Proza - 02

Total number of words is 4556
Total number of unique words is 1466
36.1 of words are in the 2000 most common words
51.9 of words are in the 5000 most common words
59.5 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
blauwe hemelveld aanwelven met de glanzende strakheid van geslagen
metaal.
--«Gaan we nog hooger, nina?[8]" vroeg de jonge man.
[8] Meisje.
--«Neen, heertje, hier heen!" herhaalde zij, opnieuw een zijpad nemend,
dat nu een weinig daalde. Vervolgens bleef het langs de helling loopen,
evenwijdig in de hoogte aan den weg beneden.
--«Hier!" zei ze eensklaps, met de hand naar eenige donkere vlekken op
den zonnigen bergwand wijzend.
Uit het laatste der aangeduide vierkante gaten kwam een kleine oude
vrouw naar buiten; tusschen een arm en de borst hield zij een bosje
biezen geklemd, terwijl de handen snel bezig waren andere tot een
strookachtig matwerk saâm te vlechten. Ze droeg lichte, helder
gewasschen, maar oude en versleten kleêren.
--«Moeder Innocenta!" riep het meisje, «hier is een schilder die ons
huisje schilderen wil."
--«Kom binnen, heertje," zei de oude, voortvlechtend.
Maar de schilder was al reeds door den ingang verdwenen en stond rond
te zien in het laaggezolderde vertrek. Het was een langwerpig vierkante
ruimte met afgestompte hoeken. Door den ingang, heenvallend over den
drempel, schoot de zon naar binnen als een afgesneden stuk licht en
vulde de geheele ruimte met levende weêrschijnen; overigens was de
uitholling bijna geheel ledig. Tegen den achterwand lag een oude
saâmgevouwen matras, ineengerold als een slapend beest, en daarboven
brandde een klein oliepitje, rossig en onzeker, onder de geelgeworden
afbeelding eener Madonna, die vlak van voren voorgesteld, rechtop
troonde in haar gothiek gewaad met stijve, gekrookte plooien. Door den
wand heen drong het gesmoorde geschrei van een kind, en voor den ingang
gonsde in de zon een heir van door elkander warrelende vliegen.
't Werd donker in de ruimte; de vrouw was in den ingang gaan staan en
teekende zich met scherpe omtrekken af in het harde lichtraam.
--«Beneden zijn de huisjes ruimer," zei de schilder naar buiten tredend,
«'t is erg warm."
--«Mujer!"[9] schreeuwde de oude, de laatste lettergreep met een scherp
keelgeluid lang in den mond naslepend. «Mujer, geef het heertje een
stoel."
[9] Vrouw.
Uit het aangrenzende huisje kwam een jonge, krachtige vrouw snel
aanloopen, toen een slungelige meid, toen een kind en toen nog een.
--«Wat is er?" vroeg de eerste, ineens stilstaand en den vreemdeling met
groote oogen aankijkend. «Wat is er?"
Ze moest nog zeer jong zijn en had regelmatige gelaatstrekken. Om
het zuiver ovaal van den kop waren de haren, zwart als ravenwieken,
zorgvuldig gekapt en met platte vlechten vastgeplekt op het voorhoofd.
Om den hals droeg ze een hagelwitten gehaakten doek, met ijdelen opschik
over de borsten geplooid, terwijl door het dunne katoen van keurs en rok
zich de volle vormen van het gezonde krachtige lichaam doorteekenden.
Op de plaats waar zij stonden had zich de weg uitgelegd tot een plat
en de rij cactussen was daar vervangen door een laag, van steenen
opgetrokken muurtje. Daar was de oude gaan zitten op een laag stoeltje
in bedrijvigen arbeid; iets verder verliep het plat weêr in twee wegjes,
opnieuw gescheiden door een cactushaag.
--«Hier is het goed. Kom hier zitten, heertje!" zei de oude. Deze vouwde
zijn stoeltje open en zette zich naast haar. Om hem hadden de kinderen
zich neêrgelegd, onbeschroomd in hun naaktheid en voor hem stond de
jonge vrouw, de handen slap ineengevouwen, het bovenlijf in de zon.
--«Usted Castiliano?"[10] begon ze.
[10] U Spanjaard?
--«Neen," zei de schilder, «ik kom uit...."
--«Frances, Frances," klonk het zacht uit den mond der achter haar
staande meisjes.
--«Usted pintor?"[11] vroeg ze verder, en liet er op volgen: «ik ben
heel dikwijls geschilderd, met de machine en met kleuren. Mire Usted,
asi."[12]
[11] U schilder?
[12] Kijkt u, zoo.
Ze had, sterk overdrijvend de houding aangenomen van een klassiek beeld,
den rechtervoet vooruit geplant, het bovenlijf snel teruggetrokken,
rustend op de linker doorgezakte heup. De eene hand hield ze daar met
den pols in de zijde en de andere was met de buitenvlakte tegen het
voorhoofd gelegd, boven de oogen, in eene hooge opheffing van den
elleboog, en het hoofd helde behagelijk op zijde. Zoo bleef ze een
oogenblik den schilder aanzien, met half dichtgeknepen oogen. Een breede
schaduw daalde van onder de hand over de oogen op den neus, en de mond
geopend tot een kleinen scherpen lach, vertoonde een rij van ivoorwitte,
als beiteltjes gevormde tanden.
--«Brava, brava," zei de schilder.
--«Ook ben ik dansende geschilderd," snapte ze voort, «in costuum. Kijk
zóó."
Maar het kindergeschrei begon weder.
--«Vrouw, je kind schreeuwt," riep de pokdalige meid. Ze keerde zich
loom om en ging naar de schaduw der cactushaag.
De jonge vrouw was weggeloopen met een klein vloekje, gevolgd door de
slungelige meid.
De zon was al hooger en hooger gestegen en de geheele dampkring
geworden tot een geweldige zee van licht. In klaterende stroomen
kwam het neêrvallen uit den hemel op steengrond en bergwand, de
kleine hoekige vormen langzaam wegvretend in de overstelping van
zijn golven, in schitterende tintelende kleurloosheid. En naar boven
schoot het schuimend heen, over planten die blaakten van groen licht,
neêrstortend over den rug des heuvels, om uit te spatten in de lucht met
phosphorische lichtstofjes. De geheele lucht was er vol van. Ze hingen
zwevend in de schaduw van het muurtje, de vormen der daar soezende vrouw
en kinderen overspuitend met hun ijl getuimel, de degelijkheid van
lichamen en rondingen meêvoerend in de trillingen hunner atomen. Alleen
in de diepste diepte der openstaande woning en onder de krachtige
beschutting der dikke, leêrachtige cactusbladen scheen het licht niet te
kunnen dringen; als dofzwarte floersen hingen de ingangen in den hellen
bergwand; en op den grond aan den voet der cactus die de rij begon,
lagen plekken schaduw met de krachtige kleuren van donker glanzend
fluweel.
In de koelte dier plant was de deerne gaan zitten met het geschonden
gelaat; de breede schaduw die uitging van de dicht ineengewarde blâren
viel haar over hoofd en romp tot op de knieën, waar zij uiteenbrokkelde
op den grond tot een grillig gewemel van ronde schaduwschijven. Zóó zat
ze met de voeten in het licht. In het zwarte haar weêrlichte het blauw
van den hemel, de bruine kop van onderen beschenen door de zon op den
grond, glom als rood brons, de verslonsde halsdoek herleefde in een
gamma van geelachtig groen met doffe kracht in de plooien, en over de
knieën lag de oude verfrommelde damesrok in een rust van bleekblauwe
schaduwkleuren.
--«Blijf zoo zitten, nina," riep de schilder die de koelte verliet en
haastig zijn verfdoos opende.
Van uit de bergholte kwam een zacht, schril gekreun, toen zweeg het,
bijna onmiddellijk gevolgd door het zeurige gezang der jonge moeder die
haar kind in slaap zong.
De schilder was al reeds verdiept in zijn arbeid. Voor hem stond de
opengeslagen verfdoos, tegelijk dienend tot schildersezel; telkenmale
boog hij zich naar den grond om dan op te zien, naar het in de schaduw
zittend meisje.
Zoo verliep een tijd in groote stilte. De oude vrouw vlocht half soezend
voort, en de twee kinderen lagen languit op den grond te dommelen. Toen
begon het klagend geluid weder.
--«Ga uit den weg," klonk het uit de holte; de jonge vrouw kwam naar
buiten, op den arm een klein ingebakerd kind dragend en aan de vrije
hand een gescheurd waterkruikje. Ze bleef een oogenblik achter den
werker staan, ging toen naast de oude zitten en begon zacht neuriënd
haar kleine los te pakken.
En de zon klom al hooger en al korter werden de schaduwen. De
lichtstralen op den grond waren langzamerhand tegen de beenen van het
stokstijf zittende meisje opgekropen, lagen op de knieën en onder de
borst.
--«Zit stil, nina," zei de schilder, zenuwachtig haastig arbeidend.
--«Mujer, zit stil!" schreeuwde de oude die opschrok.
De jonge moeder was bezig haar kind te wasschen. Van tijd tot tijd nam
zij een teug water en spoot dat uit den mond over het mollige vleezige
lijfje dat druk met de kleine beentjes rondwoelde.
--«Wilt u mijn kleine schilderen?" vroeg ze, «zijn huid is rood als
goud!"
--«Later, later," was het antwoord.
Op den bruinen kop van zijn voorbeeld begon de eerste lichtvlek te
vallen. Langzaam kroop zij over het gelaat als een bleeke vlam die
brandende lichtpitjes in de diepe oogen tintelen deed; vervolgens
verdween zij even langzaam aan de andere zijde. Op het voorhoofd der
deerne begonnen kleine zweetdroppels te parelen.
--«Wat is dat?" riep de schilder plotseling met een instinktmatig gebaar
van afkeer. Hij had opgehouden te werken.
Voor zijn voeten in de zon schoof een gedrochtelijk, wanstaltig
schepsel. Op het onmenschelijk groote hoofd warden een bos vuile haren
van een onbestemde kleur, met piekachtige stekels. Een smerig hemdje
dekte halverwege den romp, die mager als een geraamte door de scheuren
kwam; de stokachtige beenen, verlamd en kruiselings over elkander
gegroeid, waren door het schuiven bedekt met een laag wit stof.
--«Es tonto,"[13] zei de jonge vrouw met een lage stem, «es tonto!"
[13] Tonto = gek, idioot, ook gebruikt in den zin van domkop.
De schilder bleef het wezen nazien, dat slingerend voortschoof onder het
uitstooten van een kort, schril gekreun. Toen draaide het rond om zich
zelve, en begon al kreunend met hoofd en bovenlijf heen en weêr te
wippen.
Om het skelet van den kop was de huid heengespannen met de kleuren
en rimpels van oud geworden schrompelig leder. Van onder het hooge,
uitpuilende voorhoofd staarden de iets of wat aan den buitenhoek
opgetrokken oogen dwalend en verstandloos tusschen-uit de onreine
oogleden, en onder den in het gelaat gedrukten neus was de scheeve mond
met smalle, ingezogen lippen, openstaande als een donker gat, leeg en
tandeloos.
De jonge man was opgestaan van zijn stoeltje en liep met korte passen
het plat op en neder. De mattenvlechtster soesde nog altijd voort,
terwijl de jonge moeder zich bezig hield met de beschouwing van haar
kind, dat gretig zoog aan haar borst. Ze hield het hoofd een weinig op
zijde met een uitdrukking van stil tevreden genot. De schaduw van het
muurtje was ingekrompen tot een smalle strook, en over haar hoofd begon
het eerste zonlicht te glimmeren.
--«Is 't afgeloopen, heertje?" vroeg de meid, die van haar plaats was
opgestaan en zich uitrekte.
--«O neen," zei deze, een oogenblik zijn wandeling stakend, «'t is erg
warm."
De oude had uit haar zak een stuk brood gehaald en dit aan het gekke
kind toegeworpen. Toen waren de drie vrouwen bij elkaâr gehurkt, een
luid ratelend gesprek begonnen, dat van tijd tot tijd uitschoot in
uitbarstingen van stuipachtig lachen.
Zonder een oogenblik het wippen van zijn lichaam te staken, had het
schepsel het stuk brood voor zich opgenomen en was begonnen daaraan te
knauwen. Onder zijn onhandige bewegingen brokkelde het droge oude baksel
uiteen en viel naast en voor hem neder tot stukken en kruimels, en van
uit den vollen mond kwam nu het altijd doorgezette gekreun als een
leegluidig gemurmel.
De schilder was opnieuw op zijn stoeltje gaan zitten en riep: «Ga weêr
zitten, meisje, en schuif wat dichter in de schaduw."
Het werken begon nogmaals en daarmede de stilte. Achter den rug des
jongen mans kwam nog een poosje het fluisteren der beide vrouwen, toen
verstierf het. Het bijna onhoorbaar geworden geklaag van het gekke kind
verloor zich in de ruimte, als meêgonzend met het groote gegons der
overal onzichtbaar ronddwarrelende vliegen, wier geluid de lucht vulde
als waarde er een dwalende echo rond van veel vèr sprekende stemmen.
--«Schuif, als het kan, nog een weinig in de schaduw, nina," zei de
schilder, «'t gaat niet."
Maar het gekreun van het mismaaksel begon weder. Om zijn hoofd zwermde
nu een heir van vliegen in bedrijvig gewarrel, schutterig opvliegend,
zich verplaatsend, om zich vervolgens opnieuw vast te hechten aan
mond en ooghoeken, op elkander gekropen tot zwarte vlekken. En in
de zon was dan het kwijlende gat van den openstaanden mond grooter en
afzichtelijker en de lijnen der oogen rekten zich, wrongen zich in een
afschuwelijk spel.
Het meisje zat nu bijna geheel in het licht, over haar schouder begon de
slagschaduw van den kop een scherpe lijn te trekken.
Immer bleef het wezen zitten wiegelen in de zon. Het groote hoofd
lichtte en vlamde, nu deinzend, dan weêr wederkeerend, als een helsch
visioen dat elk spoor van orde en regelmaat scheen verloren te hebben.
Vreesaanjagend met de beklemming van een nachtmerrie zat het daar,
schommelend op de gekruiste beenen, zijn arme geslachtlooze naaktheid
uitplooiend in het rauwe, tergende licht.
En telkenmale gleden de blikken des jongen schilders over dat stralende
gedrocht of bleven daar wijlen als vastgekluisterd aan zooveel glanzende
ellende. Dan met eene groote poging hervatte hij zijn arbeid.
--«'t Gaat niet, 't gaat niet," zei hij na eenigen tijd, opnieuw
opstaande.
De deerne had haar plaats verlaten, hurkte achter de schilderdoos neder,
en wierp toen met een beweging snel als een ingeving, haar halsdoek over
het steeds luider en luider jammerende kind.
--«Bij de vrouwelijkheid van mijn moeder, wees stil," schreeuwde de
oude. «Ga, ga naar binnen, tonto, ga."
Gehoorzaam aan het harde geluid der stem had het kind zijn wippen
gestaakt, en zich slingerend in beweging gezet naar den ingang der
bergwoning, onder een hoorbaar gegons der opgejaagde vliegen. De groene
halsdoek sleepte hem na over den grond, de beweging volgend van het
rechts en links wendende lichaam, heen en weêr wuivend als de sleep van
een dansende dame, in armzalige potsierlijkheid.
--«Olé!"[14] lachte de mottige meid, die met de handen plat tusschen de
knieën gedrukt, voorovergebogen als een kat die springen gaat, het
waggelende schepsel naoogde. «Madre," schreeuwde ze, «mire madre!"[15]
[14] Olé is een schreeuw van goedkeuring bij de Spaansche dansen en
zangen in gebruik.
[15] Kijk, moeder, kijk.
Maar het kind was reeds verdwenen door het donkere gat, zijn geluid met
zich meênemend, dat uit de verte begon te gelijken op het huilen van een
zieken aap.
--«Wilt ge den doek halen en zitten gaan, meisje?" vroeg de jonge man.
Hij boog zich naar zijn palet en kwasten en vervolgde, zich tot de oude
wendend: «Was dat een kind van u?"
--«Bij mijn ziel, ja, heertje," antwoordde ze huilerig; «'t is mijn
derde en Maria is de oudste."
Ze wees op de jonge moeder die met het hoofd tegen den muur in slaap was
gevallen. Op haar knieën rustend in de open hand, sliep haar zuigeling.
--«En waar is de vader?" vroeg de eerste verder.
--«Dood, heertje," zei ze, «verleden jaar gestorven aan de cholera."
De deerne was een ander maal gaan zitten, nu bijna geheel weggekropen
onder de breede bladeren van de cactus.
Altijd steeg de zon naar het zenith. De warmte werd van oogenblik
tot oogenblik sterker, hangend in de onbeschutte ruimte met zwaar en
drukkend gewicht. Dompige, doordringende geuren stegen overal op, zonder
dat men wist waar zij vandaan kwamen. De kinderen sliepen reeds lang
een gerusten slaap en de oude begon boven haar werk te knikkebollen.
Ook de deerne die als voorbeeld diende, sloot nu en dan de oogen,
meêgesleurd door de warme, slaperige stilte. Loodzwaar knikte haar hoofd
op de borst, rolde op zijde en dan ontwaakte ze haastig en zat opnieuw
stokstijf met bovenmatig wijd geopende oogen, om ze eindelijk voor goed
te sluiten tot slapen, met een plotselinge ontspanning der spieren.
--«Niet slapen, nina," zei de schilder korzelig.
Zij zat weêr recht op, doch om haar mond bleef ontevredenheid, en nu en
dan gleden haar oogen naar het slapend gezelschap.
--«Maria," riep ze opeens, «je kind valt."
--«Hé!" schrok deze op, met een onwillekeurige beweging de handen om den
kleinen slaper slaande.
--«Je kind ging vallen, Mujer!" herhaalde de meid loos lachend.
--«Animala," schoot de jonge vrouw uit, «wat een leelijke meid is dat."
Ze suste den kleine, die zacht schreiende ontwaakt was.
--«'t Is waar, 't ging vallen", volhardde de deerne, «vraag het maar aan
't heertje!"
Een ratelende woordenwisseling volgde.
Met gebogen rug bleef de schilder zitten, als vastgeplakt aan
zijn plaats, badend in den grooten klaterenden gloed. Hij arbeidde
ingespannen, met zijn gansche lichaam, in de onafgebroken wijzigingen
zijn bedoeling uit het oog verliezend, opgegaan en verloren in het
levende zonlicht overal om hem.
--«Nog een oogenblikje, nina," zei hij.
De jonge moeder zong opnieuw haar kind in slaap. Ze hield de eene hand
nog onder den tepel van haar ontbloote borst en met de andere steunde
zij haar zuigeling. Het hoofd voorover, een weinig ter zijde gebogen,
geleek zij aan een der Madonna's op de schilderijen van oude meesters,
in de eeuwige beschouwing verzonken van het Christuskind. De oude vrouw
snurkte hoorbaar, en van uit de woning kwam met tusschenvallen het
kreunen van het gekke schepsel, vergezeld van een dof bonzend geluid.
En de schilder arbeidde voort.
--«Je moeder is een kip, je vader is een haan!" zong de stem achter hem
op een zeurige melodie.
--«Olé!" kwam het van onder de cactus.
Het bonzen uit de holte kwam al luider en luider, en het was alsof
iemand met een houten hamer steenen klopte.
--«'t Is het niet, 't is het niet," mokte de jonge man.
--«O, Josefa, hij lacht!" riep de jonge vrouw; «kijk, heertje, hij
lacht!"
Deze zag om. Het moedertje had het kind naast zich op den grond gelegd
en hield de uitgespreide vingers der hand boven het kopje van den
kleine. Dan streek zij hem ruw liefkoozend over het gelaat, de oogleden
sluitend, herhaaldelijk en herhaaldelijk, in snelle opvolging. En in de
kitteling van het spel gleed er een vleugje van lachen over het bolle,
uitdrukkinglooze kindergezichtje.
--«O! 'k heb hem liever dan mijn oogen," riep ze uit, het kind wild
opvattend met een zenuwachtigen greep der handen, «liever dan zijn
vader, liever dan al het goud van Castilië!"
Ze had den kleine op haar schoot genomen.
--«Zit toch nog een oogenblikje stil, meisje," klonk het eentonige
waarschuwen des schilders weder.
--«O, wat leelijk ben ik," zei de meid, zich met de vlakke hand op de
wang slaande. Toen zat ze als vroeger stijf neêrgehurkt onder de cactus.
En van uit de holte kwam regelmatig als een klokketik, het bonzen,
saâmklinkend met de stooten van het gekreun.
Het moest nu bijna middag zijn. De plantenzoom om het wegje dat hoog
boven de ingangen kronkelde, begon lange, donkere schaduwen omlaag te
zenden. Men zou gezegd hebben, donkere zaksels vloeistof op blinkend
papier.
Van oogenblik tot oogenblik werd de werker onrustiger. Hij scheen zijn
voorbeeld vergeten te hebben en te arbeiden naar iets dat niet meer
bestond. Telkens rees hij op, zijn werk op een afstand beziende, om dan
weêr half op zijn stoeltje neder te vallen, hier iets veranderend, daar
wat wijzigend, om vervolgens opnieuw op te rijzen.
--«Dwaasheid!" mompelde hij tusschen de tanden.
--«Is 't afgeloopen, heertje?" vroeg de deerne, terwijl zij zich het
warme haar uit de oogen streek.
--«Ga," zei de schilder knorrig.
Toen met een krachtigen stoot van zijn voet schoof hij de doos
achteruit, zocht in den zak van zijn jasje een sigaar en begon snel te
rooken; achter hem waren de vrouwen gaan staan; ook de slungelige meid
was geeuwend uit het huisje gekomen.
--«Barbiaan,"[16] zei de jonge moeder.
[16] Mooi.
--«Se parece. Que féa,"[17] zei de slungel.
[17] Het lijkt, wat een leelijkert.
--«Bueno, féa, féa," zei de deerne die voorbeeld geweest was; ze bleef
met de lippen klappen.
De schilder had het drietal even aangezien, nam toen uit het duimgat van
zijn palet een dikke kwast en veegde met haastige hand de studie door
elkander.
--«Och, heertje," riep de mottige meid.
Maar deze had zijn gereedschap reeds bij elkander gezocht, ging toen op
den grond zitten, het hoofd in de schaduw van den muur, en zei: «'t is
warm."
De oude mattenmaakster was wakker geworden en begon instinktmatig haar
vlechtwerk voort te zetten. Onder haar handen daalde de gele strook
neder met de lange kronkels van een slang.
En om hem was het als een zondvloed van licht. De steengrond blonk
en klaterde, gezuiverd en vlekkeloos, de bijna rechtzakkende stralen
terugzendend als een klare spiegel, met blind makende helderheid; de
planten, cactussen en aloë's zwijmden in den trillenden ether, elkaâr
omarmend in het licht, saâmgeloopen met de blonde aarde van den heuvel
die haar geledingen uitschoof naar boven; en eenige dwergachtige
olijfboomen stonden daar rechtop, met weifelende rondingen, als klompjes
smeltende suiker in de zon.
De jonge man was opgestaan, zocht in zijn zak naar een geldstuk en gaf
het aan de deerne.
--«Es poco,"[18] zei ze.
[18] Is weinig.
--«Morgen kom ik weêrom," was het antwoord.
--«Morgen zal het regenen, heertje," sprak ze terug. «Maria heeft sinds
gisteren hoofdpijn en de vliegen steken van morgen. 't Heeft hier in
geen zes maanden geregend, weet u. Mire Usted," vervolgde ze, met de
hand over het muurtje heen naar de lucht wijzend, «mire Usted."
Boven de koppen der sierra zweefde een klein wit wolkje met de
schijnbare grootte van een mansvuist.
--«We zullen zien," zei de schilder. Hij boog zich naar zijn verfdoos,
maar zette die eensklaps weêr op den grond.
Boven den drempel der woning, als een groot stuk licht voorspringend
tegen het duister der holte, kwam het wanstaltige hoofd van het gekke
kind. Het had den eenen arm heengevouwen om een steen, terwijl de andere
languit naar voren lag over den drempel, die het ondergedeelte van het
lichaam bijna geheel weghield, en telkens kwam het hoofd op, en daalde
dan weêr neêr, met een doffen smak vallend op de harde rots. Soms bleef
het daar een wijle omlaag en schuurde zich het voorhoofd langs den
steen, en dan werd het steunen heftiger en ging over in een wild janken,
evenals of het kind toornig was geworden om de hardheid der stof, die
hem belette zich daarin te begraven. Maar dan kwam het weêr naar boven,
het gelaat vertrokken tot een carnavalsmasker, vreemd en huiverig van
verschijning als de ziekelijke uiting van een overspannen brein en dan
zonk het hoofd opnieuw omlaag, om neêr te vallen op den harden drempel.
--«Och," had de schilder gezegd.
--«Es tonto," zei de deerne, «het doet hem geen pijn, heertje, es
tonto."
Maar haastig had de jonge man zijn boeltje opgenomen en weggaande riep
hij: «tot morgen."
--«Als het morgen regent, kom ik op de Puerte Real," riep de jonge
vrouw.
--«Goed. Adios."
--«Vaya Usted con Dios,"[19] groette ze terug.
[19] Dat uwe Edelheid met God ga.
--«Zal ik u den weg wijzen?" vroeg de mottige.
--«Gracias," was het antwoord.
Snel daalde het pad omlaag, al sneller en sneller dwong hem de helling
tot gaan; de cactussen vuurden en vlamden in de zon en hielden hunne
stekelige armen naar voren; de grond wierp klare stroomen licht terug en
omhoog den hemel in 't gezicht, die hel glansde, strak en onbewegelijk
achter haar koperen huid; overal zon, overal licht, overal om den jongen
schilder, die voortholde met zijn verfdoosje aan de hand, armzalig
vluchtend voor het licht.
Maar op den grooten weg gekomen ging het langzamer. Aan zijn
linkerhand lag nu het dal van de Darro, als volgeloopen en bevolkt met
zonneschijn; aan den overkant schaarden de heuvels zich naast elkaâr,
hun lange boomen tot pluimen dragend in de zon; en op den top van den
laatsten der rij stond het oude Alhambra met zijn roode overblijfsels,
nog neêrziend op de nieuwe stad aan zijn voet, die zich uitplooide als
een granaat opengespleten in de hitte; en de rijen van huisjes waren
regelmatig als rijen pitten, van uit de hoogte gelijkend aan opgezet
kinderspeelgoed uit een Neurenberger doos, en daar weêr achter rekte
zich de vlakte der Vela in een damp van licht, eindeloos ver, vaag.
En van onder uit de stad kwamen donkere mannen opzetten, komend van
hun werk; vrouwen met roode lappen om het hoofd, zuigelingen dragend,
donker als zij zelve; vuile kinderen holden uit de woningen, bedelend
met uitgestrekte hand; ezels gingen voorbij onder het aanroepen der
drijvers. Overal geschreeuw, gejuich, geschater, stijgend in het hooge
jubelen van 't zonnestof, zooals het gure lachen van den waanzin zich
wringt tusschen de gloeiende stroomingen van een menschenziel, in het
gouden gemurmel van droomen en begeerten.


Een Reisindruk.


EEN REISINDRUK.

Op de Plaza Santa Maria[20], over den besneeuwden grond, kwam langzaam
een donkere stoet opzetten, van beneden uit een lager gedeelte der
stad. Voorop liepen zes jongens gestoken in kerkgewaad; een rood
kleed van een goor rood, bezaaid met kaarsvetvlekken, meêgebracht uit
vroegere processies, viel hun tot op de knieën en liet de oude broek
met afgetrapte randen slordig flodderen boven grove, stevig gevormde
rijgschoenen of laag schoeisel met blauw omboordsel der afgezakte
kousen. Over het roode pak droegen ze een wit met veel blauwsel
gewasschen koorhemd, dat bijna zonder mouwen, met kneukelige plooien
neêrhing. Dan volgden vier andere kleine jongens in hun gewone kleeding,
die een lijkkistje droegen klein als een poppendoos, wit geverfd, met
roode en groene bloempjes geschilderd op het deksel; aan weêrszijden der
dragers liepen andere jongens eveneens in hun dagelijksche kleêren, die
een waskaars in de verkleumde hand hielden, dikke, gele stukken waskaars
met zwarte, uitgebluschte pitten. En enkele kaarsen waren in het midden
gebroken. Allen waren blootshoofds, hadden koude, paarse gezichten met
natte, druipende neuzen en roode vlekken op de dikke wangbeenderen.
De voorste der zes kerkknapen hield met de beide handen den stok van
een kruis tegen den buik geklemd, waaraan van boven een kleine zwarte
banier bengelde aan een dwarsstok. En van tijd tot tijd schreeuwden ze
alle zes een paar woorden latijn, met groote wijdopgesperde monden,
waaruit hun adem opsteeg als een kringelend wit wolkje van rook; achter
hen volgde een groep mannen, twee aan twee voortgaand achter het lijkje,
gebogen, met de petten in de oogen gedrukt; kin en mond waren weggestopt
in donkere mantels, die met een diepe, donkere plooi onder het ovaal van
den kop over den schouder was omgeslagen, hun vervolgens laag langs de
beenen neêrhing met overdwarse plooien, hun het voorkomen gevend van
roovers uit een operette.
[20] In Burgos.
Tegenover de kathedraal schoof de stoet tusschen twee donkere huizen een
weg in, die met een breede trap opging verder naar boven. Van beneden de
plaats kon men den stoet zien klimmen, zich donker afteekenend tegen
de sneeuw, met de roode jongens voorop en de zwarte banier schommelend
boven de hoofden der mannen, die bedaard opklommen, telkens een trede
der trap meer achter zich latend, als een donkere lijn getrokken in
de sneeuw. Om hen zag men brokken der stad, zware, donkere huizen met
breede witte vlakken beplekt of gesneden door schuine lijnen sneeuw op
de voor elkaâr schuivende daken.
Boven gekomen sloeg de stoet een hoek om, gaande naar het einde der
stad; hij schoof verder langs een eenzame huizenrij, grauwe donkere
huizen, dicht aaneengesloten, met verweerde, groene of roodgekleurde
deuren. Op het midden der rij, aan een der ingangen zag men twee
doodkistjes, die tegenover elkander aan de deurposten waren gespijkerd,
kistjes voor kinderen, geverfd met een grof blauw; en dwars boven de
deur liep een lang bord waarop eveneens een lijkkist was afgebeeld,
daarop geschilderd door een benauwde hand, als een vlek dood zwart
gedrongen in een onbeholpen, kinderlijken omtrek; en de met geel
aangeduide schroeven en handvatsels verrieden de inspanning des
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Proza - 03
  • Parts
  • Proza - 01
    Total number of words is 4350
    Total number of unique words is 1648
    32.7 of words are in the 2000 most common words
    45.6 of words are in the 5000 most common words
    53.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 02
    Total number of words is 4556
    Total number of unique words is 1466
    36.1 of words are in the 2000 most common words
    51.9 of words are in the 5000 most common words
    59.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 03
    Total number of words is 4525
    Total number of unique words is 1608
    32.3 of words are in the 2000 most common words
    46.3 of words are in the 5000 most common words
    54.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 04
    Total number of words is 4688
    Total number of unique words is 1390
    33.7 of words are in the 2000 most common words
    47.9 of words are in the 5000 most common words
    55.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 05
    Total number of words is 4567
    Total number of unique words is 1620
    32.1 of words are in the 2000 most common words
    46.0 of words are in the 5000 most common words
    55.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 06
    Total number of words is 4690
    Total number of unique words is 1582
    36.4 of words are in the 2000 most common words
    52.1 of words are in the 5000 most common words
    60.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 07
    Total number of words is 4764
    Total number of unique words is 1562
    38.4 of words are in the 2000 most common words
    51.9 of words are in the 5000 most common words
    58.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 08
    Total number of words is 4645
    Total number of unique words is 1533
    32.5 of words are in the 2000 most common words
    45.4 of words are in the 5000 most common words
    53.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 09
    Total number of words is 4786
    Total number of unique words is 1683
    35.0 of words are in the 2000 most common words
    49.5 of words are in the 5000 most common words
    57.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 10
    Total number of words is 4837
    Total number of unique words is 1606
    34.6 of words are in the 2000 most common words
    47.9 of words are in the 5000 most common words
    54.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 11
    Total number of words is 4880
    Total number of unique words is 1544
    38.2 of words are in the 2000 most common words
    51.8 of words are in the 5000 most common words
    58.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 12
    Total number of words is 4514
    Total number of unique words is 1638
    34.5 of words are in the 2000 most common words
    45.7 of words are in the 5000 most common words
    53.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 13
    Total number of words is 4515
    Total number of unique words is 1626
    32.7 of words are in the 2000 most common words
    45.3 of words are in the 5000 most common words
    52.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 14
    Total number of words is 4572
    Total number of unique words is 1720
    30.0 of words are in the 2000 most common words
    42.5 of words are in the 5000 most common words
    48.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 15
    Total number of words is 3953
    Total number of unique words is 1602
    31.8 of words are in the 2000 most common words
    42.3 of words are in the 5000 most common words
    48.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.