De komedianten - 09

Total number of words is 4308
Total number of unique words is 1441
38.7 of words are in the 2000 most common words
51.7 of words are in the 5000 most common words
58.1 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
Consulaat van.... Zie je wel?--plooiende de rol nog even open. Dus
alles in orde, Lavinius? Edele Martialis, vindt ge het dan goed,
dat de copiïsten het schrijven van uw laatste bundeltjes staken voor
van daag en morgen? En met de titulï beginnen? Er is zoo veel aan te
doen! Om aan te plakken in het Forum, de Baden, bij het Velabrum,
het Theater.... Ja, druk, drùk is het leven, edele Martialis, voor
een boekhandelaar in Rome!
--Druk is het, beste Tryfo, voor een armen dichter, die van epigrammen
leeft!
--Maar druk ook, met uw verlof, edele Martialis, zei Lavinius; voor een
dominusgregis tijdens de Megalezia. Ik moet weg: repeteeren moeten we,
den heelen middag....
--De Bacchides! verzekerden de jongens trotsch.
Het stond nu op den titulus; zij waren nu zeker van hun zaak. En zij
namen alle drie afscheid van Martialis, die terug moest naar zijn
huisje, heelemaal bij de Porta Nomentana, en te voet....
--Heb je je vijfde epigram voor den Keizer gisteren avond nog
gevonden? vroeg Cecilius, al gemeenzaam met den jovialen dichter.
--Hèb je? riep Cecilianus na.
--Ik heb, ik heb, o comoedi der hoogere palliata, arme roode inktlooze
slachtoffers van de traditie, blonde Bacchides-spelertjes met je
aardige bakkesen! declameerde Martialis en wuifde ze toe, glimlachte
ze toe met zijn Silenus-glimlach.
Zij wuifden, lachten terug; de dominus drong ze vooruit. De caterva
was reeds een eind voort geslenterd; ja, de tweelingen bleven altijd
de lievelingen. Wat wil je, hè; er waren er àltijd een paar, die....
De jongens, alleen met den dominus, verzekerden hem sentimenteel,
dat zij èrg veel van hem hielden.... Dat zij hem nooit zouden
willen verlaten, zelfs al werden ze rijk.... Ze hingen hem
ieder aan een arm, gezellig slenterend met hun drieën, terwijl
zij het Velabrum overstaken.... Daar was de markt nog in vollen
gang; in Rome begon het huishouden laat. Daar waren de slagers,
poeliers, warmoeziers, de banketbakkers, ooftverkoopers.... Daar
waren de sneeuwverkoopers.... Onder bonten zeiltjes, kraampjes
met afdakken, onder groote zonneschermen krioelde en woelde het
marktgedoe. Vrijgelatenen, intendanten van rijke burgers, bevalen
hun slaven de inkoopen in manden te bergen; vrouwen dongen, venters
scholden terug, gaven toch toè, riepen dan weêr aanprijzende. Op den
weg gingen onder oorverdoovend geschreeuw, geklak, gevloek, de karren
elkander voorbij, reden op muilezels en ezels, ter weêrszijden beladen,
de koopers met hunne korven provizies.
--Goed geluk! riep Nilus plots van zijn ezel hun toe: hij had zijn
inkoopen gedaan; ter weêrszijden van zijn lastdier hingen de korven
vol geladen met den voorraad voor de cena.
--Goed geluk! riepen Lavinius, de knapen: basroep tusschen
soprane-gilletjes.
--.... Heb al de caterva daar ginds gezien! riep Nilus van af den
ezel. Heb jij van den moord gehoord?
--Ja.... Nigrina....? Maar nièt Crispina, hè?
--Nigrina.... Vermoord!! Keèl afgesneden!.... Is de moèite waard
zwaardvechtster te zijn om vermoord te worden door een dièf! Of een
weggeloopen slaaf!!
--Door wiè? Een dièf?.... Weggeloopen slaàf??
--Klanten van mij.... Maar niet zeker: dief òf slaaf....
De jongens keken elkander aan, zeiden niets van hun ontmoeting van
gisteren avond, bang voor het gerecht in Rome.
--Beiden? vroeg Lavinius.
--Wie weet! Kom je van avond?
--Ja! Avondmalen.... Nà de repetitie!
--Zal de lange tàfel voor je open houden, hoor!
--Kooltjes in laserpicium gestoofd?? gilde Cecilius.
--Picenum-broodjes? gilde Cecilianus hooger.
--Op je lieve snoètjes!! riep Nilus.
De ezel sloeg de achterpooten naar boven. Wie volgde, vloekte. Nilus
vloekte terug, reed toch voort, spoorde met de hielen het beest. De
jongens schaterden, zoo maar, om de vroolijkheid....
--Vlug toch, jongens; we hebben nog zoó veel te doen....
--Ja ja, de Bacchides! De Bàcchides!! triumfeerden de jongens,
vroolijk.
Zij liepen nu haastiger, duwden zich brutaal een weg door de markt.
--Bijna zoo aardig als in Alexandrië.... glunderde Cecilianus,
wereldwijs, hàd de wereld gezièn. Maar aan het einde van het Velabrum
was de slavenmarkt en zij hoorden de uitroepers prijzen.
--Even kijken? vroeg Cecilius den dominus.
--Ja, even kijken? kwam Cecilianus na.
--Waarom niet.... meende de dominus.
Je wist nooit.... Geld had hij nu, voorschot van de ædilen, in bewaring
gegeven bij een bekenden wisselaar en àls hij op de markt eens een goed
slaafje aantrof, dan was het in Rome, waar de groote slavenmarkten
waren, geen kwaad zaakje er éen te koopen.... Een knaapje, om op te
leiden voor vrouwerol als de tweelingen te oud zouden zijn....
Zij liepen naar de slavenmarkt. Het krioelde en joelde er en de stemmen
woelden door elkaâr. Het was daar aan het einde van het Velabrum een
soort baziliek, zuil-overdakt, waar de slavenkooplui hunne slaven
ten toon stelden. Zij betaalden voor hunne standplaats, zooveel
voor iederen slaaf. De dominus trof er den slavenkoopman Autronius,
die over den voller woonde, aan wien behoorde het huis, waar de grex
inwoonde. Er was hoffelijke begroeting tusschen koopman en dominus.
--Ik kom eens kijken, zei Lavinius, met de twee jongens hem ieder
aan een arm slingerslenterend.
--Ik dacht, dat je Cecilius en Cecilianus verkoopen kwam, zei voor
de grap Autronius; hij was dik, kaal, gewichtig-joviaal.
--Dat kan je denken! zei Cecilius.
--.... Kàn je denken; echode Cecilianus. "Hadt je me maar!"
--.... "je me maar!!"
--Misschien zie ik een slaafje op de markt, zei de dominus, keek rond.
--Wat moet je met een nieuw slaafje? stelden de jongens belang.
--Ik heb van daag niets dan Daciërs, zei Autronius. Dat is niets voor
jou. Kijk, daar zijn ze!
En hij toonde zijn Daciërs; drie had hij er reeds verkocht; negen
zaten er nog op een bank; zij kwamen van den Ister, drie vrouwen,
zes mannen; zij zwegen, zagen weemoedig;....
--Ik dacht, zei de dominus, voor de grap; dat je niets dan dacici hadt,
de gouden muntjes, die onze genadige Keizer heeft laten slaan....
--Ik had liever dacici dan Daciërs, dominus, weet dat wel, grappigde
Autronius; die Daciërs zijn alleen maar sterk, maar stèrk zijn ze
en jong....
--Nou, die eene meid....
--Nog geen twintig jaar, dominus, dat verzeker ik je: een flinke
deerne; wil je haar niet?? Voor tweehonderd-vijf-en-twintig
sestertiën? Uitroeper, roep eens mijn Daciërs uit....
De uitroeper riep, met galmende stem:
--Daciërs, sterke Daciërs, sterke mannen, knappe vrouwen! Daciërs....
--Ik heb nooit meiden noodig, zei de dominus goedig; in mijn caterva
doe ik het alles met mannen en jongens af....
De beide jongens giechelden: zij kregen van den dominus ieder een
klap en een stomp.
--Die blagen! zei de dominus; ik meen....
--Blonde blagen! prees dikke Autronius; verkoop ze me maar, dominus!
--Voor meer dan Sextilianus....?
--.... Sextilianus woû geven?? blageerden de tweelingen.
Het gegil, gegalm, uitgeroep was oorverdoovend: de dominus vroeg:
--Autronius, heb je al je "kostbare" verkocht?
--Neen, nog niet, dominus: die hoû ik in eere. Ik laat haar hier niet
zitten, weet je; ze is te fijn daar voor. Ze is een Grieksche, uit
Lydië en ze gaat op de muziekschool. Ze leert fluit spelen, zingen,
dansen.... Als je haar gebruiken kunt....
--De dominus doet het alles met.... begonnen de tweelingen te plagen.
Maar de dominus sloeg ze voor hun brutale monden.
--Kom, nog eens rond kijken, meende hij.
Een uitroeper riep een neger uit. De neger stond, breede borst,
spande zijn biceps, zijn dij en de koopers voelden. De uitroeper
beval den neger zijn mond te openen en toonde zijn witte tanden.
--Gaaf allemaal, gaaf allemaal! riep hij uit. Geen éen tand er in
gezet! Twintig-duizend sestertiën....
--Hm! bromde de dominus; allemaal krachtpatsers vandaag; iets fijns
is er niet bij.... Heb je niet een heel jong ventje, dat ik drillen
kan voor mijn caterva?
--Hoe oud? vroeg de koopman.
--Zoo jong mogelijk; dan leert die goed....
--Dominus, riepen de jongens. Wat moet je nou met een jong ventje?
--Je hebt immers òns!!
De koopman had niets op dit oogenblik. Sterke slaven werden het meest
gevraagd; jonge slavinnen....
--Ja, beaâmde de dominus; het moet altijd een buitenkansje zijn
voor mij....
--Een gestolen jochie, hè? fluisterde de koopman, met een blik naar de
tweelingen: zij voelden den neger de armen, de dijen en, vol belang,
schudden zij aan zijn tanden, terwijl de neger roerloos bleef.
De dominus haalde de schouders op, minachtend; al kletste hij er
nooit over, hij wist maar al te goed, dat hij de tweelingen van
Manlius en Crispina nièt had gestolen.... En hij grinnikte nu,
blij om zijn goede kans, dankbaar aan Fors Fortuna, en verteederd:
was hij niet altijd als een vader voor hen geweest?
--Kom jongens; kom meê! riep de dominus. Jullie willen toch niet dien
neger koopen....
--Waarom niet?
--.... niet? blageerden de jongens en hingen weêr aan, aan Lavinius'
armen.
--We moeten voort maken, spoorde de dominus aan.
Zij liepen het Forum Boarium over, tusschen den drek der runderen:
dien morgen was het veemarkt geweest.
--Abah! klaagde Cecilianus. Zoo vuil! Tusschen die groote
hoopen! Het is vuìl, hier in Rome, hoor. Vergelijk dat nu eens met
Alexandrië! Daar wordt alles schoon gehouden door de ibissen, die er
van den reinigingsdienst zijn.
--Ja, de ibissen, zei Cecilius.
--Die eten toch geen koeiendrek! wierp Lavinius tegen. Kom toch,
vlugger vooruit, dondersche slenteraars....
Maar was het nog modderige, bevuilde Forum Boarium vlug over te steken,
er wàs niet zoo heel vlug te gaan, onderlangs den Capitolinus en langs
het Theater van Marcellus. De Portiek van Octavia krioelde stampvol
tusschen hare driehonderd zuilen: vele advocaten, pleitbezorgers,
processe-jagers....
--Ik word zoo moê, zei Cecilianus; hij keek naar zijn gele schoentjes,
of ze niet èrg vuil waren geworden.
--Dan zullen we maar de Menæchmi repeteeren en niet de
Bacchides.... plaagde de dominus.
Maar de jongens lachten, waren heelemaal niet meer bang.
--Daar zijn we er! zei de dominus.
De jongens zagen op. Gisteren nacht hadden zij het Theater van
Pompeïus slechts vaag, donkerend, gezien in de nachtschaduw of
doorvloeid van telkens verschemerenden maneschijn. Nu zagen zij
het, in stralenden zonneschijn. Het halfrondde zijn statigen boog
omhoog, onder den glorenden, blauwen ether. Het verrees hoog zijn
drie verdiepingen op de eerst Dorische, dan Jonische, ten hoogst
Corinthische zuilen. Marmeren beelden, glanzende blank, bekroonden
den hoogsten ommegang, gebarend tegen het transparante azuur. In de
nissen der muren rijden zich eveneens de beelden. De deur van het
postscænium stond open; de caterva, een voor een, slipte, slenterde
er door heen, toen de dominus en de jongens naderden.
Ze keken alle drie op.
--Toch een móoi Theater! bewonderde de dominus.
--Ik heb het gisteren nacht nièt goed kunnen zien, zei Cecilius.
--Het is móoier dan het Theater te Alexandrië! gaf Cecilianus toch
wel toe.
Zij bleven, een oogenblik, toeven, heel ernstig nu, kijken, òp
kijken. En zij waren trotsch, alle drie. De dominus, omdat hij dit
maal, in den vijftienden jare der genadige regeering des Keizers
Domitianus, den goddelijken Flaviër, de Megalezische Scenische
Spelen zoû inwijden in dit prachtige Theater, te Rome; de jongens
omdat zij er zouden optreden, morgen, voor duizenden en duizenden,
in de Bacchides.... de Bàcchides!!
Maar voor zij binnen traden, zei Cecilius aan broêrtjes oor:
--Cecilianus, nóoit zeggen, dat we gisteren avond....
--Wàt?
--Dien dief en dien slaaf hebben gezien, toen zij denkelijk....
--Ik zal zoo gek zijn! zei Cecilianus.


VI.

Het was de volgende avond, vóor de Megalezia. Na twee stralende
Aprildagen was somber, drukkend, sirocco-achtig deze dag geweest,
het azuur verborgen achter zwaarmoedig laag hangend nevelwaas; de
lucht zwanger van regen, die niet viel....
Achter het Flavische Paleis strekten de wijde tuinen en parken van den
Palatinus--waar een eeuw later Septimius Severus zijn eigen paleizen
zoû bouwen--zich onder den drukkenden nachthemel uit. Geen sterren
drongen dien zwoelen mist door. De laurierbosschages stonden roerloos,
geruischloos, met donkere massa's op, stapelden hunne schaduwen om
de hier en daar verspreide woningen van hofbeambten. Geen geluid,
geen lach, geen stem klonk. Het was de somberheid, die, om de
zielsziekte van den Keizer, van uit het paleis zelve zich scheen
te spreiden over geheel den Palatinus. Het groote gesloten paleis
ginds was geheel donker, met nauwelijks den glimp van de lamp aan de
paleiswacht der Prætorianen. Sinds jaren waren geen feesten gegeven,
hadden geen banketten meer plaats gehad in het Triclinium met de beide
nymfea--de twee sierlijke vijverzalen--, was Domitianus meer en meer
versomberd, zweeg hij, verborg zich en barstte dan plotseling uit in
blinde woede, onverwachte wraak.... En die ziekte van achterdocht,
van vervolgingswaanzin, vol spoken van wroeging, vol angstverwekkende
larven en lemuren, vol aanhitsende demonen, die de Keizer zag kronkelen
om zijne, hem verpletterende, wereldmacht, drukte met een angst op
alles, op allen, die hem omringden. Dat sloop in den nacht door het
paleis, uit het paleis, als een wijd-uit zich spreidend spooksel,
dat dreef de tuinen door, dat steeg vaal in de lucht en vermengde
zich met den laag hangenden mist.... Dat hing om de woningen, de
kleine villà's, hier en daar vaag verschemerd tusschen de stapelende
schaduwen, en allen donker en zwijgend, omdat de Keizer geen geluid
kon verdragen en schrikte bij elke stem....
De zool van een sandaal kraakte, sinister, bijna, in deze somberte. Een
man liep het park door, van af het paleis, hield stil voor het kleine
huis van Crispina, tikte op de deur. De deur opende, op het atrium.
--Ben jij het, Crispinus? vroeg een vrouw.
--Ik ben het, antwoordde de man en ging de deur in, het atrium
binnen. De deur sloot.
Broêr en zuster, Crispinus, Crispina stonden in de nacht voor elkaâr.
--Lavinius Gabinius komt straks, zeide Crispinus. Ik heb hem een
bewijs van doorlating laten geven, voor de wachtpoort bij het
Septizonium.... Ik doe voor je wat ik kan....
Crispina was zenuwachtig, wrong hare handen.
--Geloof je, dat....?
--Dat wat? vroeg ruw haar broêr.
--Niets....
--Wat zal hij willen doen? ging Crispinus ruw voort. Wat zal hij kùnnen
doen? Bekend maken, dat jij twee kinderen hebt van een mimus-speler,
nog wel, zestien jaar geleden, gekregen? En dan nòg??
--De Keizer.... angstigde Crispina.
--De Keizer! Hij maalt er wat om!
--Hij heeft zijn vrouw....
--Ja, zijn vrouw verstooten, omdat zij een histrio tot minnaar
had.... Hij heeft Domitia weêr tot zich genomen, op de "heilige kussens
van zijn godebed" als het decreet luidde en Pâris is gekruisigd. Wat
verder? Jou mimus-kerel is verdronken in de Aegeïsche zee, in een
storm, en jou zal hij niets doen al hoort hij ook àlles.... Hij is
toch niet meer in die kuische bui van goede zeden.... als hij was
nadat hij Titus vermoord had....
--Toch.... het schandaal.... als Lavinius....
--In der tijd, zei Crispinus: heb ik de jongens hun nek willen
omdraaien. Je woû het niet: je hebt ze prezent gegeven in Syracuze,
aan Lavinius, nadat je ze daar drie jaren verborgen hadt.... Uit
angst voor mij.... Je hebt geen angst meer te hebben.
--Crispinus....
--Mij kunnen je jongens niets schelen: ik ben tòch de gunsteling des
Keizers, al heb jij bastaard-tweelingen....
--Hij heeft grillen; als het bekend wordt, Crispinus en hij jaagt mij
weg van de vrouwen der Keizerin! Waar moet ik heen? Geld heb ik niet,
moet ik het paleis verlaten!
Hij lachte.
--Verdien dàn je brood, zeide hij. In de Suburra. Maar steek een lamp
op: ik zie hier niets....
Zij ontstak een lont, stak de pit aan van een der tuiten van de bronzen
lamp, die stond in een hoek, bij een rustbank. In het vijvertje,
in het midden van het atrium, tikkelde een dun waterstraaltje: als
zij zwegen, droppelde het hoorbaar.
--Doe dien waterstraal zwijgen! riep hij, zenuwachtig, uit. Dat geluid
maakt me gek!!
--Hoe is Domitianus van daag? vroeg zij; de fontein zweeg stil.
--Als bezeten, zeide Crispinus, neêr gevallen op het rustbed.
--Als bezeten....?? angstigde zij.
--Hij kreunt, dwaalt door het paleis rond, ziet achter de
gordijnen.... We hebben den moord op Nigrina voor hem verborgen
gehouden.... Hij schrikt telkens, verbergt zijn hoofd in zijn mantel
en strompelt, struikelt dan.... We hebben hem nog nièts durven
zeggen.... Maar het is geen leven meer in het paleis.
--Het is geen leven meer, herhaalde zij.
Zij viel kreunende, snikkende neêr op een kussen.
--Wees toch kalm, zeide hij, zelve zenuwachtig. Tob toch zoo
niet.... Wees luchthàrtig, als ik....
Maar hij beefde; in de schemering dier eene pit der veeltuitige,
bronzen lamp zag zijn zuster hem aan, om hem te doorzien. En zij zag
hem bleek en bevend, trots zijn luchtige woorden. Zij leefden van de
gunst van den zielszieken Keizer, en die gunst kon ieder oogenblik
keeren. Om niets, om een gril, een blik, een verkeerd woord.... Hij,
Crispinus, de Egyptenaar, die van Memfis kwam--een slaaf, zeide men,
uit Canope, niet zeker van den oorsprong van dien intrigant,--had zich
al die jaren staande weten te houden in de gunst van den Keizer.... Hij
was het geweest, die den Keizer de beroemde Tarbot had aangeboden,
in de Adria bij Ancona gevangen, bij den Venustempel.... De Tàrbot,
waarvoor de Senaat in aller ijl was bij een geroepen, zoodat de
senatoren waren aan geloopen, met nog lossen gordel, afslependen
mantel.... Om te beraadslagen in welken pot of ketel zoo monstergroote
Tarbot gekookt zoû worden.... De anecdote, door geheel Rome herhaald
en herhaald, had Crispinus zijn roem gegeven. Sedert de Tarbot scheen
hij onwankelbaar in Domitianus' gunst. Dwong hij te vergeten, wie
zich herinnerde zijn plebeïsche, Egyptische afkomst, zijn plebeïschen,
Egyptischen naam. Was hij, almachtige favoriet, Crispinus, Crispinus
alléen, de vreemd mooie Oosterling, de blonde Oosterling, met de
mat amberen gelaatskleur; de slanke, mat bleeke, blonde Oosterling,
de Magiër aller wellusten en zinnelijke fantazieën; de nerveuze
fantast, de ontzenuwde verfijnling, die des warmen zomers dunnere
ringen droeg dan des winters; een vreemde kràcht in een lichaam van
enkel zenuwen.... Hoe lang zoû hem Domitianus' gunst duren? dacht zijn
zuster, neêr op hem kijkende. En háar? Zij, Egyptische,--vreemd rossig
blond, als hij,--was een nog jonge vrouw, slank en fijn, maar moê
en gebroken scheen zij; Egyptiesch aan haar vooral waren hare lange,
gespleten oogen, donker, zwart bijna en dan nog omtint in haar even
zacht gouden gelaatskleur. Zij geleken op elkaâr. Zij hadden beiden
dat vreemd exotische, beiden dat moede en ontzenuwde.... Dat wachtende
op òngenade, die ieder oogenblik, om nièts, zoû kunnen vallen uit
die drukkende, ontzenuwende lucht boven hen. Luchthartig.... neen,
zij waren het niet. Noch hij, noch zij. Hij loog, als hij zei, dat
hij luchthartig was.... Maar zij, trots hare angsten en doorzieningen,
had een behoèfte haar broêrs leugen te aanvaarden als waarheid. Hare
lichtzinnigheid leed te veel, àdemde niet onder zoo veel bezorgdheid.
--Crispinus, smeekte zij. Geloòf je, dat....
--Dat wat....
--Dat als Lavinius....
--Wat??
--Als verklikkers misschien er achter komen....
--Dat jij tweelingen hebt....?
--De Keizer....?
Woest stond hij op, balde zijn fijne vuisten over haar; zij kroop
in een.
--Had de krengen dan bij hun geboorte gesmoord! Wat geeft het nu bàng
te zijn....? Lavinius heeft hen meer dan twaalf jaar in zijn troep:
zij zijn komedianten....
--Drie jaar geleden zag ik ze!! steunde Crispina; ze dansten toen....
--Ik heb ze zoo even gezien, zie Crispinus.
--Waar? vroeg zij, begeerig.
--In het Theater....
--Hoe dan....?
--Zij speelden, zij repeteerden....
--Hoe zijn zij?? vroeg zij.
Hij lachte.
--Moederlijk hart?? spotte hij. Ze zijn allerliefst. Ze doen je eer
aan. En Manlius ook, in de Aegeïsche zee. Je kinderen-van-liefde.... Je
tweelingen. Je spruiten-van-hartstocht. Ze zijn móoi.... Ga morgen
zelve maar zien hoe goed ze spelen....
--Ja.... zeide zij, met een lachje blij.
Het was een verschiet van blijheid, even, tusschen de angsten door:
het Feest van morgen, de Megalezia! Het Theater, haar kinderen, die zij
zoû zien!! In drie jaar had zij hen niet gezien. Zouden zij lijken op
hun vader? Dien zij, gek, bemind had, gevolgd, toen Titus nog leefde
en heerschte, en toen, pas uit Egypte, haar broêr had gepoogd zich in
Rome een weg te openen naar rang, geld, grootheid.... Toèn had hij
haar bijna vermoord. Sedert, om hem te verzoenen, had zij zich door
hem verkoopen laten, telkens en telkens.... Ook aan den Keizer.... Had
hij zich niet gewroken.... Nu waren de jaren gewenteld....
Zij zag hem steeds aan, onderging zijn vreemde kracht, als magiesch,
in zijn doorzenuwde zwakte. Maar er werd gebonsd op de deur.
--Lavinius....! riep zij.
--Bónst een komediant op de deur van Crispina? lachte hij.
Zij zelve opende. Driè vrouwen, gesluierd, haastten zich binnen. De
middelste trok haar sluier weg.
--Augusta!! kreet Crispina, strekte groetend de handen; Crispinus
rees op....
Het was de Keizerin, Domitia. Zij was met de jongere Domitilla,
Domitianus' zusters kind en met Fabulla, hare nicht. De beide andere
vrouwen ook, ontsluierden zich.... Fabulla was doodsbleek.
--De Keizer is gek! fluisterriep Domitia. Hij doet als een bezetene:
hij loopt de lange spiegelgalerij af, heen en weêr en ziet in iederen
spiegelsteen om, of niet iemand hem volgt....
--Wij durven niet in het Palatium blijven, zei Domitilla, bevende. Wij
hebben om een hoek gekeken, in de spiegelgalerij.... O, die galerij,
die krankzinnigheid! Overal die weêrkaatsing van je eigen beeld! Als
een duizendvoudig spook!!
--En sedert hij heeft gehoord van mijn àrme Nigrina....! snikte
Fabulla op.
--Wàt? vroeg Crispinus: de vier vrouwen stonden om den eenen man,
in het kleine atrium; over hen drukte de zwoele, lage, starlooze
lucht. Hij heeft tòch gehoord??
--Vreest hij ook voor zìch!! riep de Keizerin. Wil hij niemand bij
zich! Jaagt hij iedereen weg, zelfs Saturio! Zelfs Parthenius!
--Zelfs hèm?? vroeg Crispinus.
--Zelfs hèm! riep Domitia woedend. Jou creatuur!
--Ik dacht den Keizer welgevallig....
--Wàt welgevallig! riep Domitilla. Niets, niemand is hem
welgevallig! En wij, vrouwen, wij kunnen niets. En jij kan niets,
al ben je een man. Het kan zoo langer niet duren!
--Het kàn zoo langer niet duren! riep Domitia.
--Fabulla! riep Crispinus. Jij was gisteren nacht bij Nigrina?
--Ik?! schrikte Fabulla. Néen!
--Ja, jij wàs er! Jij bent iedere nacht bij haar in de Carinæ!
--Neen! schreeuwde Fabulla. Ik was er nièt!
--Schreeuw nièt! riep Crispina, angstig. Bedenk toch....
--Jij was er, dreigde Crispinus. Toen zij vermoord was.... Met wie
waren jullie?
--Ik wàs er niet! verdedigde zich Fabulla. Ik weet van niets! O,
ik dàcht wel, dat ze denken zouden....!
--Jij wàs er!! zei de Keizerin. Je weet er van!
--Augusta! smeekte Fabulla; zij viel op de knieën.... Augusta! ik
zweer u; ik was er niet, ik was niet bij Nigrina....
--Je bent er iederen avond! zei meêdoogenloos Domitilla.
--Iederen avond! riep Crispinus, wreed verlucht een ànder angstig
te zien.
--Ik was er niet! gilde Fabulla.
--Gil nièt!! riep Crispina.
Crispinus rukte Fabulla op.
--Waar was je dan?? vroeg hij ruw.
--Ik was.... Ik was....
--Waar?
--Waar??
--Waar??? vroegen de vrouwen, om haar heen dringend.
--Bij Galla! kreet Fabulla uit.
Zij lachten, de vrouwen, de man.
--Bij Galla! lachten zij. Bij de oude Galla! Bij die smerige lena....?
--In haar onderaardsche fornix, lachte Crispinus. In de gemeenste
buurt van het Summenium?
--Ja! kreet Fabulla, alles zeggende om van zich af te wenden alle
verdenking, dat zij weten zoû van den moord op Nigrina.
--Met wie....?? drongen de vrouwen. Zeg met wie?
--Anders gelooven we je niet! drong Crispinus.
--Met.... aarzelde Fabulla.
--Met?
--Colosseros! riep zij. Met Colosseros!!
Zij rees in doodsangst. Zij zoû àlles zeggen, liever dan nòg verdacht
te worden: zij zag het martelkruis reeds vóor zich rijzen, zij zag
zich levend worden begraven als de Vestale geworden was. Cornelia,
die Crispinus verleid en verraden had.
--Wie is Colosseros? vroegen Domitia en Domitilla.
--Wel, de "kolossale Eros", natuurlijk een gladiator! riep Crispinus.
--Nu ja!! riep Fabulla verlucht. Nu ja! Een gladiator!
De vrouwen, driest, zagen elkaâr alle drie aan; Domitia, Domitilla,
Crispina. Zij hadden, met Fabulla, geen geheimen voor elkaâr, wat
betrof hare nachtelijke omzwervingen, hare vluchtige hartstochten,
die zij niet telden. In de zwaarmoedige, steeds somber dreigende
atmosfeer, die het Palatium vervulde, die dreef over geheel den
Palatinus, hadden hare ontzenuwde zinnen en zielen onweêrhoudbare
behoefte dien knellenden tooverban te ontvluchten naar het leven,
naar het gloeiende, bloeiende leven, het dòlle leven, om toch te
vergéten! Zij hadden allen hare minnaars; zij hadden misschien wel
verstoken kinderen; vermoedden allen van elkaâr zulke dingen. Domitia
was immers gedurende maanden verstooten geweest door Domitianus, om
Pâris, den mimus, dien de Keizer had laten kruisigen. Zoo Fabulla, op
het oogenblik, dat Nigrina vermoord was geworden, samen was geweest
met dien "kolossalen Eros" in de onderaardsche krotten van de oude
Galla, dan....
Crispinus, in zich, voelde de spijt, dat het hem vermoedelijk niet
gelukken zoû op Fabulla verdenking te werpen. Zoo hem dit gelukte,
zoû hij dadelijk in Domitianus' gunst sterker staan; de Keizer zoû
Nigrina's moord immers willen wreken, al zoû het alleen maar zijn om
zichzelven gerust te stellen, dat er een moordenaar minder door Rome
zwierf.... Als bezeten van angst was hij voor moordenaars! En Crispinus
dacht: wàt kon hij doen! De grond wankelde als onder zijn voeten....
Plotseling werd, bescheiden, op de deur geklopt. De vrouwen schrikten.
--Wie wacht je? riep Domitia, zenuwachtig, ongerust. Doet de Keizer
misschien mij zoeken? Wat wil hij? O, ik kàn niet naar het paleis
terug; ik ben bàng!
--Wacht je iemand? vroeg Domitilla Crispina.
--Ja, bekende Crispina.
--Hièr?? riep heftig Domitia, in angst om zich rond ziende. Op
den Palatinus? Een minnaar van je? Als óoit de Keizer dàt weet,
dat je hier ontvangt.... een vreemden man.... die nièt op den
Palatinus behoort.... die binnen kan sluipen in het Palatium om hem
te vermóorden....!
--Augusta, ik weet alles af van den man, die daar klopt.... zei
Crispinus.
--O jij, jij! riep Domitia. Denk jij, dat jij in 's Keizers gùnst
bent van daag? In zijn gunst bent, sedert Nigrina vermoord is? Hij
zal haar willen wreken, misschien wel op jou....
--Op mij?? riep Crispinus ontsteld. Wat kan ik....?
--Waarom niet op jou....? Waarom niet op den eersten den beste? Op
een van ons, op mij?! Als hij zijn angsten maar stillen kan door een
daad van bloed, door een daad van bloèd! Een moord, dien hij zelf
niet pleegt, maakt Domitianus gek!
--Om der Goden wìl, Augusta!! smeekte Crispina. Spreek zachter;
die man hoort misschien, buiten....!
--Hoe kunnen wij weg? vroeg Domitilla. En waarheen?
--O! riep Domitia uit. Ik kàn niet terug naar het Paleis! Ik ben bang,
ik ben bang!
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - De komedianten - 10
  • Parts
  • De komedianten - 01
    Total number of words is 4367
    Total number of unique words is 1514
    37.1 of words are in the 2000 most common words
    49.7 of words are in the 5000 most common words
    56.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 02
    Total number of words is 4435
    Total number of unique words is 1476
    36.1 of words are in the 2000 most common words
    49.9 of words are in the 5000 most common words
    56.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 03
    Total number of words is 4439
    Total number of unique words is 1531
    37.3 of words are in the 2000 most common words
    49.4 of words are in the 5000 most common words
    56.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 04
    Total number of words is 4116
    Total number of unique words is 1396
    38.9 of words are in the 2000 most common words
    50.4 of words are in the 5000 most common words
    58.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 05
    Total number of words is 4400
    Total number of unique words is 1579
    39.9 of words are in the 2000 most common words
    51.7 of words are in the 5000 most common words
    58.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 06
    Total number of words is 4218
    Total number of unique words is 1430
    39.9 of words are in the 2000 most common words
    52.1 of words are in the 5000 most common words
    59.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 07
    Total number of words is 4240
    Total number of unique words is 1341
    36.8 of words are in the 2000 most common words
    49.5 of words are in the 5000 most common words
    55.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 08
    Total number of words is 4159
    Total number of unique words is 1346
    38.0 of words are in the 2000 most common words
    50.0 of words are in the 5000 most common words
    56.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 09
    Total number of words is 4308
    Total number of unique words is 1441
    38.7 of words are in the 2000 most common words
    51.7 of words are in the 5000 most common words
    58.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 10
    Total number of words is 4195
    Total number of unique words is 1459
    36.4 of words are in the 2000 most common words
    50.4 of words are in the 5000 most common words
    57.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 11
    Total number of words is 4329
    Total number of unique words is 1459
    37.5 of words are in the 2000 most common words
    50.5 of words are in the 5000 most common words
    56.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 12
    Total number of words is 4240
    Total number of unique words is 1456
    36.4 of words are in the 2000 most common words
    49.4 of words are in the 5000 most common words
    55.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 13
    Total number of words is 4341
    Total number of unique words is 1462
    35.3 of words are in the 2000 most common words
    50.3 of words are in the 5000 most common words
    57.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 14
    Total number of words is 4280
    Total number of unique words is 1270
    40.2 of words are in the 2000 most common words
    51.8 of words are in the 5000 most common words
    58.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 15
    Total number of words is 4394
    Total number of unique words is 1248
    43.6 of words are in the 2000 most common words
    56.5 of words are in the 5000 most common words
    63.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 16
    Total number of words is 4433
    Total number of unique words is 1288
    43.9 of words are in the 2000 most common words
    56.3 of words are in the 5000 most common words
    62.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 17
    Total number of words is 4462
    Total number of unique words is 1217
    45.7 of words are in the 2000 most common words
    59.0 of words are in the 5000 most common words
    65.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 18
    Total number of words is 4554
    Total number of unique words is 1241
    46.5 of words are in the 2000 most common words
    59.8 of words are in the 5000 most common words
    66.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 19
    Total number of words is 4433
    Total number of unique words is 1424
    42.0 of words are in the 2000 most common words
    56.5 of words are in the 5000 most common words
    64.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 20
    Total number of words is 4432
    Total number of unique words is 1289
    43.1 of words are in the 2000 most common words
    56.8 of words are in the 5000 most common words
    62.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 21
    Total number of words is 4025
    Total number of unique words is 1447
    34.0 of words are in the 2000 most common words
    45.9 of words are in the 5000 most common words
    51.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.