De komedianten - 02

Total number of words is 4435
Total number of unique words is 1476
36.1 of words are in the 2000 most common words
49.9 of words are in the 5000 most common words
56.8 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
--Ze hebben me niets te veel van je keuken verteld, heer
caupo! waardeerde hoffelijk Lavinius.
Nilus, glimmende, glimlachte, in beide armen een puntige amfoor
omhelzende, die hij boog over de aarden kroezen heen, zonder zich de
moeite te geven de kruikjes te vullen: de wijn spilde over de tafelen.
--Ik kan zoo niet rekenen, zoon! riep de Alexandrijnsche, met dolle
oogen, hijgenden boezem, over haar rekenbord heen, waar zich hare
vingers verwarden aan de te verknikkeren balletjes.
Nilus wenkte haar, dat het er niet op aan kwam, kom, zóo nauwkeurig
te rekenen, als de heele caterva kwam avondmalen en natuurlijk terug
zoû komen alle de dagen, dat zij spelen zouden en de Megalezia duurden.
--Heer caupo! riep de "paraziet", fijntjes; schenk den wijn liever
mijn mond in dan in mijn schoot!
Rondom schaterlachten de gasten:
--Hij blijft in zijn rol! Hij blijft in zijn rol! Hij zuipt liever
dan hij verdrinkt!
--Eerst in regen, nu in wijn!
En de "paraziet" glimlachte, omdat hij gewaardeerd was geworden en
nipte aan zijn kroes, want hij was heel matig.
De Gallen draaiden om de nieuwe gasten rond.
--Willen jullie geen naveltjes koopen, goudsteenen naveltjes van
de Groote Godin? Dan heb je succes, als je die koopt? Moeten jullie
de Groote Godin niet kussen, onder haar sluier, in haar kastje? Dàn
vergeet je nooit een woord van je rol en wordt je dus nooit gegeeseld
en dàn zeg je je diverbium altijd zuiver, lieve schatten, op de maat
van de fluitmuziek! Fluitspeler, geef toch een kus aan de Godin,
koòp toch een naveltje; dan speel je zoo zuiver als of de Muzen je
hadden geleerd!
Maar de Gallen haalden met hun Groote Godin niets op bij de
komedianten. Die waren te sceptiesch geworden door dat filozofiesch
makende leven van, meestal allen, slaven-die-kunstenaars-waren, om
te hechten aan amuletten, om te gelooven in de godin van een vuilen
troep bedelpriesters, minstens even geminacht door de betere burgers
als zijzelve, die histriones waren. Neen, zij waren te veel zich
bewust van hun onwaarde als menschen, van hunne minderwaardigheid
als levend schepsel en de onvermijdelijkheid van hun noodlot om een
enkele as nog te wagen aan de betwijfelbare gunsten eener godin,
die in een kastje, onder een vuilen sluier, neêr gezet werd op een
plankje in een taveerne, vlak bij het stalluik, waar door telkens een
balkende ezelskop drong. En zij schertsten tegen de Gallen, ironiesch,
satyriesch, bijna een beetje rhetoriesch, met herinneringen aan zinnen
uit hunne palliatæ, uit hunne in Grieksche kleedij vertoonde blijspelen
van Plautus en Terentius, met een vreemde mengeling van slaafsche
onderworpenheid aan hun dominus-gregis, aan maatschappij en noodlot èn
een zekeren, stillen trots kunstenaar te zijn, litterair ontwikkeld,
te weten de fijnere onderscheiding in hunne spelen, in dier verzen,
in de metriek er van, in de geheimenissen van mimiek--saltatio--en
voordracht, gesprongen, gezongen, in àl de nuancen hunner kunst,
die zij geleerd hadden durende jaren, den stok steeds dreigende
boven hun slavenruggen. Hadden sommigen hunner dan een sommetje
verzameld om zich los te koopen van den dominus en "vrijgelaten"
te zijn, hun belang bracht toch mede, dat zij den dominus nièt
verlieten: als "vrijgelatenen" hadden zij een zekeren voorrang boven
de slaven-artiesten, speelden zij, ook om hun betere kunst, die hen
veroorloofd had zich vrij te koopen, de eerste rollen, verdienden zij
iets meer geld, dan des dominus' fooitje bedroeg aan de anderen. Voor
de maatschappij der burgers bleven zij, slaaf of vrijgelaten, de
geminachte histriones, zonder burgerrechten, de bespotte vermakers
der menigte, de verachte paljassen van het toch steeds om hen te zien
en te hooren toestroomende publiek, op straat en forum uitgejouwd,
gegooid met vuil, mizerabelen, die immers een "veracht bedrijf"
uitoefenden, en meer nog "veracht" dan de winkelier hoewel niet zoo
veracht als de beul. Nauwelijks dorsten zij zich vertoonen buiten hun
ambt, af van de planken, waarop zij zich gaven en dulden moesten de
grillen van hun publiek maar in zich gevoelden de besten hunner iets
als een geheimzinnigen trots van toch kunstenaar te zijn, uitbeelder
der eeuwen-oude komediën van Plautus en Terentius.
In de taveerne van Nilus waren zij nièt geminacht, werden zij
broederlijk ontvangen, welkom geheeten. En waarom ook niet! Was
Nilus zelve niet maar een vreemdeling èn een caupo, dus ook een
"veracht" bedrijf-uitoefenaar; was onder deze zuipers wel éen
"geachte" Romeinsche burger te vinden; waren dit niet allen
"verachte" schepselen: deze gladiatoren, deze matrozen, dit
naamlooze volk van Suburra-bezoekers, déze dieven, weggeloopen
slaven, deze Christenen? Dat sinistere troepje daar ginds: een beul
tusschen zijn twee geeselslaven en de lijkedragers, die zich bij
hen hadden gevoegd--somber keken zij over hunne kroezen, meestal
stilzwijgend, nu en dan met een enkel donker woord gefluisterd
tusschen hunne barre, barsche, stoppelgebaarde smoelen van ruwe
mannen, hun verweerde koppen ruig donker doemende uit den walm van
vette keuken- of lampenolie en stoom uit druipnatte kleêren--hadden
zij en hunne gelijken wel het rècht komedianten te minachten? Neen,
zij gevoelden zich gemeenzaam met hen; zij schikten hun plaatsjes
in; zij stonden hun hunne kroezen af, nu Nilus er te kort kwam en
de komedianten, om hun alleen intellectueelen trots, verbroederden
dadelijk, gevoelden zich dadelijk thuis met de gemakkelijkheid van
overal door heen rollende zwervers, sloegen blijmoedig kwinkslagen,
joligden, zèlfs met de Gallen, die de anderen meestal noóit anders dan
met een snauw van zich af duwden. Want de Gallen, dàt waren lastige,
opdrìngerige bedelpriesters, maar de komedianten, dàt was gezellig
volkje en ze kwamen daarbij toch ook spelen geven om al dit volk,
dat hen van af de hoogste theateromgangen zien zoû, te vermaken.
--Is het erg hoogdravend, adulescens, wat jullie geven zullen? vroeg
een der matrozen uit Ostia aan den eersten "jonge-rol", die tegen
Fabulla, over den blonden, kogelronden schouder van Colosseros heen,
lonkte.
Want de adulescens, ijdel op zijn jonge-rolgezicht, dat hij maar
zelden achter een masker verborg, ging prat op de gunst der vrouwen
en maakte er bijverdienste uit, in de hoop zich los te koopen.
--Neen, zei de adulescens goedig, ijdel lonkende tot Fabulla, wie
het lonken wel vermaakte, maar wier arm bleef om den kolom-nek van
den jongen reus. Het zal vermoedelijk Plautus zijn: de Menæechmi of
misschien wel de Bacchides en--voegde hij er neêrbuigend aan toe--dat
begrijpen jullie wel; de Prologus vertelt je immers dadelijk alles....
--Nou ja, riepen de matrozenmeiden door elkaâr; dan is het ook
gemàkkelijker!
--.... Ik kan niet alles zoo volgen....
--.... Ik hoû het meest van wat ná komt: dan dansen ze en springen ze!
--Jawèl, zei de adulescens zelfgenoegzaam, hoogmoedig, zich in eens
"intellectueel" gevoelende: zoo een mimus, zoo een exodium-spel is
altijd wel àardig, om al de mooie vertooningen....
En hoewel hij begreep, dat zijn wijze woord te loor ging tegen die
dellen, kon hij niet na laten er goedigjes hoog bij te voegen, te
gelijker tijd lonkend naar Fabulla:
--Maar ònze kunst, onze kunst van zèggend, zingend reciteeren, spélen,
onze tooneelspeelkunst, in éen woord, staat natuurlijk hóoger dan
alleen maar wat dansen en buitelen en grapjes maken, zoo als ze doen
in het exodium-spel....
--Leer jij zoo een heele rol van buiten? vroeg de matroos, met een
angstig gezicht.
--Natuurlijk, zei de adulescens; en je krijgt slaag, als je
je rol niet kent en hakkelen of steken blijft, terwijl zoo een
mimus-speler--minachtend werd zijn stem--die dànst of springt zich
er wel altijd door heen....
De voornaamste mimus-speler overluisterde hem terwijl de adulescens,
Fabulla vergetende, hongerig zijn jeugdige-minnaars-kop verborg in
een bruine kom vol warme linzensoep, die hij gretig uit slurpte. Maar
de mimus-speler, zijn beide handen en mond aan een dikke saucijs,
waaraan hij zoog en trok, heftigde terug, zijn baardelooze wangen
vet van de saus:
--Net of wij niet springen en dansen op de maat van de muziek van
de fluiten en niet met de riemen worden gestriemd als we er even
uit zijn.... Terwijl het publiek òns dan meer uitjouwt dan jullie
omdat ze beter ons dansen volgen kunnen dan al die duizende woorden,
die jij uitbraakt en die onhoorbaar zijn, als je geen masker met een
breeden muil voor doet, jou ijdeltuit van een adulescens!
--Ze verstaan mij altijd heel goed! schreeuwde nijdig de adulescens,
zijn vingers nog om de nu leêge kom; het is een kwestie van
articuleeren!
--Onzin! riep de mimus. Ze verstaan altijd beter als je een masker
om hebt omdat de maskermond het geluid uitzendt!
--Als jij als adulescens een fatsoenlijk gezicht hebt, riep de
"minnaar"; hoèf je geen masker voor!
--Wàt heb jij een "fatsoenlijk" gezicht! wreekte zich, grinnikend
nog steeds, de mimus; jij hebt een zuigelingensnoet op de planken,
van zoò ver, voor de verste toeschouwers!
--Dat is een kwestie van grime, bij Pollux, snerpte de adulescens
terug.
--Ik heb dan maar liever mijn mimus-masker voor, ik ben dan maar
liever personatus dan mijn eigen gezicht te besmeeren met zwart om
mijn oogen en rood om mijn mond, zoo als jij doet....
--Hi-ha! bevestigde de ezel.
--.... tot je er tòch als een masker uit ziet!
--Zoo! Ik maak anders altijd een heel goeden kop; dàt zegt de
dominus zelf!
--Masker is masker, hield de mimus vol; wij zijn ten minste
onherkenbaar achter òns masker en niet prijs gegeven aan het publiek
als jullie, die altijd herkenbaar blijven, wat je ook op je gezicht
smeert!
--Wij blijven veel menschelijker als wij geen houten maskerkop
op zetten!
--Jullie zijn mèiden met je blanketsel, bij Pollux!
--Ik heb, bij Herkles, nooit een meid gezien, die er uit ziet als een
comoedus, want wij blankètten ons niet maar grimeeren ons: ik spaar
niet de verf op mijn gezicht!
--Hi-ha! meende de ezel.
--Een masker is noodzakelijk! viel nijdig de jonge senex in: hij
moèst altijd met een masker spelen.
--Jullie zijn cinædi! schold de mimus, dwars door het lawaai.
--Neen, jullie juist zijn cinædi, schold razend de adulescens
terug. Jullie wringen je heupen en doen als obscene jongentjes,
als die Gallen daar doen, maar wij blijven altijd kunstenaars,
kunstenaars-van-het-woord; wij blijven altijd hoog-komiek! Wij loopen
niet met Priapus te koop, als jullie doen! Wij werken niet op de
lage lusten van het publiek als jullie met je bokkensprongen! En ik
ten minste ben alleen voor mooie vrouwen bereid, terwijl jij voor
iedereen klaar staat!
En hij lachte verleidelijk naar Fabulla.
--Niet twisten, jongens, kwam Nilus aan; eten jullie liever je
buiken vol!
En hij zette zoo wel mimus als adulescens een schotel voor met petaso:
varkenshaas met prei en eiersaus er om heen.
--Bij den grooten Jupiter, juichte de adulescens uit; heer caupo, jij
bent waard, dat we den heelen Plautus voor je spelen! En Terentius na!
De mimus zeide niets: hij kreunde van gulzigheidswellust en sloeg
voor over met zijn mond in den schotel en lebberde de saus.
--Wat is Terentius? vroeg een der matrozenmeiden.
--Wie Terentius is?? vroeg de adulescens met open mond en bléef
opensmonds, omdat iemand--zelfs een deerne uit Ostia, die een dagje
uit was met matrozen uit een daar binnengeloopen schip, vol koren,
dat van Egypte kwam om Rome te voeden--zóo onwetend kon zijn. Wie
Terentius is?? Maar hoe is het mogelijk!
--Nou, ze is maar een eenvoudige meid, zei de matroos, die zoo
bang was voor van-buiten-leeren; wat weet onze Sila nou van al die
geleerdheid. Zeg nou maar eens, jij knappe adulescens, wat.... ik
bedoel, wiè is Terentius.
--Terentius is een beroemde blijspeldichter, lichtte de adulescens in;
die drie-en-een halve eeuw geleden geleefd heeft en hij komt even na
Plautus en is niet zoo een groot genie....
--Zóo? draaide zich langzaam, minachtend, de fijne "eerste paraziet"
om, lange, blauwe asperge nog in zijne vingers. Vindt jij Terentius
minder geniaal dan Plautus! Bij Herkles, dat is de eerste keer, dat
ik dàt hoor!! Terentius, die zoo zijn Grieksch kende, die zóo fijn
geestig was....
--Bij Pollux, Plautus heeft ook de Grieksche voorbeelden nagevolgd,
bitste de adulescens terug.
--Terentius, die zoo elegant van taal en rhythme is!
--Plautus is veel frisscher èn van taal èn van rhythme en veel minder
systematiesch van opbouw in zijn spelen. Terentius is al decadent!
--Terentius, verbeeldt je, wiens titels alleen al poëemen zijn,
effectvol om uit te spreken! Wanneer vond Plautus titels als:
Andria....! Hecyra....! En vooral....
De "paraziet" spitste de lippen en gebaarde met duim en wijsvinger
tegen elkaâr:
--Heautontimorùmenos!! Is zoo een titel alleen al niet Aeoliesch
geluid?!
En de "paraziet" zong, declameerde, mimeerde het lange, Grieksche
woord sylbe na sylbe: de rijk klinkende titel van het spel des
"Straffers van Zichzelven"....
En bedankte toen, matig in het leven, al was hij veelvraat op de
planken, voor de tweede portie vleesch en boonen, die Nilus hem bood.
--Wat worden ze nou geleerd, zei Sila tot haar Egyptischen
korenschipmatroos. Het lijken wel filozofen!
--Ze praten Grieksch, zei de matroos, die, uit Alexandrië, veeltalig
geworden was en den titel van "Heautontimorùmenos" bijna verstaan had,
hoewel niet begrepen; maar je hebt gelijk: het zijn, bij Herkles,
wel knappe kerels!
Intusschen kijfden zelfbewuste adulescens en fijne "paraziet" voort
over de voortreffelijkheden van Plautus en Terentius en de Christenen
murmelden tegen elkaâr:
--O, die zònde van het tooneel, mijn broeders!
--Ja, die onzedelijke vertooningen, steeds van echtbreuk....
--En hun meesters bedriegende slaven! En van lichtekooien!
--Bij Plautus èn bij Terentius!
--Nooit zielverheffend, altijd terugtrekkend, in de modder der
laagheid!
--Broeders, moeten wij niet gaan? Is het uur niet geslagen....?
--Dat onze Bisschop, de heilige Clemens....?
--Ja, ja, ons verschijnen zal in de Catacomben, ter prediking?
--Gaan wij, gaan wij....
Zij stonden op. Allen zagen nu, dat zij Christenen waren. Zij hadden
toch niets bizonders. Het was om hunne gezichten, om hunne strakke
oogen, hun toegeknepen mond. Nauwlijks iets donkerder waren hunne
grove tunieken dan van wie hen omringden en heidenen waren.
Zij gingen, na gekeken; toen, bij de deur, na gejouwd.
--Kleine-kindertjes-slachters! lastergilden de Gallen.
De laatste Christen keerde zich om, stond even stil. Om zijn genepen
mond ontbloeide plots een glimlach van stralend medelijden.
--Nigrina! riep Fabulla, steeds op de bloote knieën van Colosseros;
wat werd die Christen móoi, toen hij zoo lachte!
....--Ik ben erg ongerust, heer caupo; tobde de dominus. Ik
begin èrg ongerust te worden, om Cecilius en Cecilianus, mijn twee
"eerste-vrouwerollen." Het zijn heel kostbare ventjes en ik ben altijd
bang ze te verliezen. Het zijn tweelingen, heer caupo; zestien jaar,
denk ik: ik heb ze.... ja, ik heb ze gekòcht in Syracuze, toen ze
nauwelijks drie jaar waren. Ja, ik heb ze zeker al sedert dertien
jaar.... Ze zijn op de pædagogia geweest; o, ik heb zoo veel geld
voor ze uitgegeven.... Ze hebben les in àlles gehad, in rhetorica,
in alle vrije kunsten, in muziek, in dans.... Ze zeggen dan ook hun
rollen als niemand! Ze hebben veel talent: dat heeft zich in hen
ontwikkeld. Ik heb ze nooit laten geeselen; ik was bang hun mooie
lichamen te bederven.... Ik, ik heb ze bedorven en ze weten zoo, dat
ze een potje breken kunnen. Dan loopen ze maar weg, uren blijven ze
dan weg.... Zoo als van avond.... Verbeeldt je nu toch, vriend caupo,
als ze voor goed wèg geloopen waren! Of geschaakt.... Jongens van
dien leeftijd, die zóo mooi zijn, worden wel eens geschaakt, hier
in Rome.... Het is hier zoo groot; wat verdwijnt, vindt je hier niet
meer terug.... Ik word er koùd van te denken, dat ze misschien.... Het
zoû een verlies zijn....!!
--Wanneer zag je ze dan het laatst, vriend dominus? vroeg Nilus.
De dominus, op een schabel, was door Nilus geïnstalleerd geworden
vlak bij de schenkbank. Op zijn knieën hield hij zijn diepe bord,
eerst rijkelijk gevuld met soep, toen met vleesch, groente, brood
en nu at hij den eenen honigkoek na den anderen. Zijn telkens volle
kroes stond op de schenkbank zelve.
--Wel, zoo even nog.... Ik meen, toen we onze kamertjes gehuurd
hadden in het hooge huis, daar achter.... Toen moest ik toe zien
op de berging van onze kisten en koffers, die zijn vol requizieten
en maskers en manuscripten en die staan opgesloten beneden in huis,
bij den slavenkoopman. Ach, vriend caupo, je weet niet half wat er te
doen is om zoo een grooten grex van Neapolis naar Rome te krijgen. Op
mij komt alles neêr: de correspondentie met den prætor en de ædilen,
op te letten, dat àlles in de contracten vermeld wordt wat er vermeld
moet worden--de contracten zijn nù geteekend--; gèld heb ik uitgegeven
om onze maskers en tooneelschoenen weêr op te frisschen vóor ik zeker
was van de zaak; de ædilen dingen dan en het is zóo ver van Rome naar
Neapolis en voor je weêr antwoord hebt, verloopen er dagen, weken,
al is de Keizerlijke Post nog zoo geregeld onder onzen genadigen
Keizer Domitianus....
--Hm....m! bromde Nilus, veelbeteekenend, met een grijns--als van
een tooneelmasker, meende de dominus.
--Stt! fluisterde verschrikt Lavinius Gabinius; niet brommen en
grijnzen, vriend caupo! en uit angst dronk hij zijn pas ingeschonken
Nomentaner in eenen uit. Bedenk, ik, die met de officieele autoriteiten
te doen heb, zeg altijd: onze genádige Keizer Domitianus en alles
wat "keizerlijk" is, ook de Post, is pràchtig geregeld, hoor,
pràchtig! Bedenk toch, als ik wat anders zei, zouden de verklikkers....
--Hièr zijn er geen! pochte Nilus.
--Niet te hard op dat zeggen, vriend caupo!
--Van dit volkje hier valt niets bij den Keizer te klikken....
--Misschien zijn zelfs die voorname dames, die zich vermommen als
een gladiator en een meid, wel verklikkers....
--Ze komen hier al weken lang: het zijn niet meer dan emotie-zoeksters,
weet je.
--O, emotie-zoeksters, vriend caupo? Is dat modern Romeinsch?
--Wie weet! Ze zijn niet moderner dan Messalina was, ze zijn moê van
voornaamheid en stellen zich aan. Ze zoeken minnaars en.... minnaressen
onder het volk als ze moê zijn van hare gelijken.... Ze moesten eens
aan de kaak worden gesteld door een modernen tooneelspelschrijver,
ja, dàt moesten ze, vriend dominus. En dan moest jij die satyre
doen spelen!
--Ach modèrn, vriend caupo, modern is er nièts, dat van echte kunst
getuigt. Neen, wij moeten niets van moderne schrijvers hebben. Die
hèbben niet zoo veel talent, genie meen ik, als Plautus en Terentius
hadden, al leefden zij drie eeuwen en langer geleden En zelfs voor onze
mimus-stukken zoek ik liefst de antiekste, die van Livius Andronicus,
uit.... Maar waar blijven nu toch Cecilius en Cecilianus! Vriend
caupo, ik word zóo ongerust! Sedert ik toe zag op de berging van
onze koffers en kisten, heb ik ze niet meer gezien.... Zijn ze weg
geslipt.... Zijn ze er van door gegaan.... Wat doen ze nu, in die
groote, onbekende stad.... We hebben wel eens meer gespeeld in Rome,
drie jaar geleden....
--O, drie jaar geleden, vriend dominus? Toen was ik nog in
Alexandrië....
--Maar toen speelden zullie nog niet de "eerste-vrouwe"-rollen. Toen
traden ze alleen nog maar nu en dan in een mimus op: ze dànsen ook
fijn. Maar ik meen: ze kennen Rome toch niet en nu dwalen ze rond in
die groote, donkere stad.... Waar zouden ze zijn op dit oogenblik?
--Naar huis misschien, vriend dominus?
--Naar huis? Ja, het zijn lieve jongens om zoo vroeg en rustigjes
naar huis te gaan! En zonder avondeten, tenzij dat een uitnoodiging
hun in het oor is gefluisterd! Vriend caupo, als ze niet terugkomen,
ben ik verloren.... Over driè dagen moet ik spelen en als ik ze niet
hèb.... Gelùkkig!!
Die laatste kreet van den dominus was er een van verluchting, weelde,
zaligheid. De voordeur daar ginds was geopend. Het regende niet
meer. De opene deur gaf uitzicht op de nauwe Suburra-straat, waarboven
de uitgeregende lucht zich donkerblauw verdiepte, een reep van nacht
in de deur omlijst. Er tintelden zelfs twee, drie starren op. De lage
huizen brokkelden en braken hun grauwe daken- en murengewarrel donker
groezelig onder die nachtereep of glommen met lange weêrschijnen
van druipende vocht in rossigen glans van de lantaren voor het huis
van Taurus. Hoewel reeds laat in de nacht, zaten--zichtbaar van uit
de taveerne--er drie, vier vrouwen voor, op hooge gestoelten; naam,
prijs, iets van hoedanigheid was ruw geschreven, obsceen geschilderd
boven hare zitplaats. Zij keken verlangend de taveerne in, achter de
ruggen langs der twee knapen, die juist de deur hadden geopend.... Of
er niemand uit kwam, te gelijk dat er binnen gingen die twee blonde
jongens, in éen wijde abolla gehuld. De mantel omgaf hun beider
ondeugende tweelinggezichten. De zittende meiden, daar ginds, riepen
de taveerne in. Riepen zelfs naar de blonde ventjes. Maar deze hielden
hunne ruggen, in dien éenen mantel, gekeerd naar de meiden, terwijl
hunne oogen schalks de taveerne in keken. In de schaduw van den mantel
over hunne hoofden gluurden schuin, ondeugend, hunne vier donkere,
lang gespleten kijkers den smook en walm der volle zaal zoekende
binnen. Blank, jong, frisch, in den gloor van hun stouten glimlach
van bedorven-jongens. En hielden zij elkaâr, in de mantelplooien,
arm om schouder, terwijl zij op den drempel toefden.
--Eindelijk dan! riep de dominus en de heele troep, juichend,
ironiesch, plagend hun meester, dien zij ongerust wisten te zijn
geweest, herhaalde:
--Eindelijk, eindelijk dan, Cecilius en Cecilianus!
.... Zoo dat allen, de matrozen, de meiden, de gladiatoren, de Gallen,
al die opeengepakte gasten riepen, als hadden zij de nieuw aangekomenen
ook al sedert lange verwacht:
--Eindelijk, eindelijk dan, Cecilius en Cecilianus!
--Zijn jullie daar dan eindelijk, Cecilius en Cecilianus? riep de
dominus opstaande, met zijn stem van ontevreden veldheer. En wáar
zijn jullie dan toch geweest?
Cecilius en Cecilianus waren binnen gekomen; de deur kwakte dicht
op het perspectief van de straat en der zittende, afwachtende
meiden van Taurus. De knapen lieten zich niet dadelijk uit waar
zij waren geweest, antwoordden met, in het geroep, onverstaanbaren
scherts en sloegen hun wijden mantel af. Aller oogen gingen naar hen
toe. Iedereen wist, dat zij de "eerste-vrouwe"-rollen speelden. Zij
waren beiden even groot, niet klein, zeer slank, toch kinderlijk en
tevens met iets over zich, dat dadelijk herkenbaar was als dat van
den jongen "histrio": een ironie, een gemak, een ondeugendheid, iets
brutaals, al waren zij "veracht" en slaaf. Niets verlegens was aan
deze kinderen-der-planken: thuis schenen zij overal zich dadelijk
te voelen, deze stoute zwervertjes van het "verachte beroep", die
al zoo veel gezworven hadden. Of het nu was Canope bij Alexandrië,
of Baiæ bij Neapolis of de Suburra in Rome, het was voor hen alles
het zelfde. Rijke villa's, grootsche terrassen of Nilus' taveerne,
niets zoû hun meer veel indruk kunnen maken. Zij schertsten dadelijk
met Nilus of zij hem jaren hadden gekend. Zij doopten, als ondeugende
kinderen, hun vingers in de sausen om die te proeven....
--Hi-ha! kwam de ezel balken en de jongens balkten terug en
schaterlachten. Toen zij zich ontdaan van hun mantel hadden, trof het
hun medespelers--voor zoo ver iets van deze knapen de anderen treffen
kon--dat zij niet als alle anderen in hun bezoedelde, vuile, bruine,
natte reistunieken waren. Zij droegen beiden lichtgele tunieken
van fijn lijnwaad, borduursel om mouwen en rand en hun lichtgele
schoenen, geriemd tot de knieën, waren nauwlijks van de straat vochtig
geworden. Waar waren zij geweest? Hoe hadden zij occazie gehad zich te
verkleeden? Waarom waren die mooie schoentjes zoo ongerept? Hadden zij
misschien in Rome dadelijk een draagstoel te hunner beschikking? Die
vragen uit mond van senex, adulescens, "paraziet", "slave"-rol en
wie zij meer waren, overstelpten hen, de kwâjongens. Zij schertsten
die vragen van zich weg, zoo als zij vliegen hadden weg getikt.
Hadden zij een bad genomen, dat zij zoo frisch waren? Zij lieten zich
er niet over uit. Hi-ha! balkten zij met den ezel meê; zij dansten
zelfs even met de Gallen meê; Cecilianus, de "jongste"--want hij was
"de jongste" tweeling--sloeg met de vlakke hand onder het laadje met
naveltjes, dat de Archigal hem aanprijzend toonde en de naveltjes
vlogen op, vielen her en der neêr en allen lachten en de Archigal
vloekte en Fabulla en Nigrina wenkten belangstellend de knapen en
het was een geroes van stemmen en een dol geroezemoes om hen heen.
--Van waar kom je? vroeg Nigrina, wijdbeens en breedarms, haar
mannevuist gesteund op de tafel.
--Van het paleis van den Keizer, edele vechtster! blufte Cecilius,
waarop de dominus, dadelijk opgestaan, verschrikt hem fluisterde in
het oor:
--Pas toch op: die patricische dáár komt werkelijk uit het paleis
van den Keizer!!
--Ecastor! vloekte fijntjes Cecilius, die het fijner vond te vloeken
bij Castor dan bij Pollux of, zoo gròf, bij Herkules.
Fabulla, nicht van de Keizerin Domitia en steeds op Colosseros' knie,
zag Cecilius nieuwsgierig aan....
Allerlei denkbeelden en eerzuchten joegen haar door het hoofd, onder
haar grove, blonde meidepruik. Denkbeelden, eerzuchten, die zij reeds
zoo dikwijls zich bewust was geweest, sedert Nigrina zwaardvechtster
geworden was. En dat mèt vergunning van den Keizer, haar neef,
Domitianus.... Het leven was duf, zonder aandoeningen. Het leven in
het Palatium was somber, sedert Domitia, de Keizerin en Domitianus,
elkander steeds vijandig, nu elkander haàtten.... Er waren geen
vroolijke feesten meer....
Er hing steeds die atmosfeer van somberheid, vol dreiging, als de
Keizer, plots, zich vertoonde, als hij dagen afwezig bleef en zich
bezig hield met vliegen aan een lange naald te rijgen. Fabulla, jong,
smachtend naar leven, in die sombere dreiging, verveelde zich. De
Keizer, na een gril, die geen twee nachten geduurd had, zag niet naar
haar om, sprak zelfs niet tegen haar meer.... Domitia behandelde
haar soms als een slavin.... Domitilla, 's Keizers zusterkind,
eveneens.... Als zij Nigrina niet had gehad en de nieuwe emotie der
vriendinne-passie, had zij nièts gehad van levensbelang in dat duffe,
doffe bestaan, met die dreiging steeds boven aller hoofden van des
Keizers plotse ongenade.... De Suburra, de kroegen, de bordeelen,
Nilus' taveerne, dat alles had Nigrina haar geopenbaard. Het leven van
het volk, het minste, van nabij te zien en zich, in het openbaar, te
laten omhelzen door een jongen gladiator, omdat het zoo nauw was, dat
Nigrina wel dulden moest, dat ze zat op Colosseros' knie, dat deed haar
vergeten dien altijd durenden angst op eenmaal, onverwachts, gegrepen
te kunnen worden door Domitianus' beulen.... Zonder reden.... Omdat
zij gelachen of niet gelachen had.... Ja, hier vergat zij.... Hier
zag zij de histriones, vlak bij, hun soep eten.... Zij vond dat
belangwekkend.... En dan de eerzuchten, die voor een patricische uit
het huis Flavius zoo vreemd ontzenuwde verlangens maar die belang
aan het leven gaven.... Als Nigrina zwaardvechtster was, waarom
kon zij, Fabulla, niet optreden als tooneelspeelster? In een stuk
van Terentius, van Plautus? Zij zong, zij reciteerde; zij deed tòch
al die dingen, die een patricische nooit deed.... Die alleen dure
slavinnen deden.... Zùlke dingen gaven nieuw belang, wekten vreemde
eerzuchten bij haar op.... Te worden toegejuicht door de menigte
in een theater, zèlfs te worden uitgejouwd door een menigte, zij,
de nicht van Domitia....
--Speel jij, zeide Fabulla tot Cecilius; de "eerste-vrouwe"-rollen,
ventje?
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - De komedianten - 03
  • Parts
  • De komedianten - 01
    Total number of words is 4367
    Total number of unique words is 1514
    37.1 of words are in the 2000 most common words
    49.7 of words are in the 5000 most common words
    56.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 02
    Total number of words is 4435
    Total number of unique words is 1476
    36.1 of words are in the 2000 most common words
    49.9 of words are in the 5000 most common words
    56.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 03
    Total number of words is 4439
    Total number of unique words is 1531
    37.3 of words are in the 2000 most common words
    49.4 of words are in the 5000 most common words
    56.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 04
    Total number of words is 4116
    Total number of unique words is 1396
    38.9 of words are in the 2000 most common words
    50.4 of words are in the 5000 most common words
    58.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 05
    Total number of words is 4400
    Total number of unique words is 1579
    39.9 of words are in the 2000 most common words
    51.7 of words are in the 5000 most common words
    58.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 06
    Total number of words is 4218
    Total number of unique words is 1430
    39.9 of words are in the 2000 most common words
    52.1 of words are in the 5000 most common words
    59.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 07
    Total number of words is 4240
    Total number of unique words is 1341
    36.8 of words are in the 2000 most common words
    49.5 of words are in the 5000 most common words
    55.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 08
    Total number of words is 4159
    Total number of unique words is 1346
    38.0 of words are in the 2000 most common words
    50.0 of words are in the 5000 most common words
    56.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 09
    Total number of words is 4308
    Total number of unique words is 1441
    38.7 of words are in the 2000 most common words
    51.7 of words are in the 5000 most common words
    58.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 10
    Total number of words is 4195
    Total number of unique words is 1459
    36.4 of words are in the 2000 most common words
    50.4 of words are in the 5000 most common words
    57.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 11
    Total number of words is 4329
    Total number of unique words is 1459
    37.5 of words are in the 2000 most common words
    50.5 of words are in the 5000 most common words
    56.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 12
    Total number of words is 4240
    Total number of unique words is 1456
    36.4 of words are in the 2000 most common words
    49.4 of words are in the 5000 most common words
    55.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 13
    Total number of words is 4341
    Total number of unique words is 1462
    35.3 of words are in the 2000 most common words
    50.3 of words are in the 5000 most common words
    57.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 14
    Total number of words is 4280
    Total number of unique words is 1270
    40.2 of words are in the 2000 most common words
    51.8 of words are in the 5000 most common words
    58.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 15
    Total number of words is 4394
    Total number of unique words is 1248
    43.6 of words are in the 2000 most common words
    56.5 of words are in the 5000 most common words
    63.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 16
    Total number of words is 4433
    Total number of unique words is 1288
    43.9 of words are in the 2000 most common words
    56.3 of words are in the 5000 most common words
    62.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 17
    Total number of words is 4462
    Total number of unique words is 1217
    45.7 of words are in the 2000 most common words
    59.0 of words are in the 5000 most common words
    65.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 18
    Total number of words is 4554
    Total number of unique words is 1241
    46.5 of words are in the 2000 most common words
    59.8 of words are in the 5000 most common words
    66.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 19
    Total number of words is 4433
    Total number of unique words is 1424
    42.0 of words are in the 2000 most common words
    56.5 of words are in the 5000 most common words
    64.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 20
    Total number of words is 4432
    Total number of unique words is 1289
    43.1 of words are in the 2000 most common words
    56.8 of words are in the 5000 most common words
    62.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 21
    Total number of words is 4025
    Total number of unique words is 1447
    34.0 of words are in the 2000 most common words
    45.9 of words are in the 5000 most common words
    51.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.