Een liefde - 01
Total number of words is 4765
Total number of unique words is 1462
43.7 of words are in the 2000 most common words
59.2 of words are in the 5000 most common words
67.6 of words are in the 8000 most common words
EEN LIEFDE
door
LODEWIJK VAN DEYSSEL
VOORBERICHT
De tweede uitgave van den roman EEN LIEFDE verschijnt zonder de
zogenaamd onvoegzame of onzedelijke uitdrukkingen, die in de eerste
uitgave voorkwamen.
De belangstellende leidde daaruit niet af dat de meening van den
schrijver veranderd zou zijn met betrekking tot de mate van vrijheid en
van onafhankelijkheid van algemeen geldende zienswijzen, die een
eigenschap der letterkunde moeten zijn.
De reden, die tot wijziging deed besluiten, is deze, dat geene
gelegenheid werd gevonden eene nieuwe uitgave behoorlijk bezorgd te
zien, tenzij met wijzigingen.
De vraag deed zich nu voor in hoeverre de verandering verantwoord kon
worden tegenover de kunstleer, waarvan de oorspronkelijke vrije text de
toepassing was.
Ten eerste nu, kwamen, bij latere objektieve beoordeeling, sommige
onvoegzame of onzedelijke uitdrukkingen tevens voor fouten van
letterkundigen aard te zijn. Deze behielden voor den schrijver wel hunne
bekoring als bewijzen van felle leer-stelligheid, maar deden feitelijk
het wezen der roman-gedeelten, waar zij zich bevonden, geweld aan.
Ten tweede echter, kwamen de letterkundig deugdelijke deelen te berde,
die toch wegens onvoegzaamheid of onzedelijkheid moesten verwijderd
worden. Dit was eene verdrietelijke scheiding.
Een roman als deze is evenwel niet een Geheel van dien aard, dat hij,
--gelijk een beeld of een muziekstuk wel--bedorven zoude worden door
de uitneming van enkel kleine stukken.
Aangenomen dat deze roman goed werk zij en gegeven de noodzakelijkheid
eener keuze als de zoo even aangeduidde,--zoo moest die zich wel
vestigen op het behoud van zoveel mogelijk van het werk, dat anders
geheel verdonkeremaand ware gebleven.
Zomer 1899. L. VAN DEYSSEL.
EEN LIEFDE
I.
--Doe nou de deur maar dicht, kind, anders vat-je kou.
Mathilde deed 't. Eerst draaide zij de onderste helft toe, daarna de
bovenste, sloot die af met een dikken sleutel en hing den sleutel aan
een haak, midden aan de bovenste helft der deur, waar Jans, de meid, hem
vinden zou.
Met een sprongetje was Mathilde weer bij haar vader, die, meer achter in
den gang, wachtte; zij stak haar arm door den zijnen en de twee wandelden
terug naar het zaaltje. Zij hadden met hun tweeen de menschen, die dien
avond bij hen geweest waren, uitgelaten. Terwijl de heer de Stuwen
opmerkingen maakte over kleine voorvalletjes van den avond, stapte zijn
dochter op hakken naast hem, en keek zij, het hoofd gebogen, naar de
punten harer schoenen. Zij zei niet veel.
--Toen 't zoo geanimeerd werd, dacht ik niet, dat ze zoo vroeg heen
zouden gaan.
--Nee, antwoordde Mathilde, dat was wel vreemd. In-eens herinnerde de
vader zich iets, iets dat hem getroffen had. Hij glimlachte, de oogen
neer, schalksch:
--Heb-je wel gemerkt, hoe verlegen of mevrouw van Borselen werd en dat
z'n 'n eindje met haar stoel van Louis Berlage vandaan schoof, toen ie
die anekdote vertelde van die jonge weduwe, die zoo graag weer trouwen
wou?
--Nee, daar heb ik niet op gelet ...
--Van Wilden was weer op zijn beau dire van-avond.
--Ja.
Mathilde moest nu den arm loslaten, want de ingang van het zaaltje was
niet breed genoeg voor beiden te gelijk. Zij liet haar vader binnengaan,
met gedachteloze blikken over zijn rug.
Het zaaltje, in de war, bepoeteld, kleverig, vol klamme glansen in het
dik-gele lamplicht, luwde een volle warmte over hun gezichten,
doorsiepeld van glacehandschoenen-en punchgeurtjes. Door het eene
groote venster, dat op de binnenplaats uitkwam, frischte, als uit een
mond van den nacht, de buitenlucht er tegen in. De stoelen stonden,
links en rechts, in een onvriendelijke wanorde. Voete-kussens lagen over
den vloer, wild weggeschoven.
Mathilde ging naar de piano, krabde een droppel vet, die, van de kaarsen
gedropen, op een zwarten toets was gestolten, aan poeyer, spreidde de
groenwollen lap over de toetsen, sloot de klep dicht en borg de bladen
muziek in het kastje daarnaast.
--Ja, zei haar vader, die, langzaam met zijn laag kaal hoofdje, aan de
tafel was gaan zitten om nog een half uurtje de krant te lezen en haar
bezig zag, je heb wezenlijk uitstekend gespeeld, die sonate, oneindig
beter als laatst.
--Och, zei ze, en blies meteen de kaarsen uit.
Met een soort van drift liep zij nu door het vertrek en zette de stoelen
en het speeltafeltje op hun plaats. Zij schelde; daarna slofte de meid
binnen.
--Jans, breng de glazen en die twee flesschen nog even naar de keuken.
En ook de kopjes, die op het buffet staan, dan is dat weer in orde.
Mathilde zette den bruinen tonvormigen tabakspot met het meerschuimen
pijpje bij haar vader en zei hem in een zoen in zijn voorhoofdrimpels
goeye-nacht.
--Maar, kindlief, 't is pas kwart voor elleve, ga je nou al na boven?
vroeg de oude heer, goedig opziend haar omhelzingsgebaren.
--Ja, vader, ik heb een beetje hoofdpijn, en ik wou morgen vroeg opstaan
om wat te teekenen.
--Nou, slaap wel dan.
--Insgelijks, papaatje. Jans zal je goed sluiten, ook raam hier, en ga
jij dan ook maar naar bed, hoor!
--Jawel, jufvrouw, weest u maar heel gerust. Nacht, jufvrouw.
Geregeld elken avond werd deze aanbeveling gegeven en zoo beantwoord, nu
al vier jaar lang, sinds Mathilde van kostschool terug was.
Mathilde holde naar boven, alsof er brand was. Daar bedacht zij iets,
en, van het eerste portaal, riep zij luid:
--Vader!
--Wat is 't? riep hij door de zaaldeur.
--Blijft u nu ook niet al te lang op! Denk aan uw rheumatiek!
--Nee, kind, ik kom over een kwartiertje. Wel te ruste!
--De jufvrouw is zeker weer een beetje bang, zeide Jans.
--Misschien wel, antwoordde de Stuwen, en stopte zijn pijpje.
Mathilde sliep op de tweede verdieping, boven haar vader, in een kamer
aan de straat, twee ramen breed. Zij had in de gauwigheid vergeten een
licht mee te nemen en bewoog zenuwachtig rond in de donkerte. Wat een
akelige, nare kamer ook! Waar waren nu de lucifers? zij behandtastte met
zoekende vingers de kastjes en tafels. Eindelijk vond zij ze en stak
gauw het gas aan. Hoe heerlijk toch dat gas, dacht zij. Gelukkig, dat
mijn kamer ook met gas is, want als ik een lamp had, zoo als op het
zaaltje, dan kwam ik daar zeker nooit mee klaar. Toen het gas op was,
ging zij tegenover de tafel zitten, in-eens, met een schok van haar
lichaam, op een der vier stoelen aan den wand. Zij staarde voor zich
uit, en liet haar oogen langs de planten-figuren van het tafelkleed
gaan; haar armen hingen loom langs de heupen neer. Daar omtrilde haar de
koele nukkende nachtstilte. Waarom maakte zij zoo'n haast? ze wist het
niet. Zij keek naar rechts en zag dat de venstergordijnen nog niet
neergelaten waren. De blauwzwarte lucht boven de boomen langs den
wallenkant, onder de franje der gordijnen, scheen een door de punten der
franje getande donkere lap goed, van gouden vonken doorstikt. Mathilde
maakte het touw los en roef! roef! klapten de gordijnen neer. Toen begon
zij zich uit te kleeden, zij nam den kam uit het haar, die haar toch al
gedurende den avond had gehinderd, en liet het dikke zwarte haar over
den rug heen en weer zwieren. Zij was opgewonden, voelde zich koortsig.
Haar borst daalde en steeg onder het ritselend korset. Ring! met een
ruk knoopte zij haar groenzijden lijf los, trok het korset af en gooide
het op zij. Ja, zoo kon zij toch niet naar bed gaan! Ze zou nooit
slapen! Met haastige groote stappen de handen op den rug als een jongen,
begon ze te loopen, van de ramen naar de deur en weer te-rug. Haar
schedel en handenpalmen zweetten van opgewondenheid. Haar bovenhoofd
werd warmer. Telkens wanneer zij de tafel en het licht achter zich had.
zag zij haar schaduw op de gordijnen en op de muur verschijnen, een
wilde, warrige, wemelende schaduw: een hoofd met haren in grilligen
kroes, rechtopsprietend en in kronkelende lijnen, als een ruiker
grashalmen zonder kunst op het veld samengebonden zich vermengend, en
een openhangend jak, met vagen schouder en taillevorm, als een breede
bewegende japansche vaas daaronder. Als zij naderde werd de schaduw
grooter en verloor hoe langer hoe meer haar eersten vorm. Zij kon niet
ophouden met er naar te kijken, zij vond dat aardig, veel aardiger dan
gisteren en eergisteren, toen ook de schaduw op het gordijn had
bewogen.. Zij had er nooit zoo erg op gelet. Zij kreeg de gedachte den
ruiker en de vaas van vorm te doen veranderen. Zij stak haar hand in het
haar en streek het nog hooger naar boven, zij strengelde den langen bos,
die over haar rug hing, om den hals of wierp alles naar boven en liet
het terug vallen op haar schouders en over haar gezicht. Zij had er veel
plezier in, zij lachte hardop. Zij nam haar jak bij de tippen en sloeg
zoo naar twee kanten uit, zij gaf het den schijn van vleugels en maakte
er de beweging van vliegen mede, met zoo een geweld, dat het garneersel
kraakte aan de schouders. Zij sprong in de hoogte en danste door het
vertrek. Zij kwam er toe een balletdanseres na te doen, bracht de armen
samen boven het hoofd en strekte ze dan weer horizontaal uit. Zij nam
haar rokken op in de breedte en walste zoo rondom de tafel, en zij ging
maar voort en wist niet welke gebaren maar te verzinnen om voor zichzelf
de Chineesche-schim te vertoonen. Haar bewegingen werden grilliger en
ongerijmder: zij zwaaide met de vingers, deed haar kanten zakdoekje
wapperen, draaide op een voet rond als een tol en was op het punt naar
haar korset te grijpen om voor tamboerijn te dienen bij haar dansen,
toen haar blik tegen den spiegel aankwam, aan den wand. Zij vond op-eens
dat zij dwaas deed, kwam tot bedaren, in een akelig-leeg gevoel, lei
haar handen naast elkaar even over de borst en zakte hijgend op den
stoel van zoo-even neer. Zij voelde zich weer een jong kind zijn in haar
dolle vreugde. Onwetend wat te doen, stak zij, uitrustende, de haren
tusschen haar tanden, en onttrok ze weer met geweld aan haar eigen
beten. En hijgend neuriede zij melodien uit de _Juive_, die zij den
vorigen Dinsdagavond had gehoord. Zij bond de haren in stevige knoopen
aan elkaar. Zij trappelde met de voeten op den vloer, al maar niet
wetend wat te doen van blijdschap.
--Ja, ik ben twee en twintig jaar! joedelde zij, sprekend en zingend, en
dat vind ik heerlijk, verrukkelijk, hemelsch, en hij houdt van me, want
hij heeft t' van avond zelf gezeid, en wij zullen samen trouwen, zoo
gauw mogelijk, en dat vind ik zalig! ...
Achter de kamer knapten de trappetreden onder Jans, die beneden alles
nog opgeredderd had, en nu ook naar bed ging. Mathilde waakte even op
uit haar mijmeren, met luisterende oogen. Een beetje bedremmeld en
aarzel-lachend keek zij in de rondte. De stappen van Jans stierven uit
op de verdieping daarboven. Mathilde hoorde, als heel uit de verte, Jans
haar kamertje dichtdoen en het knipje voor de deur schuiven. Daarna was
alles stil in huis. Mathilde pakte haar gloeyende wangen tusschen de
handen. Langzaam peuterde zij de knoopen uit de haren los en gooide ze
allemaal naar achteren. Zij hoorde niets meer dan het gezuis van de
gasvlam voor haar. Zij dacht er aan dat haar vader ook al naar bed moest
zijn gegaan. Zij keek naar de zoldering en zag de zware schaduw van haar
ledikant. Zij vond, dat van-avond de dingen op haar kamer zoo vreemd en
koud waren als anders nooit. De tafel bewoog niet, de kasten zeiden
niets en de stoelen waren leeg. Er daalde een benauwde warmte van het
plafon neer. Alles in de rondte, wat niet in den gas-schijn was, stond
in een rare donkerte. Mathilde zag onbekende zwarte hoekjes, en een
vreemd soort ruischende stilte wasemde daaruit op, naar haar toe.
Zij kreeg 't warm, zij streek met haar zakdoek over het vochtige
voorhoofd en den klammen hals. Zij deed haar jak uit. Zij had pijn aan
haar linkervoet. Zij duwde haar schoen uit. Zij had lichtgroene kousen
aan, en kreeg onder het ledikant haar zwart-zijden pantoffels. Toen
sidderde het dunne bedgordijn. Mathilde had een kleine huivering. Ze
draaide het gas hooger. Langzaam ging ze naar de waschtafel. Haar wangen
waren purperrood, haar hoofd boog naar den linker schouder, de zware
zwarte haren bosten in glimmende kronkelingen over den half blooten rug.
In het hoofd klopte de wildheid van zoo-even na. Zij deed een beetje
Floridawater op den handdoek en bette haar gezicht ...
O God, hij hield van haar! ... Zij was bang duizelig te worden, als ze er
erg aan dacht. Haar handen leunden op de kanten van de waschtafel, haar
blikken zweefden langzaam over de kom met water. Zuchtend zij er weer
van daan en zag besluiteloos rond. Het gaslicht brandde flikkerend hoog.
Zij had 't erg warm. Zij haakte haar groenen rok, die met een haakje en
oogje op den rug vast zat, los, en liet hem over haar voeten uit
glijden, en hing hem op in een muurkast, waaruit zij meteen haar langen
licht-grijzen peignoir, met zwart-fluweelen kraag en mouwopslagen te
voorschijn kreeg. Zij lei dien op de tafel en bleef daarvoor staan in
haar korte witte rokken, waaronder de groene gladde kousen in de
vloerdonkerte op-stonden. Het haar, ver naar voren aan weerszijde,
verborg haar oogomkastingen in een schaduw, waar de oogen als zwarte
seinlichtjes in uitschenen en klapten open en dicht. In elken blik zag
zij het geheel van haar kamer, met dezelfde kleuren en vormen als elken
avond. En toch scheen alles zoo vreemd. Er was als een bizonder en
ongekend leven in de meubels, die haar geen kwartier geleden nog zoo oud
en levenloos hadden omgeven. Een geheimzinnig suizen, iets, als
schemerde daar een onzichtbaar waas van de zoldering naar beneden om
langzaam weer op te trekken en als zweefde er een zwartige wolkige massa
van de wanden uit naar voren, om, door de ruimte van het vertrek heen,
over het huisraad te dwalen en zich daarmee te vermengen of op eens in
zich zelf te verdwijnen. Het scheen, dat er straks een gedaante zou
opkomen, die iets te fluisteren had aan Mathildes oor en dat er een
vreemde wind langs het behangsel woei, die zijn naderen voorspelde. Dan
was 't, als of onbekende menschen of vreemde wezens langs onzichtbare
telegraafdraden, boven door de kamer, stilletjes elkaar allerlei dingen
zeiden. Keek zij voor zich, dan bewoog daar iets links achter haar, maar
stil en zacht, zonder vijandige bedoeling, en keek ze naar den hoek,
waaruit de beweging scheen te komen, dan bewoog er weer iets voor haar
heen en wilde zij zich overtuigen, dan was alles stil en stom als toen
ze pas binnenkwam. Zij dacht, dat zij niet wel was en deed haar hand
tegen haar voorhoofd, de haren wechstrijkend, zoo dat het volle licht
haar in de oogen schoot en zij alles in de rondte van een grijzige mist
zag omwasemd. En weer dwarrelden er klanken van de zoldering omlaag.
Jozef, ... suist het, Jozef, ... Zij deed haar oogen toe en zag in haar
verbeelding dien naam, en altijd, altijd dien naam, in drukletters voor
haar. En wech was weer de naam, en Jozef van Wilden zelf stond te voeten
uit vlak voor haar, hij naderde nog meer en drukte zich tegen haar aan,
zijn gezicht vastgedrukt aan haar gezicht, en zijn oogen blonken in haar
oogen, zoo dicht bij, dat zij de lichtblauwe tint van het wit dier oogen
onderscheidde en de klare groen-blauwe balletjes der appels haar oogen
schenen te raken. Daarna weken zij te-rug en leunde het mooye, blanke,
aan de slapen afgeronde voorhoofd aan het hare. Mathilde schudde de
verschijning van haar gezicht af. Zij opende haar oogleden en voelde
zich een beetje bang. Zij durfde niet goed meer rondzien. Weer bewoog er
iets links en rechts. Wat kreunde daar achter het kastje? En zij zag een
nevel weer door de kamer dansen. Zij keerde haar hoofd rechts af en
wrong de handen samen, in een beweging van beklemdheid voor het lijf
uitgestrekt. Het was, als tintelde een gevoel door het vertrek en deelde
zich aan al de omgeving mede, een enkel gevoel van opperste bevreemding,
een voorspelling van een onuitsprekelijk groot en nieuw geluk. Daar zag
zij weer in den spiegel en keek er zich zelf in aan. Zij deed er een
stapje op toe en zag zich als een witte pop in de kamer staan. Eerst
bekeek zij nu aandachtig de kamer, en was verwonderd haar in den spiegel
zoo heel anders te zien. Alles had hier het oude, gewone voorkomen, dat
van gisteren, dat van altijd. De wanden en het huisraad deden zich hier
bedaard en juist voor, wezenloos en zonder geluid. Dat was zonderling,
wat een rare spiegel! Haar gezicht was ook hetzelfde als altoos, alleen
maar bizonder, erg, al te erg verhit. Wat stond zij daar gek, waarom zag
ze er zoo verwilderd uit, waarom gloeide haar hoofd zoo, waarom stond ze
zoo naakt, in haar ondergoed? Waarom was ze niet naar bed gegaan? Waarom
had ze anders haar peignoir niet aangedaan? Waar was die? ... Op de
tafel. Langzaam stak ze haar armen door de slappe mouwen, de dunne stof
streek haar over de leden. De zwart fluweelen rand scheerde langs haar
warmen hals. 't Is verschrikkelijk warm! zeide ze in zich zelf. Het
kookte haar door de aderen. Met haar zakdoek wuifde zij koelte haar
wangen. Haar hart klopte gauw achter mekaar. Nu gooide zij nog eens
gedachteloos een blik in den spiegel en zij zag het bibberig glansende
vernis, dat de borst van haar moeders portret aan den wand, links
tegenover het gaslicht, bedekte. Maar boven die schitterende plek
bemerkte Mathilde de droevig-ernstige gelaatstrekken. En zij dacht even
aan haar moeder. Zij had haar zoo weinig gekend! Zij was nog zoo jong,
toen haar moeder dood was gegaan! Suffend draaide Mathilde naar het
portret toe. Haar oogen bedroomden het vol onbewuste gedachten. Zij werd
bang voor die geschilderde droefheid, zij ging naar het venster en trok
het gordijn op. Haar koortsigheid was heviger. Tevergeefs probeerde ze
op haar eigen gemoed in te denken. Haar blik schuimde over haar
werktafeltje af, voor het venster heen. Midden-tusschen uitgeknepen
waterverffleschjes en lange penceelen, een glas vuil geel water, waarin
roode wolkjes dwarrelden, een blikken doos, met lankwerpige en
afgesleten stukjes verf, een paar licht-bruine potlooden, een stuk
kleverig gommelastiek en smoezelige papieren, lag er een aquarel, die
nog afgemaakt moest worden. Plotseling bedacht Mathilde, dat zij dat
van-avond had willen doen. In een drift over haar vergeeterigheid, nam
ze de teekening en de penceelen op, om ze over de groote ronde tafel te
spreiden onder het snerpende gaslicht. Haastig ging zij zitten, maar hoe
ze er zich ook over bukte, hoe ze zich in de werkstemming trachtte te
brengen, het landschap, dat voor haar oogen lag, warrelde alsof er een
wemelend vlies over gespannen was. Zij kon maar niet tot rede komen. Zij
liet het teekenen weer in den steek en nam een duitsch boek van het
boekerekje, om wat te lezen. Maar dit lukte ook niet. Zij liet het
boekje liggen. Het bonsde aan haar slapen. Haar hoofd was vol van de
dolste gedachten. Eindelijk nam ze een besluit. Ze zou naar bed gaan,
beproeven in slaap te komen. Ze zou de vensters, of ten minste een,
openzetten, want het was een zoele Julinacht. Zij deed het raam open
door de kruk in 't midden eens rond te schuiven; zonder leven gingen de
twee glazen deurtjes open. Het werktafeltje werd naar achteren geduwd en
Mathilde ging op de vensterbank zitten, haar beenen over elkaar, den arm
geleund op het zwart ijzeren hekje. En zij wendde het hoofd naar buiten
in de lauwe zomerlucht.
Het was een stille, hooge nacht. In korte spelingen woei zoetjes de wind
door de trillende blaaren der boomen, vlak bij Mathilde aan den
wallenkant en deed de haarsprietjes dansen tegen haar voorhoofd, en
vlaagde de angst wech uit de kamer, voorbij het onrustig vlammende gas.
Een groote kalmte daalde in Mathildes gemoed. Onder de wijde verte van
den vonkel-krielenden hemel en boven den dorren klank der
ver-geruchtende stads-nachtgeluiden, voelde zij het vreemde geluk in
haar hersenen en hart, maar zonder angstige drift, zachtjes, zachtjes,
als een dauw van zaligheid. Mathilde zag rond: een glimlach zweefde
overal. De straatkeyen, in het lantaarnlicht, wiebelden teeder-grijs
heen, smetteloos samenoogend, blaarenschaduwen plasvlekten in doezelige
warrelingen over de bruingele klinkers. Als hooge kerkkaarsen stonden de
slanke lantaarnpalen met hun van boven rossig gekartelde lichtjes, met
geelwasemingen in de boomfestoenen. Het donker-groene water stroopte
golfloos zachtjes voorbij. Boven de boomen uit zag Mathilde de bovenste
ramen en de daken aan d'overkant. Aan een venster was nog licht, een
onbewegelijk dof licht, achter het vuil-gele gordijn. Maar hooger
klommen Mathildes blikken, hoog boven de blauwige en bleekroode daken,
boven de driehoekige en ovale geveltoppen uit, wijd-uit-turend, als
zoekend, in de goud-doorstikt lichtende lucht.
Heerlijk, dacht zij, het hoofd op de hand, heerlijk zoo in den nacht te
zitten kijken! Zij had de verhitting van haar slapen voelen wijken en
een groote blijdschap, rose, wit, licht-geel, was over haar
neergevallen. Ik blijf hier op mijn gemak nog een beetje denken, dacht
zij, het duurt nog lang eer het morgen is. Zij lei haar handen in den
schoot en boog het hoofd voren. Lange vlassige streepen zwart haar
vielen aan weerszijde, onder haar ooren, langs haar hals tusschen haar
borst. Haar oogen waren neer, om zich te herinneren wat er gebeurd was.
Mathildes rijtjes van lange oogharen, als kleine ragfijne waayers,
verwarmden tint der onderoogleden met hun schaduw; twee gestolten tranen
glinsterden haar oogen er tusschen. Zij had een bloederige roodheid aan
de oogranden en fel-roode lippen. Haar neusvleugels trilden, als zij
iets sterk verlangde. Zoo was zij, zoo had Jozef van Wilden haar dien
avond gezien, toen hij haar zijn liefdesverklaring maar had meenen te
moeten doen. Daar zat zij nu over te denken, hier aan 't venster. Zij
wilde zich volstrekt alles te binnen brengen, elken trek van zijn
gezicht, elken toon van zijn stem, toen hij haar die woorden had gezegd;
zij wilde voor de tweede maal, nu in gedachten, die zaligheid door
maken. En met veel zekerheid rees de herinnering in haar op. Het was
in het zaaltje, achter, waar ze altijd zaten, als ze menschen kregen,
haar vader en zij; het zal zoo wat tien uur zijn geweest. Jans was juist
voor de tweede maal met wijn rond geweest. Mevrouw van Borselen had al
iets gezongen, Ster en Jozef hadden al wat voorgedragen, toen zij
begreep, dat nu de beurt aan haar zou komen. Wezenlijk had haar vader
haar op zijn gewone goedaardige manier aangezien en gezeid: Mathilde,
laat jij je nu niet eens hooren? en allemaal hadden ze er op
aangedrongen. Zij had zich een beetje zenuwachtig gevoeld, want Jozef
gaf taal noch teeken. Zou hij er wat tegen hebben, dat ik speel, had zij
toen gedacht, dan zal ik juist vreeselijk mijn best doen. Wat zal 't
zijn? vroeg haar vader. Zonder een sekonde te aarzelen had zij erg
bedaard en erg moedig geandwoord: de _Sonate pathetique_, als u 't
permiteert. De woorden waren er uit; nu moest ze 't ook doen. Sints een
paar weken had zij de sonate wel alledag geoefend en de laatste drie
dagen zelfs vlug gespeeld, maar nog nooit had ze zoo'n moeyelijk stuk
ondernomen in gezelschap. Maar zij hield verschrikkelijk veel van de
sonate en dacht, dat zij 'm met gevoel speelde. Zoo had zij dan, terwijl
de kaarsen spattend knapten onder het wachtend zwijgen van de menschen,
zich naar het muziekkastje gebukt, er het dikke kajee uitgenomen en was,
heelemaal klaar voor den strijd, aan de piano gaan zitten. Ineens hoorde
zij nu eene beweging achter haar en zag zij Jozef van Wilden, die
stilletjes dichterbij kwam, zijn oogen, waarin het kaarslicht
terugflikkerde, op haar muziek gericht, zijn snor tusschen de tanden.
Mag ik de bladen omslaan? had hij gevraagd, met een rare stem. Heel
graag, had zij, bizonder koel, geandwoord. Er sijpelde iets kouds door
haar handen; zonder dat zij het wilde tikte een van d'r vingers neer op
een zwarten toets en flauwtjes weerklonk een angstig hooge toon. Maar
zij haalde krachtig adem en was zich meester. Zij was toen zonder
aarzelen maar begonnen. Naarmate zij vorderde, ging het beter. Zij
voelde zich gloeyen onder het spelen. Zuiver, zonder een fout, had zij
het stuk voleind, zij was vuurrood geworden en transpireerde er van. En
onophoudelijk had zij Jozefs warme adem langs haar oor voelen gaan. Zij
had gemerkt, dat die al sneller en sneller werd, naar mate zij
gelukkiger speelde. Zij zag de bladen bibberen in zijn hand bij het
keeren; eindelijk had ze hem tranen hooren slikken, ja, zij had het
duidelijk gehoord, hij had gehoest om niet te laten merken dat ie
huilde. Het laatste blad had zij zelf moeten omslaan, want hij vergat 't
en zij wist toen niet eens meer of hij nog achter haar stond. Maar toen
ze de slotakkoorden had neergestoten in volle vuur, en ze, met een
zekere koude door de leden, opstond en zich met een "dankje wel" naar
Jozef keerde, toen had ze hem bleek en aangedaan zoo vlak achter haar
vinden staan, dat haar haren langs zijn wang scheerden, en, onder het
handgeklap en de bravo's van de menschen, had hij heel zachtjes tegen
haar gezeid, dat hij zooveel van haar hield.
En als een geur, die haar verder den geheelen avond bijbleef, had zij
die klanken meegedragen in heur haar. Het had haar geschenen, als hoorde
zij die stem voortdurend met eindelooze teederheid aan haar oor, als was
er iemant die telkens zei: mag ik je iets zeggen, Thilde, ik houd
zooveel van je, onbegrijpelijk veel, en altijd, altijd inniger en
doordringender. Toen de avond afgelopen was en de menschen kort na
mekaar afscheid namen en ook Jozef vader en haar goeyendag zei, had ze
hem niet aan durven zien en flauw zijn hand gedrukt. Maar zijn woorden
zongen in haar ooren. Bij haar naar bovengaan dreunden zij haar na op de
trap, omklonken haar van alle kanten en bonsden in haar hoofd ...
Eindelijk dan, eindelijk had hij het gezegd. Wel had zij lang gewacht,
wel had ze hem honderdmaal, als hij bij haar vader een visite maakte en
zoo kalm zat te praten, schijnbaar onverschillig aangezien, met de vraag
in de keel, die zij hem toe had willen roepen: Waarom hou-je niet van
mij, die zooveel houd van jou, en, wil je mij en mij alleen, zooals ik
jou en jou alleen wil, waarom zeg je 't dan niet, waarom laat je dan
niets merken? Wel had zij 's nachts, als ze maar niet slapen kon, aldoor
maar met verschrikkelijk veel verdriet aan hem liggen denken. Wel was
ze, onder het zingen ineens gaan huilen en had zij zoo bleek gezien, dat
vader zich bezorgd had gemaakt aan het eten 's middags. Ja, wel lang had
zij gewacht ...
En, terwijl de stad voor haar voortnachtte en de uren duurden ruischend
om haar hoofd, herdacht Mathilde, met zich zelf heelemaal alleen, het
begin van haar liefde voor Jozef, het aangroeyen van die liefde, het tot
hartstocht worden, de dagen van hoop en de wanhoopsvlagen door die
stille liefde over haar gebracht.
Buiten stemde de wind de boomen al zachter en zachter, het water in den
val beneden haar scheen bijna bewegingloos en in de verre hoogte waren
de sterren gestadig.
Toen zij nog heel klein was, speelde Jozef wel met haar, als hij met
zijn vader en moeder bij hun aan huis kwam. Hij was al een groote jongen
met een jas aan, zoo als een heer. In 't begin had zij erg tegen hem
opgezien. Hij sprak altijd mee met de groote menschen, en eens, toen
zij, op haar twaalfde jaar, ook iets heel ernstigs in 't midden had
willen brengen, was haar gezegd zich stil te houden. Naar Jozef
daarentegen werd altijd geluisterd. Dit had haar een zekeren eerbied
voor hem gegeven, maar die toch al gauw minder werd door zijn
vriendelijke en alles vergevende gemeenzaamheid. Als zij samen aan den
gang waren, aan 't spreken en lachen of spelen, gedroeg hij zich als
haar gelijke en behandelde haar als een goede kameraad. Eens op een
buitenpartijtje, toen zij in den tuin van een uitspanning aan 't
schommelen waren en hij haar, hoe of ze ook tegenstribbelde, veel te
hoog opzette, was ze heelemaal duizelig geworden. Ze was gaan huilen, en
toen Jozef eindelijk den schommel tot stilstand bracht, had zij hem, in
haar drift, pardoes een klap in zijn gezicht gegeven. Een kwartier
door
LODEWIJK VAN DEYSSEL
VOORBERICHT
De tweede uitgave van den roman EEN LIEFDE verschijnt zonder de
zogenaamd onvoegzame of onzedelijke uitdrukkingen, die in de eerste
uitgave voorkwamen.
De belangstellende leidde daaruit niet af dat de meening van den
schrijver veranderd zou zijn met betrekking tot de mate van vrijheid en
van onafhankelijkheid van algemeen geldende zienswijzen, die een
eigenschap der letterkunde moeten zijn.
De reden, die tot wijziging deed besluiten, is deze, dat geene
gelegenheid werd gevonden eene nieuwe uitgave behoorlijk bezorgd te
zien, tenzij met wijzigingen.
De vraag deed zich nu voor in hoeverre de verandering verantwoord kon
worden tegenover de kunstleer, waarvan de oorspronkelijke vrije text de
toepassing was.
Ten eerste nu, kwamen, bij latere objektieve beoordeeling, sommige
onvoegzame of onzedelijke uitdrukkingen tevens voor fouten van
letterkundigen aard te zijn. Deze behielden voor den schrijver wel hunne
bekoring als bewijzen van felle leer-stelligheid, maar deden feitelijk
het wezen der roman-gedeelten, waar zij zich bevonden, geweld aan.
Ten tweede echter, kwamen de letterkundig deugdelijke deelen te berde,
die toch wegens onvoegzaamheid of onzedelijkheid moesten verwijderd
worden. Dit was eene verdrietelijke scheiding.
Een roman als deze is evenwel niet een Geheel van dien aard, dat hij,
--gelijk een beeld of een muziekstuk wel--bedorven zoude worden door
de uitneming van enkel kleine stukken.
Aangenomen dat deze roman goed werk zij en gegeven de noodzakelijkheid
eener keuze als de zoo even aangeduidde,--zoo moest die zich wel
vestigen op het behoud van zoveel mogelijk van het werk, dat anders
geheel verdonkeremaand ware gebleven.
Zomer 1899. L. VAN DEYSSEL.
EEN LIEFDE
I.
--Doe nou de deur maar dicht, kind, anders vat-je kou.
Mathilde deed 't. Eerst draaide zij de onderste helft toe, daarna de
bovenste, sloot die af met een dikken sleutel en hing den sleutel aan
een haak, midden aan de bovenste helft der deur, waar Jans, de meid, hem
vinden zou.
Met een sprongetje was Mathilde weer bij haar vader, die, meer achter in
den gang, wachtte; zij stak haar arm door den zijnen en de twee wandelden
terug naar het zaaltje. Zij hadden met hun tweeen de menschen, die dien
avond bij hen geweest waren, uitgelaten. Terwijl de heer de Stuwen
opmerkingen maakte over kleine voorvalletjes van den avond, stapte zijn
dochter op hakken naast hem, en keek zij, het hoofd gebogen, naar de
punten harer schoenen. Zij zei niet veel.
--Toen 't zoo geanimeerd werd, dacht ik niet, dat ze zoo vroeg heen
zouden gaan.
--Nee, antwoordde Mathilde, dat was wel vreemd. In-eens herinnerde de
vader zich iets, iets dat hem getroffen had. Hij glimlachte, de oogen
neer, schalksch:
--Heb-je wel gemerkt, hoe verlegen of mevrouw van Borselen werd en dat
z'n 'n eindje met haar stoel van Louis Berlage vandaan schoof, toen ie
die anekdote vertelde van die jonge weduwe, die zoo graag weer trouwen
wou?
--Nee, daar heb ik niet op gelet ...
--Van Wilden was weer op zijn beau dire van-avond.
--Ja.
Mathilde moest nu den arm loslaten, want de ingang van het zaaltje was
niet breed genoeg voor beiden te gelijk. Zij liet haar vader binnengaan,
met gedachteloze blikken over zijn rug.
Het zaaltje, in de war, bepoeteld, kleverig, vol klamme glansen in het
dik-gele lamplicht, luwde een volle warmte over hun gezichten,
doorsiepeld van glacehandschoenen-en punchgeurtjes. Door het eene
groote venster, dat op de binnenplaats uitkwam, frischte, als uit een
mond van den nacht, de buitenlucht er tegen in. De stoelen stonden,
links en rechts, in een onvriendelijke wanorde. Voete-kussens lagen over
den vloer, wild weggeschoven.
Mathilde ging naar de piano, krabde een droppel vet, die, van de kaarsen
gedropen, op een zwarten toets was gestolten, aan poeyer, spreidde de
groenwollen lap over de toetsen, sloot de klep dicht en borg de bladen
muziek in het kastje daarnaast.
--Ja, zei haar vader, die, langzaam met zijn laag kaal hoofdje, aan de
tafel was gaan zitten om nog een half uurtje de krant te lezen en haar
bezig zag, je heb wezenlijk uitstekend gespeeld, die sonate, oneindig
beter als laatst.
--Och, zei ze, en blies meteen de kaarsen uit.
Met een soort van drift liep zij nu door het vertrek en zette de stoelen
en het speeltafeltje op hun plaats. Zij schelde; daarna slofte de meid
binnen.
--Jans, breng de glazen en die twee flesschen nog even naar de keuken.
En ook de kopjes, die op het buffet staan, dan is dat weer in orde.
Mathilde zette den bruinen tonvormigen tabakspot met het meerschuimen
pijpje bij haar vader en zei hem in een zoen in zijn voorhoofdrimpels
goeye-nacht.
--Maar, kindlief, 't is pas kwart voor elleve, ga je nou al na boven?
vroeg de oude heer, goedig opziend haar omhelzingsgebaren.
--Ja, vader, ik heb een beetje hoofdpijn, en ik wou morgen vroeg opstaan
om wat te teekenen.
--Nou, slaap wel dan.
--Insgelijks, papaatje. Jans zal je goed sluiten, ook raam hier, en ga
jij dan ook maar naar bed, hoor!
--Jawel, jufvrouw, weest u maar heel gerust. Nacht, jufvrouw.
Geregeld elken avond werd deze aanbeveling gegeven en zoo beantwoord, nu
al vier jaar lang, sinds Mathilde van kostschool terug was.
Mathilde holde naar boven, alsof er brand was. Daar bedacht zij iets,
en, van het eerste portaal, riep zij luid:
--Vader!
--Wat is 't? riep hij door de zaaldeur.
--Blijft u nu ook niet al te lang op! Denk aan uw rheumatiek!
--Nee, kind, ik kom over een kwartiertje. Wel te ruste!
--De jufvrouw is zeker weer een beetje bang, zeide Jans.
--Misschien wel, antwoordde de Stuwen, en stopte zijn pijpje.
Mathilde sliep op de tweede verdieping, boven haar vader, in een kamer
aan de straat, twee ramen breed. Zij had in de gauwigheid vergeten een
licht mee te nemen en bewoog zenuwachtig rond in de donkerte. Wat een
akelige, nare kamer ook! Waar waren nu de lucifers? zij behandtastte met
zoekende vingers de kastjes en tafels. Eindelijk vond zij ze en stak
gauw het gas aan. Hoe heerlijk toch dat gas, dacht zij. Gelukkig, dat
mijn kamer ook met gas is, want als ik een lamp had, zoo als op het
zaaltje, dan kwam ik daar zeker nooit mee klaar. Toen het gas op was,
ging zij tegenover de tafel zitten, in-eens, met een schok van haar
lichaam, op een der vier stoelen aan den wand. Zij staarde voor zich
uit, en liet haar oogen langs de planten-figuren van het tafelkleed
gaan; haar armen hingen loom langs de heupen neer. Daar omtrilde haar de
koele nukkende nachtstilte. Waarom maakte zij zoo'n haast? ze wist het
niet. Zij keek naar rechts en zag dat de venstergordijnen nog niet
neergelaten waren. De blauwzwarte lucht boven de boomen langs den
wallenkant, onder de franje der gordijnen, scheen een door de punten der
franje getande donkere lap goed, van gouden vonken doorstikt. Mathilde
maakte het touw los en roef! roef! klapten de gordijnen neer. Toen begon
zij zich uit te kleeden, zij nam den kam uit het haar, die haar toch al
gedurende den avond had gehinderd, en liet het dikke zwarte haar over
den rug heen en weer zwieren. Zij was opgewonden, voelde zich koortsig.
Haar borst daalde en steeg onder het ritselend korset. Ring! met een
ruk knoopte zij haar groenzijden lijf los, trok het korset af en gooide
het op zij. Ja, zoo kon zij toch niet naar bed gaan! Ze zou nooit
slapen! Met haastige groote stappen de handen op den rug als een jongen,
begon ze te loopen, van de ramen naar de deur en weer te-rug. Haar
schedel en handenpalmen zweetten van opgewondenheid. Haar bovenhoofd
werd warmer. Telkens wanneer zij de tafel en het licht achter zich had.
zag zij haar schaduw op de gordijnen en op de muur verschijnen, een
wilde, warrige, wemelende schaduw: een hoofd met haren in grilligen
kroes, rechtopsprietend en in kronkelende lijnen, als een ruiker
grashalmen zonder kunst op het veld samengebonden zich vermengend, en
een openhangend jak, met vagen schouder en taillevorm, als een breede
bewegende japansche vaas daaronder. Als zij naderde werd de schaduw
grooter en verloor hoe langer hoe meer haar eersten vorm. Zij kon niet
ophouden met er naar te kijken, zij vond dat aardig, veel aardiger dan
gisteren en eergisteren, toen ook de schaduw op het gordijn had
bewogen.. Zij had er nooit zoo erg op gelet. Zij kreeg de gedachte den
ruiker en de vaas van vorm te doen veranderen. Zij stak haar hand in het
haar en streek het nog hooger naar boven, zij strengelde den langen bos,
die over haar rug hing, om den hals of wierp alles naar boven en liet
het terug vallen op haar schouders en over haar gezicht. Zij had er veel
plezier in, zij lachte hardop. Zij nam haar jak bij de tippen en sloeg
zoo naar twee kanten uit, zij gaf het den schijn van vleugels en maakte
er de beweging van vliegen mede, met zoo een geweld, dat het garneersel
kraakte aan de schouders. Zij sprong in de hoogte en danste door het
vertrek. Zij kwam er toe een balletdanseres na te doen, bracht de armen
samen boven het hoofd en strekte ze dan weer horizontaal uit. Zij nam
haar rokken op in de breedte en walste zoo rondom de tafel, en zij ging
maar voort en wist niet welke gebaren maar te verzinnen om voor zichzelf
de Chineesche-schim te vertoonen. Haar bewegingen werden grilliger en
ongerijmder: zij zwaaide met de vingers, deed haar kanten zakdoekje
wapperen, draaide op een voet rond als een tol en was op het punt naar
haar korset te grijpen om voor tamboerijn te dienen bij haar dansen,
toen haar blik tegen den spiegel aankwam, aan den wand. Zij vond op-eens
dat zij dwaas deed, kwam tot bedaren, in een akelig-leeg gevoel, lei
haar handen naast elkaar even over de borst en zakte hijgend op den
stoel van zoo-even neer. Zij voelde zich weer een jong kind zijn in haar
dolle vreugde. Onwetend wat te doen, stak zij, uitrustende, de haren
tusschen haar tanden, en onttrok ze weer met geweld aan haar eigen
beten. En hijgend neuriede zij melodien uit de _Juive_, die zij den
vorigen Dinsdagavond had gehoord. Zij bond de haren in stevige knoopen
aan elkaar. Zij trappelde met de voeten op den vloer, al maar niet
wetend wat te doen van blijdschap.
--Ja, ik ben twee en twintig jaar! joedelde zij, sprekend en zingend, en
dat vind ik heerlijk, verrukkelijk, hemelsch, en hij houdt van me, want
hij heeft t' van avond zelf gezeid, en wij zullen samen trouwen, zoo
gauw mogelijk, en dat vind ik zalig! ...
Achter de kamer knapten de trappetreden onder Jans, die beneden alles
nog opgeredderd had, en nu ook naar bed ging. Mathilde waakte even op
uit haar mijmeren, met luisterende oogen. Een beetje bedremmeld en
aarzel-lachend keek zij in de rondte. De stappen van Jans stierven uit
op de verdieping daarboven. Mathilde hoorde, als heel uit de verte, Jans
haar kamertje dichtdoen en het knipje voor de deur schuiven. Daarna was
alles stil in huis. Mathilde pakte haar gloeyende wangen tusschen de
handen. Langzaam peuterde zij de knoopen uit de haren los en gooide ze
allemaal naar achteren. Zij hoorde niets meer dan het gezuis van de
gasvlam voor haar. Zij dacht er aan dat haar vader ook al naar bed moest
zijn gegaan. Zij keek naar de zoldering en zag de zware schaduw van haar
ledikant. Zij vond, dat van-avond de dingen op haar kamer zoo vreemd en
koud waren als anders nooit. De tafel bewoog niet, de kasten zeiden
niets en de stoelen waren leeg. Er daalde een benauwde warmte van het
plafon neer. Alles in de rondte, wat niet in den gas-schijn was, stond
in een rare donkerte. Mathilde zag onbekende zwarte hoekjes, en een
vreemd soort ruischende stilte wasemde daaruit op, naar haar toe.
Zij kreeg 't warm, zij streek met haar zakdoek over het vochtige
voorhoofd en den klammen hals. Zij deed haar jak uit. Zij had pijn aan
haar linkervoet. Zij duwde haar schoen uit. Zij had lichtgroene kousen
aan, en kreeg onder het ledikant haar zwart-zijden pantoffels. Toen
sidderde het dunne bedgordijn. Mathilde had een kleine huivering. Ze
draaide het gas hooger. Langzaam ging ze naar de waschtafel. Haar wangen
waren purperrood, haar hoofd boog naar den linker schouder, de zware
zwarte haren bosten in glimmende kronkelingen over den half blooten rug.
In het hoofd klopte de wildheid van zoo-even na. Zij deed een beetje
Floridawater op den handdoek en bette haar gezicht ...
O God, hij hield van haar! ... Zij was bang duizelig te worden, als ze er
erg aan dacht. Haar handen leunden op de kanten van de waschtafel, haar
blikken zweefden langzaam over de kom met water. Zuchtend zij er weer
van daan en zag besluiteloos rond. Het gaslicht brandde flikkerend hoog.
Zij had 't erg warm. Zij haakte haar groenen rok, die met een haakje en
oogje op den rug vast zat, los, en liet hem over haar voeten uit
glijden, en hing hem op in een muurkast, waaruit zij meteen haar langen
licht-grijzen peignoir, met zwart-fluweelen kraag en mouwopslagen te
voorschijn kreeg. Zij lei dien op de tafel en bleef daarvoor staan in
haar korte witte rokken, waaronder de groene gladde kousen in de
vloerdonkerte op-stonden. Het haar, ver naar voren aan weerszijde,
verborg haar oogomkastingen in een schaduw, waar de oogen als zwarte
seinlichtjes in uitschenen en klapten open en dicht. In elken blik zag
zij het geheel van haar kamer, met dezelfde kleuren en vormen als elken
avond. En toch scheen alles zoo vreemd. Er was als een bizonder en
ongekend leven in de meubels, die haar geen kwartier geleden nog zoo oud
en levenloos hadden omgeven. Een geheimzinnig suizen, iets, als
schemerde daar een onzichtbaar waas van de zoldering naar beneden om
langzaam weer op te trekken en als zweefde er een zwartige wolkige massa
van de wanden uit naar voren, om, door de ruimte van het vertrek heen,
over het huisraad te dwalen en zich daarmee te vermengen of op eens in
zich zelf te verdwijnen. Het scheen, dat er straks een gedaante zou
opkomen, die iets te fluisteren had aan Mathildes oor en dat er een
vreemde wind langs het behangsel woei, die zijn naderen voorspelde. Dan
was 't, als of onbekende menschen of vreemde wezens langs onzichtbare
telegraafdraden, boven door de kamer, stilletjes elkaar allerlei dingen
zeiden. Keek zij voor zich, dan bewoog daar iets links achter haar, maar
stil en zacht, zonder vijandige bedoeling, en keek ze naar den hoek,
waaruit de beweging scheen te komen, dan bewoog er weer iets voor haar
heen en wilde zij zich overtuigen, dan was alles stil en stom als toen
ze pas binnenkwam. Zij dacht, dat zij niet wel was en deed haar hand
tegen haar voorhoofd, de haren wechstrijkend, zoo dat het volle licht
haar in de oogen schoot en zij alles in de rondte van een grijzige mist
zag omwasemd. En weer dwarrelden er klanken van de zoldering omlaag.
Jozef, ... suist het, Jozef, ... Zij deed haar oogen toe en zag in haar
verbeelding dien naam, en altijd, altijd dien naam, in drukletters voor
haar. En wech was weer de naam, en Jozef van Wilden zelf stond te voeten
uit vlak voor haar, hij naderde nog meer en drukte zich tegen haar aan,
zijn gezicht vastgedrukt aan haar gezicht, en zijn oogen blonken in haar
oogen, zoo dicht bij, dat zij de lichtblauwe tint van het wit dier oogen
onderscheidde en de klare groen-blauwe balletjes der appels haar oogen
schenen te raken. Daarna weken zij te-rug en leunde het mooye, blanke,
aan de slapen afgeronde voorhoofd aan het hare. Mathilde schudde de
verschijning van haar gezicht af. Zij opende haar oogleden en voelde
zich een beetje bang. Zij durfde niet goed meer rondzien. Weer bewoog er
iets links en rechts. Wat kreunde daar achter het kastje? En zij zag een
nevel weer door de kamer dansen. Zij keerde haar hoofd rechts af en
wrong de handen samen, in een beweging van beklemdheid voor het lijf
uitgestrekt. Het was, als tintelde een gevoel door het vertrek en deelde
zich aan al de omgeving mede, een enkel gevoel van opperste bevreemding,
een voorspelling van een onuitsprekelijk groot en nieuw geluk. Daar zag
zij weer in den spiegel en keek er zich zelf in aan. Zij deed er een
stapje op toe en zag zich als een witte pop in de kamer staan. Eerst
bekeek zij nu aandachtig de kamer, en was verwonderd haar in den spiegel
zoo heel anders te zien. Alles had hier het oude, gewone voorkomen, dat
van gisteren, dat van altijd. De wanden en het huisraad deden zich hier
bedaard en juist voor, wezenloos en zonder geluid. Dat was zonderling,
wat een rare spiegel! Haar gezicht was ook hetzelfde als altoos, alleen
maar bizonder, erg, al te erg verhit. Wat stond zij daar gek, waarom zag
ze er zoo verwilderd uit, waarom gloeide haar hoofd zoo, waarom stond ze
zoo naakt, in haar ondergoed? Waarom was ze niet naar bed gegaan? Waarom
had ze anders haar peignoir niet aangedaan? Waar was die? ... Op de
tafel. Langzaam stak ze haar armen door de slappe mouwen, de dunne stof
streek haar over de leden. De zwart fluweelen rand scheerde langs haar
warmen hals. 't Is verschrikkelijk warm! zeide ze in zich zelf. Het
kookte haar door de aderen. Met haar zakdoek wuifde zij koelte haar
wangen. Haar hart klopte gauw achter mekaar. Nu gooide zij nog eens
gedachteloos een blik in den spiegel en zij zag het bibberig glansende
vernis, dat de borst van haar moeders portret aan den wand, links
tegenover het gaslicht, bedekte. Maar boven die schitterende plek
bemerkte Mathilde de droevig-ernstige gelaatstrekken. En zij dacht even
aan haar moeder. Zij had haar zoo weinig gekend! Zij was nog zoo jong,
toen haar moeder dood was gegaan! Suffend draaide Mathilde naar het
portret toe. Haar oogen bedroomden het vol onbewuste gedachten. Zij werd
bang voor die geschilderde droefheid, zij ging naar het venster en trok
het gordijn op. Haar koortsigheid was heviger. Tevergeefs probeerde ze
op haar eigen gemoed in te denken. Haar blik schuimde over haar
werktafeltje af, voor het venster heen. Midden-tusschen uitgeknepen
waterverffleschjes en lange penceelen, een glas vuil geel water, waarin
roode wolkjes dwarrelden, een blikken doos, met lankwerpige en
afgesleten stukjes verf, een paar licht-bruine potlooden, een stuk
kleverig gommelastiek en smoezelige papieren, lag er een aquarel, die
nog afgemaakt moest worden. Plotseling bedacht Mathilde, dat zij dat
van-avond had willen doen. In een drift over haar vergeeterigheid, nam
ze de teekening en de penceelen op, om ze over de groote ronde tafel te
spreiden onder het snerpende gaslicht. Haastig ging zij zitten, maar hoe
ze er zich ook over bukte, hoe ze zich in de werkstemming trachtte te
brengen, het landschap, dat voor haar oogen lag, warrelde alsof er een
wemelend vlies over gespannen was. Zij kon maar niet tot rede komen. Zij
liet het teekenen weer in den steek en nam een duitsch boek van het
boekerekje, om wat te lezen. Maar dit lukte ook niet. Zij liet het
boekje liggen. Het bonsde aan haar slapen. Haar hoofd was vol van de
dolste gedachten. Eindelijk nam ze een besluit. Ze zou naar bed gaan,
beproeven in slaap te komen. Ze zou de vensters, of ten minste een,
openzetten, want het was een zoele Julinacht. Zij deed het raam open
door de kruk in 't midden eens rond te schuiven; zonder leven gingen de
twee glazen deurtjes open. Het werktafeltje werd naar achteren geduwd en
Mathilde ging op de vensterbank zitten, haar beenen over elkaar, den arm
geleund op het zwart ijzeren hekje. En zij wendde het hoofd naar buiten
in de lauwe zomerlucht.
Het was een stille, hooge nacht. In korte spelingen woei zoetjes de wind
door de trillende blaaren der boomen, vlak bij Mathilde aan den
wallenkant en deed de haarsprietjes dansen tegen haar voorhoofd, en
vlaagde de angst wech uit de kamer, voorbij het onrustig vlammende gas.
Een groote kalmte daalde in Mathildes gemoed. Onder de wijde verte van
den vonkel-krielenden hemel en boven den dorren klank der
ver-geruchtende stads-nachtgeluiden, voelde zij het vreemde geluk in
haar hersenen en hart, maar zonder angstige drift, zachtjes, zachtjes,
als een dauw van zaligheid. Mathilde zag rond: een glimlach zweefde
overal. De straatkeyen, in het lantaarnlicht, wiebelden teeder-grijs
heen, smetteloos samenoogend, blaarenschaduwen plasvlekten in doezelige
warrelingen over de bruingele klinkers. Als hooge kerkkaarsen stonden de
slanke lantaarnpalen met hun van boven rossig gekartelde lichtjes, met
geelwasemingen in de boomfestoenen. Het donker-groene water stroopte
golfloos zachtjes voorbij. Boven de boomen uit zag Mathilde de bovenste
ramen en de daken aan d'overkant. Aan een venster was nog licht, een
onbewegelijk dof licht, achter het vuil-gele gordijn. Maar hooger
klommen Mathildes blikken, hoog boven de blauwige en bleekroode daken,
boven de driehoekige en ovale geveltoppen uit, wijd-uit-turend, als
zoekend, in de goud-doorstikt lichtende lucht.
Heerlijk, dacht zij, het hoofd op de hand, heerlijk zoo in den nacht te
zitten kijken! Zij had de verhitting van haar slapen voelen wijken en
een groote blijdschap, rose, wit, licht-geel, was over haar
neergevallen. Ik blijf hier op mijn gemak nog een beetje denken, dacht
zij, het duurt nog lang eer het morgen is. Zij lei haar handen in den
schoot en boog het hoofd voren. Lange vlassige streepen zwart haar
vielen aan weerszijde, onder haar ooren, langs haar hals tusschen haar
borst. Haar oogen waren neer, om zich te herinneren wat er gebeurd was.
Mathildes rijtjes van lange oogharen, als kleine ragfijne waayers,
verwarmden tint der onderoogleden met hun schaduw; twee gestolten tranen
glinsterden haar oogen er tusschen. Zij had een bloederige roodheid aan
de oogranden en fel-roode lippen. Haar neusvleugels trilden, als zij
iets sterk verlangde. Zoo was zij, zoo had Jozef van Wilden haar dien
avond gezien, toen hij haar zijn liefdesverklaring maar had meenen te
moeten doen. Daar zat zij nu over te denken, hier aan 't venster. Zij
wilde zich volstrekt alles te binnen brengen, elken trek van zijn
gezicht, elken toon van zijn stem, toen hij haar die woorden had gezegd;
zij wilde voor de tweede maal, nu in gedachten, die zaligheid door
maken. En met veel zekerheid rees de herinnering in haar op. Het was
in het zaaltje, achter, waar ze altijd zaten, als ze menschen kregen,
haar vader en zij; het zal zoo wat tien uur zijn geweest. Jans was juist
voor de tweede maal met wijn rond geweest. Mevrouw van Borselen had al
iets gezongen, Ster en Jozef hadden al wat voorgedragen, toen zij
begreep, dat nu de beurt aan haar zou komen. Wezenlijk had haar vader
haar op zijn gewone goedaardige manier aangezien en gezeid: Mathilde,
laat jij je nu niet eens hooren? en allemaal hadden ze er op
aangedrongen. Zij had zich een beetje zenuwachtig gevoeld, want Jozef
gaf taal noch teeken. Zou hij er wat tegen hebben, dat ik speel, had zij
toen gedacht, dan zal ik juist vreeselijk mijn best doen. Wat zal 't
zijn? vroeg haar vader. Zonder een sekonde te aarzelen had zij erg
bedaard en erg moedig geandwoord: de _Sonate pathetique_, als u 't
permiteert. De woorden waren er uit; nu moest ze 't ook doen. Sints een
paar weken had zij de sonate wel alledag geoefend en de laatste drie
dagen zelfs vlug gespeeld, maar nog nooit had ze zoo'n moeyelijk stuk
ondernomen in gezelschap. Maar zij hield verschrikkelijk veel van de
sonate en dacht, dat zij 'm met gevoel speelde. Zoo had zij dan, terwijl
de kaarsen spattend knapten onder het wachtend zwijgen van de menschen,
zich naar het muziekkastje gebukt, er het dikke kajee uitgenomen en was,
heelemaal klaar voor den strijd, aan de piano gaan zitten. Ineens hoorde
zij nu eene beweging achter haar en zag zij Jozef van Wilden, die
stilletjes dichterbij kwam, zijn oogen, waarin het kaarslicht
terugflikkerde, op haar muziek gericht, zijn snor tusschen de tanden.
Mag ik de bladen omslaan? had hij gevraagd, met een rare stem. Heel
graag, had zij, bizonder koel, geandwoord. Er sijpelde iets kouds door
haar handen; zonder dat zij het wilde tikte een van d'r vingers neer op
een zwarten toets en flauwtjes weerklonk een angstig hooge toon. Maar
zij haalde krachtig adem en was zich meester. Zij was toen zonder
aarzelen maar begonnen. Naarmate zij vorderde, ging het beter. Zij
voelde zich gloeyen onder het spelen. Zuiver, zonder een fout, had zij
het stuk voleind, zij was vuurrood geworden en transpireerde er van. En
onophoudelijk had zij Jozefs warme adem langs haar oor voelen gaan. Zij
had gemerkt, dat die al sneller en sneller werd, naar mate zij
gelukkiger speelde. Zij zag de bladen bibberen in zijn hand bij het
keeren; eindelijk had ze hem tranen hooren slikken, ja, zij had het
duidelijk gehoord, hij had gehoest om niet te laten merken dat ie
huilde. Het laatste blad had zij zelf moeten omslaan, want hij vergat 't
en zij wist toen niet eens meer of hij nog achter haar stond. Maar toen
ze de slotakkoorden had neergestoten in volle vuur, en ze, met een
zekere koude door de leden, opstond en zich met een "dankje wel" naar
Jozef keerde, toen had ze hem bleek en aangedaan zoo vlak achter haar
vinden staan, dat haar haren langs zijn wang scheerden, en, onder het
handgeklap en de bravo's van de menschen, had hij heel zachtjes tegen
haar gezeid, dat hij zooveel van haar hield.
En als een geur, die haar verder den geheelen avond bijbleef, had zij
die klanken meegedragen in heur haar. Het had haar geschenen, als hoorde
zij die stem voortdurend met eindelooze teederheid aan haar oor, als was
er iemant die telkens zei: mag ik je iets zeggen, Thilde, ik houd
zooveel van je, onbegrijpelijk veel, en altijd, altijd inniger en
doordringender. Toen de avond afgelopen was en de menschen kort na
mekaar afscheid namen en ook Jozef vader en haar goeyendag zei, had ze
hem niet aan durven zien en flauw zijn hand gedrukt. Maar zijn woorden
zongen in haar ooren. Bij haar naar bovengaan dreunden zij haar na op de
trap, omklonken haar van alle kanten en bonsden in haar hoofd ...
Eindelijk dan, eindelijk had hij het gezegd. Wel had zij lang gewacht,
wel had ze hem honderdmaal, als hij bij haar vader een visite maakte en
zoo kalm zat te praten, schijnbaar onverschillig aangezien, met de vraag
in de keel, die zij hem toe had willen roepen: Waarom hou-je niet van
mij, die zooveel houd van jou, en, wil je mij en mij alleen, zooals ik
jou en jou alleen wil, waarom zeg je 't dan niet, waarom laat je dan
niets merken? Wel had zij 's nachts, als ze maar niet slapen kon, aldoor
maar met verschrikkelijk veel verdriet aan hem liggen denken. Wel was
ze, onder het zingen ineens gaan huilen en had zij zoo bleek gezien, dat
vader zich bezorgd had gemaakt aan het eten 's middags. Ja, wel lang had
zij gewacht ...
En, terwijl de stad voor haar voortnachtte en de uren duurden ruischend
om haar hoofd, herdacht Mathilde, met zich zelf heelemaal alleen, het
begin van haar liefde voor Jozef, het aangroeyen van die liefde, het tot
hartstocht worden, de dagen van hoop en de wanhoopsvlagen door die
stille liefde over haar gebracht.
Buiten stemde de wind de boomen al zachter en zachter, het water in den
val beneden haar scheen bijna bewegingloos en in de verre hoogte waren
de sterren gestadig.
Toen zij nog heel klein was, speelde Jozef wel met haar, als hij met
zijn vader en moeder bij hun aan huis kwam. Hij was al een groote jongen
met een jas aan, zoo als een heer. In 't begin had zij erg tegen hem
opgezien. Hij sprak altijd mee met de groote menschen, en eens, toen
zij, op haar twaalfde jaar, ook iets heel ernstigs in 't midden had
willen brengen, was haar gezegd zich stil te houden. Naar Jozef
daarentegen werd altijd geluisterd. Dit had haar een zekeren eerbied
voor hem gegeven, maar die toch al gauw minder werd door zijn
vriendelijke en alles vergevende gemeenzaamheid. Als zij samen aan den
gang waren, aan 't spreken en lachen of spelen, gedroeg hij zich als
haar gelijke en behandelde haar als een goede kameraad. Eens op een
buitenpartijtje, toen zij in den tuin van een uitspanning aan 't
schommelen waren en hij haar, hoe of ze ook tegenstribbelde, veel te
hoog opzette, was ze heelemaal duizelig geworden. Ze was gaan huilen, en
toen Jozef eindelijk den schommel tot stilstand bracht, had zij hem, in
haar drift, pardoes een klap in zijn gezicht gegeven. Een kwartier
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Een liefde - 02
- Parts
- Een liefde - 01Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4765Total number of unique words is 146243.7 of words are in the 2000 most common words59.2 of words are in the 5000 most common words67.6 of words are in the 8000 most common words
- Een liefde - 02Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4915Total number of unique words is 130850.5 of words are in the 2000 most common words65.6 of words are in the 5000 most common words72.5 of words are in the 8000 most common words
- Een liefde - 03Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4960Total number of unique words is 127548.8 of words are in the 2000 most common words64.6 of words are in the 5000 most common words70.8 of words are in the 8000 most common words
- Een liefde - 04Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4848Total number of unique words is 139745.7 of words are in the 2000 most common words62.0 of words are in the 5000 most common words68.9 of words are in the 8000 most common words
- Een liefde - 05Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4759Total number of unique words is 150943.6 of words are in the 2000 most common words59.0 of words are in the 5000 most common words66.1 of words are in the 8000 most common words
- Een liefde - 06Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4845Total number of unique words is 141246.1 of words are in the 2000 most common words62.1 of words are in the 5000 most common words70.0 of words are in the 8000 most common words
- Een liefde - 07Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4872Total number of unique words is 134348.2 of words are in the 2000 most common words63.7 of words are in the 5000 most common words71.1 of words are in the 8000 most common words
- Een liefde - 08Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4830Total number of unique words is 134247.8 of words are in the 2000 most common words63.4 of words are in the 5000 most common words70.7 of words are in the 8000 most common words
- Een liefde - 09Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4762Total number of unique words is 140245.1 of words are in the 2000 most common words59.7 of words are in the 5000 most common words66.8 of words are in the 8000 most common words
- Een liefde - 10Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4925Total number of unique words is 131447.7 of words are in the 2000 most common words64.1 of words are in the 5000 most common words70.8 of words are in the 8000 most common words
- Een liefde - 11Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4769Total number of unique words is 127050.4 of words are in the 2000 most common words65.0 of words are in the 5000 most common words71.9 of words are in the 8000 most common words
- Een liefde - 12Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4795Total number of unique words is 143344.3 of words are in the 2000 most common words59.3 of words are in the 5000 most common words66.1 of words are in the 8000 most common words
- Een liefde - 13Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4726Total number of unique words is 140344.9 of words are in the 2000 most common words60.5 of words are in the 5000 most common words67.2 of words are in the 8000 most common words
- Een liefde - 14Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4876Total number of unique words is 127949.1 of words are in the 2000 most common words65.8 of words are in the 5000 most common words73.4 of words are in the 8000 most common words
- Een liefde - 15Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4826Total number of unique words is 132448.0 of words are in the 2000 most common words63.9 of words are in the 5000 most common words71.2 of words are in the 8000 most common words
- Een liefde - 16Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4755Total number of unique words is 140447.9 of words are in the 2000 most common words62.8 of words are in the 5000 most common words71.1 of words are in the 8000 most common words
- Een liefde - 17Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4581Total number of unique words is 156840.2 of words are in the 2000 most common words55.6 of words are in the 5000 most common words62.8 of words are in the 8000 most common words
- Een liefde - 18Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4596Total number of unique words is 154740.8 of words are in the 2000 most common words55.7 of words are in the 5000 most common words62.8 of words are in the 8000 most common words
- Een liefde - 19Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4666Total number of unique words is 147541.3 of words are in the 2000 most common words57.2 of words are in the 5000 most common words65.1 of words are in the 8000 most common words
- Een liefde - 20Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4547Total number of unique words is 146034.6 of words are in the 2000 most common words48.3 of words are in the 5000 most common words55.9 of words are in the 8000 most common words
- Een liefde - 21Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4808Total number of unique words is 135543.2 of words are in the 2000 most common words59.4 of words are in the 5000 most common words66.6 of words are in the 8000 most common words
- Een liefde - 22Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4664Total number of unique words is 147139.5 of words are in the 2000 most common words53.2 of words are in the 5000 most common words59.2 of words are in the 8000 most common words
- Een liefde - 23Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4573Total number of unique words is 148537.2 of words are in the 2000 most common words49.7 of words are in the 5000 most common words56.8 of words are in the 8000 most common words
- Een liefde - 24Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 4891Total number of unique words is 129450.0 of words are in the 2000 most common words65.6 of words are in the 5000 most common words71.4 of words are in the 8000 most common words
- Een liefde - 25Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.Total number of words is 1668Total number of unique words is 58961.3 of words are in the 2000 most common words74.5 of words are in the 5000 most common words78.8 of words are in the 8000 most common words