Proza - 05

Total number of words is 4567
Total number of unique words is 1620
32.1 of words are in the 2000 most common words
46.0 of words are in the 5000 most common words
55.3 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
Beneden liep de stier, met kleine pasjes, waggelend achteruit, den degen
in den nek, en den dooder voor zich. Soms rekte hij den kop naar voren,
de strot ging op en neêr in een slikkende beweging, als verzwolg hij
iets dat hem van binnen kwam dringen in de keel. Benauwd rekte hij nog
een paar malen met den nek en viel toen plotseling om, dood in het zand.
Een andermaal begon de krijg der verrukte geluiden. Hoeden en sigaren
warrelden van boven neêr om de voeten van den espada, die op een
sukkeldrafje, met den afgewischten degen weêr in de hand, wuivend met
dankend handgebaar ging langs de schutting. De glimmende toreros liepen
allen mede, achter hem aan de sigaren zamelend in hun hoed; bukkend naar
den grond, smeten zij de hoeden weêr één voor één naar boven.
Toen schalmeide de muziek boven den Toril; zijn marschtonen kwamen als
een overwinningslied achter de aftrekkende en zwakker wordende geluiden;
de bontgesmukte muildieren draafden binnen, den stier werd een strik
om den hals geslagen, zoo aan den spoorstok gebonden en toen werden de
muildieren rondgejaagd door het perk, eenmaal, tweemaal, driemaal, en
het doode beest ging in klaterend triomfvertoon over het zand, van de
schaduw in de zon, onder de oogen en het schreeuwen der alles
toejuichende menigte.
En voor de laatste maal vlamden de kleuren van den stier op, telkens
als hij in de rondsleuring zwierde van de schaduw in de zon. Met een
breede platte gleuf achter zich aan, een platgeschuurd spoor en smalle
strepen der wippende pooten, slingerde het doode lichaam rond achter de
voortgeslagen en gezweepte muilezels; en bij de laatste maal in wilden
rit binnengesleept door de poort van den Toril, bonkte zijn lichaam in
den dwarrelenden omzwaai tegen de stijlen der schutting onder een warrel
van stof; en de menschen die hem daar nakeken, trokken instinctmatig
zich terug bij den dreun.
Strak lag nu weêr de groote arena in het namiddaglicht dat zich begon
te kleuren als met een tintje van bloed. In de schaduw hing een zwoele
warmte, de benauwde stinkende lucht van een opgepakten hoop menschen die
in de opwinding hunne verhitte lichamen hebben bewogen. En daar tusschen
door kwam eensklaps soms de prikkelende lucht van een oranjeappel die
geschild werd, scherp en verfrisschend trillen in de neusgaten, fijn als
de geuren van een geparfumeerde vrouw, gedachtebeelden oproepend van
blauw water en suizelende stille warmte; maar rondom alom gromde een
genotrijk gegons, het tevreden gemompel van een voldane verzameling,
en men begon elkaâr na te vertellen en men trad in bijzonderheden;
wijnzakken gingen van hand tot hand en zakdoeken en mandjes werden
geopend.
--«Dat was een stier, waard door zoo'n man gedood te worden, Caballero!"
zei de boer, terwijl hij zich den mond afwischte met den rug der hand.
--«Ja, ja, als alle zes zoo zijn, zal het een prachtige corrida worden,"
antwoordde zijn buurman.
Beneden werden de witte paarden nu voortgesleurd met den langen hals
armzalig vastgestrikt aan den spoorstok; één voor één verdwenen zij door
het duistere gat van den Toril, waar boven-van-uit de muziek voortging
de harde tonen van haar immer herhaald marschmotief rond te strooien in
de lucht; in het perk gingen de knechten bloedplassen en afgescheurde
darmen wegmoffelen met zand, terwijl andere haastig de sporen wegharkten
en het gele strijdperk effenden.
Toen kwamen de picadores weêr postvatten langs de schutting; een van
hen zat op een paard met een roodbeloopen voorpoot, dat trilde onder de
slagen der chulos. Het sein schetterde, de deur van den Toril sloeg open
en een vaalgrijze stier kwam op een drafje binnen, draaide zich om naar
de deur die achter hem dichtsloeg, en bleef vervolgens stil staan als
een rund dat staat te wachten voor zijn stal.
--«Mio Dios, mio Dios," riep de boer klagend, «es un toro cobarde."[47]
[47] 't Is een laffe stier.
't Was tien minuten over half vijf en de groote schaduw lag bijna tot in
het midden van het strijdperk.


Het Einde van een Stierengevecht.


HET EINDE VAN EEN STIERENGEVECHT.

De _corrida_ liep snel naar haar einde. De schaduw had zich bijna
geheel meester gemaakt van de arena en lag nu blank over menschen en
muren, in het klare halfdonker van weggaand licht, van een laat uur;
alleen boven aan de galerijen in de zonzijde gloeide het nog tegen den
muur als een halve-maanvormige lap licht, met ingehouden kracht, een
somber rood licht dat de menschen overvloeide met vlammen van kleur en
de roode beenen der daar zittende soldaten stil glanzen deed, donker
als versch geronnen bloed. En een damp van stof die men ruiken kon,
hing drukkend en droog tusschen de heete rijen, waar een onwillig
geruisch uitgolfde van kwade geluiden. Want de voorstelling was niet
schitterend genoeg geweest. Mazzantini niet meer dan gewoon, had
woeste buien en scheldwoorden en vloeken veroordeelend hooren neêrdalen
boven zijn elegante misslagen; afval van eetwaar en oranje-schillen
waren neêrgesmeten door toornige handen voor de voeten van den fraaien
man. Een ander maal waren de stieren verwenscht, de impressario en de
onbewegelijk lachende president uitgescholden en gedreigd met vuur
en doodslag, terwijl wat verderop, menschen luidkeels riepen om
verondersteld bedrog of de toegangsgelden hadden teruggeëischt met
verbolgen gebaren. En dan weêr was de stemming der menigte omgeslagen
als het humeur van een stout kind en men had gelachen en gejubeld om
een gered of snel vermoord paard, bij een handig opgezette banderilla,
bij een sierlijken zwaai met de capas. Maar vluchtig en weinig waren
die vleugjes van opwinding geweest en dan was teleurstelling en
moedeloosheid neêr komen vallen in de heete Plaza zooals een aschregen
terugvalt in den smeulenden krater die hem uitwierp; maar toen
Cara-Ancha den vijfden stier tot driemaal toe had gemist, toen hadden
heele troepen, moe gegild en gefloten, onwillig zich afgewend van het
schouwspel, om vermaak en twist te zoeken onder elkander. Men zag niet
langer naar de pronkerige spelers beneden, men hield als beleedigd den
rug gekeerd naar het beest, dat zijn gemarteld en leêggebloed lijf
waggelend rondsleepte langs de roode schutting, en zóó hadden de minuten
zich aaneengeregen, en zóó had de laatste stier, een zwart beest, de
laatste paarden ontredderd of vermoord.
Weêr wendde en sprong Frascuelo voorbij de hoornen; hij had de taak, het
dooden van den zesden stier moeten overnemen van Cara-Ancha, die licht
gewond aan de rechterhand, gedwongen was geworden zich terug te trekken
onder de luide verwijten der menschen, waarvan enkele schreeuwden dat
hij vrees had.
--«Ahora! ahora!" gilde het opnieuw uit de monden der aficionados[48],
maar tot tweemaal toe gleed de degen tusschen de schouders van den
stier, tot tweemaal was Frascuelo genoodzaakt zijn wapen terug te halen
uit den bloedenden nek.
[48] Liefhebbers.
Toen was de opwinding voor goed geweken, met het licht, met den dag;
en terwijl de torero beneden den stier naliep, met een norsch, kwaad
gezicht, wijdbeens stappend als een boer die gewend is te trappen
tusschen voren en omgewoelde aarde, woelde het in de arena onder de
ringen van menschen, die zich klaar begonnen te maken tot vertrekken.
Een geritsel van rokken die glad gestreken worden, een geschuifel van
menschen die frutselen aan hunne kleeding, dassen, linten verstrikken,
of handschoenen aandoen, suisde rondom, terwijl hier en daar nog een
scheldwoord jouwend in de hoogte ging, of een oranjeschil smadelijk
geworpen, viel voor de voeten van den espada.
--«Yo digo Usted! 'sta muerto!"[49] schreeuwde de boer die tot het
laatste toe hoopte zijn geliefde espada te zien winnen; «'sta muerto!"
riep hij bij den derden stoot tot zijn buurman, die verdiept in het
vastmaken zijner handschoenen, peuterde aan de knoopjes.
[49] Ik zeg Uwe Edelheid, hij is dood.
--«Ho, ho!" lachte deze, even opziende.
--«'Sta muerto, 'sta muerto!" klonk heesch en gedempt nu ook de stem van
Frascuelo, uit de laagte opkomend, zijn gelaat, een aangezicht vol
toorn, gekeerd naar de menschenringen.
Voor hem uit langs de schutting ging de stier, zijn weg merkend met
de gulpen van bloed die hij al slokkend braakte uit de keel. Het
vermiljoen-roode gevest van den degen stak hem uit den nek, als een hard
en koud punt rood springend uit de zware tonen van bister, karmozijn en
blank blauw: uit den donkeren, bloederigen plas die glimmerde op zijn
glanzend zwarte huid en langs den bast hem droop met dikke trage
stralen. Aan zijn flanken hingen en bungelden de drie paren banderillas,
koddig met hun feestelijken smuk van geknipt, veelkleurig papier,
lachwekkend als de tooisels van een clown die zich doodgesprongen heeft,
bezoedeld en bemorst met bloed. Achter zijn wankelen loop kwamen de
toreros allen aansukkelen met opgeblazen gezichten, rood van warmte en
inspanning, verlegen wachtend tot het beest het laatste van zijn taaie
levenskracht zou hebben voelen wegvloeien met het leêgloopen van zijn
aderen. In de gang achter de verschansing verdrongen zich reeds de
toeschouwers overgesprongen uit de eerste rijen, en als de stier hun
voorbij ging in zijn loomen doodsstrijd, waggelend met het sterke lijf
als dronken van de sterke geuren van zijn eigen wegvloeiend leven,
strekten rijen van grijpende handen zich uit naar zijn ontzachtbre
hoornen, of sjorden en trokken hem aan den machteloos neêrhangenden
staart. Maar gevoelloos strompelde het beest voorbij, dof in den
bloednevel om hem, stervend in de violette tonen van den vallenden
avond. Hikkende, brakende, tuimelend over zijn pooten van achteren, zijn
evenwicht herstellend met de voorpooten, waggelde hij voort, nu en dan
nog even flauw stootend met den kop, wanneer een kwaadaardige hand rukte
aan de geweêrhaakte banderillas, of er een poogde los te trekken en te
stelen. Eindelijk hield hij stil voor de deur van den Toril, vleide zich
daar neêr tegen de schutting, behoedzaam de pooten plooiend, zooals een
koe zich neêrlaat in eene grazige wei tot rustig herkauwen.
Het ritselen en schuifelen werd almaar luider in de wijde arena, als
schoven er slangen tusschen de ringen van opgestane menschen; en terwijl
de toreros den stier nog hun kleurige lappen in de oogen zwaaiden,
kwamen er golvingen en slingeringen in de zwarte drommen en bleeke gaten
werden zichtbaar tusschen de gebroken en uit elkaâr vallende massa.
En langzaam, elkander opstuwend, begonnen de toeschouwers de Plaza te
verlaten; onder een dof gebrom zakten ze in de kelderachtige trappen,
zooals zwarte troebele stroomen zich ontlasten in donkere geulen.
Uit de zonzijde schetterde de muziek haar overwinningslied uit,
klaterend in korte noten, terwijl de stier, afgemaakt door een
_punterillero_, door een snellen prik in de hersens, plat lag in het
zand, klein geworden in den dood, glibberig en onaanzienlijk. Lijken
van doode witte paarden, rood besmoezeld, werden vastgesjord aan den
spoorstok, voortgesleept achter de muildieren, onder het klappen der
zweepen, om slingerend en rondzwaaiend te verdwijnen in den duisteren
Toril.
Toen was in een oogwenk het strijdperk, dat bleek lag en glanzig als
fosforesceerend door het uitstralende licht, opgezogen in den heeten
dag, beplekt en bevolkt met hoopen van neêrgesprongen menschen. Ze
krielden te zamen om den dooden bul, druk pratend boven zijn lijk,
hun woorden begeleidend met uitleggende gebaren; tientallen van
handen gleden gretig tastend over zijn schoft en flanken, begeerig,
gelukkig het doode monster te kunnen aanraken en benaderen in zijne
levenloosheid, terwijl enkelen trokken aan de hoornen, zóo den zwaren
kop tilden van den grond, als beproefden zij zijn geweldige kracht, of
voelden en knepen in zijn nek en vleezige deelen, als koopers doen bij
het betasten van slachtvee; weêr anderen hadden de banderillas losgerukt
en voerden die met zich naar buiten, de lange, pluimige stokken
wegmoffelend achter hun rug.
Gonzend ontlastte zich de Plaza, nu geheel in bezit genomen en gevuld
door de groote schaduw. De stier verdween in een stofwolk door de poort
van den Toril, de laatste menschen gingen de uitgangen te gemoet, en de
Plaza lag weêr groot en alleen, weidsch met haar muren en ringen van
banken, onbezield en stil als een uitgebrande krater. Alleen op den rand
der galerijen in de zonzijde vlamde nog een zoom licht, als een vurige
aureool daar stralend om de tinnen, zich uitzettend tot een lichtgordel
met een kleur van bloed, gespannen om haar muren.
* * * * *
De boer had den circus verlaten en zocht zijn weg tusschen de rijen van
rijtuigen, tusschen het gedrang der menschen. Hij ging op zij uit, de
volte ontwijkend, en volgde toen een paadje door het braakliggend veld
dat met een wijde kromming terugvoerde naar den bebouwden straatweg.
De geheele vlakte om de Plaza lag in een heet en stoffig waas onder het
roode licht der avondzon. Rakelings scheerden de stralen van het lage
licht langs den grond, steentjes en dorre magere grassprieten merkend
door vurigen schijn, kuilen en gaten gevuld latend met een guur en
paars duister. Dwalende voetgangers gingen hier en daar verspreid in de
ruimte, en de nieuwe of in aanbouw zijnde huizen begonnen rondom op te
rijzen, vergroot en vervreemd van voorkomen in het aarzelend licht, dat
lange spookachtige schaduwen voor hun rompen uitstuurde in de
onherbergzame vlakte.
En de boer slenterde door, ontevreden mokkend, de armen los bengelend
langs het lijf, den rug gekeerd naar de Plaza. Aan zijn linkerhand,
over den straatweg, schoof de falanks van naar huis keerende menschen,
vaag in den stofnevel, die bezwangerd met den heeten adem der aarde,
opgejaagd werd van den grond door de kloppende pooten der paarden, door
de schuivende voeten der menschen. Ze schoven voort in het sombere roode
licht, saâmgepakt tot kolonnes achter en tusschen de boompjes, gehuld
in het stuivende pulver, dat rond hen vloog en dwarrelde als een vurig
opstuivende asch uit een opgerakeld vuur. En uit de aaneengesloten
reeksen gromde het machinegeruisch der rollende wagens, knalden de
jagende slagen van zweepen; schreeuwen en bellen en fluiten van trams
joelde er boven uit en dooreen, heel een gesmoord geweld van wilde
geluiden steeg en hing boven de stoffige, bloederige kolonnes, rees en
viel weêr terug, rommelend als een aftrekkende donder, grommend van uit
de verte als het bange geraas van een geslagen leger in aftocht.
In de lange slingerende kromming volgde de boer het paadje, met de oogen
op den eindeloozen trein van gestalten; en de zon zonk al lager achter
den falanks, bezijden in de richting der stad. Op het hooge terrein
achter de straat zag hij de dienstdoende politie, karabiniers, rechtop
zitten op hun paarden, onbewegelijk als silhouetten van schildwachten
die op post staan. Pralend stonden ze tegen den hemel, die mat glansde
in een flauwen weêrschijn van smaragd, gestrookt door vale violette
windstrepen, verflenst in den stoffigen dampkring. Rustig, als gegoten
in brons zaten ze op hun paarden, de roode borst van hun uniform
vooruit, machtig in het oog slaand bij de nadering, zwaar rood, als de
bloedplassen op de schoften der stieren.
En de zon daalde achter den falanks, de windstrepen begonnen te vuren en
te schitteren, oranje, rood en karmijn.
Aan den weg gekomen, trad de boer in het eerste kroegje, zocht een leêge
tafel, zette zich loom, en bestelde een glas _aguardiente_. Toen wischte
hij zich het gelaat met een grooten zakdoek en mompelde halfluid, tot
zich zelven sprekend:
--«Es un barbaridad!"--[50]
[50] 't Is een schande.
Dicht aan hem ging nu de trein voorbij met zijn verbrokkelden nasleep.
Van tijd tot tijd ratelde nog een enkel rijtuig, haastig doorschietend
tusschen de boompjes onder het kloppend geklots der voortgejaagde
paarden. In een ervan zag hij de drie _espadas_ zitten, recht in hun
pronkerig theaterpak, voorbijvliegend tusschen de zwarte, dun wordende
drommen van wandelaars, vluchtig als een plotseling visioen uit een
vergane beschavingsperiode. Een oogenblik later weêr draafde een der
_picadores_ voorbij, groteske ruiter, half soldaat, half landedelman,
half een verschijning uit de dagen der roofridders, half een weggeloopen
knecht uit een maskerade of paardenspel, met een gelaat waar het
misbruik van sterken drank op te lezen was. En de boer volgde hem met
de oogen, zooals hij hoog uitstekend, op en neêr dansen bleef boven de
hoofden, met zijn breedgeranden en blauwbepluimden hoed, met den
_chulo_[51] achter zich op het paard, die de armen geklemd hield tegen
het afvallen, om het middel van zijn meester.
[51] _Chulo_ is een scheldnaam en beteekent eigenlijk geleerde aap.
Soezend zat de boer, de armen geleund op de tafel. Hij begon langzaam te
geraken onder de genotgevende koelte van den komenden nacht; van tijd
tot tijd slurpte hij even aan zijn glaasje, om dadelijk zijn
onbewegelijkheid te hernemen al starend naar den grooten weg.
Het laatste zonlicht verdween van de aarde. De toppen der hoogste huizen
glansden nog in den bloedigen schemer, terwijl het was alsof de vloer
langzaam aan lichter en klaarder werd in een smartelijk waas van
bleekblauw lila, met het sterven van het licht, met het verdwijnen van
de schaduw.
En de laatste menschen gingen voorbij, sommigen met ontbloot hoofd, den
hoed in de hand; venters rolden hun wagens met oranjeappelen terug naar
de stad; het geratel van hun karren verliep in het doffe gerommel dat
gromde in de verte; de vlakte begon stil achter te blijven, verlaten en
eenzaam.
Toen riep de boer om den waard, betaalde, wikkelde zijn beurs weêr in
zijn rooden gordel, en zag met de handen gedrukt op den rand der tafel,
gereed tot opstaan, voor zich uit in de vlakte.
Voor hem rees alleen heerschend, midden staande in het veld, de donkere
massa der Plaza. Groot en machtig in zijn eenvoudig stelsel van muren,
plat als zonder rondingen, scheen het gevaarte geschoten en gewoekerd
uit de aarde. Geweldig rezen de wanden omhoog in hunne lichteloosheid,
den rooden weêrschijn nog dragend om de tinnen, zich opdringend in een
woest en tergend violet dat duister vloekte tegen de lichtlooze lucht en
tegen den vloer der aarde, die mat glansde alsof hij gedrenkt was van
menschenzweet. Rechtop stond het met een machtig vertoon van opgesloten
kracht, den robusten arbeid gelijkend van een cyclopentroep, als
een barbaarsch bouwwerk opgetrokken door voortgezweepte slaven, een
afschijnsel van een ander colosseum, het nog rookende silhouet van een
antieke arena.
In de richting der stad gromde en stierf weg de zware adem der
aftrekkende kolonne en de zon ging onder als gesmoord in bloed.
De boer was opgestaan, ledigde zijn glaasje tot den laatsten droppel en
prevelde weggaande met den rug naar de vlakte, zijn mokkende frase van
teleurstelling:--«Es una barbaridad, es una barbaridad."


De Nachtcactus.


DE NACHTCACTUS.

«Je mot es met me meegaan," zei de tuinbaas van het landgoed B.
Hij sprak zoo tot zijn gast, een jonkman die er uitzag als een
stadsmensch met vakantie buiten.
--«Waar naar toe?" vroeg die.
--«Nou, ga maar meê," was het geheimzinnige antwoord.
't Was een stoere man, die tuinbaas, van wel zes voet. Hij liep met naar
den grond gebogen hoofd naast zijn metgezel voort, bedaard stappende,
ietwat schuiflend met de in leêren pantoffels gestoken voeten. Hij
droeg een vest zonder mouwen dat vaal geworden was in weêr en wind,
verschoten door de zon, boven een blauw boezeroen waarvan de mouwen met
een breeden boord sloten om de polsen. Een wit boezelaar opgenomen aan
een slip, was heengeslagen om de heupen en om zijn beenen fladderde een
werkbroek van bombazijn, aan de knieën gelapt en bulterig uitgezakt door
den langdurigen indruk der forsche knieschijf. Alles aan hem sprak van
gezondheid en kracht, van goed-gevoed-zijn en buitenlucht. Zijn breed
gelaat omzoomd met een grijzenden ringbaard, had het ronde, geboetseerde
gekregen van een stil leven zonder beroerende passies, gesleten in een
zwijgende omgeving, een leven van onderwerping en onderdanigheid,
voorbijgegaan in dienst van zijn meesters.
Zwijgend ging hij naast den anderen voort in de oprijlaan van het
landgoed, tusschen hoog opschietende olmen en beuken, en al wandelend
gleed zijn hand langs het lage hout tusschen de stammen der boomen,
nu een rot blad wegplukkend, dan een dood takje afbrekend, dat hij
vervolgens nogmaals doorbrak, tusschen de vingers met een luid knapje.
--«'t Blijft maar droog," zei hij zonder opzien.
't Was een duistere dag geweest vol met beloften van regen. Boven de
laan van boomen kon men de wolken voort zien jagen in de lucht, een
driftigen warrel van voortgejaagde grijzen, waterige massaas van damp
verbrokkeld en voortgestuwd door een hoogen wind.
--«Zeg," vroeg de jongste, «waar moet ik eigenlijk naar gaan kijken?"
--«Dat zal je wel zien," zei de hovenier leuk; om zijn grooten mond kwam
even een stille vette lach en een glimp van loosheid schemerde in de
opkijkende oogen.
--«Ga je meê, Gerrit," zei hij in het voorbijgaan tot den tuinknecht,
die in den tuin waar de kas stond, neêrgehurkt was tusschen de
bloembedden, «ga je meê, de nachtcactus bloeit vannacht!"
--«Ik kom baas," klonk het terug van den knecht die al kwam aanloopen.
--«Ze is nog niet heelendal open, zie je wel," begon de baas weêr, toen
ze de kas waren binnen gegaan waaruit een dampige geur van bloemen hen
tegenwaaide, «'t is nog te vroeg."
--«Nee nog niet heelemaal," zei de gast.
Hij was bij het binnenkomen dadelijk stil blijven staan bij de bloemen,
de wenkbrauwen opgetrokken van bewondering voor de plant, die op de
verhooging onder de ramen in de bladaarde stond.
Er waren twee bloemen aan de veeltakkige, stekelige cactus. De
zorgvuldige hand van den hovenier had de lange, slangachtige geledingen
gewrongen en geleid langs een stellinkje van in de aarde gestoken
stokjes. Boven uit de stijve wrongen staken de bloemen, bij de
inplanting aan den stam omwoeld met boomwol. Bleek en star praalden ze
onder het gedempte licht der ramen, onevenredig groot voor het tenger
gewas.
--«Je hebt ze in 't geel ook," vertelde de baas.
Uit een rijken, wijd omkrullende krans van fijn gepunte schutbladen,
scherp gesneden sektoren van een cirkel, uit een kring van witte stralen
regelmatig als de windroos van een kompas, als een kille versteening,
kwam de zuivere bloemkelk met nog ingevouwen blad; en van hetzelfde
weeke wit als hun schutsel, schenen ze gebootst in een onvaste stof,
geworden uit een ijle zelfstandigheid die het licht opzoog, om het dan
weêr terug te stralen bevender en onstoffelijker; zij praalden zóo als
in hun eigen licht, blank als het licht van de maan is in een nacht in
het oosten, blank als de korte, krullende schuimrand van de blauwe zee.
Tusschen de bladen dóor zag men in het hart van de bloem, als in een
kelk van albast; als waren ze geslepen, zoo rondden zich de bladen tot
een lange holte, die vol lag met gebroken gloed en matte schijnsels,
onder het goudgele stuifsel dat op de stampers lag. Twee of drie
meeldraden kwamen er uit naar voren snellen, lange dikke draden die
krombogen over de opening, gebukt onder de zwaarte der koppen.
De hovenier had met zijn vingers, die zwart waren van aarde, de bloem
van onderen aangeraakt, lichtte toen voorzichtig met de andere hand de
meeldraden op, en zei boven de bloem sprekend:
--«Ze is nog niet sterk genoeg, begrijp-ie. Van avond gaan we nog eens
kijken, dan is ze geheel open en dan staan haar meeldraden heelemaal
recht, kijk zoo."--
--«Waar zijn die watten voor, baas," vroeg de knecht, «is dat om de
luis?"--
--«Zeker," zei deze, «dat doe ik voor de luis, als de knop begint te
zwellen, begrijp-ie?"--
Hij bleef aan den ingang staan schurken met de schouders, schoof zijn
tabakspruim recht in den mond met een beweging der tong en vervolgde
toen, terwijl hij instinktmatig begonnen was de dorre bladen weg te
plukken der dichtbij staande planten:
--«O, vroeger toen ik nog in H. in betrekking was, had ik de heele kouwe
kas vol, begrijp-ie, dat was een gezicht, dan maakte ik de kas licht 's
avonds en dan kwam de heele stad kijken, dan stonden de knechts aan de
deur, dat was nog een goeie voor erlui en voor mijn ook. Deuze heb ik
nog meegebracht, maar 't volk maalt er niet om, begrijp-ie, en morgen
zijn ze verslijmd."--
Hij vertelde met korte, afgebroken volzinnen, vol rustige ingenomenheid
met zijn mooi beroep. Zacht kwamen zijn woorden van binnensmonds met
een gedempten metaalklank, een geluid dat soms oversloeg in de hoogte,
schoot in de keel even, alsof zijn stem geleden had door het vele
spreken in de open lucht.
In de kas hing een warme lucht van uitzweetende broeiaarde die een
aanslag gaf tegen de ruiten, een benauwde dampkring vol van den adem der
kasplanten; en daar door heen kwam een zware bloemengeur dringen van uit
den hoek waar de cactus stond en ging door de geheele ruimte, krachtig
en bedwelmend.
--«Wat ruikt zoo'n plant, baas," zei de knecht.
--«Ja, wil je wel gelooven," antwoordde de hovenier.... hij schoof even
aan zijn pet, toen verliet hij de kas al pratend en zijn woorden werden
onverstaanbaar daar binnen.
--«Doe je de deur weêr dicht?" riep hij nog even terug.
Zijn gast was achtergebleven, verzonken in de beschouwing van de cactus,
stil geworden bij het starre blikken naar de blinkende bloemen, die
pralend stonden en groeiden in zijn oog, onder het vallende donker van
den befloersden avond. Stengelloos, als met boomwol vastgebonden aan de
leêrachtige plant, bleven ze onbewegelijk, waar al de planten in den
omtrek trilden op het tochtje dat soms kwam waaien door den open kier
der deur. En 't was hem alsof hij de bloem zich zag openplooien naar den
nacht, de kelkbladen zich ombuigen naar den straaldierachtigen krans van
schutbladen, de meeldraden rijzen als de voelsprieten van een kruipend
beest. En in de dikke bladen zag hij het vleesch liggen van de bloem,
een korrelig, waterachtig vleesch, glinsterend doorschijnend als sommige
soorten van marmer, maar minder levenloos, met een flauwe gelijkenis
aan het vleesch der zee-kwal. En dan weêr was het hem als was die bloem
daar niet gegroeid uit zich zelve, als zag hij neêr op een vastgehouden
visioen uit een teêr brein, op een schepping geworden uit droomen en
zelfbeschouwing, als een gewas gegroeid zonder het licht van de zon, bij
de kwijnende stralen der maan.
--«'t Is een vreemde bloem!" zei hij voor zich.
In het nauwe paadje tusschen de opstelling van planten liep hij dóor
naar het einde der kas, suffende als een die leeft in het diepst van
zijn gedachten en geen oog heeft voor wat óm hem is. Hij ging tusschen
de groene met kleurige hoogingen beplekte rijen; langs bloeiende
bolbegonia's met hun diklubbige roode tressen; langs violette en
witte gloxinia's, wier bekerbloemen gelijken op een drinkglas; langs
jufferachtige fuchsia's, wier ijdel schudden aan hun langen steel hem
even deed opzien. Hij ging langs bleeke hortensia's wier bloesems
saâmscholen als bloemen in een tuil; langs bonte geraniums, vol met
schelle bloemen, een gebrokkeld rood, dat nog klaterde in het doeze
licht van den avond; langs zonalen met bont gekarteld blad, zoo gezocht
voor het aanleggen van mozaïekperken, langs bloemlooze coleus wier
bladeren pronken met de kleuren van verwelkt najaarsloof. 't Was een
rommeltje van planten en bloemen waar hij langs ging, met een ruischen
van bladen achter zich, een overschot dat niet puik genoeg was voor
de serre, sierplanten die geen plaats hadden kunnen vinden in het
heerenhuis. Aan het einde gekomen bleef hij een oogenblik staan voor
de opstelling van kleurige bladbegonia's, die met een piramide oprees
tegen den korten wand, als een driehoek van groote hartvormige bladen
die blank voor elkaâr plekten en elkaâr verdrongen. In het waterige
licht dat van boven viel, glimmerde het dons dat op de bladen van
sommige soorten groeit, bevlokte den stapel van stijfheid als met een
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Proza - 06
  • Parts
  • Proza - 01
    Total number of words is 4350
    Total number of unique words is 1648
    32.7 of words are in the 2000 most common words
    45.6 of words are in the 5000 most common words
    53.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 02
    Total number of words is 4556
    Total number of unique words is 1466
    36.1 of words are in the 2000 most common words
    51.9 of words are in the 5000 most common words
    59.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 03
    Total number of words is 4525
    Total number of unique words is 1608
    32.3 of words are in the 2000 most common words
    46.3 of words are in the 5000 most common words
    54.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 04
    Total number of words is 4688
    Total number of unique words is 1390
    33.7 of words are in the 2000 most common words
    47.9 of words are in the 5000 most common words
    55.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 05
    Total number of words is 4567
    Total number of unique words is 1620
    32.1 of words are in the 2000 most common words
    46.0 of words are in the 5000 most common words
    55.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 06
    Total number of words is 4690
    Total number of unique words is 1582
    36.4 of words are in the 2000 most common words
    52.1 of words are in the 5000 most common words
    60.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 07
    Total number of words is 4764
    Total number of unique words is 1562
    38.4 of words are in the 2000 most common words
    51.9 of words are in the 5000 most common words
    58.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 08
    Total number of words is 4645
    Total number of unique words is 1533
    32.5 of words are in the 2000 most common words
    45.4 of words are in the 5000 most common words
    53.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 09
    Total number of words is 4786
    Total number of unique words is 1683
    35.0 of words are in the 2000 most common words
    49.5 of words are in the 5000 most common words
    57.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 10
    Total number of words is 4837
    Total number of unique words is 1606
    34.6 of words are in the 2000 most common words
    47.9 of words are in the 5000 most common words
    54.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 11
    Total number of words is 4880
    Total number of unique words is 1544
    38.2 of words are in the 2000 most common words
    51.8 of words are in the 5000 most common words
    58.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 12
    Total number of words is 4514
    Total number of unique words is 1638
    34.5 of words are in the 2000 most common words
    45.7 of words are in the 5000 most common words
    53.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 13
    Total number of words is 4515
    Total number of unique words is 1626
    32.7 of words are in the 2000 most common words
    45.3 of words are in the 5000 most common words
    52.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 14
    Total number of words is 4572
    Total number of unique words is 1720
    30.0 of words are in the 2000 most common words
    42.5 of words are in the 5000 most common words
    48.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 15
    Total number of words is 3953
    Total number of unique words is 1602
    31.8 of words are in the 2000 most common words
    42.3 of words are in the 5000 most common words
    48.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.