Een liefde - 15

Total number of words is 4826
Total number of unique words is 1324
48.0 of words are in the 2000 most common words
63.9 of words are in the 5000 most common words
71.2 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
boeren. Zij had mooie rooye lippen, die Emilie. Het jonge Italie, dat ...
--Ben je daar nog, Jos? kreunde fluisterend uit het bed.
Jozef stond op.
--Ja, wat wou-je, kind?
--Mag ik een glas water asjeblieft!
Hij gaf het en zoende haar klamme voorhoofd.
--Probeer nou weer te slapen, zei hij, dat zal je goed doen. Ik ga nu
maar naar beneden nog wat lezen, dan heb je 't rustiger, en dan ga ik
ook naar bed. Wel te ruste! Tot morgen, misschien ben-je morgen wel
veel beter.
--Ja, misschien; laat Marie met Felix nog eens hier komen, wil-je?
Driemaal per dag kwam Marie, met het kind op haar arm, bij Mathilde;
Jozef ontmoette haar nu op de trap. Hij hield haar staande nam het kind
even van haar over, zoende het en ging verder. Alles was doodstil in
huis; alleen hoorde Jozef, toen hij in den gang kwam, eentonig de
keukenklok tikken. Hij veegde met zijn zakdoek zijn lippen af. Hij
zoende niet graag zulke jonge kinderen. Die Marie is eigenlijk volstrekt
niet kwaad, dacht Jozef, een aardige meid!
Toen Jozef het licht had opgestoken in de achter-kamer, en een boek, een
roman in een kalfslederen band gebonden, uit de kast wilde nemen, steeg
er plotseling een woede, de uitbarsting van een lang onderdrukt
ongeduld, in hem op. Hij maakte groote stappen door de kamer.
--Dat duurt nu al maanden, zei hij luid, het gaat niet meer, ik weet
niet, wat ik doen zal.
Hij stak een zwaren cigaar op en bleef beweging-loos en dommelend den
heelen avond zitten. Een verzet was in zijn hart ontstaan. Hij verveelde
zich onhoudbaar. Het ging toch ook werkelijk niet op den duur!
Gedurende de volgende dagen, dacht Jozef, koud, met zijn rede en zijn
gevoel van wereldsch mensch, na over zijn vrouw en zijn kind. Zij ging
erg achteruit. Wat moest er in Gods naam van komen? 't Was wel aardig
geweest, even na de geboorte, het denkbeeld van zijn eigen kind te
hebben, een voortbrengsel van zijn liefde, maar nu, een klein leelijk
rood, onooglijk, schreeuwend wicht, neen! 't was alles behalve
pleizierig.
* * * * *
Langzaam verstreken maanden. Mathilde bleef 't zelfde. In dezen tijd,
kon zij eens 's avonds niet in slaap komen. Zij had dien middag
onwillekeurig een paar uur gedommeld, en lag daarom nu wakker. Zij dacht
dat zij een beetje de koorts had. Haar oogen, wijd open, staarden naar
boven, naar den groenen hemel van het ledikant, zwartgroen in de zwakke
schemering van het nachtlicht, en die in stijve plooyen zich in een
middenpunt, een rozet, samentrok, waaruit een beddekwast nederdaalde,
roerloos als de slinger van een stilstaande klok. Het felle wit van het
dek, dat zich als harde sneeuw, over en om haar heen spreidde,
schreeuwde tegen de duisternis, scheen naar boven te dringen en stapelde
zich op, als een koude massa, midden in de zwarte tinten. Mathilde
dacht ... en bewoog haar lippen of streek er met haar tong tusschendoor,
van pleizier van zoo te liggen denken. Het suisde door haar hoofd; er
was een ijlheid in haar hersens. Haar zieke gestel gaf haar gedachten
een bizondere scherpte en levendigheid. Terwijl een nattigheid door haar
oogen sprankte lispte zij, en er ging iets droogs, iets kramperigs door
haar verhemelte ... O Jozef! ... o Jozef! ... Zij bewoog haar eene voet
even en schikte haar armen in een gemakkelijker rust op het bed, om nog
inniger en uitsluitender aan dat eene onderwerp te kunnen denken. Zij
dacht er over, wat zij allemaal zouden doen, als zij weer beter was.
Heerlijk! Heerlijke jaren zouden er komen! Wat een gelukkig en benijd
drietal zouden zij zijn! Zij had dat al zoo dikwijls gedacht, maar nooit
zoo hevig als nu. Zoolang zij alleen jonggetrouwden waren geweest, had
zij nog altijd iets gevoeld, zij wist niet precies hoe, maar als of zij
nog half en half niet getrouwd was, als of die man wel elk oogenblik
heen kon gaan, niet dat dat gebeuren zou, maar dat 't ten minste
mogelijk was. En ook zoo voor de menschen. Als zij en Jozef menschen
ontmoetten, bij hun aan huis of op straat of bij anderen, dan was er in
't "dag, meneer, dag, mevrouw" of in het "dag, Jozef, dag, Mathilde"
iets als of de menschen op dat oogenblik den indruk kregen van twee
alleenstaande wezens te ontmoeten, twee op zich zelf staande menschen,
die wel innig aan mekaar verbonden waren, maar toch maar met hun tweeen
waren en elk oogenblik ieder een anderen weg konden gaan. Maar nu niets
van dat alles meer. Nu was zij niet alleen heelemaal vrouw, een jonge en
gepozeerde vrouw tegelijk, maar nu waren ze, zoo dacht zij, nog meer een
samen, zij hoorde nog veel meer dan vroeger, ook voor de menschen,
onafscheidelijk bij mekaar. Zij waren niet meer jonggetrouwden, neen,
hij was de vader, zij was de moeder. En wat een vreeselijke
heerlijkheid, op straat en overal in 't openbaar met elkaar te zijn en
dan de menschen te zien of te hooren zeggen: "dat is de jonge mijnheer
en mevrouw van Wilden, ze zijn drie jaar getrouwd zoo wat, zij hebben
een kindje, een allerliefste jongen". Maar, dat alles daargelaten, wat
zouden zij een stil en heimelijk geluk met hun drieen hebben in huis!
Hij daar, zij hier, en Felix in 't midden! Neen, maar 't was waar ook,
zij had volstrekt, na de geboorte niet al die ellende, over dit groote
geluk nog niet in onderdeelen nagedacht. En, terwijl de koude, als een
vale nevel, door de kamer, door het ledikant en over haar heen zweefde
en haar gezicht doortrok, bleef dat gezicht maar liggen staren naar
boven, en voelde Mathilde een warmte in haar oogen en in haar mond als
stroomde het geluk over en wilde naar buiten, dat, als een eindeloos
zacht zilveren vocht, door haar heele lichaam vloeide. Een enkele maal
wreef zij, onder het dek, haar handen tegen mekaar van de eenzame
zaligheid, die haar zoo vervulde. Heerlijk! zij zag zich al weer,
genezen en gezond, beneden in de huiskamer zitten, Jozef tegenover haar,
Felix op een hoogen kinderstoel, een rood puntje aan zijn neusje, twee
heele groote oogen, lachend, juichend, met zijn handjes bewegingen van
vreugde makend, tusschen hen in. Jozef aaide de wangetjes van het kind,
sneed het voor hem bestemde sneetje brood zonder korst aan kleine
stukjes, gemakkelijk om in de melk te soppen. En Jozef keek dan
glimlachend naar haar, om te vragen, of ze het zoo niet goed vond, en om
dan samen van liefde te lachen, samen begeesterd door het jongetje, die
nog niet spreken kon. Liet Felixje iets op den grond vallen of morstte
hij, dan stond zij op om hem te helpen, en stopte hem met haar vinger
een stukje geweekt brood in zijn mond. Daarna zou ze bij voorbeeld aan
Jozef vragen, of hij nog een kopje thee wou hebben. Hij zou haar zijn
kopje overreiken en hun vingers zouden elkaar aanraken boven de tafel,
voor het kind heen. Die kleine aanraking, hoe onuitsprekelijk gelukkig
zou dat zijn! Zij die hem zoo goed kende, zij, die alle dag in de
innigste aanrakingen met hem geleefd had, verheugde zich nu al als op
iets buitengewoons, in het vooruitzicht van die aanraking van hun handen
boven de ontbijttafel. Ja, want dat zou daar dan haar familie, haar
familie zijn. In haar huis, met haar man, met haar kind, zou zij daar
zitten, aan haar levensdoel, tot het leven gekomen voor altijd.
Er kraakte iets in de kamer. Het woei buiten. Een huivering ging door
het behangsel, het nachtlichtje bewoog, spatte even, langzaam verroerden
zich de zwarte schaduwen; een ritseling ruischte over de vloer laag
langs de kasten en stoelen.
Was er iets? neen, er was niets. Mathilde kuchte van gerustheid. Zij
kuchte nog eens, langzaam, in haperende schorre tikjes. En het was of
zegenend de duisternis, in een dikken vlokken-mantel en de koude, als
oneindig veel scherpe sprietjes, haar naderde, om haar heen viel, haar
aaide en met haar geluk samen was. Toen dacht Mathilde aan dien eenen,
dien eersten grooten nacht, waarin zij, voor haar open venster in het
oude huis, over Jozef had gedacht, na dat hij 's avonds van zijn liefde
had gesproken. In de verte, als een bevende, bleeke herinnering, zag zij
nu inwendig haar vader voorbij gaan, voorbij ... voorbij. Zij merkte dat
zij hem vergeten was.
De koorts werd erger, en Mathilde sliep in, met droge lippen, dronken
van het denken.
Den volgenden Zondagmorgen, heel in de vroegte, was de min met Felix in
de kinderkamer, boven de logeerkamer, voor het venster gaan zitten en
liet het kind naar den dag kijken. Zij hield hem vlak voor de ruiten.
Langzamerhand was het acht uur, half negen geworden, en Marie keek met
een groote belangstelling op de stille gracht, waar na enkele
melkboeren, die er met hun witblaauwe emmers aan de versch geschuurde
koperen haken langs de huizen waren gegaan, om hard aan te schellen en
de meiden, in hun nachtjakken en met halfdichte oogen, te helpen, de
haastige en ingetogen kerkgangers liepen. Het waren burger-mannen met
bloote handen, dik en grof, met schoenen glimmende in de morgenzon op
de droge straat, met glimmende heele hooge hoeden op het glimmende van
achteren heel dikke en kort in den hals afgesneden haar als geplakt;
met borstelige nekken; met lange, zwarte jassen waaraan een dikke en
bengelende achterzak en de andere dof gevuld; met wijde broeken van
effen zwart laken of heele dikke met bruine strepen. Dan meiden met
leelijke gezichten, helder gewasschen. Enkele met kornetten onder hun
hoeden, die de meesten met bruine of zwarte banden onder hun kinnen
hadden gestrikt. Andere hadden verouderde dameshoeden op, met veren en
pluimen en linten in donkere kleuren.
Maar vooral had Marie schik in de oogen van het kind op haar schoot. Zoo
groot, zoo bruin, zoo zuiver vond zij ze, en zoo verstandig al. Zijn
wenkbrauwtjes kwamen al aan, donkere streepen boven de oogen. Wat zag
hij er mooi uit in zijn zondagspakje, met rokjes met kantjes, met die
fijne kousjes met dat lieve blauw en witte doekje waar zijn bovenlijfje
in gewikkeld was!
Juist hield Marie het kind weer voor de ruiten en liet het dansen op
haar knie, een zacht liedje neuriend toen de deur openging, en Jozefs
lichaam, hoog in den klaren ochtend, binnenstapte. Marie bewonderde hem,
met zijn lichtbruin haar, altijd zoo mooi geschoren, zoo mooi gekleed,
en zoo vriendelijk.
--Goeye morgen, Marie ...
Zij andwoorde hem niet rechtstreeks. Zij vond hem haar weldoener, om dat
hij haar, als ongetrouwde min, wel had willen nemen, toen zij juist niet
wist wat er van haar worden zou. Zij was erg verlegen tegenover hem.
--Fik, Fik, daar is vader en ze liet Fik, zoo als zij hem het eerst had
genoemd, dansen op haar schoot; maar zij zag Jozef niet aan. Het kind
lachte tegen vader en kraaide 't uit van de pret en bewoog zijn heele
lichaampje zoo als kleine honden tegen hun meester doen.
--Zoo jonge heer! en hoe maakt onze jonge heer 'et? vroeg Jozef. Hij
boog zich over het kind heen en gaf hem met zijn mooyen wijsvinger op de
bolle wangetjes een tikje. Marie, die nu rood werd, keek maar al naar
het kind en lachte tegen hem en schikte zijn mutsje en zijn kleertjes
eens goed met haar rechterhand:
--O, heel goed, vader ... niet waar, Fik? ... Heel goed!, en ze zoende
het kind gauw en zachtjes en hield haar oogen maar neer. Jozef nam een
fauteuil en ging vlak bij hen zitten.
--Hebben jullie al ontbeten? zei hij en keek in Maries oogen.
--O ja, meneer, ... voor zevenen al ... en ze knipte met haar oogen, keek
hem even aan en toen weer gauw uit 't venster en trommelde met twee
vingers op de voetjes van het kind.
--Kom, geef hem nou eens hier ... Nu moet vader em eens hebben ...
Nu wist Marie met haar armen en met haar heele houding geen weg. Zij
vouwde haar handen samen en drukte ze tusschen haar knieen; dan weer lei
ze op iedere knie een hand; maar toen zij haar bruine bij Jozefs blanke
handen zag, deed zij ze onder haar boezelaar. Nu keek zij Jozef wat meer
aan, die heelemaal met het kind bezig scheen. Maar als hij haar dan weer
aankeek, gingen haar blikken langs de staalgravures aan den wand en van
de staalgravures op de stoelen en van de stoelen op het tapijt en van
het tapijt op haar schoot en van haar schoot door 't venster op de
gracht. Ze wist niet hoe 't kwam, maar nu stond in-eens het huilen haar
nader dan het lachen.
--En hoe bevalt je nu op den duur je nieuwe baantje, Marie?
--Ik dank u d'r nog altijd wel voor, meneer ...; 't bevalt me heel best,
meneer ...
--Nou, nou, je hoeft er niet om te huilen ... hoor eens Marie ... Hij had
haar het kind te-ruggegeven, was opgestaan en had zijn linkerhand in
zijn broekzak gestoken, met de rechter gestikuleerende ... zal je nu goed
voor mijn jongen zorgen? ... zal je? ... Kijk me eens goed aan ... beloof
je 't me? ...
--Ja, meneer, zeker, zeker, ... ik beloof 'et u ...
Toen ging Jozef langzaam wech.
't Was negen uur geworden.
Nu kwam Dientje de werkmeid binnen met een dampende kop koffie voor
Marie. Dientje had een breeden mond, dikke lippen en alles verder in
haar gezicht was dik en klein; zij was leelijk maar goedig.
--Hier, Mietje, zei ze, koffie, ze is sterk, hoor, ... Pas op, bran je
niet.
Het kind lag in Maries rechter arm en met den linker slurpte ze de heete
koffie.
--Doet je dat nou geen goed, mensch? Ja, koffie, dat is altijd een
heerlijke drank ...
--Hoe laat drinken we koffie? vroeg Marie, terwijl ze den leegen kop aan
Dientje te-ruggaf.
--Om twalef uur; ... je moet tegen 'n uur of ellef maar 'es met Fik naar
mevrouw gaan ... 't arme mensch.
--Ja, wat is ze toch ongelukkig, he?
--Ze het wat uit te staan, hoor mensch, 'n ongeneesselijke kwaal, het de
dokter gezeid ... Nou, nou, 't is voor meneer ook een slag geweest hoor!
Dientje was met haar handen haar boezelaar aan 't verfrommelen. Zij had
een groen japonnetje aan en een geur van schoon linnen bij zich.
--Ja, zei Marie, dat kan j'em dan ook nog wel aanzien ...
--Och, hij houdt zooveel van mevrouw ... 't kon zoo'n best huwelijk
geweest hebben! Maar wat zal je d'r an doen, de mensch wikt, maar God
beschikt, zoo as ze zeggen ...
--Ik zal nou maar eens naar mevrouw toe gaan, zei Marie.
Mathilde zat op een leuningstoel aan de tafel, bij het raam. Haar
teekengerei stond voor haar. Zij steunde haar hoofd op haar hand
en tuurde.
--Binnen!, zei ze, ... zoo, Mietje, ...
--Hier is Fik, mevrouw ... Hij is al-door heel zoet geweest.
--Geef 'em maar 'es hier, ik hoop dat ik 'm zal kunnen houden. Mathilde
schoof zich met een voet wat van de tafel en met een inspanning zette
zij het kind op haar schoot en gaf hem flauwe zoenen. Zij hield hem lang
tegen zich aan gedrukt, in een stilte, en had hem lief, met groote
starre oogen. Zij had juist nu het gevoel van den dood, zoo als zij het
dikwijls had tegenwoordig. Haar gezicht, in een ernst die het
verouderde, dacht aan de toekomst. Zij had smartelijke gedachten, die
zij aangenaam vond als mooye liedjes. Zoo zag zij altijd tegenwoordig op
de binnenplaats vogels, die hun jongen verzorgden en voedden in den
winter, in muurgaten, en zij vond pijnlijk dat zij dat haar kind niet
ook kon doen. Zij dacht, of Jozef Felix wel goed zou opvoeden en er een
braaf en flink man van maken na haar dood. Toen werd ze moe, leunde meer
in haar stoel, gaf het kind aan Marie te-rug.
--Zie zoo, dag mevrouw ...
--Kom je dan om een uur of vier van middag nog eens te-rug, Marie?
--Ja zeker mevrouw, zeker.
Mathilde hield er niet van in haar tegenwoordigheid door de menschen
beklaagd en achter haar rug bepraat te worden. Daarom wilde zij geen
visites hebben. Altijd werden de kennissen wechgestuurd met de
boodschap, dat mevrouw belet had, dat mevrouw te ziek was. Mathilde
wilde alleen zijn met haar ziekte. Later, als ze weer gezond en flink
zou zijn, zouden de menschen haar wel weer zien. De kennissen deden dan
vergeefsche pogingen en bleven ten laatste van zelf wech. Alleen Marius,
de kantoorbediende van Jozef, die anderhalf jaar geleden toen ook op hun
feestje was geweest en dat gedicht op het huwelijk had voorgedragen,
liet zich niet ontmoedigen, maar drong er onophoudelijk bij Jozef op aan
toch eens het voorrecht te mogen hebben mevrouw in haar ongesteldheid te
bezoeken. Jozef sprak er Mathilde een paar maal over. Eerst wou zij
niet. Waarom die jongen eerder dan een ander? Jozef verhaalde dan, dat
Marius gezegd had, dat hij hoopte mevrouw, die zich wel erg moest
vervelen, misschien wat afleiding te kunnen bezorgen. Hij meende gemerkt
te hebben, dat het in der tijd door hem voorgedragen gedicht mevrouw wel
een beetje bevallen had; nu kon hij haar misschien nog iets voorlezen,
of zoo. Mathilde lachte hij dat idee. Waarom hield die Marius toch zoo
aan? Wat had hij toch? Had hij dan zoo'n medelijden met haar?
Goeye jongen!
Een dinsdag-middag na de Beurs werd Marius toegelaten. Onhoorbaar, als
met een vinger van was, werd er op de deur van de ziekenkamer geklopt.
Binnen! De kruk van de deur bewoog aarzelend en opende zich zoetjes met
het geluid van een haastig, herhaald voeten-vegen. Zijn blonde hoofd een
beetje gebogen, in zijn daagsch jasje, een breede versleten zwarten das
onder een schoonen aan den hals rafelenden boord, kwam Marius met een
linkschen stap binnen.
Mevr ... hij kuchte, ... mevrouw, ik ben zoo vrij, om ...
--Ik dank u wel voor uw belangstelling, meneer Marius, gaat u even
zitten.
--O, ... mevrouw ...
Uit verlegenheid ging hij, langzaam neerzijgend op een stoel, zich
schamend en rood wordend over een gaatje in zijn schoenen, vlak bij
Mathilde zitten.
--Ja, mevrouw, ik wou eens komen vragen, hoe het met u gaat ... u is
altijd zoo lief en goed voor ons geweest, mijn zuster zou ook wel komen,
als zij mocht ...
--Ja, meneer, u begrijpt, ik heb veel rust noodig, en ...
Hij viel haar in de rede:
--O, mevrouw, maar ik zal heel zacht spreken, ziet u, ik begrijp heel
goed, dat u het anders ... als men ziek is, niet waar, dan hindert de
minste kleinigheid.
De zin was er uit. Hij werd gloeyend rood om dat hij dat alles zoo juist
achter elkaar had gezegd. Hij wist niet wat hem overkwam om zoo
plotseling met haar alleen te zijn. Hij trok zijn, van versletenheid aan
de randen scherpe, manchetten over zijn handen tot aan den ondersten
duimknokkel, dat hem pijn deed, om dat zijn handen daar ruw-rood waren
van den winter. Met zijn groote, wijde, licht-blauwe oogen, met in 't
midden van de appels een goud rontetje, iets als een verren vonk, bekeek
hij haar verwonderd, terwijl de verlegenheid van zijn voorhoofd tot
onder zijn haar steeg. Zij zag hem rustig aan en keek dan weer naar het
handwerkje, waarmee zij bezig was.
--U is erg vermagerd, u moet veel hebben uitgestaan, zei hij snel en
lachte bedeesd.
--Ja, meneer, maar ik hoop, dat het nu gauw beter zal gaan.
Hij keek om zich heen door de kamer, zonder iets te zien, als om zich te
bedenken. Daarna zei hij luid:
--Kan ik niets voor u doen?
--Ik dank u wel, meneer, u is wel goed, maar nee, ik dank u ... ik heb
eigenlijk weinig noodig.
Zij hielden zich allebei stil. Mathilde begreep, dat zij nog iets zeggen
moest. Zij liet haar werkje even op haar schoot liggen en zei, met een
welwillenden trek in haar gezicht:
--Mijn man is erg te vrede over de bezigheden op het kantoor, ... ook erg
over u ...
--O, mevrouw, andwoordde Marinus verontschuldigend.
--Ja, zeker, hij zegt, dat u het beste werkt van allemaal.
--U zit hier zoo zonder veel zon en 't is zoo stil op de
binnenplaats, ... mevrouw.
--Ja, meneer, maar dat is juist het eenige, waarbij ik het kan
uithouden. Veel licht en veel leven hindert me.
--Kan ik niets voor u doen? vroeg Marinus weer, iets voorlezen,
bijvoorbeeld?
--Ik wil zelf heel graag iets lezen, als u mij iets leenen wil;
voorlezen zou mij wezenlijk wat te veel vermoeyen.
--Mag ik u dan nog eens iets komen brengen?
--Heel graag ... maar, wil u ook iets drinken, een glaasje port of zoo,
het is hier wel een treurig verblijf, waar als u wil ...
Marinus stond op en, denkend te doen zoo als het hoort, bracht hij zijn
stoel een eindje verder tegen den wand, waar die nooit stond.
--Nee, mevrouw, ik dank u wel, zei hij, maar ik moet weer wech, ... u
heeft ook rust noodig.
--Nou, meneer, dan hou ik me aanbevolen voor als u eens te-rug wil
komen. Troost en medelijden doen altijd goed.
Zij stak haar hand naar hem uit. Hij nam die half, daar hij er niet te
ver in durfde gaan. Hierop boog hij tweemaal telkens op grooter afstand
van Mathilde. Hij schopte in zijn verwarring tegen de deur, waar een
klein butsje in kwam, en zeide: O, neem mij niet kwalijk, vaar wel,
beterschap, mevrouw, beterschap ... dag, ... mevrouw.
En zijn blonde, hoog stijgende haar verdween plotseling uit de kamer.


XI.

De dokter en de twee professoren hadden gezegd, dat zij niet goed
wisten, wat eigenlijk de ziekte van Mathilde was. De geluiden, het
suizen in haar ooren, de opvloeyingen van het bloed naar het achterhoofd
en de hartkloppingen, waaraan zij leed, bewezen, dat zij iets aan het
hart had, waarschijnlijk een vergrooting, waarmede zij geboren was, maar
die na de bevalling zich pas ernstig openbaarde. Maar zij scheen ook een
kwaal in het ruggemerg te hebben; zij had hevige pijn in den rug en
zakte dan in-een, zonder recht te kunnen zitten. Er deed zich nog een
derde verschijnsel voor: soms, tegen het einde van haar korte daagjes,
als het weinige opzitten haar al zoo vermoeid had, vertoonden er zich
zwellingen in haar beenen, tusschen de knie en de enkels. Dit was
het water.
--Waar zijn uw ouders aan gestorven? had de dokter eens, brutaal-wech,
gevraagd.
--Mijn moeder had iets aan haar hart, heeft mijn vader mij altijd
verteld; waar hij-zelf aan gestorven is, weet ik niet precies.
Mathilde werd zoo zwak, dat zij dikwijls weder dagen achter-een in bed
bleef, zonder kracht, zonder lust om op te staan. Zij steunde zich met
een appart hard kussentje in den rug, als zij overeind kwam om een
beetje te eten. De dokter had gezegd, dat zij den aanstaanden zomer maar
naar Scheveningen moest gaan; daarna had hij weer van een hooge, een
fijne lucht, het Gooi, gesproken. Jozef hield niet veel van buiten.
Tegen den zomer, had hij gezegd, zouden ze er nog wel eens over spreken.
Maar de kongesties naar het hoofd werden erger; zij veroorzaakten een
bedwelming, met allerlei schemeringen, Nauwe en groene en gele kringen
en vlekken voor Mathildes oogen. Als middel daartegen werden onder
anderen eerst kompressen met karbol, later met ijs gevulde blazen, die
verkoelden, gebruikt. Als het akelige stijgen van het bloed haar al te
veel overweldigde, greep Mathilde zelf een brok druipend ijs uit het
koperen emmertje, dat bij het ledikant stond, en drukte het stuk op haar
haren, dat haar vingertoppen rood en blauw werden van koude tinteling en
het water tappelings haar hoofd af in haar hals sijpelde. Maar Jozef was
hier een ware hulp in den nood. Heel handig wist hij haar te helpen. Met
zijn slanke, mooye vingers, kon hij de kompressen hanteeren, of haar met
zijn eene hand recht-overeind houden en met de andere het ijs op het
hoofd drukken. Hij wist heel precies hoe hij haar moest behandelen, waar
hij haar moest aanraken, om haar geen pijn te doen.
Eens op een ochtend kwam hij binnen. Mathilde lag nog in bed. Hij hield
een kleinen al opengemaakten brief in zijn hand.
--Thilde, ben-je wakker?
--Ja, wat is 'et?
--Groot nieuws.
--Wat dan?
--Berlage is gister-avond gestorven.
--De ouwe heer?
--Nee, nee, Louis.
-Och, heer, hoe is 't mogelijk! ... Hoe is dat zoo gekomen ... Nu is
Emilie ook gauw weduwe.
--Ja, hij moet een ongeluk hebben gehad. Ik heb hier een briefje van
Emilie; waaraan hij gestorven is, zegt zij niet.
--Ga dan maar dadelijk een visite maken ...
--Ja, vin-je ook niet? Dat had ik ook gedacht.
--Doe mijn komplimenten, hoor! Zeg, dat ik erg medelijden met d'r heb.
--Ja. Wil ik je nog eerst even helpen?
En hij verzorgde haar nog even voor hij wechging, schikte de kussens
goed, gaf haar in, deed alles met ijver.
Mathilde was dien ochtend als lam wakker geworden. Zij had een
onbegrijpelijk moe gevoel door haar hele lichaam. Toen Jozef te-rug was,
zeide hij:
--Ze is nog al niet erg gedrukt onder haar verlies. Er is hem op straat
iets overkomen, een beroerte. Na den eten was ie gaan wandelen in het
Vondelpark ... en ze hebben zijn lijk thuis gebracht.
--He, God, dat is verschrikkelijk! ... En ze is niet eens erg bedroefd?
He, ik ijs er van als ik er aan denk.. 't Is toch een vreeselijke vrouw,
die Emilie ... Ik geloof, dat ze niets geen hart heeft.
--Ja, maar hij, denk eens aan hem. Hij is er 't minst pleizierig an toe.
Zoo jong te sterven. 't Is wel erg.
--Ja, maar je weet niet hoe of me dat hindert, dat je zeit dat ze nog al
gelaten is ... Ik vin 'et onmenschelijk! He, ik ril er van ... Kom eens
even hier.
Zij sloeg haar zwakke armen om zijn hals:
--Jij zou heel anders zijn als ik stierf, he?
--Wat een vraag ... En wat een gedachte!
Gedurende eenige minuten omhelsden zij mekaar.
* * * * *
Drie dagen later zat Jozef, nadat hij alleen op het zaaltje gegeten had,
in de binnenkamer, waar de groote glazen boekenkast stond, te rooken.
Hij leefde nu al maanden akelig en naar. Dat kon niet langer. De trek
naar al zijn jongeheeren-pleizieren van vroeger kwam dagelijks weer meer
in hem op. Wat had hij er in 's hemelsnaam aan gehad om te trouwen! Ja,
hij had een geregelder en maatschappelijker leven willen gaan leiden.
Zijn te lang durende jeugd had hem verveeld, hij was verliefd geweest,
ja, en toen was hij getrouwd. En nu, daar zat hij nu, verlaten als een
kluizenaar in een woestijn in zijn huis! Wat had hij nu? Een
waarschijnlijk voor-goed zieke vrouw, van wier zuchtende en machteloze
liefde hij nu al meer dan genoeg had, een klein schreeuwerig wicht, dat
hem niet eens nog kende, met niets dan last en geen-een genoegen. Zijn
hersens dorstten naar het rumoer van de straat, naar hel verlichte
zalen, naar onverschillig eeuwig-grijns-lachende vrienden-gezichten. Hij
had een gevoel alsof het tegenwoordige leven hem langzamerhand heel
uitpompte en verdoofde. Hij maakte er zich driftig over. Hij was toch
waarachtig niet van plan als een oud stil heertje nu verder door te
leven tot alles gedaan zou zijn! Hij keek denkend, zich bezinnend, in de
rondte, en zag alles leeg en levenloos in de kamer. Het gas wilde niet
eens branden. Dat was ook een ellende met die gasfabriek tegenwoordig!
Hij zou morgen weer reklameeren.
Wat zou hij nu doen? Hij nam in Gods naam maar een boek: een
geillustreerd werk over China. Het verveelde hem. Hij sloot het dicht.
Een week later, toen hij in de ziekenkamer de koerant zat te lezen,
zeide hij:
--Zou je 't naar vinden, als ik weer eens uitging?
--Wat bedoel-je?
--Zoo 's avonds naar de opera of zo.... een enkele keer ... zie-je.
--Welnee, Jos, ik heb 't je immers zelf wel 'es gevraagd, dat te doen,
ga gerust, dan heb je een beetje afleiding.
Hij ging. Gedurende zijn afwezigheid was Mathilde bedroefd en bang, om
dat zij zoo alleen in huis was. Maar zij wilde er zich met kracht en
geweld tegen verzetten. Wel was 't haar goed, terwijl zij daar
machteloos en ziek lag, te weten dat hij daar was, daar haar
liefhebbende, hem daar onophoudelijk en vlak bij haar te voelen, altijd.
Maar zoo kon 't niet altijd blijven, zij wist 'et wel. En daarom was 't
maar goed, dat hij gegaan was, heel goed. Hij had wezenlijk niet aan
haar verdiend, dat ze hem zich nu zoo liet dood kniezen in den duffen
dampkring van haar slaapkamer. Een bewustzijn sloop nu haastig bij haar
binnen, dat zij schuld had aan haar ziekte. Zij verweet zich-zelve hun
beider ellendig bestaan van nu. Waarom was ze ook ziek geworden? Waarom
was zij ook in bed gaan liggen? Kom, het was misschien maar gekheid,
maar inbeelding. Wanneer zij zich er toe dwong, zou ze misschien op
kunnen staan en in eenige dagen weer gezond zijn, door dat sterk te
willen. Hij zou dan niet alleen uit hoeven te gaan. Zij zou altijd en
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Een liefde - 16
  • Parts
  • Een liefde - 01
    Total number of words is 4765
    Total number of unique words is 1462
    43.7 of words are in the 2000 most common words
    59.2 of words are in the 5000 most common words
    67.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 02
    Total number of words is 4915
    Total number of unique words is 1308
    50.5 of words are in the 2000 most common words
    65.6 of words are in the 5000 most common words
    72.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 03
    Total number of words is 4960
    Total number of unique words is 1275
    48.8 of words are in the 2000 most common words
    64.6 of words are in the 5000 most common words
    70.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 04
    Total number of words is 4848
    Total number of unique words is 1397
    45.7 of words are in the 2000 most common words
    62.0 of words are in the 5000 most common words
    68.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 05
    Total number of words is 4759
    Total number of unique words is 1509
    43.6 of words are in the 2000 most common words
    59.0 of words are in the 5000 most common words
    66.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 06
    Total number of words is 4845
    Total number of unique words is 1412
    46.1 of words are in the 2000 most common words
    62.1 of words are in the 5000 most common words
    70.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 07
    Total number of words is 4872
    Total number of unique words is 1343
    48.2 of words are in the 2000 most common words
    63.7 of words are in the 5000 most common words
    71.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 08
    Total number of words is 4830
    Total number of unique words is 1342
    47.8 of words are in the 2000 most common words
    63.4 of words are in the 5000 most common words
    70.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 09
    Total number of words is 4762
    Total number of unique words is 1402
    45.1 of words are in the 2000 most common words
    59.7 of words are in the 5000 most common words
    66.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 10
    Total number of words is 4925
    Total number of unique words is 1314
    47.7 of words are in the 2000 most common words
    64.1 of words are in the 5000 most common words
    70.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 11
    Total number of words is 4769
    Total number of unique words is 1270
    50.4 of words are in the 2000 most common words
    65.0 of words are in the 5000 most common words
    71.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 12
    Total number of words is 4795
    Total number of unique words is 1433
    44.3 of words are in the 2000 most common words
    59.3 of words are in the 5000 most common words
    66.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 13
    Total number of words is 4726
    Total number of unique words is 1403
    44.9 of words are in the 2000 most common words
    60.5 of words are in the 5000 most common words
    67.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 14
    Total number of words is 4876
    Total number of unique words is 1279
    49.1 of words are in the 2000 most common words
    65.8 of words are in the 5000 most common words
    73.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 15
    Total number of words is 4826
    Total number of unique words is 1324
    48.0 of words are in the 2000 most common words
    63.9 of words are in the 5000 most common words
    71.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 16
    Total number of words is 4755
    Total number of unique words is 1404
    47.9 of words are in the 2000 most common words
    62.8 of words are in the 5000 most common words
    71.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 17
    Total number of words is 4581
    Total number of unique words is 1568
    40.2 of words are in the 2000 most common words
    55.6 of words are in the 5000 most common words
    62.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 18
    Total number of words is 4596
    Total number of unique words is 1547
    40.8 of words are in the 2000 most common words
    55.7 of words are in the 5000 most common words
    62.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 19
    Total number of words is 4666
    Total number of unique words is 1475
    41.3 of words are in the 2000 most common words
    57.2 of words are in the 5000 most common words
    65.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 20
    Total number of words is 4547
    Total number of unique words is 1460
    34.6 of words are in the 2000 most common words
    48.3 of words are in the 5000 most common words
    55.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 21
    Total number of words is 4808
    Total number of unique words is 1355
    43.2 of words are in the 2000 most common words
    59.4 of words are in the 5000 most common words
    66.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 22
    Total number of words is 4664
    Total number of unique words is 1471
    39.5 of words are in the 2000 most common words
    53.2 of words are in the 5000 most common words
    59.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 23
    Total number of words is 4573
    Total number of unique words is 1485
    37.2 of words are in the 2000 most common words
    49.7 of words are in the 5000 most common words
    56.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 24
    Total number of words is 4891
    Total number of unique words is 1294
    50.0 of words are in the 2000 most common words
    65.6 of words are in the 5000 most common words
    71.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Een liefde - 25
    Total number of words is 1668
    Total number of unique words is 589
    61.3 of words are in the 2000 most common words
    74.5 of words are in the 5000 most common words
    78.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.