De komedianten - 17

Total number of words is 4462
Total number of unique words is 1217
45.7 of words are in the 2000 most common words
59.0 of words are in the 5000 most common words
65.5 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
waren zij in het gangetje. Krr....
--Je tuniek scheurt, zei Cecilianus.
--Kan mij wat schelen! meende Cecilius.
Het gangetje was zeker voor de keukenslaven.... Wip, waren zij op
het andere muurtje.... Wip, waren zij er af.
In het donker. In het dichte gras....
--Het park, geloof ik, zei Cecilius.
--Geloof ik ook, zei Cecilianus.
Beiden, poogden zij te ademen.
--Je kan hier nòg niet ademen, zei Cecilianus. Wat is het toch....?
--Ik zal het je zeggen, fluisterde Cecilianus. Het is de Keizer....
--Geloof je?
--Ja....
--Ik geloof het ook: het is de Keizer....
--Die is daàr: in het Palatium.
--Het is altijd toe....
--En donker....
Zij liepen den muur van de kleine villa om. Herkenden toen den weg,
tusschen de ilexen en tamarisken. Vonden het nu wel een avontuur. Zoo
beiden, alleen, in de parken van den Palatinus!
--Verbeeldt je, als we in eens den Keizer....
--Tegen kwamen??
Zij rilden tegen elkaâr, blij om hun vrees, die de verveling verjoeg.
--Laten wij eens gaan....?
--Ja, juist....
Zij wisten waarheen, zonder het elkaâr te zeggen. Naar de poort van
het Septizonium.
Zij gingen. Als ze nu maar niemand tegen kwamen....? Waarachtig,
stappen! Wie kwam daar....! Ze wilden zich verstoppen.
--Wie verstoppen zich daar? riep een stem bekend.
--Martialis!! riepen zij beiden.
--Bèngels, die jullie zijn! Wat doe je hier??
Zij zeiden het hem. En dat ze stikten. Zich zoo gruwelijk
verveelden....
--Pas op, waarschuwde Martialis. Als je hier doet, wat je niet
màg.... Wip maar weêr gauw de muurtjes over.... Kwâjongens, die jullie
toch zijn....
--We moèten de Prætorianen spreken, zei Cecilius.
--Om te zeggen van den dominus.... Dat hij ons morgen avond daàr
vindt. Bij hun wacht.
--Weest maar voorzichtig, bengels.... Valete.
--Vale, Martialis.
Martialis haastte zich, ontboden. De jongens daalden het park af.
Zij kwamen aan de poort, nog niet gesloten. Buiten zaten de
Prætorianen, op hun bank. Er waren er bij, die zij kenden: er was de
decanus van den eersten keer....
--Nacht, decanus....
--Zoo, komen jullie toch eens een kroes wijn meê drinken?
Heu, wat zien ze er mooi uit!
--Mag ik een stuk brood? vroeg Cecilianus, die op een tafel een
soldatenbrood zag.
--Prætorianenbrood? vroeg een der soldaten.
--Hè ja!
--Hè ja!
En zij zetten zich schrijlings, in hun malve tunieken, over de
bank. Het roode lampje-licht speelde in hun gouden rozen, aan de
slapen. Zij knabbelden hartelijk in een homp soldatenbrood en dronken
den wat zuren wijn. Zij vonden dien heerlijk. Zij dobbelden meê,
hadden wel een paar denariï op zak....
--Je hoeft als je verliest niet te betalen, zei de decanus.
En ze vroegen of ze iederen avond even mochten komen....
En of de decanus den dominus woû waarschuwen....
.... Bij Nilus of in het huis van den voller.... Dat hij ze hier
iederen avond zoû kunnen zien.... De wacht was niet altijd de
zelfde? Nou ja.... ze kenden nu bijna àl de Prætorianen van de
lijfwacht.... Het mocht wel, hè?
Zoû de decanus het doen....??
De decanus zoû het doen.
--Maar, ventjes, zoodra we stappen hooren.... door het park, of buiten
op straat.... als de bliksem in het wachthuis, begrijp je.... En morgen
niet met gouden rozen op jullie koppetjes.... Oppassen.... want van
nacht wachten we niet minder dan de Keizerin af, die is er met Fabulla
en Domitilla van door....
--Naar de Christenen maar, zei Cecilianus.


XIII.

De dominus hoorde er van door den decanus, die boodschap zond. En
hij kwam meestal 's avonds laat even aan de Prætorianenwacht bij
de Septizonische poort, en hij zag dan even de tweelingen. Hij
hoorde hunne klachten. Noù, het was me een leven daar in het huis
van.... van die edele Crispina! Nu ja, ze sliepen onder dekens van
bombyx en hun kamer was bijna even zoo mooi als hun exostra-kamer in de
Bacchides! Zij baadden zich in een bad van porfier en zij aten allerlei
fijne dingen. Goden nog toe, hoe zij smachtten naar de kooltjes
van Nilus! Ze liepen den geheelen dag in lange, kleurige tunieken
en zij hadden niets te doen dan eens wat te zingen, te fluitspelen,
te dansen. De Keizerin kwam bijna iederen avond naar hen kijken met
Domitilla. Fabulla hadden zij eens weten te vragen of zij nog dacht
over het tooneel en verbeeldt je, Fabulla had gezegd, dat het tooneel
zòndig was, ja, zòndig, en dat ze Christin was geworden! De beide
achterneven van den Keizer, die de edele Quintilianus had opgevoed,
waren ook Christen geworden: dat scheen in de lucht te hangen, sedert
die heilige man van de Christenen uit de kokende olie ongedeerd was
gestapt. Ook de Keizerin ging naar de Christenen hooren. Omdat ze zich
zoo verveelde op het Palatium. Noù, zullie verveelden zich ook. Er
was niet te àdemen op den Palatinus. Er hing zoo iets angstigs, zoo
iets dreigends: dat gaf ze een rilling. 's Nachts werden ze wakker en
luisterden uit.... Dat kwam omdat het stil moest zijn in de parken,
zeiden dan de Prætorianen, en omdat de Keizer ziek was. Maar de
Keizer was wel goed voor de Prætorianen, zeiden ook de soldaten,
en zij hielden van hem. En de jongens zeiden, dat de gladiatoren
ook geen kwaad van den Keizer hooren konden, maar dat het toch niet
vroolijk was.... Zij verlangden weg te komen; nou ja, driehonderd
sestertiën per dag.... Daar deden ze het ook om. Iederen dag, die
er voorbij was, was driehonderd sestertiën waard. Maar ze verveelden
zich gruwelijk, net als de Keizerin, en de Christenen, die hadden ze
al gezien in de taveerne van Nilus. Zulke trieste smoelen, zoo nooit
eens vroolijk. Hè, hoe ze verlangden er eens van door te gaan. Maar
ze dorsten niet: ze dorsten alleen dit uurtje, wip over het eene,
wip over het andere muurtje en dan zich wat uit rekken, hè-è! bij de
Prætorianen, die hen allen kenden. Nou ja, anders was alles in orde
en de dominus vertrok en de twee bengels bleven nog wat dobbelen en
drinken met de soldaten en slopen dan naar huis, wip over het eene,
wip over het andere muurtje....
Maar op een avond, einde van Mei, vond de dominus bij de
Prætorianenwacht Cecilianus alleen. De jongen zat zacht snikkende op de
bank, met druipende oogen en de Prætorianen poogden hem te troosten:
de decanus drukte hem tegen zich aan en zei, dat het niet zoû erg
zou zijn....
--Wat is er? vroeg de dominus, ontsteld.
Cecilianus snikte en kon bijna niet spreken. En toen zei de decanus
het.
--Het schijnt, dominus, zei de decanus; dat Cecilius van daag bij
den Keizer ontboden is. Nou, dat is toch zoo erg niet.... De Keizer
is niet altijd kwaad. Hij zal Cecilius hebben willen zien dansen of
hooren fluit spelen....
--Hij is nog niet terug gekomen, snikte Cecilianus. Hij is al den
heelen dag op het Palatium.... Nu is het er al lang donker en alles
is toe. Hij komt van avond niet terug.... De edele Crispina was
ook ongerust....
--Cecilius! stamelde doodsbleek de dominus. Cecilius bij den
Keizer! Hoe is dat gebeurd?!
--Het is die edele Crispinus, zei snikkend Cecilianus, terwijl de
soldaten meêlijdend den jongen omringden. We waren samen 's morgens
in ons kamertje--het was zoò vervelend en je weet nooit wat te
doen--en toen kwam Crispinus, en die zei, dat Cecilius meê met hem
moest. Waarheen, vroeg ik. Naar den Keizer, zei Crispinus. Crispina
kwam ook en die was heel boos.... Maar Crispinus beval Cecilius meê
te komen. Ik vroeg, of ik dan met mijn broêrtje meê mocht.... Maar
Crispinus zei van neen, en dat ik misschien een anderen keer mocht
komen. Hij noemde ons de Tarbotjes.
--Nou, dat deed die maar voor de grap, troostten de Prætorianen.
--Neen, zei Cecilianus, schuddend het hoofd. Dat deed die niet voor
de grap. Ik heb hem wel in de gaten. Het is een gemeene schurk,
die edele Crispinus.
--Sttt! zeiden de Prætorianen. Dat mag je hier zoo niet zeggen....
--En ik zeg het toch, zei Cecilianus, steeds snikkend. Het is een
gemeene schurk. Die edele Crispinus is een gemeene schurk. Wat
hoefde die mijn broêrtje meê te nemen.... Had die mij dan ook maar
meê genomen.... Maar hij zei: eén Tarbotje was genoeg....
De Prætorianen poogden te lachen.
--Jullie moeten niet lachen, zei Cecilianus, boos, de vuisten
gebald. Mijn broêrtje is zeker nu dood....!
En hij snikte het uit, terwijl de decanus hem troostte.
--Neen, neen, zeiden de soldaten.
--Decanus, zeide de dominus bleek; ik moet oogenblikkelijk de edele
Crispina spreken.
--Dominus, zei de decanus. Dat gaat niet. Het is veel te laat. Kom
morgen vroeg; dan kan mijn plaatsvervanger je aankondigen. We weten
allemaal wie je bent. En hier, Decius, zal Cecilianus terug brengen
naar Crispina's huis, bij het muurtje, waarover de jongens gewoon
zijn te wippen....
Den volgenden morgen, vroeg, kwam de dominus terug. De verwisselde
wacht wist van het geval. Een Prætoriaan ging met den dominus meê,
om hem aan te kondigen.
Crispina ontving hem in het atrium.
--Domina, zeide de dominus. Ik heb gehoord....
--Hoe weet je? vroeg Crispina bleek.
--Dat doet er niet toe, zei de dominus. Ik weet. Ik weet, dat Cecilius
bij den Keizer is. En ik herinner u aan ons contract.
Crispinus verscheen uit zijn kamer, ongekleed, de haren verward.
--Welk contract? vroeg hij.
--Dat kan de edele Crispina u zeggen, edele Crispinus. Het contract,
tusschen haar en mij gesloten, waarbij zij zich verbindt mij
tweehonderd-vijftigduizend sestertiën schadeloosstelling te geven,
zoo er eenig nadeel mij wordt berokkend in de persoon van eèn der
beide jongens.
--Wàt!? riep Crispinus razend uit. Is dat waàr? Toon dat contract!
--De edele Crispina kan u het hare toonen; het mijne berust op
veilige plaats.
--Toon dat contract! raasde Crispinus tot zijn zuster. Ben jij gek
geweest?! Heb jij om die bastaards van je bij je te hebben, zoo een
contract geteekend?!
--Ja! bekende zij, rillend van angst.
--Ben jij krankzinnig geslagen!! raasde hij en greep haar ruw de
polsen. Toon dat contract! Toòn dat contract!
--Het is, als Lavinius het zegt.... Als Cecilius iets overkomt, moet
ik honderd-vijf-en-twintig-duizend sestertiën aan den dominus betalen.
--Tweehonderd-vijftigduizend, domina, zei de dominus koel.
--Schadevergoeding voor beiden, vroeg Crispina: zoû toch
tweehonderd-vijftigduizend sestertiën zijn?
--Lees uw contract nog eens over, zei de dominus. Er staat duidelijk
in: in geval er eenig nadeel berokkend wordt in de persoon van éen der
aan de edele Crispina verhuurde komedianten, Cecilius en Cecilianus,
wordt hun dominus toe gezegd een schadevergoeding van tweehonderd....
--Toòn dat contract! raasde Crispinus.
--Trebellius heeft het gelezen! riep Crispina.
--En Labienus Posthumus, zei de dominus.
--Toòn dat contract! raasde Crispinus.
Crispina liep het huis binnen: zij kwam terug met het contract:
Crispinus rukte het haar uit de handen, las het....
--Het staàt er! raasde hij. Jij, jij bent gèk, jij
komediantemeid.... Hoe heb je dat dùrven teekenen! Dominus, ik
verscheur dat contract! Ik blijf de voogd over mijn zuster: zij kan
niets doen zonder mij....
--Verscheur het, edele Crispinus, zei de dominus. Verscheur het. Ik
heb het mijne. Ik heb aanzienlijke patronen: de prætor, de ædilen,
de edele Verginius Rufus, de edele Plinius, de edele Frontinus: ik heb
hun allen gevraagd hun cliënt te zijn: zij hebben toe gestemd. Ik ben
een vrij man, edele Crispinus: verscheur het contract en Rome zal van
een proces hooren, dat onder zijn belangrijkste tellen zal. Ik deins
voor niets terug. Ik ben misschien onvoorzichtig geweest de tweelingen
hier op den Palatinus te verhuren; het geld heeft mij verleid, maar
zoo werkelijk iets aan Cecilius geschiedt, dat mij nadeel berokkent,
offer ik àl mijn geld, dat ik op verschillende plaatsen in het
Romeinsche Rijk heb geborgen, òp om tot mijn doel te geraken.
--En als die gelden verbeùrd worden verklaard??
De dominus slaakte een minachtenden grinnik.
--Zoò gemakkelijk gaat dat niet door een gunsteling in ongenade. Er
is nog recht in Rome, edele Crispinus. Bedenk, ik heb de màchtigste
bescherming en zoò de Keizer zich vergrepen heeft aan Cecilius en het
kind heeft vermoord, zal hij, al ware het alleen om de zaak te sussen,
dit contract handhaven. Weét wel: er waait een nieuwe wind door Rome
heen. Pas òp!!
En de dominus, den vinger gestrekt, bliksemende oogen, dreigde met
autoritairen vinger, zoo als hij dreigde een van zijn grex, den
Egyptischen gunsteling-in-ongenade.
Crispinus hoorde bevende toe. Zijn oogen loenschten, hij sidderde. Hij
geloofde aan zijn noodlot: voorbij was elke goedgunstigheid van
het Lot. Wat hij deed, gewerd niet in zijn voordeel. Hij vouwde het
contract langzaam op.
--De Keizer heeft den knaap niet vermoord, zei hij alleen. De Keizer
is ziek en de jongen verstrooit hem. Hij moet voor hem dansen; dat
is alles....
--Wanneer komt Cecilius terug? smeekte Crispina.
--Dat weet ik niet, zei Crispinus somber. Ik dacht, dat hij gisteren
avond al terug zoû komen. De Keizer heeft zijn plotse grillen. Toen
ik hem sprak van de jongens, herinnerde hij zich die gezien te
hebben, in het Theater van Pompeïus. Ik vroeg of hij de jongens
wilde zien dansen. "Ja", zeide hij: "de eene. De oudste. Later de
andere...." Keizerlijke gunst, dominus, is niet te verwerpen, ook
niet voor een komediant....
Zij zagen elkander met woedende oogen aan.
--Domina, zeide de dominus; ik wensch Cecilianus te zien.
Zijn toon was hoog, als van een meester.
--Kom meê, zeide Crispina.
Zij geleidde hem de smalle gang door langs den rooden fresco-wand. Zij
opende hem de deur van het sierlijke kamertje.
--Cecilianus, zeide zij zacht; hier is de dominus.
De jongen lag op bed. Hij was niet opgestaan. Hij was bleek, met
blauwe kringen de oogen omcirkeld. Hij lag in de weeke weelde van
zijn sierlijk bed en kreunde heel zacht.
--Wat is er, kind? vroeg de dominus.
De jongen bewoog niet....
--Ben je ziek?
--Ben je ziek, mijn jongen? vroeg Crispina.
Cecilianus kreunde.
--Wat is er, mijn ventje? vroeg teeder de dominus.
--Ik ben ziek.... kreunde de knaap.
--Sta je niet op?
--Ik kan niet....
--Wat heb je?
--Ik weet niet.
--Sta dan op....
--Neen....
--Je broêrtje komt gauw terug....
De knaap zweég. Crispina bracht hem ooft en gebak. Hij weerde af
en weende....
--Wat zoû je dan willen? vroeg zij.
--Mijn broêrtje.... kreunde hij.
--Hij komt gauw terug, verzekerde de dominus. Maar je moet niet ziek
worden. Als je niet ziek wordt en Cecilius is terug, dan kom je weêr
bij ons, achter de Suburra....
--Cecilianus, zei Crispina. Cecilius komt gauw terug. Maar je moet
niet ziek worden. Zeg mij, wat wil je, wat kàn ik je geven....
--Mijn broêrtje.... kreunde de knaap.
En hij lag bewegingloos. Hij sloot de oogen. Het was als stierf
hij Hij lag als een witte bloem, die verwelkte. Een lichte rilling,
als een koorts, liep hem telkens en telkens over.
--Het is hier kil, zei de dominus. Laten wij hem meer naar de zon
toe leggen.
De zon scheen schuin in het atrium. De dominus wilde het bed met den
zieken knaap naar de zon toe schuiven....
--Neen, kreunde Cecilius....
--Waarom niet? vroeg Crispina.
--Hier blijven.... kreunde de zieke knaap. Naast het andere bed....
En zij zagen nu beiden eerst, dat hij zijn broeders kussen stijf in
de armen hield omvat....


XIV.

Toen Cecilius de oogen op sloeg, des morgens vroeg, bevond hij zich
in een klein, sierlijk kamertje, dat met éen raam tusschen pilasters
neêr zag op het Forum, in de diepte liggende als een van menigte
krioelende vallei van marmer: de tempels, de eerebogen en -zuilen,
de bazilieken, de beelden, alles drong dicht op elkaâr en tusschen
alles door, als groote, bonte mieren, krioelde de menigte. De zon
schuinde even het kamertje binnen en voor Cecilius, die lag op zijn
laag bed, stond Earinus.
Earinus was de jonge gunsteling van den Keizer, nauwlijks enkele
maanden ouder dan Cecilius. Hij was geboortig uit een patricische gens:
hij was een zeer schoone knaap met kort bruin krulhaar en diep blauwe
oogen; hij was gekleed in een licht blauwe, zijden, korte tuniek en
er flonkerden saffieren in zijn haarband, aan zijn vingers, aan zijn
gordel en schoengespen.
--Vergeef mij, edele Earinus! zei Cecilius en stond op.
--Sliep je nog? vroeg de jonge patriciër.
--Ja....
--Was je moê....?
--Een beetje.... Ik heb gisteren laát en lang voor den Keizer
gedanst....
--Parthenius, de opperste der cubicularii, heeft mij gezegd je op te
gaan zoeken, Cecilius. Ik heb je niet wakker willen maken.
--De zon heeft mij gewekt, heer....
--Voor van avond zal de Keizer je vermoedelijk niet ontbieden. Wij
zullen van daag dan zamen zijn....
--Ja, heer....
--Zeg maar Earinus.... Je ziet bleek, Cecilius. Heb je niet goed
geslapen....
--Ik heb gedroomd, zei Cecilius, zich de oogen wrijvende. Van mijn
broêrtje. En dat hij ziek was. We kunnen niet zoo lang buiten elkaâr,
heer....
--Zeg Earinus.
--Ik durf niet, heer. Gij zijt een voorname jongeling en ik ben maar
een komediantje.
--De zoon van Crispina? glimlachte Earinus.
Cecilius keek verlegen....
--Ik weet niet....
--Het doet er niet toe, zei Earinus. Ik wil je vriend zijn, den tijd,
dat je in het Palatium bent. Ik ben ook soms eenzaam. Wat heb je mooie,
lange, blonde haren, Cecilius.
--Neen, lieve Earinus, gij zijt moòi, met dat korte bruine haar.
--Ik heb mijn haren juist af laten knippen: ik had juist den leeftijd
bereikt, dat het voegzaam was....
--En wien hebt gij ze geofferd, Earinus?
--Den god Aesculapius, te Pergamos, in een gouden doos. En weet je,
Cecilius, Martialis heeft er een epigram op gemaakt.
Cecilius lachte: hij waschte zich en kleedde zich en er kwam een slaaf,
die hem hielp met zijn lange, goudglanzende histrio-tuniek, met de
lange linten zijner vergulde schoenen, met den vergulden rozenkrans
om zijn lange, blonde haar.
--Martialis maakt maar op iedereen en alles epigrammen, zei Cecilius.
--Op jou ook.
--En op mijn broêrtje.... Maar ik mòet mijn haar lang blijven dragen,
Earinus, omdat ik een komediant ben: Gymnaziums tonstrix zoû me anders
niet kunnen kappen.
--Wat was je mooi, Cecilius, in de "Bacchides!" Wat zag je er mooi
uit en wat speelde je goed!!
--Maar mijn broêrtje oòk, Earinus....
--Ja, Cecilianus ook.... Hoor eens, Cecilius. Ik heb gehoord, dat
hij ziek was.
--Zoo als ik droomde.... Zoo als ik het iedere nacht droom.
--Hoeveel nachten al....
--De vijf nachten, dat ik hier ben....
--Ik heb bedacht, dat het goed zoû zijn hem te gaan zeggen, dat je
het goed maakt. Je maakt het immers goed?
--Ja, Earinus.... Ik ben sterker dan mijn broêrtje.... Ik zàl niet
ziek worden.... Al ben ik wat moê.... Want gisteren nacht heb ik zoo
làng voor den Keizer moeten dansen....
--Het is toch wel een groote eer, zei Earinus; en het zal groot
voordeel voor je zijn. En je hebt hier toch alles: dit mooie kamertje,
die mooie kleêren; een slaaf, die je bedient.... Kijk eens, hoe
vroolijk, dat uitzicht over het Forum....
--Ja, Earinus, maar ik ben zoo gewoon vrij te zijn en met mijn
broêrtje samen.... Wij zijn wel komedianten en slaven maar wij zijn
toch vrij. Ik ben hier gevangen....
--Je mag het Palatium niet uit?
--Neen, Earinus.
--Ik zal van daag je groeten aan Cecilianus over brengen. Ik mag wèl
door de parken gaan. Kom nu meê.
Earinus strekte de hand uit. Hij glimlachte. Hij was schoon als een
jonge Eros, maar er lag een onzegbare weemoed in zijn glimlach.
--Earinus, zei Cecilius. Je bent mooi als de Eros, die van Praxiteles,
dien we gezien hebben in Hellas, en je glimlacht nèt zoo weemoedig
als hij....
--Ik glimlach niet weemoedig, weerde Earinus af. Kom meê.
De knapen gingen samen het kamertje uit. Zij kwamen in een lange
galerij, waarop de cellen der bevoorrechte slaven uit kwamen. De
galerij eindigde in een portiek, die over het Huis van Vesta heen zag
en die zuilde boven de paleiskazerne der Prætorianen: zij, die niet
van dienst waren, dobbelden er, schrijlings gezeten over de banken.
--Wij, fluisterde Cecilius ondeugend; mijn broêrtje en ik, hebben
oòk wel eens met ze gedobbeld en gedronken....
--Waar....?
--Bij de Septizonische poort....
--Ik nooit....
--Neen, maar gij, Earinus, zijt ook een patriciër....
Earinus had een minachtend lachje. De knapen wandelden voort langs
een tweede galerij, van waar trappenvluchten, die geleidden naar de
area palatina: het groote paleisplein....
--Ja, zei Cecilius en wees naar beneden; daár werden we gedrongen door
het volk, dat schold ons uit--het was juist salutatio bij den Keizer
geweest en ik was met mijn broêrtje en toen beschermde Martialis ons
en we stegen in den draagstoel van den edelen Plinius....
En hij zei het als ware het eene herinnering, die lang, lang geleden
was....
--Kom, zei Earinus; geef mij een arm; ik zal je het heele Paleis
laten zien....
Cecilius, schuchter, nam Earinus' arm. Zij daalden de trappen
af. Overal aan de trappen, boven, beneden, aan de poorten bij in- en
uitgang, stonden de Prætorianen. Het was als eene verlatene wijdte van
marmermozaïek, met het goud, flitsende aan de Corinthische kapiteelen
en architraven, aan de Zegegodinnen op zuilen van porfier, aan de
gele en roode en blanke paleismuren van verschillende edele steen
en geheel dit wijde plein gloeide verlaten in de stralende zon, met
alleen hier, daar, overal de Prætorianen, wier helmen en schilden en
speren terug schoten de felle glansen. De Keizer was altijd ziek en
zijn ziekte was als een vervolgingswaanzin; onzichtbaar in zijn paleis,
ontving hij niemand meer, hadden de begroetingen en audiëntie's niet
meer plaats. Niets scheen om te gaan in het paleis, niemand scheen te
worden verwacht en alle de Prætorianen, van alle poorten en trappen
af, zagen naar de beide knapen, die, arm in arm, het plein overliepen.
Want zij kenden allen Earinus en nu ook Cecilius, lieten hen overal
door gaan en groetten met den speer Earinus of knipoogden tegen
Cecilius. De drie monumentale poorten van het paleis waren gesloten
onder de immens hooge portiek, maar Earinus voerde Cecilius naar een
zijpoortje links en ging met hem tusschen de Prætorianen door....
--Overal staan de wachten?
--Ja, zei Earinus; overal. Maar je ziet, ik mag door. En jij ook,
met mij.
En toch mag ik al die trappen, naar het Forum, niet af.
--Neen.
--En de parken niet in....
--Neen....
De knapen waren nu binnen het Flavische Paleis. En Cecilius, aan
Earinus' zijde, zag de nooit elders geziene Bazilieken der Keizerlijke
Rechtspleging. Hij dempte zijn stem. Het waren als onmetelijkheden
van marmer van Numidië en Caristos: wouden van zuilen, en overal,
als het scheen in de verte, bij alle poorten, stonden de Prætorianen.
--Wat is het pràchtig, fluisterde Cecilius. En leêg. En zoo
drukkend. Je kan niet ademen, zoû Cecilianus zeggen. Maar het is
jammer, dat hij het niet ziet. Want het is mooier dan wat ook in
Alexandrië.
--Kijk, wees Earinus, toen zij de Bazilieken waren door gegaan; dit
is het Triclinium, de groote Eetzaal, die Martialis genoemd heeft
Coenatio Iovis: de Eetzaal van Jupiter....
--Oh! bewonderde Cecilius en stond stil, op den drempel, tusschen de
vier Prætorianen, die er hielden de wacht.
Leêg breidde de onafzienbare zaal zich onder zijn reuzigen dom. Bij
iederen pas van de langzaam voort tredende knapen verwisselde het
verschiet tusschen de tallooze, tallooze zuilen.... Ter zijde van den
nisvormigen troon, waarop bij feestmaal de Keizer aan lag met zijne
gunstelingen, bloeiden twee ronde nymfæa van lotus, myrt, oleander
om de waterstralen heen, die de marmeren dolfijnen bliezen.
--Oh! herhaalde Cecilius. Het is nèt zoo groot als het Theater van
Pompeïus!
--Ik geloof nièt, meende Earinus, glimlachend.
--Ik geloof het ook niet, herhaalde Cecilius, blij te kunnen herhalen:
hij was zoo gewènd, dat hij of Cecilianus elkanders woorden herhaalden.
--Maar Martialis heeft wel gezegd.... zei Earinus.
--Ja, in een van zijn Epigrammen....
--Dat hij aan een uitnoodiging van den Keizer....
--Ja, van den Keizer, den voorkeur geven zoû....
--Boven een uitnoodiging van Jupiter....
--In den Olympus!
O, wat vond Cecilius Earinus een lieven vriend! Want het was bijna
net of hij met zijn broêrtje het paleis zag! Maar Earinus was toch
zijn broêrtje niet.... En zijn broêrtje was ziek. Hij, hij wìlde niet
ziek worden....
--Laat ons hier zitten, zei Earinus.
Zij zetten zich in een der nymfæa, tusschen de rozen, op den rand
van het vasculum.
--Ja, droomde Earinus luid-op. Ik heb hier de prachtigste feesten
gezien. Nog een jaar geleden.... Dan sprenkelde er geur van boven
en vielen de rozen uit de zoldering, die open draaide.... Nu is dat
alles voorbij....
--Ontbiedt de Keizer je dikwijls, Earinus?
--Neen. Nooit meer. Hij weet niet meer, geloof ik, dat ik besta. Ik
ga wel meê in zijn gevolg, maar hij ziet niet meer naar mij om. En
ik kan toch ook niet weg uit het Palatium. Ik mag niet weg. En het
is beter, dat ik blijf, want mijn ouders zijn arm....
En Earinus werd heel weemoedig, maar hij wilde het niet laten
blijken. Toen het heet in het nymfæum werd van de hooger rijzende
zon, bracht Earinus Cecilius naar zijn eigen vertrek, waar hij met
hem zoû middagmalen.
--Earinus, zei Cecilius; wat ben je lief voor een armen komediant
als ik, die zijn broêrtje niet bij zich heeft....
Earinus glimlachte maar en hij noodde Cecilius te liggen. Het was
een klein, rond pavillioen met geheel zwart marmeren zuiltjes en
fijne fresco op rooden wand. Er was een sigma, een aanligbed in den
vorm van een S, voor twee genoten. Slaven brachten twee tafeltjes,
die zij zetten in de kronkels van de S....
Er waren bloemen en vruchten en lichte, topaaskleurige wijn.
--Als Cecilianus er maar bij was, zei Cecilius.
En zij aten, de jonge patriciër en het komediantje. Zij bleven toen
alleen en Cecilius, moê, viel in slaap. Hij lag, als getroost, maar
toch kwijnend, in de kussens en sliep door.
Earinus, over hem, had uit een bronzen koker een boekrol genomen
en las....
Het was of Cecilius niet wakker werd. Earinus zag, nu en dan, naar
hem op. Hij sliep voort. De middag sleepte voorbij.... Eindelijk werd
Cecilius wakker....
--Ik heb gedroomd, zei hij dadelijk.
Zijn slaap scheen hem niet uit te doen rusten. Hij zag moê, bleek,
hing in Earinus' arm, gleed aan zijn voeten, legde zijn hoofd op
Earinus' knie en schreide, stil en geluideloos....
Het duisterde. Een slaaf kondde zich buiten met een bronzen klop op
de deur aan.
Hij verscheen.
--Edele Earinus, zeide hij. Parthenius zendt mij.... De Keizer
ontbiedt Cecilius.
--Hij gehoorzaamt, zei Earinus.
De slaaf vertrok.
--Cecilius, zei Earinus. Heb je gehoord? De Keizer ontbiedt je....
--Ja, zei Cecilius flauw.
Hij stond op.
--Ik breng je, zei Earinus.
En hij ging met het komediantje het paleis door. Overal, door de
eindelooze gangen, hallen, zalen, portieken duisterde het in schaduw
gestapeld verschiet met slechts de glimglansen over de helmen en
speren der wacht hebbende Prætorianen. Het was als een verlaten
spookpaleis, reusachtig wijd, voor een vorst, die er niet was en toch
overal bewaakt werd. Plotseling, in een vestibulum, zagen de knapen
vrouwen, die fluisterden. Het was de Keizerin en het waren Domitilla,
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - De komedianten - 18
  • Parts
  • De komedianten - 01
    Total number of words is 4367
    Total number of unique words is 1514
    37.1 of words are in the 2000 most common words
    49.7 of words are in the 5000 most common words
    56.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 02
    Total number of words is 4435
    Total number of unique words is 1476
    36.1 of words are in the 2000 most common words
    49.9 of words are in the 5000 most common words
    56.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 03
    Total number of words is 4439
    Total number of unique words is 1531
    37.3 of words are in the 2000 most common words
    49.4 of words are in the 5000 most common words
    56.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 04
    Total number of words is 4116
    Total number of unique words is 1396
    38.9 of words are in the 2000 most common words
    50.4 of words are in the 5000 most common words
    58.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 05
    Total number of words is 4400
    Total number of unique words is 1579
    39.9 of words are in the 2000 most common words
    51.7 of words are in the 5000 most common words
    58.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 06
    Total number of words is 4218
    Total number of unique words is 1430
    39.9 of words are in the 2000 most common words
    52.1 of words are in the 5000 most common words
    59.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 07
    Total number of words is 4240
    Total number of unique words is 1341
    36.8 of words are in the 2000 most common words
    49.5 of words are in the 5000 most common words
    55.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 08
    Total number of words is 4159
    Total number of unique words is 1346
    38.0 of words are in the 2000 most common words
    50.0 of words are in the 5000 most common words
    56.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 09
    Total number of words is 4308
    Total number of unique words is 1441
    38.7 of words are in the 2000 most common words
    51.7 of words are in the 5000 most common words
    58.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 10
    Total number of words is 4195
    Total number of unique words is 1459
    36.4 of words are in the 2000 most common words
    50.4 of words are in the 5000 most common words
    57.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 11
    Total number of words is 4329
    Total number of unique words is 1459
    37.5 of words are in the 2000 most common words
    50.5 of words are in the 5000 most common words
    56.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 12
    Total number of words is 4240
    Total number of unique words is 1456
    36.4 of words are in the 2000 most common words
    49.4 of words are in the 5000 most common words
    55.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 13
    Total number of words is 4341
    Total number of unique words is 1462
    35.3 of words are in the 2000 most common words
    50.3 of words are in the 5000 most common words
    57.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 14
    Total number of words is 4280
    Total number of unique words is 1270
    40.2 of words are in the 2000 most common words
    51.8 of words are in the 5000 most common words
    58.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 15
    Total number of words is 4394
    Total number of unique words is 1248
    43.6 of words are in the 2000 most common words
    56.5 of words are in the 5000 most common words
    63.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 16
    Total number of words is 4433
    Total number of unique words is 1288
    43.9 of words are in the 2000 most common words
    56.3 of words are in the 5000 most common words
    62.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 17
    Total number of words is 4462
    Total number of unique words is 1217
    45.7 of words are in the 2000 most common words
    59.0 of words are in the 5000 most common words
    65.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 18
    Total number of words is 4554
    Total number of unique words is 1241
    46.5 of words are in the 2000 most common words
    59.8 of words are in the 5000 most common words
    66.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 19
    Total number of words is 4433
    Total number of unique words is 1424
    42.0 of words are in the 2000 most common words
    56.5 of words are in the 5000 most common words
    64.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 20
    Total number of words is 4432
    Total number of unique words is 1289
    43.1 of words are in the 2000 most common words
    56.8 of words are in the 5000 most common words
    62.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 21
    Total number of words is 4025
    Total number of unique words is 1447
    34.0 of words are in the 2000 most common words
    45.9 of words are in the 5000 most common words
    51.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.