen stond als kunstmatig daar zoo pas in-een-gezet, in de
bedaarde onbewegelijkheid van liggende en opstaande-legkaarten.
Door de waterklare wit-blauwige vierkanten der ruiten, als een dunne
wand van gestolten licht zoo nabij Mathilde zich oprichtend, dat hun
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Een liefde - 20
  • Parts
  • Een liefde - 01
    Total number of words is 4765
    Total number of unique words is 1462
    43.7 of words are in the 2000 most common words
    59.2 of words are in the 5000 most common words
    67.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 02
    Total number of words is 4915
    Total number of unique words is 1308
    50.5 of words are in the 2000 most common words
    65.6 of words are in the 5000 most common words
    72.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 03
    Total number of words is 4960
    Total number of unique words is 1275
    48.8 of words are in the 2000 most common words
    64.6 of words are in the 5000 most common words
    70.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 04
    Total number of words is 4848
    Total number of unique words is 1397
    45.7 of words are in the 2000 most common words
    62.0 of words are in the 5000 most common words
    68.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 05
    Total number of words is 4759
    Total number of unique words is 1509
    43.6 of words are in the 2000 most common words
    59.0 of words are in the 5000 most common words
    66.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 06
    Total number of words is 4845
    Total number of unique words is 1412
    46.1 of words are in the 2000 most common words
    62.1 of words are in the 5000 most common words
    70.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 07
    Total number of words is 4872
    Total number of unique words is 1343
    48.2 of words are in the 2000 most common words
    63.7 of words are in the 5000 most common words
    71.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 08
    Total number of words is 4830
    Total number of unique words is 1342
    47.8 of words are in the 2000 most common words
    63.4 of words are in the 5000 most common words
    70.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 09
    Total number of words is 4762
    Total number of unique words is 1402
    45.1 of words are in the 2000 most common words
    59.7 of words are in the 5000 most common words
    66.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 10
    Total number of words is 4925
    Total number of unique words is 1314
    47.7 of words are in the 2000 most common words
    64.1 of words are in the 5000 most common words
    70.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 11
    Total number of words is 4769
    Total number of unique words is 1270
    50.4 of words are in the 2000 most common words
    65.0 of words are in the 5000 most common words
    71.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 12
    Total number of words is 4795
    Total number of unique words is 1433
    44.3 of words are in the 2000 most common words
    59.3 of words are in the 5000 most common words
    66.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 13
    Total number of words is 4726
    Total number of unique words is 1403
    44.9 of words are in the 2000 most common words
    60.5 of words are in the 5000 most common words
    67.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 14
    Total number of words is 4876
    Total number of unique words is 1279
    49.1 of words are in the 2000 most common words
    65.8 of words are in the 5000 most common words
    73.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 15
    Total number of words is 4826
    Total number of unique words is 1324
    48.0 of words are in the 2000 most common words
    63.9 of words are in the 5000 most common words
    71.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 16
    Total number of words is 4755
    Total number of unique words is 1404
    47.9 of words are in the 2000 most common words
    62.8 of words are in the 5000 most common words
    71.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 17
    Total number of words is 4581
    Total number of unique words is 1568
    40.2 of words are in the 2000 most common words
    55.6 of words are in the 5000 most common words
    62.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 18
    Total number of words is 4596
    Total number of unique words is 1547
    40.8 of words are in the 2000 most common words
    55.7 of words are in the 5000 most common words
    62.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 19
    Total number of words is 4666
    Total number of unique words is 1475
    41.3 of words are in the 2000 most common words
    57.2 of words are in the 5000 most common words
    65.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 20
    Total number of words is 4547
    Total number of unique words is 1460
    34.6 of words are in the 2000 most common words
    48.3 of words are in the 5000 most common words
    55.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 21
    Total number of words is 4808
    Total number of unique words is 1355
    43.2 of words are in the 2000 most common words
    59.4 of words are in the 5000 most common words
    66.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 22
    Total number of words is 4664
    Total number of unique words is 1471
    39.5 of words are in the 2000 most common words
    53.2 of words are in the 5000 most common words
    59.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 23
    Total number of words is 4573
    Total number of unique words is 1485
    37.2 of words are in the 2000 most common words
    49.7 of words are in the 5000 most common words
    56.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 24
    Total number of words is 4891
    Total number of unique words is 1294
    50.0 of words are in the 2000 most common words
    65.6 of words are in the 5000 most common words
    71.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 25
    Total number of words is 1668
    Total number of unique words is 589
    61.3 of words are in the 2000 most common words
    74.5 of words are in the 5000 most common words
    78.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.