Proza - 03

Total number of words is 4525
Total number of unique words is 1608
32.3 of words are in the 2000 most common words
46.3 of words are in the 5000 most common words
54.3 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
zorgvuldigen werkmans, terwijl aan de vier punten van het bord overhoeks
zwarte woorden geschreven waren, die het bedrijf en den naam des
bewoners lezen lieten. Met een lichte kromming liep de weg vervolgens
langs de huizen over in een laan, die aan weêrszijden beplant was met
jonge boomen.
Toen was de begrafenis buiten, geheel in de sneeuw.
De lucht was fijn en grijs. Over den witten weg, langs een zwaar
wagenspoor met harde bevroren kanten, ging de trein voort,
aaneengesloten, stil en eenvoudig; van tijd tot tijd kwam het schreeuwen
der roode jongens, dan was alles weêr stil en hoorde men alleen het
geluid der stappen, zacht kloppend op de sneeuw.
Om hen lag de ruimte in een blanke rust. De boomen langs hen kwamen
spichtig uit den witten grond; hun dunne stammen waren in de lengte
bestreept met een laag sneeuw, die zich met dikke ringen heenboog om de
ronding der schors, daartegen aangezweept door den wind, aanwijzend de
richting der sneeuwvlaag. En de sneeuw had elk takje gemerkt met een
laagje witte vlokken, en de vorst had die daar vastgehouden, aan de
boomen het aanzien gevend van fijne witte fossielen, die in de koude
versteening hun spartelende vormen hadden bewaard. Aan de eene zijde
verlengde zich de weg onder de sneeuwdekken welvend naar omhoog, in
breede, blonde golvingen, waardoor hier en daar in de hoogte, rosachtige
muurtjes donkere zigzaglijnen trokken, die de richting aanwezen van
wegjes verloren geraakt onder de sneeuw. En in dat groote bleeke veld
dwaalden hèr en dèr voetstappen van menschen, die omhoog waren gegaan
dwars door het veld, de witheid borend en storend met een gat donker; of
er kwamen soms doode, dorre grassprieten naar boven als borstels, als
dikke haren rijzend uit de donzige, blanke vlakte.
Aan de andere zijde daalde het veld omlaag, langzaam in breede statige
helling, om uitzicht te geven in een witte oneindigheid. Boven den zoom
der glooiing kwamen de toppen van fijne boompjes, staande langs een laan
welke men nauw zag, die met het ijle gewriemel van hun geraamten het
kleurlooze veld omboorden als met een rag, zooals een fijne witte kant
dat doet aan het witte doodskleed van een rijk overledene. In een teêr
lila maakten zij zich los uit de sneeuw, blank en blond en bleek, rustig
en zacht, als kalme, pijnloos gestorven kinderen. Terwijl daarachter
in de wijde ruimte, verstrooid hier en daar, dichtbij of vèr, enkele
zomerwoningen uitstaken met besneeuwde daken, als verafschuwde
lijkenloodsen verlaten staande, die hun hardkleurige stijve murenmassa's
schril en rauw werpen kwamen tusschen de smettelooze tonen van den
winter.
Naar voren, in de richting van den steeds voorttrekkenden stoet, boven
de grens der wijdweg blauwende vlakte, glimmerde van onder de effen
grijze lucht een dofgele, waterige streep licht, die tusschen de boomen
doorspartelen kwam, de takken naar het einde saâm- en ineenloopen deed
in een krachtig gamma van grijs en blauw tot purper.
Maar toen de begrafenis gekomen was aan een groote met muren omheinde
ruimte, even bezijden den weg, verbrokkelde de orde. Een trap kwam in
het midden van den geel gepleisterden muur, leidend naar een kolonnade.
En de stoet klom op als een bende die haast heeft. Boven de hoofden
der dooreendringende mannen en jongens zag men door de zuilen heen een
andere trap, hooger dan de eerste, die op haar beurt leidde naar een
plat waar een kapel rees, een hard geel gebouw met namaak van romaansche
bogen onder een groot rond stralenraam en met versierselen van dezelfde
soort. Onder de bogen wandelde een in 't zwart gekleede priester, die
zonder opzien las in een gebedenboek, het boek voor zich uit, de armen
scherp in 't gewricht gebogen tegen het lichaam aangedrukt. Hij kwam en
ging, herhaaldelijk en herhaaldelijk.
Het zwarte vaandel was tegen den wand gezet. Vier der roode jongens
hadden het kistje tusschen zich genomen en een der mannen een krans van
gemaakte bloemen van een tafeltje bij den ingang, en dien betaald, het
geld uit zijn vestjeszak nemend. Toen waren allen een hoek omgedraaid,
langs een muur geschoven, gaande langs ondergesneeuwde perken die in hun
midden kruizen geprikt hielden, zwarte, van ijzer geslagen kruizen met
vergulde punten en stralen.
En eer men recht zag hoe, lag het kleine witte kistje in een even
kleine, donkere groeve, en een man met een houweel in de hand was
heengestapt over de holte, het overspannend met de beide beenen. Hij
gaf een hak in den grond, vervolgens den steel van het werktuig aan den
man die den krans betaald had. Het stuk aarde viel op het kistje met
een zacht week geluid, onder het geruisch dat de in hun mantels gehulde
mannen maakten, die al op en neêr drentelend, op den grond stampten met
hun schoenen. Toen zeiden velen van hen tegelijk: «Vaya, vaya!"[21] De
koorzangers waren al weggegaan, den krans medenemend; en in een oogwenk
was het kerkhof ledig, eenzaam in den pronk van zijn vele sierlijke
monumentjes met latijnsche opschriften, prijkend tusschen denneboompjes,
belast en bevlekt met dikke brokken sneeuw. Maar de graver hakte voort,
stukken molmige aarde, sneeuw en wortels werpend in het kuiltje. En
onder zijn hakken werd de grond zwart rondom hem, zwart als het kleed
van den in de hoogte prevelenden priester, en het grafje vol, donker
gemerkt in de sneeuw die overal lag, bleek hard, koud en dood.
[21] Ga meê, ga meê.


Een Stierengevecht.


EEN STIERENGEVECHT.

't Was op een Zondag in Juni. De Plaza de los Toros[22] had de geheele
week staan blakeren in de zon, ledig, met gesloten poorten, op een
afstand de begoocheling gevend van een reusachtigen oven, met het
onheilspellende voorkomen van een gerechtsplaats. En dichterbij, met
haar recht rijzenden ringmuur van rooden steen, met haar nagemaakte
Moorsche raam- en poortomlijstingen, deed zij denken aan een dakloos
bouwwerk, dat onvoltooid was gelaten te midden van een braakliggend
veld. Nieuwe aanplakbiljetten blonken eraan boven het uitgebleekte
overschot van vroegere, en om de terreinen heerschte de drukte van een
beginnend feest.
[22] Plaats voor stierengevechten.
Langs den weg, die met een half uur gaans terug voert naar Madrid, was
alles in feesttooi. Voor de withouten, hier en daar met sparregroen
versierde barakken van water- en brandewijn-verkoopers, boven de deuren
van voorstadachtige kroegjes, hingen de kleurige vlaggen en wimpels,
loom en onbewogen in de heete lucht. Tegenover de ingangen der Plaza,
aan weêrszijden van den straatweg in het midden doorploegd met een
ijzeren spoor, hadden wijven en kerels zich klaar gezet bij manden en
handkarren belast met stapels oranje-appelen; en jongens drentelden rond
met bundels programma's over den arm, dwars over den weg, dwalend door
het zand, wachtend, in de nabijheid blijvend der Plaza, met opkoopers
van plaatskaartjes, en leêgloopers uit de buurt. Aan de tafeltjes voor
de kroegjes, onder de schaduw van dunne boompjes die stonden te sterven
in het mulle zand, zat soms een enkele boer in zijn deftig zwart
zondagspak, die zijn gesuikerd agua con aguardiente[23] bedaard slurpte
met spaarzame teugjes, of zich het gezicht afwischte en bewaaide met een
grooten zakdoek.
[23] Water met brandewijn.
Tot ongeveer drie uur bleef de vlakte zoo alleen, blank in het heete
licht, beheerscht door het bleekroode zonnige silhouet der nieuwgebouwde
Plaza de los Toros. Tot dien tijd was er het rauwe van een stuk grond
dat ontgonnen wordt, het onhuiselijke van een wijk in aanbouw, het
afmattende van een heete zandvlakte zonder water; terwijl daarentegen
de schelle kleurstippen, het klinkende oranje der vruchten in de laagte,
het vroolijke vlaggenrood in de hoogte, de popeling voortduren deed, het
verlangen naar een op handen zijnd feest.
Maar daarna, als op een gegeven sein, zag men groepen van volk aankomen;
mannen en vrouwen en kinderen, allen in Zondagsdos, met warme en
glimmende gezichten. Vele der mannen droegen breede hoeden en hadden
kleine lederen dikbuikige wijnzakken medegebracht, en onder de vrouwen,
die zich onafgebroken bewuifden met hun rooden waaier, waren er velen
met mandjes of dichtgeknoopte zakdoeken vol uitpuilenden mondkost; en
immer kwamen er meer mannen en meer vrouwen, wier bont opgepronkte
kinderen huilden van hitte en vermoeidheid; maar ook ruiters kwamen,
soldaten der burgerwacht, met deftige zwarte steken en hoogroode
borsten aan hun uniformen, en rijtuigen zag men aanrollen, voertuigen
van allerlei soort, groote, lomp-hotsende tentwagens versierd met
vlaggetjes, bespannen met zes muildieren in een druk-bont tuig, tusschen
karren en gele omnibussen ingericht voor de gelegenheid, opgepropt met
pleziermakend volk; en het was een jagen en rossen om het hardst, een
kleurig gewriemel boven bonte, vluchtige doorkijkjes tusschen wolken
van blinkend stof, een voor elkaâr schuiven met grillig geharrewar van
kleuren in de zon. En uit den stofdamp dien men proefde op de tong, kwam
een heir van rauwe geluiden aanjagen, korte, plotselinge zweepslagen
van links naar rechts, schorre heete schreeuwen van voerlieden, die met
voorovergebogen lichaam hun beesten voortranselden, onder vlagen van
gejuich en gejool uit de overvolle wagens. En boven alles uit kwam dan
het oorverdoovende fluiten der nieuwe drommen aanbrengende tram, met een
snel naderend en aanzwellend geluid, dat de van warmte blazende
voetgangers joeg op de voetpaden, achter de bestoven boompjes.
En wat later weêr kwamen de nuffige fijne uitrustingen der edelen
en rijke burgers, met kroontjes en wapens op de portieren, met den
pronkerigen koetsier op den bok van zijn glimmend voertuig, den kop
rechtop in zijn stijven halsboord, de voeten geklemd tegen de voorplank.
Maar toen reeds waren de deuren der Plaza opengezet en duwde de massa
zich zelve naar binnen, om uit elkander te gaan in de koelte der gangen
met het losgelaten «_oef_" van een verhitten en bezweeten hoop menschen,
die elkaâr verdrongen hebben om wat frischheid.
Buiten dreunde nog lang het machinegeruisch der aanrollende rijtuigen,
en in de hooge gangen der Plaza klonk het en kwam het indringen met een
dreigend ondergrondsch gerommel, als het geluid van een verren donder,
dat sidderingen en echo's opriep langs bogen en gewelven.
* * * * *
--«Sombra Tendido[24] 20 No....." riep een stevige boer tot een
der knechten die binnen de ingangen tot het binnenste der Plaza
bewaakten.--«Tendido 20 No....." klonk het onmiddellijk achter hem.
De boer keek even om zag een zwierig gekleed jongmensch achter zich
aankomen en zei toen onder het opklimmen:--«dan zijn we buren,
Caballero."
[24] Schaduwzijde, besproken plaats.
Boven gekomen, uit het helle halfdonker der trap die als een groot
keldergat achter hen terug daalde naar de gang, bleven beiden een
oogenblik staan, versuft, met een onwillekeurig dichtknijpen der oogen,
verblind, overrompeld weêr door het licht, dat met de gloeiing van een
heet vuur hing boven de Plaza.
Voor hen uit kromde zich om de schijf van het bleekgele zandperk de
zonzijde der arena. En het was of zij op hen aandringen kwam in de
schaduw, met de opeenstapeling van haar naar achteren uitwijkende
rijen van zitbanken. Als ringen getrokken op het ronde vlak van een
omgekeerden afgeknotten kegel, ontwikkelden zij zich naar boven, met
lange steeds wijder wordende ringen. Boven den uitersten ring, het
gezicht beperkend, zagen zij den buitenmuur opschieten overhuifd met een
door zuiltjes gedragen dak, die een galerij vormde met nieuwe rijen van
zitplaatsen; en de onderste rij, binnengehouden door gespannen touwen,
kwam meer dan een manshoogte te voorschijn, van achter een opstaand uit
den grond rijzend cilindervlak, een met rauwe kleuren geverfde omheining
die als een stevige dijk het strijdperk afsloot, een helgele schutting,
bestreept met breede roode lijnen, lintvormige vierkanten van gemeen
rood, die in hun midden nummers hadden en het strijdperk verdeelden
in een gelijk aantal vakken; terwijl iets meer naar binnen een andere
schutting was met kleiner cirkel getrokken, een smalle gang achter zich
latend, een van schoren en drempels voorziene planken heining die alleen
in 't zand stond met een kleur van vale bloedvlekken.
Zóó lag als het bekken van een grooten krater met het vlak van den
verren blauwen hemel boven zich, de bijna nog ledige Plaza te schroeien
in de zon; en een groote schaduw vulde voor een vierde de ruimte, een
zware, architectonische schaduw, diep blauw, die neêrdalen kwam over de
steenen ringen van zitplaatsen, een halve maan trok over het lichte
zand, en weêr naar boven versprong over banken en galerijen.
--«Dat is de Toril[25], caballero," zei de jonge man en hij wees op een
groote, gesloten poort die diep tegenover hen kwam uit de achterste
rijen in de zonzijde, «en uit die komt de cuadrilla," vertelde hij
verder, op een andere wijzend die links stond.
[25] Poort, waar de stier uitkomt.
De boer bleef voor zich uitkijken, breed op zijn plaats gezeten, met
ontbloot hoofd, de handen op de knieën met buitenwaarts gekeerde
ellebogen. Hij haalde bedaard rookwolken uit zijn sigaret en keek naar
beneden, naar eenige mannen die bezig waren het zandperk nat te spuiten.
In de schaduw waar ze zaten begon de circus druk te worden. Uit de
keldergaten kwamen ze op, de vroolijke luidruchtige menschen, die
hersteld en opgefrischt in de gang, hun feestvierende gezichten hadden
teruggekregen. Bij tweeën en drieën kwamen zij, klauterend over de
banken, druk zoekend naar de hun aangewezen plaats, en langzaam
verdwenen de steenen ringen onder de drommen menschen, immer kwamen
er meer, en dikker stapelden zij zich op tot rijen van hoofden en
bovenlijven, op elkaâr gepakt tot één groote rumoerige massa die met het
heerschende zwart der kleêren blauw werd in de schaduw en als bezaaid
lag met de gedempte kleuren van waaiers, doeken en buikbanden. En in de
overdekte balkons met de gesloten koningsloge in het midden begon het te
wemelen van een deftig publiek, onberispelijk gehandschoende heeren en
dames prijkend in de nieuwste mode.
Alleen de zonzijde bleef nog altijd leêg liggen, blank gestoofd in de
zon, hier en daar gevlekt door een alleenzittende vrouw die zich het
gelaat beschutte met haar zacht wiegenden waaier, of een klein groepje
van mannen en vrouwen die bevreesd voor het verliezen van een goede
plaats, de hitte trotseerden. Pittig kwamen zij voor den hellen
achtergrond en daar klom er een figuurtje naar boven, de banken
ombeenend en ginder ging er éen lui zitten, en wat verder weêr een,
wiens roode gordel een vurige klak kleur werpen kwam van uit de verte.
En van onder de overdekte balkons begonnen zonneschermen te glanzen en
te schitteren, en weêr hooger uit de schaduw der galerijen staken de
roode beenen van soldaten, donker in de zon.
Maar in de halvemaanvormige schaduw, in het natgespoten strijdperk,
krielde het van mannenvolk, een groote, bewogen menigte met blondblauwe
plekken weêrschijn op bollen van hoeden en op bovenvlakken van
schouders; golvingen van gedempt licht en bleeke glimglansen gleden
er heen en weêr, om saâm te loopen met de vleeschtonen der koppen;
en dan trad er een van uit het donker in het licht, met een plotseling
opvlammen van zijn kleuren en een ander volgde of deinsde weêr weg in de
schaduw, tien, twintig tegelijk, zich ontwarrend en weêr terugwarrend in
den hoop, gaande en komende van dezelfde richting, van de poort die
links stond.
--«Wat gaan er deze maal veel menschen de stieren kijken, caballero!"
zei de jonge man tot zijn onbewegelijk rookenden buurman.
Deze knikte leuk met het hoofd. Hij begon het warm te krijgen in de
oppakking van menschen, in de benauwde hitte die opsteeg uit de van zon
volgezogen banken. Zijn dik bloedrijk hoofd glom met witte waterige
lichten en van tijd tot tijd bewoog hij het forsche lijf, als wilde hij
zich vrij maken van den druk der knieën in zijn rug, of keek even op
zijn horloge.
--«Me dunkt, caballero," zei hij in eens, «het zal wel gauw beginnen."
--«Si Senor, dat dunkt mij ook," zei de andere, «maar de president is er
nog niet."
De boer zonk weêr in zijn gesoes, ging opnieuw zitten staren naar
het gewoel beneden. In het perk zag hij nu de speellui tusschen de
menschen komen, infanteriemuzikanten met roode broeken aan, de koperen
instrumenten onder den arm. In de gang tusschen de schuttingen lette
hij de mannen op, die daar rondliepen met manden vol gele vruchten,
luidkeels schreeuwend, «naranjas, naranjas," met naar boven gekeerde
gezichten en rondloerende oogen; en dan zag hij er een de bestelling
naar boven smijten, behendig mikkend, en hij volgde instinktmatig den
roodgelen bal die heenzeilde over de hoofden door de lucht, keek dan
weêr naar beneden, den man in 't gezicht die stond te schacheren met
zijn luidschreeuwenden besteller, en zag hem vervolgens het geld in
een papiertje gewikkeld opvangen. En achter en voor hem klonk het
eentonig roepen der waterverkoopers: «agua fresca què quiere agua para
bebere"[26]; hij zag ze naar zich toekomen, heenschuivend tusschen het
gedrang met hun glimmend watertoestel aan den arm, en hij dronk een glas
water, keek nog weêr even op zijn horloge, ongedurig op zijn zitplaats.
En overal om hem begonnen ongeduldige geluiden op te stijgen uit de
lange rijen van menschen, met duizend monden riep men, schreeuwde men.
Enkelen hadden hondenfluitjes medegebracht en bliezen daarop met bolle
wangen, terwijl anderen ratelden met houten ratels of den grond sloegen
met hun stokken; en vlak voor den boer zat een groote, lange man met een
kleinen jongen naast zich, die uit een trompetje twee tonen joeg, een
lange en een korte, en dan juichten de lieden als dollen en de man deed
het opnieuw om de menschen te bevallen, zoodat men opnieuw begon te
schreeuwen, opstaande van de zitplaatsen, onder herhaald opzien naar de
loge waar de president komen moest.
[26] Frisch water, wie wil water om te drinken.
Dan eensklaps klonk van uit de arena het vroolijke geschetter van een
marschmelodie, en toen steeg er een ontzettend geroep op dat de muziek
overstemde en in zich opnam; men was opgestaan en wuifde met doeken naar
de presidentsloge waar een gladgeschoren gezicht telkens overheen kwam,
een bleek gelaat met een gelegenheidslachje om de lippen, buigend en
lachend met een schitterend vertoon der witte tanden.
--«Daar is de President, God zal hem zegenen," riep de boer.
--«'t Is vier uur precies," antwoordde zijn buurman.
Hij had nog niet uitgezegd of van den overkant uit de zonzijde kwam
een signaal aan, een korte en een lange trompettoon, zooals de lange
man ze uit zijn speelgoed gehaald had. En als met één ruggestoot
had de menschenhoop in de schaduw zich toen in beweging gezet, zich
uitwaaierend, snipperig geworden in de zon, dravend door het perk met
uitschoppende beenen. Door de opening in de heining of daarover wippend,
begonnen zij de banken te bestormen met wilde haast en in een ommezien
gingen de strakke lijnen weg, werden vernietigd onder het gewoel van hun
lichamen. En toen ze eindelijk gezeten waren, geleek de zonzijde met
de hoofdenreeksen boven elkaâr, met de bonte wisseling en warreling in
het licht, op een woest weefsel van kleuren, vaag, door den afstand als
versleten in het licht. Doch van het plat boven de Toril kwam nu en dan
een vonk bliksemend schieten van uit de verte, wanneer een koper
blaasinstrument zich spiegelend bewoog in de zon.
--«Daar komen de alguacils", zei de jonge man.
Uit de stal-deuren kwamen twee ruiters, in een rechte lijn gaande naar
de loge van den president. Ze droegen een kort schoudermanteltje over
een middeleeuwsche dracht van donker fluweel en een hoed met veêren
op het hoofd. Ernstig, gewichtig, reden zij voort, als belast met een
hooge zending, hun vurige glanzende paardjes dwingend in den stap,
andalusische raspaarden die de pooten krachtig knikkend voor zich
uitwierpen. Onder de loge gekomen ontblootten ze het hoofd, bleven een
oogenblik als smeekelingen stilstaan en toen zag men den president even
overbuigen uit zijn loge, een der twee de hand uitsteken met den hoed
naar voren, en weg draafden zij onder een galm van goedkeuringen.
--«Ze hebben den sleutel, ze hebben den sleutel van de hokken," zei de
boer.
--«En knap gevangen ook," zeide zijn buurman.
Een stilte was plotseling komen heerschen in alle rangen, een angstige
spanning van menschen die wachten op opwinding en beroering. Het groote
strijdperk lag nu glazig en leêg onder de oogen der duizenden die allen
tuurden naar dezelfde richting. Soms stond er een òp van zijne plaats en
dan klonken er onmiddellijk achter hem eenige schreeuwen: «Asientarse,
asientarse"[27] en weêr een oogenblik zag men een man dwars oversteken
door het perk in een klein drafje, en toen begonnen eenige jongelieden
«bravo" te roepen en de man keek in den loop lachend naar boven, wenkte
spotziek dankend met de hand, om vervolgens te verdwijnen achter de
schutting met een vluggen sprong. Maar even daarna schetterde opnieuw
de muziek, de deuren in de schutting links werden wijd geopend, en een
glinsterende stoet mooi aangekleede mannen kwam binnen met gelijkmatigen
militairen pas, als automaten schommelend op de maat der marschmelodie.
[27] Zitten gaan, zitten gaan.
--«Olé Mazzantini! olé Frascuelo! Cara Ancha!"[28] jubelde de jonge man
met zijn zakdoek wuivend. «Bravo," daverde het overal òm hem uit een
woest koor van kelen, onder het stampend geluid van stokken en klappen
in de handen. Met de golvingen van een echo steeg het en liep het van
hen weg naar de zonzijde, waar het druischend overging in een gewriemel
van schermende armen en wuivende doeken.
[28] Breedgezicht.
--«Asientarse, asientarse," galmde men overal.
Beneden stapten de toreros rechtdoor naar de presidentsloge, wiegelend
op een theaterachtigen pas, glimmend van gouden borduursels, klein
geworden als mooi opgepronkte poppen tusschen de muren en ringen der
Plaza. En in een oogenblik had de jonge man den stoet met kennersoogen
geschat, de kostumen ontleed en hij deed uitroepen van herkenning en
bewondering.
--«Es bonita, muy bonita,"[29] herhaalde hij telkens.
[29] 't Is goed, 't is zeer goed.
Aan het hoofd van den troep, wijd uit elkaâr, stapten de drie espadas.
Zij waren in groene, blauwe en paarse zijden mantels gewikkeld, die om
de lenden en over den rechterschouder heêngeslagen, in de linkerzijde
werden vastgehouden door de daar rustende hand. Een laag uitgesneden
vest kwam nog te zien van onder het van glinsterende tressen en
schouderbedekkingen rinkelend wambuisje, wijnrood bij Frascuelo, groen
bij Mazzantini, lila bij Cara Ancha. En de korte, strak gespannen broek
van dezelfde kleur als buis en vest, verdween bijna geheel onder het
breede galon, was vastgemaakt beneden de knie en liet de kuiten vrij
puilen uit fijne witte kousen, met lage als voor dansen gevormde
schoentjes aan de voeten. In het midden der uitsnede van het vest, over
het heldere witte hemd daalde uit den boord een lang rood dasje, smal
als een veterband en op het hoofd droegen ze een afgeplatten hoed van
zwart fluweel, met dotvormige ballen belegd op de zijstukken; terwijl
eindelijk achter uit de kruin van het hoofd het torerostaartje hun hing
te bungelen in den nek, met een dikke, zwarte knoedel boven aan de
inplanting.
Achter de _espadas_ volgde meer aaneengesloten de bij elk hunner
behoorende cuadrilla van vier _banderilleros_, wier uitmonstering geleek
aan die der eersten met een herhaalde wisseling van kleuren. Bij een
enkelen waren de metaalachtige oplegsels vervangen door borduursels
van dof zwart, die zich verdrongen op den roodbruinen ondergrond der
kleêren, terwijl bij een ander weêr de kleur der zijde was als blank
parelmoer of van een bleek rose, waarop de zilverdraden der belegsels
zich verloren in de verte, of licht pakten met de ijlheid van trillend
spinrag. Dan volgden de _picadores_ op witte paarden, straf in den
hoogleunigen zadel gezeten, mannen met ruwe, grofroode gezichten, een
breeden vilten hoed met pluimen op het gestaarde hoofd, den stormband
tegen de kin, den voet vast geplaatst in den houten bakvormigen
stijgbeugel. En hun stevige romp scheen het eng te hebben in het nauwe
torerobuis, terwijl de beenen van onder in ijzeren scheenbekleedingen
gestoken, er vormeloos uitzagen in de gele rijbroek, als opgestopte
pijpen. Daarachter kwamen de _chulos_, helpers der picadores in een
vuurrood baadje met blauwe broek, dan de knechten der Plaza, harkers en
spuiters in hard blauw met geel gestreept, eindelijk twee driespannen
van muilezels, kwistig met roodbepluimd tuig overladen, met wapperende
vlaggetjes, half geel, half rood, die uitwaaiden boven hun ruggen. En
aan de zijden reden de twee _alguacils_.
--«Magnifico, divinamente bonito"[30], zei nu ook de boer, wien het
genot in de oogen lag.
[30] Prachtig, goddelijk mooi.
De cuadrilla was nu in het midden van het perk genaderd, zijn kleuren
en volheid van goud uitstallend voor het staroogend publiek. Scherp en
kantig in de zon schreden ze voort, ordelijk, met deftigen ernst, met
pralende gezochtheid, met een rammelend vertoon van flonkernieuwe
theaterkostumen. De links wandelende der drie _matadors_[31] was
Frascuelo, een stevige gestalte waar men de krachtige spiervorming van
zag in de kuiten, met een norschen als in hout gehakten kop, wreed van
trekken, met iets lomps in zijne bewegingen. Nijdig plantte hij de
hielen telkens in het zand, onverschillig als een boer die het niet
prettig vindt te worden aangegaapt in een mooi pak en verlangt naar zijn
werk.
[31] Dooder.
De middelste was Mazzantini, een slanke jonge man met een glad rond
gezicht; zwierig droeg hij zijn mantel als iemand die zich graag goed
voordoet en er op rekent door vrouwen te worden bewonderd om zijn mooi
lichaam. Luchtig hield hij den pas, den lossen arm schommelend langs het
lijf en met een behaagziek, ijdel lachje om de lippen. De derde, Cara
Ancha, was een pafferige man met bol, breed gelaat, bleek, iemand die
aanleg heeft dik te worden van ledigzijn, een zinnelijke verschijning,
slim, onbeduidend en brutaal.
Toen de stoet gekomen was onder de presidentsloge in de langzaam
opkruipende schaduw, ontblootten allen het hoofd en verspreidden zich
haastig. De muildieren en alguacils holden weg, picadores zag men
draven langs de schutting, de lans in de lucht, gelijkend op groteske
soldaatjes, hun oude, voor den vilder bestemde paarden voortporrend met
de groote sporen; achter hen aan draafde de roode chulo, die zijn loop
vergezeld deed gaan van stokslagen op het achterdeel van het oude ros.
De espadas wierpen hun mantels voor zich uit tusschen het volk, wapenden
zich met oude capas, paarse en gele lappen, eenige banderilleros deden
eveneens, terwijl andere over de schutting wipten in de gang, met de
knechten der Plaza, bij agenten van politie en oude toreros, die met de
armen stonden te hangen over de schutting.
En opnieuw was er een stilte komen vallen boven de Plaza, een warme
stilte vol klemming en benauwdheid. Men zag de waaiers bloedrood,
angstig wiegelen in de zon, en programma's beven en blinken in de
ongeduldige, zenuwachtige handen. De venters van oranjes en water hadden
het roepen gestaakt, alles wachtte en staarde naar de deuren der Toril.
Plots, de lucht scheurend, schetterde het sein, de lange en de korte
toon die uitgalmden als een moordkreet. De deur der Toril sloeg open,
men zag een man zich verschansen achter de deur, hem die snel weêr
sluiten en een roodbruin beest, een harig gehoornd monster kwam
binnendonderen door de schutting, een machtige, hooggeschofte stier,
die al aanstormend den kop heen en weêr sloeg, met een links en rechts
bliksemen van het wit der oogen.
Onder de wilde vlagen van bravokreten, als versuft door het gloeiende
licht der Plaza, was het beest in het midden blijven staan, rillend
in al zijn spieren, met toornig stampen en schoppen der achterpooten,
stukken nat zand smijtend langs zijn flanken. Toen rekte hij den
rimpeligen nek, en zijn neusgaten zwollen onder den uitstroomenden adem,
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Proza - 04
  • Parts
  • Proza - 01
    Total number of words is 4350
    Total number of unique words is 1648
    32.7 of words are in the 2000 most common words
    45.6 of words are in the 5000 most common words
    53.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 02
    Total number of words is 4556
    Total number of unique words is 1466
    36.1 of words are in the 2000 most common words
    51.9 of words are in the 5000 most common words
    59.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 03
    Total number of words is 4525
    Total number of unique words is 1608
    32.3 of words are in the 2000 most common words
    46.3 of words are in the 5000 most common words
    54.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 04
    Total number of words is 4688
    Total number of unique words is 1390
    33.7 of words are in the 2000 most common words
    47.9 of words are in the 5000 most common words
    55.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 05
    Total number of words is 4567
    Total number of unique words is 1620
    32.1 of words are in the 2000 most common words
    46.0 of words are in the 5000 most common words
    55.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 06
    Total number of words is 4690
    Total number of unique words is 1582
    36.4 of words are in the 2000 most common words
    52.1 of words are in the 5000 most common words
    60.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 07
    Total number of words is 4764
    Total number of unique words is 1562
    38.4 of words are in the 2000 most common words
    51.9 of words are in the 5000 most common words
    58.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 08
    Total number of words is 4645
    Total number of unique words is 1533
    32.5 of words are in the 2000 most common words
    45.4 of words are in the 5000 most common words
    53.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 09
    Total number of words is 4786
    Total number of unique words is 1683
    35.0 of words are in the 2000 most common words
    49.5 of words are in the 5000 most common words
    57.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 10
    Total number of words is 4837
    Total number of unique words is 1606
    34.6 of words are in the 2000 most common words
    47.9 of words are in the 5000 most common words
    54.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 11
    Total number of words is 4880
    Total number of unique words is 1544
    38.2 of words are in the 2000 most common words
    51.8 of words are in the 5000 most common words
    58.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 12
    Total number of words is 4514
    Total number of unique words is 1638
    34.5 of words are in the 2000 most common words
    45.7 of words are in the 5000 most common words
    53.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 13
    Total number of words is 4515
    Total number of unique words is 1626
    32.7 of words are in the 2000 most common words
    45.3 of words are in the 5000 most common words
    52.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 14
    Total number of words is 4572
    Total number of unique words is 1720
    30.0 of words are in the 2000 most common words
    42.5 of words are in the 5000 most common words
    48.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Proza - 15
    Total number of words is 3953
    Total number of unique words is 1602
    31.8 of words are in the 2000 most common words
    42.3 of words are in the 5000 most common words
    48.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.