De komedianten - 06

Total number of words is 4218
Total number of unique words is 1430
39.9 of words are in the 2000 most common words
52.1 of words are in the 5000 most common words
59.5 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
--Dus toch weêr klassieke komedie, bij de Scenische Spelen? vroeg
Juvenalis. Wij waren haar bijna vergeten....
--De mimus-spelen hebben haar verdrongen, bracht de jonge Suetonius
bescheiden in het midden; maar eigenlijk duikt tusschen den mimus de
klassieke komedie toch altijd weêr op.
Quintilianus haalde de schouders op.
--Zij is nooit oorspronkelijk geweest bij ons. Plautus is levendig,
vroolijk, luchtig maar zonder diepere wijsheid en schrijft altijd naar
Grieksch model. Terentius, zóo kuisch, dat zijn hetæren als matronen
zijn, is nòg Griekscher, hing nog inniger zijn modellen aan en stierf,
niet waar, van smart, toen hij in een schipbreuk al die Grieksche
stukken verloor, die hij wilde navolgen....
De beide jongens hoorden aandachtig toe....
--Ik dacht, fluisterde Cecilianus tot Cecilius; dat het juist goèd
was van Plautus en Terentius, dat ze de Grieken na deden.... Moet je
oorspronkelijk zijn??
--Sst! legde Cecilius het zwijgen op; hoû jij toch je snater
dicht.... Hoor nou eens wat die geleerde heeren zeggen! Het zijn de
geleerdste, die er in Rome zijn, en die allemaal bij elkaâr: dàt heb
ik al dadelijk in de gaten....
--In alle geval, zei Tacitus; zal het belangwekkend zijn eens hunne
opvoeringen bij te wonen.... En welk stuk zullen zij vertoonen?
--Wat vertoonen jullie? riep Martialis naar de knapen.
--Ik denk, heer, de Bacchides, zei Cecilius.
--Ja heer, beaâmde Cecilianus: de Bacchides, zéker. Dat is zoo een
aardig stuk voor òns; wij spelen dan de twee Bacchides....
--Je zièt ze, zei Martialis; in rollen van mooie, lichte meisjes....
--Terwijl, ging opgewonden Cecilianus voort; de "paraziet" volstrekt
de Menæchmi wil spelen, omdat hij daar een mooiere rol in heeft. En
de senex wil dat uit nijdigheid ook. Maar de dominus....
--Hoû je toch kalm, bedaarde hem Cecilius. Jij mag niet zoo veel
praten, als die heeren niets vragen.
--Laat hem praten, bemoedigde Verginius Rufus met zijn beminnelijke
hoogheid van voornamen grijsaard.
En Cecilianus, nooit verlegen, vertelde hartstochtelijk door. Ja,
het waren altijd die senex en die "paraziet", die geen stukken wilden
spelen als zij niet hoofdrollen er in hadden en ze hadden toch niet
zoo een opvoeding gekregen als zij van den dominus hadden gekregen....
--Waar? vroeg Quintilianus.
--In Syracuze, heer, zei Cecilius bezadigder en hield zijn hand op
broêrtjes mond. Wij hebben zelfs Grieksch geleerd, bij een Griekschen
rhetor en in Klein-Azië speelden wij Menander....
--Bij Herkles, als je in Rome hadt geleerd, zoû de dominus je
Quintilianus' lessen hebben doen volgen! schertste Martialis.
--Wie is Quintilianus, heer? vroeg Cecilius, altijd weetgierig.
--Dat is deze heer, wees Martialis; en de leeraar van de knapste
heeren in Rome.
--Dan moet de edele Quintilianus zelve wel héel knap zijn, waardeerde
Cecilius; want ik heb het wel dadelijk gezien, dat gij alle knappe
heeren zijt....
--Stt! zei Cecilianus op zijn beurt, en legde zijn hand op Cecilius'
mond, uit wraak; jij moet niet zoo vrij zijn als die heeren niets
vragen.
--Hoû jij toch je....
--Dus hebben jullie grammatica geleerd? interesseerde zich
Quintilianus, in wien de pædagoog wakker werd.
--Zeker, heer en een beetje rhetorica....
--Vertel mij eens, examineerde Quintilianus, ietwat
schoolmeesterachtig, en de anderen luisterden glimlachend toe en
vermaakt; spelen jullie komedie tijdens de Megalezia of tijdens de
Ludi Megalesia?
--Heer, zeide Cecilius vlugjes; tijdens beide, want men kan beide
zeggen: Ludi Megalesia....
--Schijnt een soloecismus, viel Cecilianus in de rede.
--Ach, riep Cecilius; laat mij toch spreken.... Schijnt een
soloecismus, herhaalde, rood, want boos op zijn broêrtje, Cecilius;
maar is het niet geheel en al, want die schijnbare stapelvorm van
Megalezia-spelen was, ofschoon in Megalezia "feesten" is inbegrepen,
toch al in gebruik bij de oude Romeinen en wij mogen....
--Ja, wij mogen beide zeggen, viel Cecilianus in de rede. Alleen....
--Alleen is Ludi Megalesia minder spreektaal en meer....
--Dichterlijk, had snel Cecilianus het laatste woord.
Allen lachten, vermaakt.
--En wat is nu een soloecismus? examineerde Quintilianus.
--Een fout tegen de grammatica, heer....
--Zoo als de bewoners van Soli....
--In Cilicië....
--In Cilicië....
--Er maakten....
--Er dagelijks maakten.
De jongens riepen het door elkaâr. Om hen schaterlachten allen. Plinius
kwam aan, gehuld in luchtige synthesis en soleæ aan de voeten.
--En nu, vrienden, aan tafel, noodde hij hen.
--.... Je laat me ook nooit uitspreken, verweet Cecilius, boos.
--Broêrtje--en Cecilianus vlijde zich tegen hem aan; niet boos zijn:
ik heb al zoo een honger....!
In het triclinium, tegen over de zee, waren de aanligbedden bij een
geschoven, ruim, breed; er waren er drie voor deze acht tafelgenooten;
er was dus voor twaalf gasten plaats. De slaven brachten de kleine,
ronde tafels aan, die zij tusschen de bedden plaatsten. Ter beide
zijden van deze middengroepen waren langere tafels, waar enkele
cliënten en vrijgelatenen, zittende, zouden plaats nemen.
--Neem de komediantjes naast je, Hermes, beval Plinius den Griek.
--Heer, zeide Hermes; ik noodde ze reeds, maar ze willen niet eten.
--Waarom niet?
--Ze zeggen, dat ze nooit eten als ze nog zingen en dansen en
voordragen moeten....
--Knapen! riep Plinius. Willen jullie niets eten?
Zij verontschuldigden, op een afstand, beleefd, bedankten.
--Wandelt de tuinen dan rond, niet waar, zei Plinius vriendelijk. Of
langs de zee.
De beide jongens bogen, gingen de trappen af. Zij dwaalden langs
het strand en kwamen langs de keukens; de damp steeg van de pannen,
die stonden op de verschillende, kleine, steenen oventjes.
--Cecilius, kreunde Cecilianus met zijn hand aan zijn mond; ik krijg
zoo een verschrikkelijken honger....!
--Straks misschien, krijg je wat, troostte Cecilius en beiden snoven
de geuren op.
--Wie zijn jullie? riepen, zeer bezig, de keukenslaven, verbaasd.
--Wij zingen straks en spelen....
--Komediantjes? vroegen de keukenslaven. Histriones?
--Zeg ze toch niet, dat wij comoedi zijn, zei Cecilianus zijn broêr,
die boos werd. Ze begrijpen immers het onderscheid niet. Ja, we zijn
histriones, hoor!
--Zing en speel dan eens wat voor ons!
--Vraag je meester of je ons mag komen zien, in het Pompeïus-theater,
over twee dagen! En applaudisseer ons dan!
--Dat zullen we doen, hoor.... Wil je vast snoepen?....
--Neen, neen! kreet Cecilianus wanhopig, toen een schotel hem toe
gestoken werd.
--We mogen niet eten als we spelen moeten, lichtte Cecilius in en
trok zijn broêrtje weg van de verleiding.
De jongens dwaalden langs het strand.
--Hoe is het ook weêr, als Hero klaagt van den toren af? vroeg
Cecilianus.
Zij repeteerden, aan den zoom van de zee. Hunne hooge stemmen klonken
op, in recitatief, half zingende.... Zij zagen een jongen, bleeken
man naar hen toe komen en zwegen.
--Ik ben Zozimus, zeide de jonge man. Ik ben vrijgelatene van mijn
heer en hij verzocht mij jullie te zoeken. Ik draag voor en ik bespeel
lier en fluit. Ook lees ik mijn meester dikwijls voor, geschiedenis
en poëzie....
Hij hoestte en vervolgde:
--Zingen mag ik niet meer sedert ik bloed op geef, maar mijn gezondheid
is veel beter sedert mijn heer mij zond naar Foruli, bij zijn vriend
Paulinus. Berglucht heeft mij goed gedaan.
--Je heer, de edele Plinius, is wel een goèd meester? vroeg Cecilius.
--Hij is inderdaad onze pater familias, zei Zozimus; vader van heel
zijn gezin van vrijgelatenen en slaven. Hij beschouwt ons, met allen
eerbied gezegd, als kinderen, zoo goed is hij voor ons, die zelf geen
kinderen heeft. Hij heeft mij gezegd jullie spel te begeleiden met
lier of fluit.
--Wij repeteerden juist, zei Cecilius.
--Ja, wij repeteerden, herhaalde Cecilianus.
--Als je mij op de hoogte brengen wilt van het verloop van het kleine
mimus-spel.... Terwijl dan de heeren eten....
--Ja, zeide Cecilius. Wij moeten ook een paar pallia hebben.
--Om ons te drapeeren, zei Cecilianus.
Intusschen werd in het triclinium den gasten het voorgerecht
opgedischt. Plinius hield van geen overdaad: een dergelijke samenkomst
met letterkundige vrienden was meer een voorwendsel tot kout dan
tot het verorberen van tallooze spijzen. Maar verzorgd, met kunst
toebereid waren toch de, zoogenaamd, landelijke spijzen. Iedere gast,
op de hem voorgezette schaal, kreeg drie in sneeuw gekoelde slakken,
met latuwe omringd en twee harde eieren; op een anderen schotel,
olijven, komkommers en gefarceerde uitjes en dit was een eenvoudiger
begin dan oesters en biggetepeltjes geweest zoû zijn. En de wijn,
die geschonken werd, was de zelfde, die aan de tafel der cliënten
en vrijgelatenen werd geschonken: geurige maar lichte landwijn van
Plinius' landgoed te Toskane.
--Wij, redenaars, zeide Quintilianus; wij, die in het publiek vaak
het woord voeren, het zij als advokaat in een proces, het zij in
louter letterkundige oratie of voordracht onzer werken, kunnen van
de tooneelspelers wel het een en ander leeren, als wij zorgen niet
te theatraal te worden. Onze stèm, bij voorbeeld, kunnen wij zeer
zeker scholen naar de methode, waarnaar de tooneelspelers de hunne
scholen....
--Maar hoe jòng, zeide Verginius Rufus; zijn die knaapjes, die Plinius
en Martialis ons mede brachten! Moeten zij reeds, op hun leeftijd,
nauwlijks zestien, dunkt mij, groote vrouwerollen spelen en zèggen
in een immens theater als dat van Pompeïus is. In mijn jongen tijd
speelden oudere tooneelspelers die rollen.... Worden hunne stemmen,
zoo jong, niet gebroken!?
--Ik meen, zeide Martialis, die met smaak zijn voorgerecht at; dat hun
dominus hen ook om hun mooie smoeltjes die groote rollen laat spelen.
--En de vrouwerollen van de klassieke komedie, zei Plinius; zijn niet
zoo heel lang en zwaar. Zij moeten goed gezegd worden en die knapen
spreken zuiver. De kluchtige mimus-rollen zijn eigenlijk veel zwaarder,
vermoeiender; dat zijn dan ook akrobaten, die die spelen....
--Decimus, vroeg Martialis den slaaf achter zich; schenk mij gekoeld
water in....
De slaaf schonk hem een gecizeleerden, kristallen beker vol met
gekoeld water.
--Een epigram, Martialis? vroeg Frontinus.
--Een epigram? zei Martialis. Volgaarne; hoor dan!
En hij improvizeerde, den beslagen beker vol sneeuwkoud water omhoog:

--Bewonder 't genie des Egyptenaars, want hoe vaak brak de
kunstenaar,
Wenschende meerdere kelken te scheppen, zijn brooze schaal.

De gasten klapten de handen, juichende.
--Na zoo sierlijk epigram op den vorm, Martialis, vraag ik er een op
den inhoud! vroeg Suetonius.
--Op den inhoud? bedacht zich Martialis. Hoor toe, o jonge vriend!
En, steeds den beker hoog, zegde hij:

--Sneeuw niet te drinken maar water, door sneeuw slechts gekoeld,
Is verfijning te prijzen van vernuftigsten dorst.

Zij juichten; zij klapten de handen.
--Gasten, meende Plinius; eischt niet méer van onzen goedgeefschen
vriend: onbescheiden zouden wij worden....
Maar Martialis ging door, toen Decimus hem enkele droppelen zéer
geurigen Massilianer in zijn schaal wilde schenken:

--Meng niet, o schenker, in mijn omsneeuwde water,
Geur van Massilia; water blijve witter dan wijn....

Juvenalis zei tot Tacitus, fluisterend:
--Zie hem daar liggen, een oude Silenus al, maar nièt oud. Een man
van ondeugden, vriend, als geen onder ons. Maar een dichter, fijn
als geen onder ons ook....
--Hij drinkt water, zei Tacitus; omdat hij weet, dat Plinius matig
is....
--Hij is matig uit vleierij....
--Hij vleit, maar in epigrammen.
--In Latijn, fijner gecizeleerd dan zijn Egyptische drinkschaal.
--In disticha, sierlijk als vóor hem niemand ooit schreef....
--Het is niets wat hij zegt....
--Maar als hij het zegt, wordt het iets....
--En men weet nauwlijks waarom het bekoort....
--Maar het bekoort....
Zij glimlachten Martialis toe, die iets van hun woorden had opgevangen.
--Ge oordeelt beiden uw vriend Martialis, dreigde hij met den
vinger. Ik hoorde u wel....
--Dan zult ge gehoord hebben, dat ik u prees, zei Juvenalis.
--En ik je benijdde, zei Tacitus. Blijf jong, steeds
levenslustig.... luchtig....
--Als wìj niet zijn, voltooide Juvenalis.
En hun aller vergoêlijkende glimlach ging naar den dichter toe,
met den toedronk hunner uitgestokene bekers.
Maar een groote, lange steur werd rond gediend, weelde tòch, na den
eenvoud der voorgerechten.
--Steur!! riep verrukt Martialis uit. Edele gastheer, wat keizerlijke
weelde!:

--Zend dezen steur, gastheer, ter Palatijnsche taaflen;
Zoo zeldzame spijs siere ambrozischen disch!

--Hij is onverbeterlijk! lachte Plinius.
--.... Maar eten wij hem éerst zelf op! vervolgde Martialis in proza.
Zij aten den steur en zonden hem niet naar Domitianus, als diens
Egyptische gunsteling de beroemde Tarbot gedaan had, die Juvenalis
in stilte reeds had bezongen.
Jong-evergebraad volgde....
Martialis, op dreef, riep dadelijk:

--'t Borsteldragende dier gelijk, dat Meleagros
Velt met Ætolische spies....

En terwijl zij aten, vertelde de gastheer, dat hij een brief van
Plutarchos had, uit Athene.... En dat hun aller vriend, de dichter
Statius, steeds ziek was....
--Wat dunkt u, gasten? vroeg Plinius. Zullen wij, in afwachting van
naspijs, onze komediantjes hooren?
De gasten beaâmden. Plinius klapte in de handen, drie malen. Hermes
stond van der vrijgelatenen tafel op en naderde:
--Heer....?
--Kunnen de komediantjes nu iets ten beste geven?
--Ja, heer, zeide Hermes.
--Hebben zij wat zij noodig hebben?
--Zij hebben met Zozimus hun spel voorbereid en Plautilla heeft hun
twee stukken lijnwaad gegeven, die zij noodig hadden.
--Is dat alles, wat zij behoeven?
--Ja, heer....
--Zeg hun dan te beginnen.
--Heer, zij vragen verlof te spelen tusschen de zuilen, tegen de
zee aan.
--Wij zullen ons dan allen een weinig wenden. Wenden wij ons allen,
lieve gasten, om de komediantjes te zien.
Zij schikten zich op de bedden zoo dat zij allen naar de zee toe
zagen. Die trok zich zomerblauw en Zuidelijk recht tusschen de
zuilen. Zozimus, met zijn dubbelfluit, zette zich bij de trap, op
een marmeren zuilvoetstuk. Hij preludeerde....
--Geef Zozimus een kussen, beval Plinius, in zorg voor zijn
vrijgelatene, wiens gezondheid zwak was....
Zozimus speelde: aan éen mondstuk klonken de twee fluiten van zijn
instrument ongelijk; de rechter- was de hooge, de linker- was de
basfluit en hij improvizeerde zijn melodie rechts en begeleidde haar
links. Het was een teeder, weemoedig ingezet voorspel. Maar spoedig,
op een hooge schabel, die een slaaf gezet had op de bovenste traptrede,
even achter een zuil, verscheen Cecilianus. Met weinig middelen had de
knaap zich vervrouwelijkt tot Hero, de priesteres van Afrodite. Enkele
witte haarbanden, die de huishoudster, Plautilla, hem had verschaft,
omgaven zijn breed uit gekamde blonde krullen en met een rooskleurig
stuk lijnwaad had hij zich sierlijk omwikkeld en het vast gesnoerd om
zijn middel. Het viel tot zijn voeten; zijn armen waren vrij, rond en
blank als van een meisje. En toen hij op de schabel verschenen was,
achter de zuil te voorschijn, tegen de blauwte der zee, zeide Hero's
hooge stem van de kalmte dier zee en dat zij verwachtte wie iedere
nacht den Hellespont overzwom, als zij haar lamp als lichtbaken op
dezen toren geplaatst had. En Cecilianus, half zeggende, gesteund
op het fluitspel van Zozimus, die weêr volgde het recitatief van den
knaap, scheen verlangend te roepen van liefde, den Hellespont over,
naar Leandros, die toefde.
En Plinius' gasten verwonderden zich om zijn stem, die hoog, hel,
zuiver geschoold, uit galmde de verliefde smachting....
Ter zijde van het triclinium, schuchter, op het strand, kwamen de
keukenslaven kijken en hooren. De gebaren van Cecilianus, zijne zich
strekkende armen waren eene melodie van lijning, bijna onbewust mede
vloeiende met de melodie van de rechterfluit, die telkens terug en
terug kwam, meer en meer klagelijk om te vergeefsche wachting. Want de
zee scheen te donkeren, te dreigen in woester aanrollende golven en
Hero zegde, galmende, uìt haar angst en zij wròng de armen en zonk,
aanroepend de godin, in een.... Er was een vreemde hartstocht in de
accenten van den jongen knaap, iets niet van zijn leeftijd en sekse:
een openbaring van zijn jonge kunstenaarsziel: Plinius en zijn gasten
hoorden, elkander toeknikkende, toe, ontroerd....
Maar ter andere zijde, bij een andere zuil, was Leandros zichtbaar
geworden. Zozimus herhaalde zijn smachtend verlangen-motief, minder
hoog, mannelijker: de basfluit domineerde telkens. Cecilius, die
Leandros speelde, zegde zijne liefde, zijne smachting naar Hero. Hij
wenkte toen onmerkbaar tot Zozimus, en de fluitspeler, plotseling, gaf
met zijn diepste bastonen der linkerfluit weêr de zee, die opstormde,
den razenden, stormenden golvenslag. En Leandros--Cecilius--mimeerde,
dat hij zich zoû werpen in zee. Hij wierp den mantel af, die hem
omplooide, stond naakt. Het blond-blanke knapenlichaam lijnde zich
verwonderlijk schoon uit tegen het marmer der zuil, tegen het blauw
van lucht en zee....
--Die jongens mimeeren héel goed! bewonderde Tacitus.
--Zij zeggen bizonder zuiver! zei Quintilianus.
--Alleen de zee speelt haar rol nièt goed, zei Martialis.
In der daad, de zee bleef zalig blauw en lentemiddagkalm zich
daar strekken tusschen de zuilen.... Maar in het kleine mimus-spel
stòrmde de zee en Leandros had zich in de golven geworpen. En toen
hij, aan de onderste trappetreden, mimeerde zijn zwem-inspanning,
zijne hijging, de krachten, die hem begaven, lette Martialis niet
meer op, dat de zee slecht speelde haar rol. Er was in het spel van
Cecilius, die zijn stem en gebaar vermannelijkte, de strijd van de
menschekracht en het overmachtige element. Er was in zijn kreet de
wanhoop van te sterven vèr van zijn liefde.... Weêr verscheen Hero
op den hoogen toren: Cecilianus op zijn schabel. Het scheen, dat
hij in den donkeren storm onderscheidde den geliefde, die vocht met
de baren. En Hero beurde haar lamp op, Hero wuifde met haar sluier,
om moed, wie haar toe zwom, te geven, en de beide stemmen, hooger
die van Cecilianus, iets lager die van Cecilius, riepen te zamen
elkander hun wanhoop, hun angsten, hun smarten toe. Alle de slaven nu,
links en rechts, waren toegeloopen.... De beide knapen, op Zozimus'
bassigen golfslag, herhaald en telkens herhaald op de linkerfluit,
met de arabesk des verlangens, die scheen te verwarren in smartvaag
en windvlaag, op de krijschende rechterfluit, klaagden hoog hunne
stijging van ontroeringen uit. Toen verdween Leandros; hij verdronk,
zijn hand wuifde nog het vaarwel. En Cecilianus riep tot den hemel
en Afrodite Hero's verwijtende smart en stortte zich omlaag....
Het fluitspel vervloeide als een zich verzwakkende golfslag....
--De zee speelde, onverschillig, niet meê, beâamde Plinius tot
Martialis; maar de beide jongens zijn kùnstenaars.... Neen, ik heb,
waarde Frontinus, geen vaste narren, vaste fluitspelers, dwergen of
andere kunstenaars-kunstenmakers onder mijn familia. Ge weet, wat dit
voor volkje is. Zoo zij obsceen waren tegen over mijn gasten, zoû
mij dit niet verwonderen, want zij meenen, dat zij het moeten zijn
om ons te vermaken, maar hunne obsceniteiten zouden mij toch nooit
kunnen behagen. "Prodigia", monsters noemen wij ze dikwijls, niet
waar. Aan den anderen kant ben ik toegevend voor anderer smaak en wil
ik mij niet verontwaardigen als anderen in hen genoegen nemen. Knapen,
zijn jullie moê of draag je ons nog een andere mimus-tweespraak voor?
De jongens waren bereid.
--Wat dunkt u, edele heer, zei Cecilius; van "Adonis en Afrodite?"
Maar Hermes, verschrikt, naderde Plinius.
--Heer, zeide hij.
--Wat is er?
--Er is een boodschapper van het Palatium....
Allen schrikten. Over dit oogenblik van vredig samenzijn dier
bezadigde mannen van verstand en smaak, over de bekoring van dit
nog niet afgeloopen maal,--de zon daalde ginds rossiger, de kalme
zee purperde--over dit ènkele uur van onbezorgdheid tusschen wijn
en kout, waarbij de knapen hun gratievolle kunst hadden gevoegd,
viel de druk, de altijd weêr terug keerende druk.... Viel plots de
sombere melancholie, de stille vrees, de onzekerheid der vreeslijke
tijden. Zij waren allen op gestaan, om Plinius heen; zij waren bezorgd
voor hun vriend.... Want zij voelden allen de onzekerheid en de vrees,
de melancholische somberheid en wie deze nièt voelden, dat waren alleen
de beide knapen.... Zij stonden verwonderd, nog denkende van "Adonis en
Afrodite," omdat de edele Plinius een tweede mimus-tweespraak wenschte
en zij begrepen den druk niet: voor hen was alléen de onbezorgdheid,
de luchtige uitoefening van hun "veracht bedrijf," de benijdenswaardige
onbekendheid; wiè waren zij, om vrees te koesteren, hoe vreeslijk de
tijden ook waren....! Boodschap van Domitianus zoû hen niet deeren:
hij wist niet van hen af....
--Wat wenscht de Keizer? vroeg Plinius bleek: de ongenade kon ièder
oogenblik treffen.
--De Augustus wenscht, dat Marcus Valerius Martialis op het Palatium
kome....
Er was een verademing. Martialis lachte....
--Hij vraagt maar om mij.... Waarde vrienden, vreest niet om
mij.... Ik ben maar zijn nar en zijn honigsmeerder. Neen, mij zal
niets overkomen. Ik zeg hem mijn zoetste epigrammen en hij slikt ze,
hij slikt ze en lacht.... O, waarde vrienden, ik ben het maar, om wien
een keizerlijke boodschapper, te dravende paard, naar Laurentum kwam,
na mij eerst in Nomentum te vergeefs te hebben gezocht. Ik ben het
maar, Martialis, zonder eenigen last van eervolheid op de schouders,
nauwlijks behoorende tot onzen kleinen ridderstand--behoor ik er
eigenlijk toe?--zelden met meer dan eenige as op zak, die woont in een
klein huisje, dat de Keizer hem schonk maar zònder waterleiding, en die
nog zoo heel gelukkig is éen aardig slaafje--éentje maar--te bezitten,
dat hem zijn water haalt; Martialis, mijn vrienden, die Hermes nu
om zijn oud, klein toga-tje vraagt, om ten Hove, op avondbezoek te
gaan! Vrienden, vrienden, zit toch weêr in Horatiaansche zielerust
neêr en laat mij gaan: werkelijk, mij zal niets gebeuren, dan dat
ik van daag te veel eten zal, als Domitianus mij voor het avondmaal
noodt. En vreest dan nòg niet o vrienden, want ik haal dat morgen
dadelijk in: ik eet morgen dan maar nièt, o vrienden!
De gasten lachten, verademd. Hermes kwam met de kleine toga.
--Martialis, zeide Plinius. Een draagstoel, natuurlijk, is te uwer
beschikking.
--Dank, voorzienende vriend....
--Alleen.... Wilt gij de komediantjes meê nemen naar Rome....
--Ik wil het, zoo gij ze "des draagstoels recht" geeft....
De gasten lachten....
--Knapen, zeide Plinius. Wij kunnen "Adonis en Afrodite", helaas,
niet meer hooren. Je moet meê, met Martialis. Verkleedt je en gauw;
de Keizer wacht....
De beide jongens haastten zich weg, om hun tuniekjes aan te doen.
--Hermes, beval Plinius. Bereid een mand voor die jongens. Doe er
drank in en spijs. Breng mij de citroenhouten kist, die in mijn
werkkamer staat. En het zilveren kistje, uit het schatkamertje.
Er was een zenuwige ontroering tusschen gasten en slaven, nu de naam
van den Keizer geklonken had. De knapen kwamen, gekleed, terug.... Voor
den porticus bereidden de Nubiërs een draagstoel, een kleineren,
dan die in statie Plinius ter salutatio vervoerd had. Hermes kwam
met het zilveren kistje en de citroenhouten kist.
--Knapen, zei Plinius, kistje en kist ontsluitend. Je hebt ons mooie
kunst gegeven. Jong, zijn jullie reeds kunstenaars.... Hier is voor
ieder een vergoeding....
Hij gaf ze ieder een goudstuk.
--Hier is een vergoeding voor den dominus: vergeet niet hem die
te geven.
Hij gaf hun een derde goudstuk.
--En hier, zeide hij, openend de citroenhouten kist; is nog iets,
dat je pleizier zal doen. Hier zijn, tusschen andere Grieksche
herinneringen van mijn reis in Hellas, twee Grieksche tooneelmaskers,
vrouwerol-maskers.... Zij zijn niet geschikt om te gebruiken als
jullie spelen.... Maar ze zullen je misschien van nut zijn, niet waar,
en bij mij sluimeren ze maar in deze kist!
--O, heer! kreet Cecilius uit. Het zijn pràchtige Grieksche
personæ!! Het zijn maskers, die men zelden meer vindt! O, heer, dank:
wij zullen, als wij de Bacchides spelen, onze gezichten schilderen
naar déze maskers!
--We zullen allen je dan komen zien, maar nu wèg, wèg!! De Keizer
wacht Martialis....
Allen begeleidden Martialis, die zijn toga-tje met zwier had omgeslagen
of het een senatoren-laticlavia geweest ware. De knapen volgden hem,
met hun mand en de maskers.
Zij stegen in, de gasten wuifden. De zwarte slaven dráafden weg.
--Martialis.... begon Cecilius, wenschend zijn indruk van dien middag
mede te deelen.
--Jongens, zei Martialis. Hoû je stil. Dit is een héel gewichtig
oogenblik. Ik moet mìnstens vijf nieuwe epigrammen voor den Keizer
verzinnen. Laat mij peinzen en dichten in stilte.
--Ja, Martialis, zei Cecilius, eerbiedig, onder den indruk, dat
Martialis bij Domitianus ontboden was.
--Cecilius, klaagde Cecilianus; nu sterf ik hèusch van den honger!! Wàt
zit er in die mand....?
En hij greep er naar en opende....
Achter de pijnbosschen van Laurentum rossigde de ondergaande zon. De
wijde zee baadde zich in een bad van purper. De villa verschimmigde
met hare wijkende zuilen. De dragers draafden....
Cecilianus, gretig, gulzig, grabbelde in de mand. Hij vond er de,
in latuwe omhulde, slakken, de harde eieren, sneden evergebraad en
honigkoeken, veel fijner en geùriger dan die van Nilus. Hij vond er
een kruik vol wijn....
En de jongens, in de schemering, die viel over den weg, aten gulzig,
zwijgend, gewiegeld op het rhythme der dravende dragers.
Terwijl Martialis, over hen, ernstig in de kussens, achter in den
draagstoel, zwijgend ook, zijn vijf epigrammen dichtte....


IV.

Het was donker van vallende nacht, toen de draagstoel door de Porta
Ostiensis en langs de Zuidzijde van den Circus Maximus Rome bereikt
had: de dragers, hijgende, repten zich langs het Pædagogium der
keizerlijke slaven en hielden stil bij een kleine achterpoort,
waarbij een wachthuis van Prætorianen; de soldaten, op een bank
schrijlings gezeten, dobbelden, om een kruik wijn bij het licht der
walmende muurlamp.
Martialis wekte op uit zijne peinzing.
--Jongens, zeide hij. Hier stap ik uit. Dit is de poort, waardoor ik
den Keizer bereik. Waar gaan jullie heen?
--Heer, zeide Cecilius. Wij moeten den dominus zoeken....
--.... dominus zoeken, herhaalde Cecilianus.
--Hij zal vermoedelijk in het Theater zijn....
--.... in het Theater zijn van Pompeïus....
--.... van Pompeïus, natuurlijk....
--Kunnen jullie het vinden, jongens? vroeg Martialis. Want jullie mogen
alleen niet verder in den draagstoel.... Ik heb zelfs al betwijfelbaar
recht in een draagstoel te zitten!
--Natuurlijk, heer; wij zullen wel loopen....
--.... Zullen loopen, echode Cecilianus.
Zij stegen alle drie uit; Martialis gaf drinkpenning den
voorloopers. De nacht, na den schitterenden Aprildag, was vochtig:
een zilveren waas hing in de lucht, als een immens, doorzichtig
spinnerag.... De jongens, in hun lichte tuniekjes, rilden.
--Hier, zeide Martialis--hij greep een witte lacerna, die lag in den
draagstoel; doet dezen mantel aan; ik ben overtuigd, dat de edele
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - De komedianten - 07
  • Parts
  • De komedianten - 01
    Total number of words is 4367
    Total number of unique words is 1514
    37.1 of words are in the 2000 most common words
    49.7 of words are in the 5000 most common words
    56.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 02
    Total number of words is 4435
    Total number of unique words is 1476
    36.1 of words are in the 2000 most common words
    49.9 of words are in the 5000 most common words
    56.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 03
    Total number of words is 4439
    Total number of unique words is 1531
    37.3 of words are in the 2000 most common words
    49.4 of words are in the 5000 most common words
    56.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 04
    Total number of words is 4116
    Total number of unique words is 1396
    38.9 of words are in the 2000 most common words
    50.4 of words are in the 5000 most common words
    58.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 05
    Total number of words is 4400
    Total number of unique words is 1579
    39.9 of words are in the 2000 most common words
    51.7 of words are in the 5000 most common words
    58.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 06
    Total number of words is 4218
    Total number of unique words is 1430
    39.9 of words are in the 2000 most common words
    52.1 of words are in the 5000 most common words
    59.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 07
    Total number of words is 4240
    Total number of unique words is 1341
    36.8 of words are in the 2000 most common words
    49.5 of words are in the 5000 most common words
    55.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 08
    Total number of words is 4159
    Total number of unique words is 1346
    38.0 of words are in the 2000 most common words
    50.0 of words are in the 5000 most common words
    56.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 09
    Total number of words is 4308
    Total number of unique words is 1441
    38.7 of words are in the 2000 most common words
    51.7 of words are in the 5000 most common words
    58.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 10
    Total number of words is 4195
    Total number of unique words is 1459
    36.4 of words are in the 2000 most common words
    50.4 of words are in the 5000 most common words
    57.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 11
    Total number of words is 4329
    Total number of unique words is 1459
    37.5 of words are in the 2000 most common words
    50.5 of words are in the 5000 most common words
    56.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 12
    Total number of words is 4240
    Total number of unique words is 1456
    36.4 of words are in the 2000 most common words
    49.4 of words are in the 5000 most common words
    55.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 13
    Total number of words is 4341
    Total number of unique words is 1462
    35.3 of words are in the 2000 most common words
    50.3 of words are in the 5000 most common words
    57.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 14
    Total number of words is 4280
    Total number of unique words is 1270
    40.2 of words are in the 2000 most common words
    51.8 of words are in the 5000 most common words
    58.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 15
    Total number of words is 4394
    Total number of unique words is 1248
    43.6 of words are in the 2000 most common words
    56.5 of words are in the 5000 most common words
    63.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 16
    Total number of words is 4433
    Total number of unique words is 1288
    43.9 of words are in the 2000 most common words
    56.3 of words are in the 5000 most common words
    62.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 17
    Total number of words is 4462
    Total number of unique words is 1217
    45.7 of words are in the 2000 most common words
    59.0 of words are in the 5000 most common words
    65.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 18
    Total number of words is 4554
    Total number of unique words is 1241
    46.5 of words are in the 2000 most common words
    59.8 of words are in the 5000 most common words
    66.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 19
    Total number of words is 4433
    Total number of unique words is 1424
    42.0 of words are in the 2000 most common words
    56.5 of words are in the 5000 most common words
    64.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 20
    Total number of words is 4432
    Total number of unique words is 1289
    43.1 of words are in the 2000 most common words
    56.8 of words are in the 5000 most common words
    62.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 21
    Total number of words is 4025
    Total number of unique words is 1447
    34.0 of words are in the 2000 most common words
    45.9 of words are in the 5000 most common words
    51.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.