Een liefde - 20

Total number of words is 4547
Total number of unique words is 1460
34.6 of words are in the 2000 most common words
48.3 of words are in the 5000 most common words
55.9 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
stijve koelheid tegen haar bleeke hoofd scheen te stooten, bescheen de
kalmte der door de zon gebroken achtergelaten kleuren haar voorhoofd,
haar wangen, haar hals, weerkaatste op haar gezicht, glipte bij
tusschenpoozen eerst onder haar half neergeslagen, zwaar hangende
oogleden door, trok die daarna op en vervulde dan telkens even haar
oogen geheel, helder en droog als een ontzachlijke plaat mat zilver met
regelmatig opkomen en verdwijnen aan haar voorbijgaande. Telkens als
haar oogleden open en dicht waayerden, vloden, als met langzame
wiekslagen, de wit-glimmende blankheid van daar buiten en de doffe
grijsheid der gesloten oogen van binnen na elkaar voort; en wanneer haar
oogen zich sloten, hadden zij de vorm en de tint van wat zij gezien
hadden zich ingespiegeld en drukte deze zich weer vaag af tegen den
geelbruinen achtergrond der oogleden. Zoo zweefde de witte breede wreede
kalmte in haar binnen en weefde zich in haar gemoed, zich samenspinnend
met al de draden harer verbeelding.
Zij bedacht den geleefden dag. Zij zag hem in onbestemden indruk voor
zich als een geheel, vaag-vlottend-lankwerpig-omlijnd als het venster
binnen welks randen zij nu zijn vaal-blank einde waarnam, met het
hellere licht der hoogste ruiten van-boven. Maar hij was niet een vlak,
hij was een reeks vlakken na elkaar, een koker van kleuren, de gang met
vreemde, onbekende, armigschuchter witte wanden in 't begin, rijk,
drukkend overstelpend goud, purper en groen in 't midden, en weer kalm,
wijd, klaar blank aan het einde, de gang van tinten, waardoor zij zich
zag gaan, zachtjes levend den dag. En de zoldering, de zijwanden, de
vloer van den gang verkleinden zich, trokken samen. De zoldering daalde
tot op haar hoofd en schouders, de vloer was niet breeder dan haar
voeten, de zijwanden raakten haar armen en beenen. De dag verloor zijn
rechte lijnen, werd meer en meer de vorm van haar gestalte, de kleuren
golfden om haar leden, drongen zich over haar huid heen, het goud, het
groen, het rood, het purper hechtten zich aan haar vast van het hoofd
tot de voeten. De dag verloor zijn lengte, de witte uiteinden krompen
tot elkaar, sloegen samen, een blanke gloed vermengde zich met de
donkere kleuren. De dag stolte zich om haar leden heen als een gloeyende
alles bedekkende tooi. Zij ging in een kleed van zomerkleuren. Van haar
schouders tot haar voeten was het goud en groen en purper, en om haar
hoofd hing een glinsterend witte sluyer en om haar voeten lag sneeuwige
satijn. Maar het kleed werd benauwend, het wrong zich aan haar op, het
huiverde haar huid binnen. En het kleurenkleed werd haar huid, werd haar
zelf. De dag werd een met haar. En zij was gelukkig de dag te zijn. Zij
voelde zich niet meer; zij was van lucht zij was van licht. En altijd
zou zij zijn, want de dag zou nooit vergaan. Zij was in
eenzalig-roerlooze rust, in de onbewegelijke klaarheid der
omgeving opgegaan.
En Mathilde droomde, zittend aan het venster; de ruiten, vaal-groenend
van naderende duisternis, lachten met een hollen glazigen lach.
De zon was lager gevallen. Uit zijn donker-oranje-gloeyende rondheid,
hoog schuin, ver weg, zwierven nog rooyerig-gele stralen, als stukjes
regen van scherpe lijnen, door de heesters aan d'overkant van den weg
neer, alsof zij gebroken in dat groen bleven hangen. Wijdweg, aan het
einde der platte velden achter de tuinen der buitens, was een laaye
gloed van blakend koper uit een zee van donkerder gloeyend goud
opgewasemd in de lucht, een brandende uitwolking van alle geeltinten,
van beneden af uit het warme bruinende vlammen-geel rijzend door het
vette okergeel, het scherpe citroengeel, het sombere hooigeel, het
dik-blanke roomgeel, het groenige geel van najaarsbladen, het droge
stroogeel, het bleeke duinzand-geel, tot een lichting van hel
zilverig-wemelend wit, vlottend omrand en doorsijpeld van gazig week
groen, blauwig-teer violet, zachtglad bruin. Die gloed stuwde toe over
de platte velden, zich brekend tegen de beplantingen waarboven het
zilverwit vergrijsblauwde hoog in de lucht, tot Mathildes tuin luwend in
matte kwijnende klaarheid, achter de ruiten verzwakt tot een flauwen
schijn van wit-grijs, achter in de kamer stervend tot doffe schaduwen.
Van den duister blauw-grijzen hemel daalde breed een donkere bleekheid,
de open ruimten vullend, de hooge ovaalheden der boomen, scherper
omlijnd, van elkaar afzonderend, om de stammen heenstarend in wijde
open-grijze plekken, de bloemenkleuren verfletsend, het gras met zachte
deiningen van donker-groen versomberend, op den straatweg, over de
kiezel-steenen, tegen den gevel van Bagatelle, zich in onzichtbaar-ronde,
snel verdwijnende afdruksels verwittend. In een stillen, doodelijk-stillen
weemoed vergingen de dagkleuren. Een enkele maal vloden, als bewegingloze
windvlagen van verflensende herinneringen, strepen lichtschijn verwaterde
zonnestralen door de ademlooze droeve bleekheid. Een heele lichte wind,
als een kinderadem zoetjes rondwispelend, deed de bladeren der neernijgende
stamrozen even trillen; in de hooge boomen zusten de lichtste takjes en
blaadjes stilletjes heen en weer, met een gerucht van verre snikjes.
In de kamer wademden fijne, dunne zwarterige mist-tinten binnen. Boven
de piano, achter de stoelen, bezijden het kastje, onder de tafel,
strekten zich zware schaduwen. Zij streken doezelige randen om de
deur-posten en de lijsten der schilderijen, zij schuifelden in
driehoeken en schuine vierkanten tegen het plafond op, zij maakten de
wanden tot glansloze spiegels, waartegen de vaasjes, de beeldjes, de
hoeken van het kastje de leuningen en pooten der stoelen zich schetsten,
als kleine schimmetjes, vreemde figuurtjes, dof-grijze vlekken; zij
spreidden den donkeren schijn der stoelen-zittingen en van het
tafelkleed in lange stroken en flodderende plooyen over de vloer. Zij
ritselenden onhoorbaar voort, hun vormen steeds uitrekkende,
verbreedende, verdonkerende, als aanhoudende zware zuchten. Zij waren
als lange lage sombere fluisteringen van leed, die van de kamer uit naar
alle kanten door de wanden heendrongen. Zij werden weer donkerder en
grooter, liepen als zwarte waterstralen langs het behangsel, vloeiden in
glansloze plassen over het tapijt, drongen als donkere wolkjes van boven
door het plafond. Dan verroerden zij weer niet, bleven vast overal in
denzelfden vorm, als langdurige zachte echoos van den stillen
weemoedsklank van den avond.
De dingen van de kamer waren hard-donker, zij drongen hun vormen uit,
scherper afgehoekt, van een inniger vastheid, als blokken en stukken
hard, ondoordringbaar hout en metaal. Aan den achterwand van de kamer
vergrootten twee kleine sofaas zich in een vermenging met hun schaduwen,
andere meubelen kregen bulten, warrige uitwassen, boller wordend, zich
uitzettend. De dingen leefden hun geheime leven, gewekt uit den kouden
dagslaap. Verbruind, vergrijsd en verzwart, schenen zij onmerkbaar te
bewegen in snel weer rustende bevingen. Zij schenen samen te leven,
zacht, met holle smartelijke uitingen in de diepe toonen hunner
schaduwen.
Mathilde zat voor het venster, ingekrompen, als een klein wezen onder
den mateloozen avond, in-een-geslonken, samengestijfd tot een voorwerp,
een stuk van de kamer. Zij zat daar als een dof pak grijze stof, zij zat
daar als had zij zich tot steen verdroomd. De grijze plooyen van haar
kleed bleven in hun bochten, rondingen en gleuven onveranderd, als voor
altijd zoo gehouwen. De witte tegenkant van haar kleed tandde zich in de
schaduw in een lange gekartelde rand vergroot af en van den
wollig-zwarten schijn uit, die haar rokken op den grond maakten, sloop
de schaduw tegen haar gestalte omhoog, over de vlakke plekken van haar
kleed strijkend, binnen de voren van haar kleed glippend, haar gelaat
aan de eene zijde als tot dat van een schim vernevelend, haar bevangend
in een grijs-zwarte kleurenwade. Klagend zwart hing de kap van haar
loome haar over haar hoofd, waaronder alleen de bleeke plek der door de
ruiten vaal verlichte zijde van haar gelaat mat-wit uitscheen. Haar
leden waren lam uit-een-gezonken, haar oogen glommen zonder straal over
de zielloze handen op haar schoot.
Buiten viel de zon wech aan den horizont. De gele gloed was lager
geweken, maar heel beneden over de aarde vloeide een stroom rijke roode
kleuren, opgolvend uit klompen rood-zwart, rood-bruin, rood-grijs, als
een heuvelrij aan elkaar vast. Het bloedrood steeg door het
karmozijnrood, het rood van gloeyende kolen, het aardbezien-rood, het
perziken-rood, tot een verteedering van roze, vol liefelijke kwijnende
lachjes, vol kusjes en kleine zoete vluchtige mijmeringen. Maar het roze
wemelde stilletjes wech, het was een zachte afscheidsgroet, de blik van
heengaande oogen, het laatste wuiven van een zakdoek bij het keeren van
den weg. En hooger in de lucht, tegen het verzwartende blauw-grijs, hoog
boven de boomen en den tuin, sloeg het rood van den gezichtseinder tegen
den hemel, het verpurperend tot een kerktint, tot een plechtige welving
van sombere kleur.
Als een sneeuw van donker purper wemelde de schemering hoog in de lucht,
daalde, zich verpaarsend-tegen het boomengroen, in grijs-violette tinten
over de aarde neerkleurend. Door de iepen langs den straat-weg voer de
wind, zij bogen hun toppen, en hieven ze weder en bogen nog eens met een
naar boven ruischend en zich daar los-kreunend geklitter der
gebladerten, als heenfladderend in de donkerte. Het grasveld stroomde
langzaam voort, donkerder, terwijl de bloemen-kleuren in zijn hooger
grommelende groene zwartheid verloren gingen. Het witte kiezelsteenen
pad, vlak voor de ruiten, vlood heen, giegelde ijlings weg onder de
zwarterige warreling die er bij scheutjes op neer rookte en weer
opwiemelde, kringend en krullend als stof om dansende voeten. De breede
weg gleed vooruit als in de verdroogde staalblauwe glansen van een
ijsbaan. Het purper verblauw-zwartte hoog in de lucht, het paars en het
violet werd bruin-zwart, groen-zwart, grijs-zwart.
Langzaam, onmerkbaar langzaam en stil van alle kanten aanwolkend, dauwde
de schemering neer, Mathilde sluitend in een duisteren damp. Korte
schokken schoten, dadelijk weer verstommend, onder haar kleed, als een
zwak hortend gestommel harer leden. Haar knieen naderden elkaar en weken
weer te-rug. Haar armen kromden zich nauwelijks uit naar ter zijde,
vielen weer neer. Haar saamgevouwen handen ontbonden zich, de vingers
strekten zich in een bibbering even uit-een; toen klamden haar handen
naast elkaar neer om de knieen. Toen raakte de koele duisternis haar
aan, het holle vaal grijs-bruin streek over haar slapen, haar wangen,
haar ooren, haar hals. En haar befloerste oogen rezen op, starend nog
zonder te zien, angstig omwimperd onder de samentrekkende zwarte
wenkbrauwenranden. En zij begreep nog niet. Haar keel trok zich samen,
een beklemming drukte haar verhemelte. Een gevoel van zich zelve niet te
zijn, de verwondering van een ziel, die niet weet hoe dat vreemde
lichaam om haar heen is gekomen, die niet weet, waarom die handen, daar
vooruit, de hare zijn, waarom zij de koude voelt van die voeten, zoo ver
beneden, ruischte op door haar hoofd, zette op in haar hersenen als een
wervelwind van naderende angsten. Het beeld van den dag wankelde in haar
hersens. Het verflauwde in iets dat er achter was, iets onbestemds
kleurloos, vol, diep, onpeilbaar. Was de dag dan niet meer? Verdween de
dag? De dag was toch zoo schoon geweest! En zij wilde niet, zij wilde
hem behouden. Zij wilde blijven zijn zoo als zij was geweest. Maar de
grijze wolk, waarin zij zich gehuld zag, wemelde uiteen. En de dag werd
haar onttrokken, sloop heen in de droeve vijandige duisternis. De
laatste stralen harer mijmering droomden als wazige donkere strepen uit
haar oogen wech.
Zij bleef met ongebroken blikken staren op dezelfde plek aan den wand
voor haar uit, als was de dag daarin opgegaan, als wilde zij hem weer
te-rugwenken naar zich toe of hem volgen in zijn vlucht door de
onmetelijke duisternis. Maar zij voelde haar blik omstooten door de
tinten der donkerte. Haar blik werd verslonden door de duisternis, die
zich tot in haar oogen stuwde, met harde slagen. En haar hoofd bewoog
zich voor het eerst, hief langzaam zich op, zwaar van het lange gepeins,
zich schuw voorzichtig draayende, als uit vrees van zich te bezeeren.
Zij onderzocht met schuinsche blikken de hoeken der kamer. Daarna zag
zij snel naar buiten in den tuin. Een schrik deed haar duizelen. En zij
richtte zich hoog op, en zij zat recht, het hoofd geheven, en zij zag
klaar in de duisternis, die onverbiddelijk om haar heen was gedaald, en
zij voelde zich als schokkend tegen den grond vallen, voelde plotseling
haar kleeren, haar stoel, de vloer met geweld haar raken. Zij voelde de
leuningen van haar stoel, die haar als koude armen schenen te omvatten,
den rug van de stoel met zijn twee dwarsplankjes en de openingen
daartusschen, die diepe leegten schenen. Toen zag zij de duisternis
grimmend, onbewegelijk. De schaduwen waren samengekweekt, bijna
verdwenen. De duisternis had zich tot dof-zwarte kristallen in de hoeken
samengedrukt, had de vormen der meubels aan den wand samen vermengd en
ze tot een groep vaag begrensde, donkere brokken en klompen gemaakt, die
als doode beesten met logge ruggen en stompe voorhoofden daar
neergezegen schenen. En onder liet plafond had de duisternis zich als
een tweede donkere zoldering vastgeklemd en over de vloer had zij zich
als een rouw-tapijt gespreid; zij beschimmelde het behangsel; de
schilderijen en platen aan den wand hingen als onder hoezen en als een
breede lage katafalk stond de lankwerpige tafel met haar afhangend kleed
in 't midden.
Mathildes donkere oogen glansden door de kamer. Zij vroegen aan de
voorwerpen, waarom het zoo duister was geworden. Haar blikken dwaalde
over de vlakten der dobberende schemering naar buiten, zonder een
enkelen lichttint te zien. En zij voelde de afwezigheid van het geluk,
dat verloren was gegaan, verdronken, wech in de duisternis. Het zou niet
weerkeeren. Haar leven der laatste maanden schemerde als een eentonige
op-een-volging van donkergrijze smarten door haar geest. Zij zag zich
leven haar lichaam bewegen al die dagen. Haar voeten waren gegaan als in
een eindelooze leegte zonder doel; haar armen hadden zich uitgestoken
zich geheven, zich gekromd, maar zonder ooit iets aan te raken, als in
de gebaren van een gek. Haar oogen hadden gezien, haar ooren hadden
gehoord, maar slechts ledige kleurloze ruimten en geluiden zonder klank.
En zij wilde het niet gelooven. Het kon, het kon niet zijn. Het was al
knakte er iets in haar hersens. Als een golf van vuur vloeide naar haar
hoofd. Zij zag op; en het kwam van buiten, van verre, als een gerucht
een voortdurend groeyend gedruisch, tot haar. Het bobbelde en wiebelde
en sprankte uiteen in de duizende grijze en zwarte belletjes en
balletjes van de ruischende duisternis. Zij huiverde te-rug en dompelde
haar blik weer in de donkerder donkerte van de kamer.
Zij zag dat zachtjes-aan de zwarte tinten begonnen te bewegen. Zij
maakten zich los uit de hoeken in wolkige kronkelende pakjes,
schuifelden langs de wanden en de zoldering, zweefden sidderend midden
door de kamer, weken weer te-rug in de wanden en meubels, kwamen weer te
voorschijn, sloten zich tot een wolk samen en losten zich op in een
ragfijne zwarte stofpoeyering. Zij waren als stillen droeve door
gebroken stemmen geneuriede melodieen, eerst zachtjes uitgebeefd, daarna
angstig verstommend, daarna samenklinkend in een doodelijk dof koor en
weer vergaande in de sombere stilte. En zij kwamen van alle kanten te
voren! als slangetjes offerrook opwalmend van den grond, uit de wanden
schietend, onmiddellijk naast elkaar, in verwarde rijen, van de
zoldering dalend al dikker en dikker, in de rondte wiebelend, dansend,
warrelend, voortvliegend als vogelenschaduwen, samenvloeyend tot een
regenlucht, zich uitstortend in zwarte druppelen. De melodien werden
luider, zij klaagden hijgend, zij jammerden heesch. Zij waren de
herinneringen, die van alle zijden kwamen weenen om Mathildes hoofd.
Mathilde zag geen herinneringen, maar zij wist dat zij daar waren,
achter haar, voor haar, die schreiden, dat alles voorbij was gegaan Zij
zag ze komen van buiten, hoog uit de lucht, Zij hoorde ze naderen van
onder de boomen en uit de muren van het huis. Alle bloemen in den tuin
waren zwart geworden en in de wemelenden ruimten zag zij afgeronde
figuurtjes tuimelend dalen, zwevend stijgen, en roer-loos blijven, als
een uitstrooying van zwarte bloemen, die zich aan de voorwerpen
hechtten. In de kamer pakte zich de duisternis dichter samen. Tot een
zware donderwolk rolde zij onder het plafond ineen, bouwde zich langs de
wanden tot breede nevelzuilen op. De zwarte massaas daalden op haar
neer, schoven naar haar heen, beklemden haar met hun grommelende donkerte.
Zij stond op van haar stoel, met haar koude handen en haar zweetend
hoofd en het ruischende en razende bloed in haar ooren. Met haar kouden
voet struikelde zij tegen het voetenbankje. Zij bukte zich om haar voet
te betasten. Een wilde koude wriemeling ging door heur haren over haar
heete hoofd, een stroom van zwarte vlekken kwam voor haar oogen. Zij
stond weer recht op, en zij was bang. Zij deed haar oogen dicht om niet
te zien, zij deed haar handen in de plooyen van haar kleed, om niet
aangeraakt te worden. En huiverend proefde zij de duisternis, terwijl
angstvlagen haar keel als met gloeyende koperen punten prikten, zich
rillend samenpersend in haar hersenen, haar wil verlammend. En zij bleef
alleen, schoorvoetend op en neergaande in de donkerte. De donkerte hing
in rechte strooken van de zoldering, bolderde tot zwarte rollen, die
tegen elkaar botsten en in elkaar overrolden. Mathilde voelde de
afrondingen van haar lichaam als een tastbare levende vorm tegen de
duisternis ingerezen. Zij voelde den bol van haar gloeyend hoofd, zij
voelde de buigende vlakken harer koude schouders. De duisternis viel als
gesmolten lood, op haar hoofd heur haar verzwarend. Achter haar, dan
links, dan rechts, hoorde zij wijdgapende zwarte lachen, daarna een
giegeling van kleine hollende klaterende lachjes achter elkaar. Daarna
het klotsend getik als van een tong, die in een mond op en neer slaat.
Zij zag om zich heen en roerloos grijnsde de duisternis, maar, altijd
aan de andere zijde, draaide de donkerte haar woesten rondedans en
snikten de vreemde geluiden. En zij ging rond; zij wist immers wel, dat
zij niet alleen was! Er moest iemant zijn. Langzaam vorschte zij door de
kamer, schichtig voorover-buigend in de hoeken en boven de meubels,
meenende er een menschengedaante uit te zullen zien opdoemen. Maar er
was niemant. Zij betastte de stoelen en de tafel, maar de stoelen en de
tafel drongen pijnlijk hun harde levenloosheid in haar vingers. Maar er
moest toch iemant zijn, er was iemant in haar leven, die altijd bij haar
was. De armen naar voren en naar achteren uitslaande, met
uit-een-gestrekte vingers, liep zij rond over de vloer, van den eenen
wand naar den anderen, telkens door de zwarte eenzaamheid van den eenen
wand naar den anderen te-ruggeworpen, zich stootend aan de meubels,
stilstaand met gespannen oor, om naar de stem te hooren, die daar sprak,
heel ver weg, sneller voortloopend, met een wind om het hoofd, tienmaal
na elkaar om de tafel heen, tien-maal langs de stoelen aan den
achterwand, in drift haar hand opheffend met een samenklemming der
tanden, stampend op den grond, hijgend door de neus-gaten, met
verglaasde oogen rondturend, eindelijk tegen den muur vallend, haar
armen boven haar hoofd, haar open mond in het behangsel gedrukt. Zij
keerde zich weer om tot de duisternis en zij breidde haar armen uit als
om hulp te vragen. Maar de duisternis plofte neer op haar schouders,
stroomde ruischend langs haar zijden naar beneden. Zij voelde den grond
niet meer onder haar voeten. En zij zag de vloer zinken en stijgen, in
breede schuine vlakken plotseling wijkend, zich weer samenvoegend en in
vierkante blokken zich opstapelend om haar heen. De wanden trilden,
bewogen, schoven te-rug en naderden weer met langzame wreedheid om haar
tegen hun groote platte vlakken te verpletteren.
Mathilde strompelde naar de vensters, waar, als door groote gaten, de
grijze nacht van buiten vaal viel tegen de dichte kamerzwarte. En haar
oogen flikkerden en vlamden tegen den nacht, die van buiten op haar
toegolfde als een klimmende dampende gloed. Het grasveld vlak voor de
ruiten scheen hoog heen te stroomen, kwatelend en kabbelend in den wind,
die er van uit de schuddende hooge boomgevaarten wolken zwartheid op
nederwoei, met de golfkammen der nog als groen uitkomende hoogste
grassprietjes en de schuimvlokken der witte rozen. De zwarte vloed kwam
van verre, van allen kant, door de wuivende en buigende, zich in groepen
samenwringende en weer losrijtende beplantingen om de huizen aan
d'overkant, van links en recht over den straatweg en door Mathildes tuin
aanspoelend met klotsend geweld, zich vermengend met de zware regens en
stortvloeden van zwartheid, die over Bagatelle's dak, en langs beide
zijden van de warandes, en van overal uit de lucht zich er in neergoten,
opzwalpend in vreemde druipende zwarte figuren en met een windvlaag
neerzwierend in het hooge water. De breede donkergele streep van den
straatweg golfde onder den stroom door, zich in bochten opkronkelend,
zijn breede rug hoog opkrommend en weer neerstrijkend, of zijn gele
effenheid verliezend, doorboord met wemelende puntjes en gaatjes als een
schelpenbodem onder den vloed. De iepen stuwden hun breede donkere
lijven tegen de zwarte lucht, zich als een bergketen samen-sluitend,
tusschen wiens toppen watervallen klaterende zwartheid naar beneden
gudsten, in een storm van droefheidsgebaren hun lange armen sidderend
losrukkend en er in een kramp van jammeren mee wijzend tegen den
donkeren hemel. De witte en grijsblauwe huizen aan d'overkant, met hun
kale muren, groeiden op uit den grond, hoog en naakt, als gesteenten van
geweldige droefheid, de donkerte der boomen en heester met hun breedte
vervullend, vooroverbuigend, zich splijtend en zich weer samenvoegend,
zwaar en recht. Zij dreigden en voorspelden, zij waren ontzachlijke
steenen graven, stom en meedoogenloos, langzaam waggelend op dezelfde
plaats in de zee van grauwheid. En zij naderden in hobbelende
zwenkingen, als met een heesch krijschen en een knersend gillen hunner
fondamenten, hun vervaarlijke blokken naar Mathilde heenbewegend in de
stormende zwartheid. Maar de geweldige stammen der hooge boomen aan den
weg schenen lichtelijk te verschuiven van hun standplaats, en zij
wankelden en zij rezen hooger en zij schreden tot elkaar. Er barstten er
van-een, van hun wortels hagelde een warreling van zwarte vonken Op,
maar zij sloten weer samen en als een troep ijzeren gedaanten drongen
zij naar voren. De bladeren en takken verstijfden en klonken zich samen,
schoten op in een vaart tot zwarte torens en zij bogen zich schuins, om
neer te storten op Mathilde en op het huis. Maar de grauwe zee raasde
voort, hooger klimmend, woester stroomend. De boomen vielen er in wech,
verdronken, en steigerden als reuzige zwarte golven, hemelhoog er
weer uit op.
Mathilde zag naar boven, zag op zij. Zij zag zich ondergaan. Met de
groote blikloze star staande oogen, als van iemand die eindelijk
plotseling zijn leven ontdekt, stond zij voor het venster. En haar oogen
dronken de woedende macht met bevende begeerte. De zwarte vloed sloeg
tegen de muren van het huis, dat er straks in wech zou zinken. De muren
dreunden, schudden in een aarzeling. In den storm bolden de muren zich
uit, vielen weer plat, heen en weer zwiepend als linnen
tooneeldekoraties. Als een dorre, verstikkende kreet steende langs het
gewelf van Mathildes hart naar haar hoofd. En de muren van het huis
scheurden en de grond spleet open, En, zinneloos, voelde zij zich
wringen en in een afgrond sleuren, steeds vallend in steeds dieper
zwartheid, de leden geprangd in nauwe klemmen, het hoofd bonzend tegen
de vooruitstekende punten der in-een-stortende omgeving. Een wind van
ijs en een zwarte watervloed voeren over haar heen. Mathilde viel neer
voor het venster.
Maar zij deed haar oogen open; zij zag dat alles stiller was geworden.
Er was niets dan een groote wijde grauwheid om haar heen, waarin de
muren der onbeweeglijk staande huizen aan d'overkant afbrokkelden, en de
steenen in klompen en brokken geluidloos wechvielen. Als na een hevigen
brand bleven stukken muur hoog opstaan in de ledige ruimte. Van de hooge
boomen vielen de takken en bladeren bij vakken wech; de stammen
vermolmden met wijde gaten. In de kamer braken de zwarte meubelen wech
zonder gerucht, samenvallend tot ongelijke hoopjes. Alles viel langzaam
neer in een afbraak der heele omgeving. En zij voelde als brak ook haar
eigen wezen zachtjes van elkaar, ontbonden door de grauwheid, zonder
smart. Het was zoo duister, dat zij haar lichaam niet meer in zijn
geheel kon onderscheiden, het was als lagen haar leden gebroken, van
elkaar wechgespreid. En haar verbeelding, opgebouwd van herinneringen
aan het verledene en droomen voor de toekomst, stortte in een, vallend
in een grauwe gedachteloze leegte. Er was niets meer, niets. Zij voelde
alles geeindigd, haar gemoed uitgedoofd, haar ziel gestorven. Zoo bleef
zij liggen, het hoofd tegen den rand van het venster.
Mathilde werd opgeschrikt door stemmen en een geklepper van deuren, dat
van het rieten kabinetje kwam. Als een koude wind, die om haar hoofd
sloeg, in haar schedel klinkend met den langen naklank van een
stemsleutel, raakte het geluid van het onverschillige leven haar aan.
Het was Marie, die met de lamp in haar eene hand en Felix aan haar
andere hand binnenkwam. Felix moest goeye nacht zeggen. De kap van de
lamp, waardoor de wanden en de zoldering der kamer plotseling met een
blanke schaduw werden bedekt, de meubels en de vloer geel verlicht
werden, daalde tot even boven Maries mond, zoodat het onderste helft van
haar hoofd warm beschenen werd Marie zei "Wel mevrouw, ik wist gerust
niet, dat u hier in donker zat, ik dacht, dat Jans u de lamp al lang
gebracht had". En zij glimlachte. Als het hart van een opengesneden
vrucht blonk het vochtige wit van haar tanden midden in het glinsterend
sap van haar tandvleesch en lippen. De huidplekjes onder de uithoeken
van haar mond waren van blankgeel perziken-fluweel. De lampenschijn
wierp plooyen van koud en warm blank in haar hals en verguldde er de
onderste verwarde haartjes. Maries mond scheen te lachen om de
duisternis in de kamer.
Felix was naar Mathilde geloopen en riep:
--Nacht, moeder, wel te ruste.
Mathilde, die naar Marie had gekeken, boog zich tot Felix. Maar toen zij
boog, zag ze hem aan en ze zag hem zoo als ze hem nog nooit had gezien.
Want hij stond met zijn hoofd een beetje naar den rechterschouder
neigend en steunend op zijn rechter been, met een zekeren lieven blik in
zijn oogen, heelemaal als de verkinderlijking van de houding en den blik
waarmee ze Jozef zoo graag zag. Felix leek zoo erg op zijn vader. Er
ging een trilling onder Mathildes gezicht, haar neus-vleugels beefden,
haar oogen bibberden half toe. Zij knielde bij Felix neer. Zij drukte
zijn hoofd tusschen haar koude handen. Zij kust hem, dat haar tanden er
pijn van deden, op zijn voorhoofd, op zijn haar. Zij streelde zijn
oortjes, zijn wangen, wild en hard. Zij fluisterde hem toe op een
heeschen toon; "goeye nacht!"
Marie stond glimlachend-wachtend te kijken, hoe mevrouw Felix zoo
hartelijk goeye-nacht kuste.
Toen Mathilde weer alleen was, deed zij het eene venster open. Zij ging
in den tuin en liep haastig voort, als moest zij iemant aantreffen.
Achter in den tuin, dicht bij het Flora-beeld, bleef zij staan. Zij was
hier-heen gesneld om zoo gauw mogelijk ongezien de eenzame wellust te
kunnen genieten van het besluiten tot een gesprek met Jozef, waarover
zij mijmerde. Haar oogen knipten, om niet afgeleid te worden bij het
bekijken van haar gedachten, en zij slikte murmelend, om met aandacht
het genot van haar besluit te proeven; er kwam, in een warmte om haar
voorhoofd en wangen, het besef, dat zij slagen zou in wat zij wilde, en
het liep als een zoete prikkeling over haar hoofd. Het was zoo
gemakkelijk, wat zij had bedacht. Zij zou van haar benauwdheid uit tot
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Een liefde - 21
  • Parts
  • Een liefde - 01
    Total number of words is 4765
    Total number of unique words is 1462
    43.7 of words are in the 2000 most common words
    59.2 of words are in the 5000 most common words
    67.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 02
    Total number of words is 4915
    Total number of unique words is 1308
    50.5 of words are in the 2000 most common words
    65.6 of words are in the 5000 most common words
    72.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 03
    Total number of words is 4960
    Total number of unique words is 1275
    48.8 of words are in the 2000 most common words
    64.6 of words are in the 5000 most common words
    70.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 04
    Total number of words is 4848
    Total number of unique words is 1397
    45.7 of words are in the 2000 most common words
    62.0 of words are in the 5000 most common words
    68.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 05
    Total number of words is 4759
    Total number of unique words is 1509
    43.6 of words are in the 2000 most common words
    59.0 of words are in the 5000 most common words
    66.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 06
    Total number of words is 4845
    Total number of unique words is 1412
    46.1 of words are in the 2000 most common words
    62.1 of words are in the 5000 most common words
    70.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 07
    Total number of words is 4872
    Total number of unique words is 1343
    48.2 of words are in the 2000 most common words
    63.7 of words are in the 5000 most common words
    71.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 08
    Total number of words is 4830
    Total number of unique words is 1342
    47.8 of words are in the 2000 most common words
    63.4 of words are in the 5000 most common words
    70.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 09
    Total number of words is 4762
    Total number of unique words is 1402
    45.1 of words are in the 2000 most common words
    59.7 of words are in the 5000 most common words
    66.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 10
    Total number of words is 4925
    Total number of unique words is 1314
    47.7 of words are in the 2000 most common words
    64.1 of words are in the 5000 most common words
    70.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 11
    Total number of words is 4769
    Total number of unique words is 1270
    50.4 of words are in the 2000 most common words
    65.0 of words are in the 5000 most common words
    71.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 12
    Total number of words is 4795
    Total number of unique words is 1433
    44.3 of words are in the 2000 most common words
    59.3 of words are in the 5000 most common words
    66.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 13
    Total number of words is 4726
    Total number of unique words is 1403
    44.9 of words are in the 2000 most common words
    60.5 of words are in the 5000 most common words
    67.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 14
    Total number of words is 4876
    Total number of unique words is 1279
    49.1 of words are in the 2000 most common words
    65.8 of words are in the 5000 most common words
    73.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 15
    Total number of words is 4826
    Total number of unique words is 1324
    48.0 of words are in the 2000 most common words
    63.9 of words are in the 5000 most common words
    71.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 16
    Total number of words is 4755
    Total number of unique words is 1404
    47.9 of words are in the 2000 most common words
    62.8 of words are in the 5000 most common words
    71.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 17
    Total number of words is 4581
    Total number of unique words is 1568
    40.2 of words are in the 2000 most common words
    55.6 of words are in the 5000 most common words
    62.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 18
    Total number of words is 4596
    Total number of unique words is 1547
    40.8 of words are in the 2000 most common words
    55.7 of words are in the 5000 most common words
    62.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 19
    Total number of words is 4666
    Total number of unique words is 1475
    41.3 of words are in the 2000 most common words
    57.2 of words are in the 5000 most common words
    65.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 20
    Total number of words is 4547
    Total number of unique words is 1460
    34.6 of words are in the 2000 most common words
    48.3 of words are in the 5000 most common words
    55.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 21
    Total number of words is 4808
    Total number of unique words is 1355
    43.2 of words are in the 2000 most common words
    59.4 of words are in the 5000 most common words
    66.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 22
    Total number of words is 4664
    Total number of unique words is 1471
    39.5 of words are in the 2000 most common words
    53.2 of words are in the 5000 most common words
    59.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 23
    Total number of words is 4573
    Total number of unique words is 1485
    37.2 of words are in the 2000 most common words
    49.7 of words are in the 5000 most common words
    56.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 24
    Total number of words is 4891
    Total number of unique words is 1294
    50.0 of words are in the 2000 most common words
    65.6 of words are in the 5000 most common words
    71.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 25
    Total number of words is 1668
    Total number of unique words is 589
    61.3 of words are in the 2000 most common words
    74.5 of words are in the 5000 most common words
    78.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.