Proza - 01

Total number of words is 4350
Total number of unique words is 1648
32.7 of words are in the 2000 most common words
45.6 of words are in the 5000 most common words
53.1 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
PROZA


JAC. VAN LOOY.
PROZA
VIERDE DRUK
[Illustratie lijfspreuk:
Sine Libris Vita Lacuna]
AMSTERDAM--S. L. VAN LOOY.
1916


INHOUD.

BLADZ.
EEN DAG MET SNEEUW 1
EEN MISLUKTE DAG 9
EEN ZONNIGE OCHTEND 19
EEN REISINDRUK 39
EEN STIERENGEVECHT 47
HET EINDE VAN EEN STIERENGEVECHT 81
DE NACHTCACTUS 93
LA MANCHA, UIT EEN BRIEF 153
DE DOOD VAN MIJN POES 165
EEN TANGO 195
EEN HENGELAAR 235
BRUGGE 245
LONDEN 253
EEN WANDELING 261
BOEKBEOORDEELING 267


Een Dag met Sneeuw.


EEN DAG MET SNEEUW.

Het sneeuwde in Venetië. Traag schommelend, teruggezogen door den
noordoosten wind, die over de koppen der huizen heensneed, daalde de
sneeuw, als donzige veêrvlokken rijzend en dalend op den adem van een
spelend kind. En de donkere winkelkasten schenen donkerder en verder
achter het kringelende netwerk van witte vlokken met wijde mazen, dat
brokkelend neêrviel op hoofden en schouders der voortgangers. In de
donkere smalle straatjes had zich de sneeuw onder den eeuwigen cadans
van trippende voeten omgezet tot een smerige brei, die bij elke nieuwe
witte vlok sopperiger en troebeler werd.
Een vochte, griezelige lucht huisde tusschen de bonte gevels en deed de
mannen huiverend voortgaan, tot den neus gehuld in wijde wollen mantels,
met een dikke plooi, slingerend van schouder tot schouder onder de
kin, met een voorkomen van antieke bronzen busten; en de vrouwen die
hun inkoopen deden, scholen dieper weg in hun kleurige omslagdoeken,
schuivende door die kringelende witte wisseling, als vlekken rood en
geel en groen, als verdwaalde kleuren op een grijs palet.
De hemel was grauwgrijs, strak, als smalle strooken van een vuile stof
uitgespannen boven de straatjes.
En het stille Venetië was stiller dan ooit. Slechts van tijd tot tijd
kwam het heesche roepen van een melkventer: «latte! latte!" die stilte
storen. Het kwam van heel ver, als de schreeuw van een drenkeling,
een schreeuw met den mond vol water. Of hier en daar gleed een half,
kort woord, uitgaande van een bedekten mond, grommelend en bijna
onverstaanbaar: «koud, koud vandaag!" dan was alles weêr stil en
hoorde men alleen het gezuig en gekluts van schoenen in de modder.
Maar op het plein San Marco vierde de sneeuw feest in de groote stilte.
Het was daar een jagen en woelen van witte vlokken, als een razende dans
van bezetenen op de wilde maat des winds, die schuins van boven vrij in
de vierkante ruimte viel. En zijn forsche slag joeg de dolle vlokken
voor zich uit en brokte ze tot glinsterende schubben, tot fijn stuivend
poeder, dat heel de sneeuw één rag van dunne, draaiende draden scheen,
een groot doorzichtig weefwerk met witte verdiksels van plooien
en krooken, wapperend op de richting van zijn adem. En achter die
wriemeling waren de strakgelijnde gebouwen links en rechts als
onbelijnde massa's en de kolonnaden als donkere holen aan hun voet.
En de sneeuw heerschte overal.
De Riva di Schiavoni, die zich in segmentlijn buigt om de zee, verlengde
en verbreedde zich met het ebbende water, en water en lucht, alles
smolt weg in dien trillenden chaos, alles werd meêgesleurd in dat dolle
winterbacchanaal; sneeuw, witte sneeuw overal en bleekgrijze schijnsels
van huizen, schepen, gondels, lantarens en palen met bevende omtrekken,
achter de in den val elkander kruisende vlokken.
Alleen aan den huizenkant dáár sloop een vuile, gore streep langzaam
voort, woelend over bruggen en stoepen, bevolkt met schimmen van
menschen en opgestoken regenschermen, levend en bewegend als een levende
slang. Dan, op den hoek gekomen dien het plein San Marco maakt met de
Riva di Schiavoni, kromde zij om het oude paleis der Doges en spleet
zich honderd passen verder in twee dunne strepen.
En uit die slang rees als een groote adem, een geluid zonder geluid,
een onbestemd mengsel van voetengeschuifel en gegons van gedempte
stemmen, éenig teeken van bewust leven in al die krioelende doodschheid,
in al die sneeuw, heerschend overal, overal.
Doch eerst op den vlakken grond van het plein San Marco straalde de
sneeuw in al haar oogverblindende zuiverheid en grootschheid; achter het
gaas der vlokken rekten de lijnen zich uit, wijder en wijder, verder
en verder. En aan de verste grens dier ruimte rees daar het reuzige
silhouet der Byzantijnsche kathedraal wonderlijk en vreemd, met zijn
moskeevormen en grillige spitsen, als een Oostersch droombeeld geworden
in éénen nacht; met zijn verguldsel en bonte mozaïeken, als een gouden
zonde neêrziende op zooveel zuiverheid; met zijn uitgewischte omtrekken,
als een fata morgana in een woestijn van sneeuw.
En van uit de wijde portieken der kerk suisde een zachte, weeke muziek.
Een enkele kerkganger uitgaande van den mond der kolonnaden, ontrustte
een oogenblik die onverstoorbare witheid en verdween vervolgens in het
rossige duister der portieken. Alleen een kleine, gekromde man bleef
daar voor den ingang der kathedraal de sneeuw wegvegen, als een vlek
uitgewasschen sepia; met witte sneeuwvlokken op hoofd en schouders als
gespaarde lichten op een kantig begonnen aquarel; met een langen bezem,
als een snelle penseelsliert vol ivoorzwart zich lossend op de sneeuw,
den ganschen morgen lang.
Tegen twaalf ure hield het op te sneeuwen en daarmede hernam Venetië
zijn gewone aanzien. Toen kwamen van alle kanten de duiven van San Marco
neêrvallen van onder de beschuttende overhuifsels der kozijnen; met
hunne kleppende vleugels veegden zij de lange lijnen sneeuw weg van de
lijsten, in wolkjes stuivend poeder. Zij daalden in het bed van blanke
vlokken, zoekend en wroetend naar ondergesneeuwde maïskorrels, of er
zich in rondwentelend, rollend als blauwgrijze ballen, dons in dons.
Van toen aan was het plein niet langer verlaten en ongeschonden.
De kathedraal stond daar pralend in zijn vreemde dos, als verwonderd
over zijn eigen zonderlingen opschik, met zijn vier bronzen paarden
boven den ingang dragend een witte kap van wollige sneeuw; met zijn
marmeren heiligen getooid met blanke aureolen om het hoofd; met
zijn hooggekleurde boogvullingen in mozaïek gevat, in lijsten van
blinkend wit; in zijn geheel éen massa van goud en rood en grauw,
gestreept en geplekt door schelle witte lijnen en vlekken, volgend in
architektonische juistheid iedere welving, iederen voorsprong, iedere
verhevenheid. Zij stond daar in den namiddag als een groot ontzien
meesterstuk van suikerwerk, neêrziend op een verlaten en ontredderde
feesttafel vol met vuile vlekken.
En tegen vier uur rommelde de muziek der stedelijke garde boven de
plassige en glimmende plaats, bevolkt met bonte groepen van mannen,
vrouwen en kinderen, weêrkaatsend in den natten vloer als in een ouden
en dofgeworden spiegel; en de duiven zeilden en klapwiekten door de
vochtige en ongezellige lucht, en de muziek klonk uit de koperen kelen
der speeltuigen als een droevige treurmarsch.
--«Zie!" klonk in een pauze de schelle stem van een jongen, gekleed in
een flodderig pak van zwart geworden linnen, met een bezem op den rug
en een anderen op de borst, saâmgebonden door een tros touw, met oogen,
glimmend uit een smoezelig gezicht vol roet, als een kleine neger: «zie,
San Marco heeft een witte muts op!"--
Een half dozijn paar oogen keken in de richting des zwarten vingers naar
de koepels van San Marco.
--«Mooi, heel mooi!"--klonk het uit de monden der kijkers.
--«Heel mooi, maar eet er maar eens van,"--zei een man die naast zijn
schoenen stond en wien de honger uit de oogen en het naakte lichaam door
de kleêren keek. Hij sloeg zich met de handen tegen de schouders om
warm te worden.
--«Hoor me eens zoo'n smulpaap"--hernam de kleine schoorsteenveger;....
toen trokken zich twee donkere strepen boven zijn oolijke oogen, als
werd hij gezet voor een onopgelost vraagstuk. Hij zag den man aan,
draaide met een zwiep van zijn lichaam en een zwaai van zijn bezems rond
op de hielen en keek weder naar den tronenden heilige op de spits des
gevels en naar de koepels van San Marco, die nog altijd prijkten met
witte hoogsels, staande in een dommeling van wegvliedend licht, in een
damp van smeltende sneeuw.
Toen zei hij:--«Doet niets, tóch mooi."--
En de vochtige roode lippen plooiend tot een punt, floot hij weggaande
een aria uit de Trovatore, die de muziek was begonnen te spelen.


Een Mislukte Dag.


EEN MISLUKTE DAG.

Vier dagen voor de opening der zomervoorstellingen in de «Plaza de los
Toros" was men begonnen biljetten verkrijgbaar te stellen. Voor den
ingang van het houten kantoortje, neêrgezet op de grens van een terrein
dat braak lag, had zich reeds vroeg in den morgen een lange rij van
menschen verzameld, ordelijk achter elkander, borst aan rug geschaard
onder het toeziend oog der politie. En de staart was gegroeid, immer
gegroeid, uitgaande van het bureau, krullend achter om het gebouwtje,
het terrein omvattend, om met een wijde kromming naar zijn oorsprong
terug te keeren. Zoo had men uren gewacht, kalm en ernstig; aan het
einde was de rij luchtiger geworden, had gaten gekregen, daar had zich
de geduldige wachter neêrgevlijd op zijn plaats, gerold in zijn mantel,
platliggend of gesteund op den elleboog, lodderoogend in de zon. En
waterverkoopsters gingen er heen en weêr, van den een naar den ander.
Toen was het bureau geopend, en langzaam voetje voor voetje, was de
stoet opgeschoven.
Tegen den avond waren de tien duizend plaatsen verkocht.
* * * * *
't Was midden in de stille week, de publieke vermakelijkheden waren
geschorst, en de herinnering aan het groote lijdensdrama hing om
Madrid als een doffe rouw. In de kerken knielden de geloovigen in het
geheimzinnige halflicht, gebeden prevelend onder de zware klagende
stemmen der priesters, waarvan de klank als kwam opstijgen uit den
rossen gloed van het altaar, naar boven wijd uitruischend over de
gebogen hoofden, om neêr te zijgen gelijk een damp, bezwangerd met
sombere en drukkende gedachten. Men had de voeten van den dooden
Jezus gekust, gebeeld in was, uitgestald onder een glazen stolp, zich
kruisend, zich slaande op de borst. Men had gebiecht en kaarsen geofferd
en vele aalmoezen waren uitgereikt.
Op de straten krielden 's namiddags de duizende wandelaars. Op de
voetpaden der Calle de Alcalà,[1] voerend naar het Prado,[2] was het
als een groote zwarte stroom die langzaam opvlotte onder de stuwende
kracht van een zachten wind. Men slenterde als onder den indruk van
een zelfde gedachte, kalm, met de bewegingen van menschen die niets
om handen hebben, genietend van den dubbelen rustdag in het warme
voorjaarsweêr, badend in de zwoelte die van de natgeregende straten
opzweefde. En tusschen de golvende rijen der gaanden en komenden
schreed hier en daar een vrouw, het hoofd omhuifd met de donkere
mantilla of den blanken hoofddoek, gebogen, de vingers nog in elkander
gevouwen, die binnensmonds haar gebeden voortzette, met een trillende
beweging der lippen als iemand die snel telt, onder het geraas der naar
het Prado rollende rijtuigen, onder de schelle kreten der jongens die
couranten en programma's verkochten, onder de zeurige stemmen der
bedelaars, onder dat groote leven van geluiden, het donkere leven der
kerken overbrengend op de luchtige en zonnige straat.
[1] Naam van een der hoofdstraten.
[2] Een buitenboulevard en de grootste wandelplaats in Madrid.
Zoo waren Witte Donderdag en Goede Vrijdag voorbijgegaan, Stille
Zaterdag gekomen met zijn zorgen voor de ophanden zijnde nieuwe
feestdagen, en Zondag eersten Paaschdag luidden reeds vroeg in den
morgen de klokken, de lucht verscheurend, juichend met kort getingel,
met breede, statige galmen komend van uit de hooge verte.
Christus was dood, begraven en weêr opgestaan.
Het was laat in den nacht opnieuw gaan regenen; een aanhoudende,
hardnekkige regen met dunne, dicht ineengeschoven stralen, gespannen van
de lucht tot den grond als een groot doorschijnend vlies dat om alles
hing, klammig en kil. Voor de winkelramen en café's op de Puerta del
Sol[3], daar waar afbeeldingen der Corridas[4] hingen, bont gekleurd,
sprekend op een afstand met hun klinkende verven, schoolden de uit de
kerk komende mannen saâm, half in de schaduw der regenschermen, met
lange, spookachtige inschijnsels in de natte straat. En zij vormden
donkere groepen met vlakke ineengeloopen tinten, waardoor nu en dan een
vluchtig kleurtje kwam snellen, rood of blauw, wanneer in de beweging
een mantel omkrulde en de binnenzijde buiten kwam. Van onderen maakten
talrijke beenen zich los, als uitgeknipt tegen den blinkenden vloer,
terwijl van boven de schermen glommen in den regen gelijk mat glanzende
zijde, met blikkerige lichten tegen de baleinen, merkend het karkas.
Zoo stonden zij in een lichten kring van fijn stuivend vocht, wegwazend
achter het gordijn van vallend water. Sommigen gingen verder en bleven
weêr staan midden op het voetpad, elkander met de hand wijzend, dáar
waar hoog boven den horizon door een gat in de wolken, een vlek van het
hemelblauw viel, een flets nat blauw, maar dieper van gehalte en als
komend van ver, door de schelle omlijsting der blinkende wolkenranden.
Dan ging men weêr voort, zich klein makend onder de regenschermen,
hopend nog, maar toch vol vrees reeds voor de teleurstelling die men
voorzag.
[3] Hoofdplein in Madrid.
[4] Stierengevechten.
Maar de regen hield aan, gelijkmatig dalend, met lichte en donkere
tikjes op het plaveisel. Soms was er een oogenblik van droogte en
dan herleefden de tinten van koppen en kleêren, verdubbeld in kracht
en innigheid, frisscher, als rijzend uit een bad; of een verdwaalde
zonnestraal viel uit de dikke lucht, straat en menschen overgietend met
een gulp bleekgoud licht, snellend over de hoofden en regenschermen in
een warrel van kleur en schittering, voortvliegend met de schaduw achter
zich, om geheimzinnig en vreemd te verdwijnen als klom hij weder naar
boven. Doch het duurde dan niet lang of de regen gudste opnieuw, boozer
en heftiger dan te voren, met snel rechtzakkende stralen, als een groot
traliewerk van glas, brekend op de straat, met blazen en kringelingen in
de plassen. Dan was het een loopen en vluchten naar overdekte plaatsen,
een gefladder van mantels en jassen, een gescharrel van japonnen,
opgehouden in de vaart, toonend de witte kousen, heel het onhandig en
wanhopig geharrewar van een verraste en overvallen menigte; en kleine
gilletjes van angst rezen op, en gegiegel van pret kwam van onder de
huisingangen, waar de menschen op elkaâr gepakt stonden als schapen in
een hok, lachend, zich vermakend met de nog vluchtenden. En de regen
veegde de straat, opstuivend met wolkjes in de verte, hangend om de
voeten der enkelen die nog gingen en om de stilstaande rijtuigen, als
wandelden, als stonden zij in een laag hangenden dauw. Kringelende
stroompjes water van een geelachtige kleur snelden tusschen de steenen
naar omlaag, glisten achter de wielbanden en om de hoeven der paarden,
die de pooten optrokken voor het koude water, maar staan bleven glimmend
en druipend, met hangenden kop en nedergeklapte ooren, armzalig en
verlaten.
Boven het centrum der stad hingen de regenwolken ontzagwekkend en
grootsch, monsterachtig-gespierd van vormen, met levende en bewegelijke
rondingen als levende gedrochten. En ze schoven over elkaâr, zich
opstapelend en weêr saâmvallend, ineengevloeid tot één dikke hangende
vacht zwaar van water, van een violet-grijze kleur, met aderen en
schrampsels van licht, met kuilen en accenten van donker. Het licht werd
er door onderschept, en de geheele stad stond in het blauw van haar
schaduw. De huizen die de Puerta begrenzen, geworden tot klompen kleur
van een wonderlijke intensiteit, staken hun spitsen en schoorsteenen op
in de lucht, donker en dreigend, terwijl de daarop uitloopende straten,
verlaten en bijna ledig, voortvlogen in hun rechtheid, of omkromden,
zich verloren in hun eigen duisternis. Alleen aan het einde der
Calle.... schitterde een breede streep licht boven de uiterste huizen,
onder den kruivenden rand der regenwolk, glanzend en fosforesceerend,
blinkend als gesmolten metaal, als een stroom van vloeibaar zilver, de
geheele Puerta del Sol, met haar huizen en straten, vooruitbonzend als
één log en donker gevaarte.
Toen beheerschte het geluid van water alles. Het suisde door de lucht
met fijne etherische fluittonen, het klik-klakte op de straat in een
opspringend en huppelend gamma van harde nootjes, het kletterde en
plaste uit de dakgoten, losbandig en woest, met het geraas van een rauw
instrument, terwijl het voortvlood in de groeven langs de voetpaden,
rommelend en borrelend, met het afdrijvend geluid der trommen van een
voorbijgeganen soldatentroep. En al die geluiden smolten ineen tot éen
dronkenmakende muziek, in de weelderige klankenontwikkeling van veel
water dat kookt.
Regen, regen....
De rechte lijnen der waterstralen verruischten weêr, ze vergingen tot
een zilverachtig spinsel, dat zweefde tegen den donkeren achtergrond der
huizen in een trillende harceering.
Op het midden van den middag waren overal plakkaten aangeplakt, dat de
Corrida was uitgesteld om het slechte weder tot den volgenden Zondag.
Langzaam, langzaam hield de regen aan, van toen af langzamerhand
zachter en eentoniger, aanhoudend en geruischloos vallend, overgegaan
in een dreinigen motregen die als een natte damp hing op straten en
pleinen. En met dat kille stuifsel van vocht daalde een eindelooze
afmatting neder, door de kleêren heendringend tot diep in de ziel, de
leegte daarbinnen vullend met een droevige verveling. In die nattigheid
bleven de menschen ronddwalen als uitgeknipte marionetten, plassend
in de modder, huiverend onder de glimmende schermen, herhaaldelijk
terugkeerend op dezelfde plaats, niet wetend waar te gaan, met het
koppige vasthouden van lieden die uitgegaan zijn om vermaak te hebben en
niet naar huis toe willen.
In een der café's op de Puerta del Sol traden twee jonge mannen. Een
dikke walmende geur van koffie, cognac en uitwasemende kleêren stroomde
uit de groote, vierkante zaal naar de openstaande deur en sloeg hen in
't gezicht. Beiden bleven een oogenblik staan. Toen zochten zij onder de
volte naar een plaats.
--«Oef!" zei een van hen, neêrvallend met een plomp op een stoel, «ik
ben blij dat ik zit, wat een dagje".
--«Een dag als een andere," antwoordde de tweede.
--«Nu ja, dat weet ik wel," zei de eerste weêr, «een dag als een andere,
maar die eeuwige regen."
--«Men zou met evenveel recht kunnen zeggen," hernam de tweede, «die
eeuwige zon, 't eene staat tegen het andere. Ik voor mij mag regen wel,
ik vind het opwekkend dat vallende water, het leeft en beweegt. Ik houd
van dat gekletter boven mijn hoofd, dat gesuis door de lucht, dat
springen om mijn voeten; het windt mij op, en...."
--«Alles goed en wel," viel de andere in, «alles goed en wel, maar 't
wordt op den duur toch vervelend."
--«Wie en wat wordt op den duur niet vervelend?"
Beiden zwegen.
In het late uur, in het halve licht van een regenachtigen dag, was
alles rondom hen in de zaal weggeslonken in een vaal grauw. Boven
de hoofden der menschen hing de grijze rook der sigaren, in lange
wolkachtige strooken, met de opstijgende rookkringelingen er onder. En
daar door heen trokken de ijzeren pijlers die de zoldering van afstand
tot afstand regelmatig ondersteunden, breede donkere strepen. In de
vierkante vakken tusschen de kapiteeltjes waren spiegels gevat in
vergulde, bruin geworden omlijsting, die de zaal beneden met haar
menschen, tafels, stoelen en drinkgerij weêrspiegelden, zonderling en
buitensporig als op het hoofd gezette levende schilderijen. Van achter
den wasem en den verouderden aanslag der opstijgende dampen, gluurden
al die onderste-boven gekeerde menschen naar beneden, met onherkenbare
vage gelaatstrekken, in de dolle mengeling allerlei vormen aannemend,
fantastisch en vreemd als een geëtste gril van Goya. En de spiegels
die de wanden versierden, weêrkaatsten de recht opschietende
stokachtige zuilen, het spiegelbeeld van den een overgenomen door
het tegenovergestelde glas, herhaaldelijk en herhaaldelijk, totdat de
geheele zaal er in uitzag als het magere beeld van een oude ridderhal,
met zijn lange zuilenrijen, ongezellig in hun eentonige perspektief.
--«'t Is hier al net zoo zeurig als buiten," begon de eerste der twee
weêr.
--«Zoo!" sprak zijn metgezel.
--«'k Woú dat 'k een vat bier had," vervolgde de vorige, het oor van
zijn glas met de volle hand omvattend. «Heere mijn tijd, een vat bier."
--«Zoo!" antwoordde de tweede, een wolk rook in de ruimte sturend.
--«Hoe krijgen wij den dag om," vroeg de eerste verder.
--«Die is bijna om," zeide de andere.
Weêr zwegen beiden.
Door de zaal, de geheele ruimte vullend, gromde een dof gegons van veel
zacht sprekende stemmen, nu en dan gestoord door het harde geluid van
op elkaâr klappende handen. Om de tafeltjes zaten de vrouwen recht op
hun stoelen, als opgeprikt, behoedzaam in hun Zondagsdos, terwijl de
mannen, leunend met de armen op de tafel, loom spraken of zwijgend hun
sigaretten rookten. En daartusschen-door gleden de bedienden met hun
onbewegelijke gezichten, met op het voorhoofd gekamde haren, komend op
het geklap der handen; hier om een bestelling te brengen, daar om glazen
weg te ruimen, telkens zonder spreken het geld strijkend in het witte
voorschoot.
't Was zachtjes aan duister geworden en de geheele zaal vervallen tot
een gebroken donker, waaruit de dofrose vlekken der koppen naar voren
traden met het gedempte wit van boorden en overhemden. Het zwakke licht
van den stervenden dag drong door de ramen, die zich afteekenden in den
donkeren muur als getraliede vierkanten van een effen grijs, waarop de
spitsen der huizen buiten, van onder uit, afstaken als donker grijze
borduursels. En in de marmeren tafelbladen glansde nog even het laatste
schijnsel mede. Het eentonig tikken van den regen drong door tot in de
zaal, die langzaam wegzonk tot een onherkenbaar gestommel. Nu en dan
gleed de spits van een regenscherm voorbij de ramen, of klonk het
gedempte geratel van een voorbijrollend rijtuig.
--«Heere, Heere, wat een Zondag," begon de jonge man die 't eerst
gesproken had weêr. Toen opstaande vroeg hij:
--«Vamos?"
Om de tafeltjes die het dichtst bij hen waren, schertste men: «hebt ge
de Toros gezien? en wat zegt ge wel van Frascuelo?"
--«Ze moffelen hun eigen teleurstelling weg achter een lachje en
schertsend woord, maar 't lukt niet," zei de tweede die ook opgestaan
was. Toen vertrokken beiden.
Achter hen in de zaal ontvlamden één voor één de gaslichten, en een
rumoer rees op, als van een troep slapers die wakker worden.


Een Zonnige Ochtend.


EEN ZONNIGE OCHTEND.

«Un errito, cinco centimos, Senorito. Un perro chico senorito."[5]
[5] _Perrito_ en _perro chico_ is hetzelfde: een brons geldstukje van
vijf centimos.
Dit werd gezegd tot een jongen man, die met schilder-gereedschap aan de
hand, langzaam de steenige hoogte naar Sacromonte[6] opklom.
[6] _Sacromonte_ is een der heuvels die het voorgebergte uitmaken der
Sierra Nevada; boven op den top staat een Seminarie tot opleiding van
geestelijken en tegen de hellingen ligt het Albaycin, de wijk der
Gitanos in Granada.
--«Cinco centimos, Dios se lo pague à Usted, Senorito,"[7] herhaalde
ietwat klagend de stem, met een snellen slag in de uitspraak der
woorden.
[7] God zal het u vergelden.
De schilder zag om. Naast hem sukkelde op een drafje een lange slanke
meid met donker uitzicht. Om den bronzigen kop zwierden de zwarte haren,
vallend op het voorhoofd en over de oogen met vlossige slierten, naar
beneden op de schouders als de rafelige uiteinden van een dikke vacht.
--«Hoe oud zijt ge?" vroeg de schilder, terwijl hij een koperstukje uit
den zak haalde.
--«Twaalf jaar, heertje!" antwoordde de deerne.
Ze nam het geldstukje aan en bleef toen naast den schilder voortstappen
met luchtigen pas en een wiegende beweging in de heupen.
--«Gaat u naar boven," vroeg ze verder, «en wilt u mijn huisje
schilderen?"
--«Misschien wel," was het antwoord.
Ze gingen zwijgend voort. Van tijd tot tijd keek de jonge man zijwaarts
en begluurde het naast hem voortstappende meisje. Ze hield den kop
rechtop. Van onder den haarbos kwam het donkere, sterk door de pokken
geschonden gelaat, stevig in het gebeente, met breed uitgegroeide kaken
en flink vooruitspringende kin, die met een bijna horizontale lijn
eindigde aan een dunnen, nog kinderlijken hals. Tusschen de spleet
der wimpers staarden de oogen sluw uit het gelaat, dat met den breed
gevleugelden neus en vast gevormde lippen in zijn geheel het lichaam ver
in leeftijd vooruit scheen. De afzakkende schouders waren bedekt door
een onder de oksels omgeslagen doek, verschoten groen van kleur, waaruit
de spichtige armen en handen heen en weêr bengelden; om de heupen en
beenen droeg ze een ouden damesrok, verlept en flodderig, met strooken
belegd, die haar achter op het pad nasleepte en bij iederen pas het
hoekige en nog onvolwassen naakt door de sluike plooien heen raden liet.
De weg was sinds eenige oogenblikken vlak geworden. Links van hen rees
de helling van Sacromonte, van plaats tot plaats aangestreken met witte
kalk om de ingangen der in den berg uitgegraven woningen. Rechts aan
de andere zijde van het lage muurtje dat den weg begrensde, daalde het
dal van de Darro, gevuld met fijn, welig groen, met stompe, knoestige
cactussen om de op de helling onregelmatig staande witte huisjes; aan de
tegenovergestelde zijde rees de oever dan weêr op tot een rij van hooge
heuvels, begroeid met slanke, magere popels, en voor hen uit lag de
Sierra Nevada in het heldere morgenlicht, zich uitknippend als een
tooneeldecoratie tegen het blauw van den hemel.
--«Hier heen," zei het meisje, «hier heen, heertje!" een zijpad
inslaande dat snel opliep.
Zij ging vooruit, de bloote voeten bij iederen stap aan den grond
geklemd.
Het in zigzaglijn stijgende wegje, als bezaaid met kleine steentjes,
werd aan weêrszijden ingesloten door een dikke haag van cactusplanten,
ineengeward tot een onnaspeurlijk aantal. Soms maakte zich uit den hoop
een enkele tak los die zijn ellipsvormige bladen opstak in de lucht,
aan en uit elkander gegroeid tot wonderlijke gedaanten, grillige
overblijfsels gelijkend uit een vergane tijdorde. En om den stompen
bovenrand van menig blad zaten de bleekroode vruchten naast elkaâr, als
roode aan een snoer geregen kralen.
--«Hier heen, heertje!" klapte uit de hoogte de stem der deerne. Ze
wipte vlug voort, telkens de voeten plantend op de minst steenige
plaatsen.
In het rijzende zonlicht verloren de opslingerende cactusrijen iedere
wijking en scheen het als waren zij hoog de een op de ander gestapeld.
Uit de eentonige, in de zon groengele massa, kwam nu en dan het
bleekblauwe groen van een aloë, die zijn architectonische bladeren,
uitwaaierend over het wegwalletje heen, naar den grond gekromd hield.
En boven dat tintelend spel van groengeel licht met de roode tikjes der
vruchten, verbrokkeld en rommelig gehouden door de kantige schaduwtjes
van blad op blad en op den grond waar elk steentje lag met zijn eigen
schaduw, van achter den rug van den heuvel uit, kwam het krachtige
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Proza - 02
  • Parts
  • Proza - 01
    Total number of words is 4350
    Total number of unique words is 1648
    32.7 of words are in the 2000 most common words
    45.6 of words are in the 5000 most common words
    53.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 02
    Total number of words is 4556
    Total number of unique words is 1466
    36.1 of words are in the 2000 most common words
    51.9 of words are in the 5000 most common words
    59.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 03
    Total number of words is 4525
    Total number of unique words is 1608
    32.3 of words are in the 2000 most common words
    46.3 of words are in the 5000 most common words
    54.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 04
    Total number of words is 4688
    Total number of unique words is 1390
    33.7 of words are in the 2000 most common words
    47.9 of words are in the 5000 most common words
    55.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 05
    Total number of words is 4567
    Total number of unique words is 1620
    32.1 of words are in the 2000 most common words
    46.0 of words are in the 5000 most common words
    55.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 06
    Total number of words is 4690
    Total number of unique words is 1582
    36.4 of words are in the 2000 most common words
    52.1 of words are in the 5000 most common words
    60.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 07
    Total number of words is 4764
    Total number of unique words is 1562
    38.4 of words are in the 2000 most common words
    51.9 of words are in the 5000 most common words
    58.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 08
    Total number of words is 4645
    Total number of unique words is 1533
    32.5 of words are in the 2000 most common words
    45.4 of words are in the 5000 most common words
    53.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 09
    Total number of words is 4786
    Total number of unique words is 1683
    35.0 of words are in the 2000 most common words
    49.5 of words are in the 5000 most common words
    57.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 10
    Total number of words is 4837
    Total number of unique words is 1606
    34.6 of words are in the 2000 most common words
    47.9 of words are in the 5000 most common words
    54.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 11
    Total number of words is 4880
    Total number of unique words is 1544
    38.2 of words are in the 2000 most common words
    51.8 of words are in the 5000 most common words
    58.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 12
    Total number of words is 4514
    Total number of unique words is 1638
    34.5 of words are in the 2000 most common words
    45.7 of words are in the 5000 most common words
    53.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 13
    Total number of words is 4515
    Total number of unique words is 1626
    32.7 of words are in the 2000 most common words
    45.3 of words are in the 5000 most common words
    52.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 14
    Total number of words is 4572
    Total number of unique words is 1720
    30.0 of words are in the 2000 most common words
    42.5 of words are in the 5000 most common words
    48.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 15
    Total number of words is 3953
    Total number of unique words is 1602
    31.8 of words are in the 2000 most common words
    42.3 of words are in the 5000 most common words
    48.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.