De komedianten - 20

Total number of words is 4432
Total number of unique words is 1289
43.1 of words are in the 2000 most common words
56.8 of words are in the 5000 most common words
62.9 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.

--Hermes, beval hij; breng Cecilius in een cel, die op de zee uit
ziet. En zeg Zozimus hem gezelschap te houden.
Hermes bracht Cecilius in een der cellen, waar de slaven woonden,
in zicht van de zee. Zozimus kwam.
--Ben je ziek geweest? vroeg Zozimus.
--Ja, zei Cecilius. De edele Plinius denkt, dat zeelucht me genezen
zal. Hij heeft me gehuurd, met mijn broêrtje, die komt straks. Dan
zullen we wel alle drie samen moeten spelen, Zozimus.
Cecilius keek het celletje rond....
--Je broêrtje krijgt er een naast je, zei Hermes.
--Dat hoeft niet, zei Cecilius. Eén celletje is voldoende. We slapen
toch meestal op éen matrasje. Het is een mooi celletje, en we hebben
hier alles wat we noodig hebben. Het is een geriefelijk celletje,
met die nissen, waar je je boel kan bergen. En dat aardige lampje....
--Je mag 's morgens baden in de zee, zei Hermes. Vóor dat de meester
op is....
--Het zal heerlijk zijn, zei Cecilius. We worden héél vroeg wakker,
Cecilianus en ik. Mogen we dan samen baden, voor dat de meester op is?
--Ja, dan baden we allen, zei Zozimus.
--Het zal heerlijk zijn, herhaalde Cecilius. Dan doen we net als de
voorname burgers, die gaan baden in de zee bij Antium of Baïæ. Mag
ik uitkijken of mijn broêrtje komt?
--Kom dan meê, zei Zozimus, terwijl Hermes in huis terug ging.
Zozimus en Cecilius liepen de lange gebouwen om, den tuin in. Ter
zijde van den porticus, die met een D toegang tot de villa verleende,
zagen zij uit.
--Daar heb je ze, zei Zozimus.
--Ja, daar heb je ze, zei Cecilius, heel kalm.
Het was Carpoforus, op zijn groote ros en vóor hield hij Cecilianus
tegen zich aan. En het was, op een muil, de dominus. Hermes had Plinius
gewaarschuwd en hij kwam in den porticus kijken. De ruiters stegen af,
begroetten Plinius.
--Dominus, zeide hij; ik wilde je beide knapen huren, voor eenigen
tijd.
--Het is groot voorrecht voor mij, alleredelste patroon, zei de
dominus; u de jongens te verhuren en alles wat gij mij voorstelt,
acht ik onwaardeerbaar voordeel voor mij en voor hen.
--Kom dan binnen om te praten....
De dominus ging met Plinius naar binnen. Cecilius en Cecilianus
omhelsden elkaâr, heel gewoon. Toen glimlachten zij en keken elkaâr
aan.
--Jij ziet wat bleek, zei Cecilius.
--Jij ziet wat bleek, zei Cecilianus, met nadruk.
Zij gingen met Carpoforus en Zozimus terug, door den tuin, naar
het celletje.
--Dit is ons celletje, zei Cecilius.
--Jij mag, zei Zozimus tot Cecilianus; ook zoo een celletje hebben,
hier naast....
--Dat hoeft niet, zei Cecilianus. Eén celletje is voldoende. We slapen
altijd op éen matrasje. Het is een mooi celletje en we hebben.... ja,
we hebben hier alles wat we noodig hebben. Het is een.... ja, héel
geriefelijk celletje. Met die nissen, waar je je boel kan bergen. En
wat een aardig lampje!
--En 's morgens, zei Cecilius; mogen we baden in zee, voor dat de
meester op is.
--Heerlijk! riep Cecilianus uit. Dan zijn we net héel voorname burgers,
die gaan baden in zee bij Baiæ of Antium....
--Of je den een hoort of den ander....! zei Zozimus.
Zij hurkten allen neêr voor het celletje.
--Ben je niet moê, mijn jongen? vroeg de Jager, toen Cecilianus leunde
tegen Cecilius aan. Wil je niet leunen tegen mij?
--Nou, zei Cecilianus. Ik leun nu maar tegen Cecilius.... Heb hem
zoo lang niet gezien.
--Ja.... zei Cecilius; zoo lang elkaâr niet gezien....
Ze lagen stil tegen elkaâr. Zij sloten samen de oogen.
--Ik zal wat spelen, zei Zozimus.
Hij nam een dwarsfluit uit zijn borst. Hij floot zacht. De jongens
lagen over den grond, tegen den muur, als sliepen zij. De Jager zat
op den drempel, titaniesch en somber.
Een slavin kwam aan.
--Plautilla zendt mij, zeide zij. Dit zijn de jasjes, voor de
komediantjes. Omdat het aardiger is, als zij gelijk gekleed zijn.
--Leg maar neêr, zei de Jager somber.
De slavin legde de kleêren op het smalle bedje, waar de jongens zamen
zouden slapen. Zozimus speelde heel zacht. En de Jager, somber,
staarde steeds naar de jongens, die vast sliepen, hand in hand en
blonde hoofd tegen blonde hoofd, op den grond, tegen den muur....


XVIII.

Eentonig en stralend sleepte de zomer voorbij en de dominus zag
uit naar de eerste herfstkoelte. Dan begon een drukke seizoen:
vermoedelijk eerst in Rome particuliere Spelen, door den rijken
Sextilianus te geven; dan Spelen in Neapolis, dan in Syracuze, en
dan naar Karthago.... De dominus ten minste zag uit naar die gouden
dagen, die, naar hij hoopte, goed zouden maken wat de lange zomer
bedorven had. Toch, reden om veel te klagen had hij niet: vele zijner
komedianten bleef hij verhuren; de knechten bij den voller; de meer
geletterde bij de boekhandelaren als kopiïsten; de adulescens.... nu,
die bleef altijd gezocht en vele patricische vrouwen bespraken
hem voor een paar weekjes; het was altijd aangenaam, des zomers,
als de Theaters waren gesloten, een komediant van talent thuis te
hebben.... En de tweelingen, ja, die waren nog steeds bij Plinius, die
zelfs vergoeding voor ze betaalde, hoewel de dominus Plinius bezworen
had--als een cliënt zijn patroon--dit toch niet te doen en dat alleen
reeds het verblijf der jongens te Laurentum groot, onberekenbaar groot
voordeel was. Plinius zelve was, op aandrang ook zijner vrienden,
naar zijn prachtige villa in Toskane, waar zijn zieke vrouw meestal
verblijf hield: zonder te vluchten, was deze tijdelijke afwezigheid
van een plaats zoo dicht bij Rome als Laurentum was, verstandig in
deze dagen, dat de Keizer, waarom wist niemand, op Plinius gebeten
scheen.... Maar de jongens mochten in Laurentum blijven en ze hadden
er een leven als prinsen. Toen de dominus, op zijn muil gezeten, eens
kwam kijken, vond hij, door Hermes geleid, hen in een eenvoudig maar
sierlijk zomer gewaad, gezeten in de bibliotheek. Zij zaten samen
bij het opengeschoven venster van spiegelsteen in twee gemakkelijke
kathedræ geleund, de wit geschoeide voeten op éen voetenbank. Rondom
hen heen waren de citroenhouten paneelen der boekenkasten geriefelijk
open geschoven en rollen in bronzen cylinders stonden bij de hand: op
tafels van azuursteen stapelden boeken en handschriften. Borstbeelden
van filozofen en dichters, op lage porfieren zuiltjes, schenen deftig,
rondom, de lezende komediantjes te bekijken.
De twee jongens, gemakkelijk gezeten, met hun lectuur, vonden het
niet noodig op te staan.
--Dag, dominus, zei Cecilius.
--.... dominus, groette Cecilianus.
--Wel, wel! zei de dominus; zitten de heeren nog al gemakkelijk? In
de bibliotheek van den edelen Plinius?
--Dat gaat vrij wel, zei Cecilius.
--Dat gaat zelfs meer dan vrij wel, zei Cecilianus. Maar we mògen,
dominus.
--Ja, we mògen van den edelen....
--.... den edelen Plinius.
--En hij heeft ons zelfs gevraagd, toen hij weg ging, fluisterde
Cecilius, met een blik naar de deur of Hermes niet hoorde; om de
boeken en rollen in orde te brengen, want Hermes, die zet maar
Latijn naast Grieksch en Zozimus is meê met zijn meester, om van
lucht te veranderen, weet je, en nu zullen wij naar behooren de boeken
schikken. We hebben juist al de Grieksche tragici bij elkaâr geplaatst
en er zijn zùlke mooie en antieke handschriften, van Sofokles en
Euripides: je hebt er geen dènkbeeld van, dominus.
--Kijk eens! toonde Cecilianus een kostbaar Grieksch handschrift,
van De Vogels van Aristofanes.
--Zijn jullie maar voorzichtig met die kostbare dingen, beval de
dominus aan. Dus, zijn de heeren geen kwijnende lelies meer?
--Hoe, kwijnende lelies? vroeg Cecilianus, doodkalm.
--Wat meen je, dominus, met kwijnende lelies? vroeg Cecilius, eveneens,
doodkalm, na.
--Nou, een tijdje geleden, toen de heeren niet bij elkaâr waren, hing
den eene de kop naar rechts en den andere de kop naar links, geloof
ik. Was de eene ziek bij den Keizer en de andere ziek bij Martialis.
--Ziek? vroeg Cecilius verbaasd.
--Hoe meen je, ziek, dominus? vroeg Cecilianus, nog verbaasder.
--Wel, bij Herkles, waren jullie dan toen niet ziek? Ziek, dat we
dachten, dat jullie dood zouden gaan?! Ziek, zièk, zièk; mager, bleek,
slap als vâdoeken??
--Ik heb me nóóit zoo erg ziek gevoeld, zei Cecilianus, lichtelijk
verwonderd.
--Ik óok niet! beaâmde Cecilius nog meer verwonderd dan Cecilianus
was. Ja, ik was wel eens wat moê, als ik voor den Keizer gedanst
had....
--O ja, zeide Cecilianus, luchtig; ik had wel eens wat het lànd,
omdat Cecilius zoo lang weg bleef.
--Maar ziek....!
--Neen, zièk!
--Dat zijn we, dominus, heusch....
--Geen van beiden....
--.... Neen, geén van beiden geweest!!
En ze keken beiden, hoógst verwonderd, den dominus aan: ze zagen
er frisch, blozend uit, de blonde haren keurig geborsteld en met
een witten band weg gebonden om de slapen en hunne ondeugende,
bruine oogen keken helder en verwonderd, glànzend, den dominus aan,
terwijl zij in de ruime kathedræ zaten, de wit geschoeide voeten op
de zelfde voetschabel.
--Nou, zei de dominus, schouders ophalend, hoofd schuddend, omdat je
nóoit iets zeggen kon van die "dondersche jongens"; des te beter dan;
jullie zien er pràchtig uit....
--Dat is de zeelucht, zei Cecilius.
--En dat zijn de zeebaden, zei Cecilianus. Iederen morgen. Heerlijk.
--En dat is de rust, zei Cecilianus. De vacantie....
--We zullen het in October druk....
--Drùk genoeg....
--.... ja, krijgen.
--Eerst die oude Sextilianus....
--Neapolis....
--Syracuze....
--En dan waarachtig heelemaal naar Karthago! eindigden de beide
jongens te gelijker tijd.
--We verdiènen wel eens wat te rusten....!
--Verdiènen? Of we het verdienen....!
--Nou, zei de dominus. Ik heb jullie gezien. Ik ga dan maar weêr weg.
De jongens stonden op en rekten zich.
--Doe dat nou niet, zeiden zij, gapende.
--Blijf nu van daag eens....
--Hermes zal het niet aardig vinden als je zoo dadelijk weêr weg gaat.
--Help ons liever eens met den bibliotheek, dan is die gauw....
--.... ja, in orde. En van middag....
--.... komt Carpoforus. En Colosseros misschien ook.
--Dan baden we allen te zamen weêr. En gaan we een beetje paard-rijden.
--En Carpoforus en Colosseros leeren ons worstelen. Kijk eens, wat
een biceps ik krijg, zei Cecilius, schoof zijn mouw hooger en spande
zijn blanken, ronden arm, waarop van biceps geen spoor was.
--Nou, maar ik ook, zei Cecilianus en spande den zijne.
--Als jullie te veel biceps krijgen, kan je niet meer de
"eerste-vrouwerollen" spelen, zei de dominus.
--O, zoo een vaart loopt het niet....
--.... Nog làng niet. Al krijg jij al een snor, Cecilius.
--Nou, jij ook. En zelfs een baard!
--Ik, een baard!! zei Cecilianus en streelde zijn wang. Het is als
een perzik zoo zacht. Laat eens voelen bij jou....
Hij voelde Cecilius' wang.
--Jij hebt meer dons dan ik, zei Cecilianus. Je moet niet eerder dan
ik een baard krijgen....
--In der Goden naam niet! riep de dominus. Alles maar preciès eender
krijgen en doen! Want anders worden de heeren weêr kwijnende lelies.
--Verbeeldt je toch, zei Cecilius. Wij! Kwijnende lelies....!
--Kwijnende lelies!! herhaalde Cecilianus, oogbrauwen opgetrokken
met hoogst onbegrijpelijk gezicht.
--Dus mag ik blijven, denken jullie? twijfelde de dominus.
--Natuurlijk, dominus, zeiden de jongens.
--De edele Plinius, zei Cecilius, heeft Carpoforus en Colosseros óok
vergund nu en dan eens te komen. Om ons gezelschap te houden. Want
nu Zozimus wèg is....
--Hebben we nièmand, viel Cecilianus in. Hermes....
--Die is zoo dòm, fluisterde Cecilius.
--Wel goèd.... fluisterde Cecilianus.
--Maar dom.... Verbeeldt je toch, Grieksche....
--Ja, bij Latijnsche boeken.... En hij is zelf nog wel een Griek. Hij
ziet het toch alleen al aan de letters! Euripides vlak naast....
Cecilianus poefte van het lachen.
--Plautus!! proestte Cecilius het uit.
En zij vielen tegen elkander aan van het lachen, maar Hermes, juist,
kwam aan, hoffelijk en volstrekt niet bewust, dat hij zoo ongeletterd
gehandeld had door in de bibliotheek van zijn meester een Griekschen
tragicus te zetten vlak naast een Latijnschen comicus.
De dominus bleef en Hermes onthaalde hem. Ook de beide gladiatoren
kwamen. En het was een dag van genoegelijk samenzijn. Want Hermes, al
had hij dan Euripides naast Plautus gezet, was, naar zijns meesters
voorbeeld, een hoffelijk gastheer en wat hij deed om zijn gasten te
onthalen, was, dit wist hij, geheel in den geest van zijn afwezigen
meester. Er was dus, voor aan het strand, een samenkomst voor alle
vrijgelatenen en slaven; de jongens dansten, zongen en worstelden,
de twee gladiatoren gaven een spiegelgevecht ten beste; er was een
algemeen bad in zee, en een maal besloot den middag. Na het maal
gingen de gladiatoren, de jongens en de dominus de heuvelen op en
zij lagen er in het gras, achter zich de zacht zilveren doezeling van
het olijvebosch, voor zich de zomerzee, wìer azuur overduisterd werd
door de eerste malve-kleurige asschen, die de avond zeefde. Paars
werd het alles of viooltjes vielen den hemel uit....
--Ik moet weg, zei de dominus lui, zich rekkende. Ik zal mijn muilezel
halen en ik moet weg, naar Rome.
--Waarom? vroeg Cecilius; hij lag lui tegen Colosseros aan, terwijl
Cecilianus, leunende tegen des Jagers knie, herhaalde:
--Waarom moet je naar huis, dominus?
De dominus legde het uit. Voor de particuliere, Scenische Spelen,
die de schatrijke Sextilianus woû geven, over enkele weken, was veel
te doen. Morgen vroeg, misschien wel dezen avond, wilde hij pogen den
maskermaker te spreken, want er wàren nieuwe maskers te bestellen. De
kostumen zouden zijn van een ongeëvenaarden rijkdom en het was te
dwaas voor een dominus-gregis om zoo zijn tijd te verlummelen, onder
de olijven, in het gras.
--Kom, dominus, zei Colosseros; laat het ons er àllemaal maar eens
van nemen. Laat ons hier blijven slapen, onder de olijven.
--Ik moet naar Rome, zei de dominus, heel lui, onder den indruk van
het goede maal en den gezonden dag in de buitenlucht; en de jongens
moeten meê, nu de edele Plinius ze niet meer noodig heeft. Om te
repeteeren. Ik woû ze eens, voor de afwisseling, de Tweelingbroeders
van de "Menæchmi" laten spelen en dan zonder maskers, omdat ze toch zoo
veel op elkander lijken. Het zoû wel aardig zijn, twee zulke lieve,
jonge tweelingbroêrtjes, in de "Menæchmi". Ze moeten langzamerhand
adulescens-rollen gaan spelen, nu ze biceps hebben en een snor
krijgen. Hoor je, Cecilius.
Maar Cecilius antwoordde niet, want was in slaap gevallen tegen
Colosseros aan, die ook sliep.
--Hoor jij, Cecilianus?
--Hè?? vroeg slaperig Cecilianus, genesteld tegen zijn grooten vriend,
den Jager, die hem zorgzaam in zijn mantel omwikkeld had.
--Slapen jullie? riep de dominus.
--We slapen allemaal zoo een beetje, dominus, zei Carpoforus; blijf
nou óok maar slapen....
Zij sliepen: de dominus ook, streed niet meer. Zij sliepen, terwijl
de starren ontloken. Toen hij wakker werd, was het donker; Carpoforus
was juist opgestaan.
--De dauw valt, zeide hij. Kom, laat ons naar huis gaan. Het is te
laat geworden, dominus, om naar Rome te gaan.
Zij rekten zich allen en stonden geeuwende op.
--Ja, zei Colosseros. De wegen zijn niet veilig, dominus, voor jou,
om alleen, op een muilezel, naar Rome te rijden. En wij zouden je
wel kunnen beschermen, maar wij blijven hier, niet waar, Jager?
--Wij blijven hier, zei de Jager.
Zij slenterden naar de villa terug, die stil, wit, wijd in de nacht
zich strekte aan zee. Zij legerden zich in de celletjes van Cecilius
en Cecilianus: de jongens, de gladiatoren, terwijl de dominus, door de
starrenacht tot peinzing gewekt, aan zijn nieuw choragium te denken
zat op den drempel. Tegen den morgen sliep ook hij in. Hij ontwaakte
laat. Zij zouden nu alle vijf naar Rome terug gaan. Te paard, te muil,
te ezel. Zij bedankten Hermes en gingen, vóor de eerste ure. De
morgen was zilver doorsprenkeld van dauw. Vóor hosten de jongens
op hun ezeltjes, als echte bengels, als kinderen. De gladiatoren,
te paard, reden aan weêrszijden van den dominus, op zijn muil. Het
was alles zorgeloosheid en levensblijdschap. De drie mannen lachten
om de tweelingen, die zoo dol deden op hun geduldige, alles van hen
verdurende dieren.
Zij reden de Porta Ostiensis binnen en de stad was reeds druk van
morgengedoe. Tusschen de groentekarren, die naar de markt, tusschen
de steen- en marmerblokkarren, die naar de nieuwe wijken, bolderend,
door hier stof, daar modder gingen, reden zij mede dwars den Aventinus
over en langs het Septizonium, naar de nieuwe wijk, om het Colosseum.
--Wij zijn thuis, zei de Jager: bij het Colosseum was zijn ludus,
zijn gladiatoren-school, waar hij als lanista de jonge gladiatoren
drilde, waar hij woonde ook en hij maakte zich gereed af te stappen....
Toen zij een menschenmenigte gewaar werden, die stroomde de richting
uit van de nieuwe wijk achter de Suburra....
--Wat is dáar te doen?
--.... daar te doen?? riepen de tweelingen om zich heen.
Er klonken verwarde uitroepen; meerdere nieuwsgierigen stroomden
zamen, allen in die zelfde richting. Uit de gladiatoren-school kwamen
de zwaardvechters aangeloopen; uit het Colosseum de immer daar nog
bezige metselaars en architecten; van verder, uit de Baden van Titus,
de baders....
--Is er oproer? vroeg Colosseros.
--Is de Keizer vermoord? vroeg de dominus.
--Dàt moesten ze eens wagen! bulderde Carpoforus.
--Er is een huis ingestort!! antwoordde het eindelijk verward om
hen rond.
--Een huis? Wáar? riepen alle nieuw aangekomenen, samen stroomende.
--Achter de Suburra! antwoordden die het al wisten. Ja, een huis,
een hóog huis ingestort! Ze bouwen ook maar tegenwoordig, dat het
snèrt is! Het hoeveelste huis is dit nu al, dat hier in stort, in de
nieuwe wijk?
--Welk huis, welk huis?? riepen allen, die bezorgd waren om verwanten,
vrienden.
--Het huis van den voller! riep het rondom.
--Het huis waar Autronius woont, den slavenkoopman!
--Alle heilige goden van den Olympus!! riep de dominus. Dat is waar
ik woon!!
--Ingestort! verzekerden wie het wisten en knikten de koppen.
--Dat is waar mijn caterva is gehuisvest! riep de dominus
radeloos. Wanneer is het ingestort??
--Geen half uur geleden!
--Het is een hoop puin!
--Menschen omgekomen?? vroegen de gladiatoren, terwijl de
jongens--allen steeds te paard, te muil en te ezel--aan het huilen
sloegen....
--Wat denk je dan? riep het rondom. Ze zijn niet vroeg in die wijken
achter de Suburra. De voller was aan het werk maar die is....
--En de slaven van Autronius....?
--En mijn komedianten? Mijn komedianten?? riep de dominus.
--Die zullen ook niet heelhuids zijn, dominus! riep het rondom.
De dominus schreeuwde van ontzetting, de gladiatoren vloekten, de
jongens zetten het op een gillen. De geheele menigte nieuwsgierigen
drong, drong, omstuwde de karren, die niet voort konden, omstuwde
de vijf ruiters. De morgen was gevuld met het misbaar. Een huis
ingestort, en het hoeveelste al?? Was het niet een schande, zoo als ze
bouwden? Moest er eindelijk geen wèt daarop komen? En het drong, het
drong alles, het stuwde voort, in nieuwsgierigheid en verontwaardiging,
het stroomde voort in een onweêrstaanbaren drang. In de straat,
waar de ramp geschied was, was de geheele Suburra leêg geloopen. En
plotseling, toen zij een hoek omsloegen, zágen zij het en afgrijzen
was in hun gegil, gebaar, geschreeuw en gevloek. Het hooge, het vijf
verdiepingen hooge huis van den voller lag in een witte hoop puin. Een
tragische wolk van stof wemelde er nog als een blanke asch uit op en
zweefde de atomennevel nog over de vroege morgenlucht. Nader, nader
komende, zag de dominus, dat de muur van Autronius' woning nog stond,
afgebrokkeld, maar overeind, dun, wankel en berstende.... Maar ter
andere zijde was het een naamlooze puinhoop van metselwerk en steen
en uitgezakte vloeren en zolderingen, waarover het houten dak, meê
gezakt, zich nog breidde.
--O goden! O goden! O goden! riep steeds de dominus. Goede menschen,
zèg mij: wat is er van mijn caterva?!
Hij sloeg de handen in de lucht, hij schreeuwde het uit, hij smeekte
om inlichting. Plotseling zag hij, afgegleden van den muil, Nilus,
die zich baan maakte naar hem. En achter Nilus gilden de vrouwen aan,
de dikke Alexa, Gymnazium, de meiden van Taurus en Taurus zelve,
allen schreeuwende, gillende, huilende, roepende tot de goden.
De dominus snikte in de armen van Nilus. En Nilus vertelde het hem,
terwijl Taurus en alle de vrouwen, roepende, huilende, gillende,
schreeuwende, hem telkens onderbraken met beklag en met bovenmatige
wanhoop. Even na de eerste ure was het gebeurd. Een gekraak en toen
een gerommel van steenen als of het aardbeefde en het aardbeefde
niet. Ja, riepen de meiden; iedereen had aan aardbeving gedacht
maar het aardbeefde niet, het aardbeefde niet: het huis stortte in,
zonder aardbeving. Het was ingestort zoo in éenen, in nauwelijks
ènkele minuten. Het was bij den voller begonnen en nauwelijks enkele
zijner werkers en werksters hadden zich kunnen redden.
--En mijn caterva? Mijn caterva?? schreeuwde wanhopig de dominus en
de tweelingen, af van hun ezels, schreeuwden als hij en de gladiatoren
bulderden om toch te weten.
Plotseling zag de dominus Syrus, zijn eerste "slave"-rol. Hij had
een doek om zijn hoofd en zij duwden hem naar den dominus toe in de
nauwe straat, die, waar het huis gestaan had, versperd was door het
steeds wolkende puin.
--Syrus! riep de dominus. Syrus! Waar zijn de anderen??
Syrus had een huil van smart en een armgezwaai van wanhoop. Waar zij
waren? Dáar! Dáar! Onder dat puin, begraven, dood of half verstikt,
verbrijzeld....
--Uitgraven, uitgraven! riepen zij rondom en reeds kwamen er met
schoppen aan.
--Mijn caterva! Mijn caterva!! gilde de dominus. Eén-en-twintig
slaven!! Heeft niemand zich kunnen redden dan jij....??
--Afer! Afer!! gilden de vrouwen. Hier is Afer, dominus!
Zij brachten Afer, hem steunende, hinkende op en Afer zeide, schokkende
over heel zijn knoestig lichaam:
--Ik nog, dominus, maar ik geloof....
--Wàt geloof je? schreeuwde de dominus.
--Niemand anders! Ze sliepen nog! Het was zoo vroeg en ze waren nog
niet op weg naar hun werk, bij de boekhandelaren. Ik werkte al bij
den voller en heb me kunnen redden maar struikelde in de trap....
--Die kwam in splintertjes hout naar beneden! riep Syrus; juist toen
ik hem af was gehold. De anderen, die ik gewaarschuwd had, kwamen
achter me....
Een geroep, een gejammer ging aan. Dragers brachten het eerste lijk:
het was Autronius, de dikkert; hij was getroffen vlak op zijn drempel.
--Mijn "paraziet"!? schreeuwde de dominus, om zijn kostbaarsten
slaaf....
--Ik heb hem nóg niet gezien! jammerde Syrus en de tweelingen omhelsden
hem en zij omhelsden Afer.
--Mijn adulescens! schreeuwde de dominus. Al mijn dure
slaven! Dood? Allemaal dood!?
Hij schreeuwde als een bezetene en allen schreeuwden om hem rond. Het
was een armgewring, een vingergekramp in de lucht; de open monden
vertrokken in jammerkreten; er was éen gemeenschappelijke, luidruchtige
smart om den ramp, als had ieder dier velen een onheil getroffen.
Carpoforus verzamelde zijn gladiatoren. En zij duwden de menigte
weg en riepen om schoppen; zij tilden de steenblokken en gestortene
balken. En het was als een berg van puin, een berg, die steeds wolkte
van witte asch en gekreun klonk nu duidelijker van slachtoffers,
levend nog maar verbrijzeld, half verstikt onder de puinhoopen.
--Mijn caterva! Mijn caterva!! schreeuwde en snikte steeds de dominus:
de tweelingen hingen, jammerend ook, aan hem en schreeuwden en snikten
en plots, omhelsde hij hen razend, met een gil, tegen zich aan en
zij schreeuwden allen en gilden; de meiden van Taurus en Gymnazium
en de Alexandrijnsche kreten als katten met een zelfden uitroep,
als van woedende smart, tegen de goden, maar Taurus hief hoog de
gebalde vuisten en schold schuimbekkend tegen de ædilen....
--Plaats! Plaats!! riepen aankomende slaven, met zweepen. Plaats voor
de Viermannen....
Er was een razend geschimp, een geduw, een gedrang, een gehuil. Maar
Nilus nam den dominus, zijn arm om diens schouders, meê en wilde
hem naar de taveerne brengen en de tweelingen, met Syrus en Afer,
tusschen al de vrouwen, volgden, krijschende, snikkende, vragende,
roepende, de goden vloekende, de ædilen vloekende....


XIX.

Toen volgde er een vreemde, slepende maand. Het was nog zomer,
September, en Plinius toefde nog in Toscane, maar Hermes had, op bevel
van zijn meester, den dominus en wie van zijne caterva over waren,
huisvesting aangeboden in de villa aan zee, bij Laurentum. En zij waren
daar te zamen, aan het strand, de dominus zittende mismoediglijk op een
stuk rots, waar de middagvloed om schuimde, om zich, op het strand,
de tweelingen en de twee gladiatoren.... Onder de puinhoopen van het
huis was ook de "paraziet" gevonden maar met gebroken beenen en hij
werd ook in de villa verzorgd en de dominus had hem met manumissio
"vrijgelaten", maar hoe zoû hij voortaan, vrij, geen slaaf meer,
geen komediant meer, zijn brood verdienen, als Plinius hem niet
meê zoû laten eten met zijn eigene slaven?? En mismoedig zat de
dominus: geruïneerd was hij, als hij zeide: zijn caterva bijna geheel
verloren door de vreeslijke ramp: o, hoe zoû hij er ooit boven-op nog
komen! Zijn eerste razende wanhoop was tot deze gelaten mismoedigheid
vervallen; nu hoopte hij op niets meer, nu bezat hij nièts meer, hoe
goed de edele Plinius ook was! En de beide gladiatoren, Colosseros
en Carpoforus, die zoo goede vrienden waren geworden, poogden den
dominus moed in te spreken, maar hij schudde mismoedig het hoofd,
tot eensklaps Cecilius in viel:
--Dominus.... We hebben je nu de heele maand hooren jammeren....
--.... ja, jàmmeren, viel Cecilianus in. Maar je moest nu eens naar
ons luisteren....
--.... naar òns luisteren, poogde Cecilius zijn broêrtje, als een
vlieg, het woord af te vangen. Je zegt, dat je niets meer hebt,
maar....
--Maar je hebt òns, wist Cecilianus Cecilius snel in de rede te
vallen. Zijn wij dan niets....?
--Verbeeldt je, dat wij niets zouden zijn....!
--Ik heb toch geen troèp meer!! riep de dominus. Wat kan ik doen met
jullie alleen! De Spelen, die de oude Sextilianus woû geven, zijn al
afgesprongen, omdat ik niet aan mijn verplichtingen kon voldoen....
--Maar de Spelen in Neapolis....
--En in Syracuze....
--Kunnen doór....
--.... dóór gaan!! beweerden de jongens, die het klaarblijkelijk
geheel met elkander al eens waren.
--Door gaan? vroeg de dominus verbijsterd, terwijl ook de gladiatoren
niet heel goed wisten hoe ze het met de jongens hadden.
--Door gaan!! meenden Cecilius en Cecilianus beslist.
--En mag ik de heeren eens vragen: hoè?? vroeg de dominus met ironie.
De jongens, in het rosroode zand, schoven dichter om hun dominus, die
op den rots zat. Ook de gladiatoren, nieuwsgierig, schoven nader. En
de jongens, den eenen wijsvinger tegen den andere gelegd, somden dien
armen, radeloozen dominus hunne bewijsredenen op.
--Dominus, zeide Cecilius: je hebt crediet....
--.... Crediet, bauwde Cecilianus na; zij lagen beiden, aan des
dominus' voeten, die van den een naar den ander zag.
--Crediet? vroeg de dominus.
--Je wisselaar in Alexandrië heeft zich van kant gemaakt, zei
Cecilianus; maar dat heb ik wel altijd gedacht, dat die....
--Ja, dat diè op een goeden dag er op de een of andere manier van
door zoû gaan, viel Cecilius in. Maar je hebt anders nog wàt aardige
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - De komedianten - 21
  • Parts
  • De komedianten - 01
    Total number of words is 4367
    Total number of unique words is 1514
    37.1 of words are in the 2000 most common words
    49.7 of words are in the 5000 most common words
    56.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 02
    Total number of words is 4435
    Total number of unique words is 1476
    36.1 of words are in the 2000 most common words
    49.9 of words are in the 5000 most common words
    56.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 03
    Total number of words is 4439
    Total number of unique words is 1531
    37.3 of words are in the 2000 most common words
    49.4 of words are in the 5000 most common words
    56.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 04
    Total number of words is 4116
    Total number of unique words is 1396
    38.9 of words are in the 2000 most common words
    50.4 of words are in the 5000 most common words
    58.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 05
    Total number of words is 4400
    Total number of unique words is 1579
    39.9 of words are in the 2000 most common words
    51.7 of words are in the 5000 most common words
    58.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 06
    Total number of words is 4218
    Total number of unique words is 1430
    39.9 of words are in the 2000 most common words
    52.1 of words are in the 5000 most common words
    59.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 07
    Total number of words is 4240
    Total number of unique words is 1341
    36.8 of words are in the 2000 most common words
    49.5 of words are in the 5000 most common words
    55.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 08
    Total number of words is 4159
    Total number of unique words is 1346
    38.0 of words are in the 2000 most common words
    50.0 of words are in the 5000 most common words
    56.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 09
    Total number of words is 4308
    Total number of unique words is 1441
    38.7 of words are in the 2000 most common words
    51.7 of words are in the 5000 most common words
    58.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 10
    Total number of words is 4195
    Total number of unique words is 1459
    36.4 of words are in the 2000 most common words
    50.4 of words are in the 5000 most common words
    57.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 11
    Total number of words is 4329
    Total number of unique words is 1459
    37.5 of words are in the 2000 most common words
    50.5 of words are in the 5000 most common words
    56.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 12
    Total number of words is 4240
    Total number of unique words is 1456
    36.4 of words are in the 2000 most common words
    49.4 of words are in the 5000 most common words
    55.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 13
    Total number of words is 4341
    Total number of unique words is 1462
    35.3 of words are in the 2000 most common words
    50.3 of words are in the 5000 most common words
    57.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 14
    Total number of words is 4280
    Total number of unique words is 1270
    40.2 of words are in the 2000 most common words
    51.8 of words are in the 5000 most common words
    58.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 15
    Total number of words is 4394
    Total number of unique words is 1248
    43.6 of words are in the 2000 most common words
    56.5 of words are in the 5000 most common words
    63.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 16
    Total number of words is 4433
    Total number of unique words is 1288
    43.9 of words are in the 2000 most common words
    56.3 of words are in the 5000 most common words
    62.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 17
    Total number of words is 4462
    Total number of unique words is 1217
    45.7 of words are in the 2000 most common words
    59.0 of words are in the 5000 most common words
    65.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 18
    Total number of words is 4554
    Total number of unique words is 1241
    46.5 of words are in the 2000 most common words
    59.8 of words are in the 5000 most common words
    66.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 19
    Total number of words is 4433
    Total number of unique words is 1424
    42.0 of words are in the 2000 most common words
    56.5 of words are in the 5000 most common words
    64.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 20
    Total number of words is 4432
    Total number of unique words is 1289
    43.1 of words are in the 2000 most common words
    56.8 of words are in the 5000 most common words
    62.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 21
    Total number of words is 4025
    Total number of unique words is 1447
    34.0 of words are in the 2000 most common words
    45.9 of words are in the 5000 most common words
    51.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.