De komedianten - 05

Total number of words is 4400
Total number of unique words is 1579
39.9 of words are in the 2000 most common words
51.7 of words are in the 5000 most common words
58.4 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
--De dominus heeft ons al dadelijk een goede opvoeding gegeven,
edele heer; hij heeft ons bij een grammaticus, op de school in
Syracuze, laten leeren, grammatica en spellen en zuivere uitspraak
van klinkers en medeklinkers, wanneer men aspireeren moet, wanneer
niet en te gelijk met de grammatica leerden wij muziek, fluitspelen
en ons bewegen en àlles wat met rhythme te zamen hangt en een knappe
rhetor, heer, leerde ons toen in Syracuze zèggen, vertellen, een kort
verhaal doen, het hem na vertellen, als hij het verteld had, bij
voorbeeld uit de Metamorfozen van Ovidius, heer. Wij hebben Cicero
moeten lezen, heer en te gelijker tijd leerden wij dansen. En toen
wij dansen konden en mimeeren, leerde Lavinius Gabinius ons van het
komediespel en leerden wij Plautus en Terentius spelen en Menander
in het Grieksch. Hij leerde ons alle rollen spelen, heer, ook den
senex en den milesgloriosus en den "gierigaard", maar hij bracht ons
toch op voor de "eerste-vrouwe"-rollen, heer en hij ontwikkelde onze
stemmen, zoo dat wij niet bang zijn in groote theaters te spelen. En
als ik het zeggen mag, heer, als gij het vergunt mij te zeggen, heer,
dan zijn wij, met uw verlof, comoedi, goede tooneelspelers en niet
histriones zoo als dat onwetende volk tegenwoordig maar alles noemt!
En Cecilius trok een wijs mondje, een beetje gewichtig en Plinius
glimlachte. Achter in zijn kussens, zag hij met zijn welwillenden
glimlach de beide knapen aan en had schik in ze. Ze waren beiden zoo
fijn en aardig; ja, hunne opvoeding van intellectualiteit had hun iets
verfijnds gegeven, dat, gevoegd bij hun treffende, blonde schoonheid,
hen onderscheidde van zoo veel andere "kunstemakers"; met welk een
gemak en toch bescheidenheid, met welk een tact--fluisterde Plinius
tot Martialis,--zaten zij daar tegenover hen; niet te lui liggende,
eerbiedig een beetje recht op, toch rustig en op hun gemak en wat
spraken zij niet keurig hun Latijn uit, nu zij het keurig spreken
wilden, dat niet hoefde in de taveerne of de Thermen--een beetje met
kleine, geknepen mondjes, een beetje met de keurige overdrijving van
den comoedus van het hoogere blijspel, maar zònder een fout en met
een bevallige zinswending, waarlijk met een litterairen draai....
Martialis, glimlachend, knikkende, gaf het toe. De jongens,
belangstellende, zagen uit langs de gordijnen van den draagstoel. De
zon was in gloed door gebroken en zomerde. De Porta Capena door,
liepen de Nubische dragers den weg naar Ostia toe. De bergen in de
verte, ten Oosten, blauwden met zacht opalen ommelijnen tusschen
de turkoois-blauwe lucht; de schermpijnen staken tegen die teêrte
van tinten hun donkere parasols krachtig af; de aquaducten van de
Aqua Claudia, liepen met hun eerst breede, dan zich in verschiet
versmallende bogen, als met eerst wijde, dan nauwe passen, daar ginds,
met de Via Appia mede; de grafgesteenten blankten er als schelle
vlakjes; de villa's verder op, in hare tuinen, bleekten er met, over de
hellingen gezaaide, bleekere, blanke vlakken en de grazige heuvelen,
ter zijde des wegs, groenden in welige weilanden den horizon toe:
de kudden der schapen wolligden er over, weidende, in de weelde der
lange, wuivende halmen: een herdersfluit klonk....
--Ze loopen goed, prees Martialis de dragers; het is een lànge weg
naar Laurentum.
--De weg is modderig, na den regen van gisteren, zei Plinius; dat
is aangenamer voor hen en voor ons, dan het mulle zand. Te paard is
het altijd het aangenaamst, maar als ik bij den Keizer ontboden ben,
moet ik wel in den draagstoel....
En hij plooide zijn breede toga open, omdat die hem hinderde
en herademde in zijn, met gouden palmtakken geborduurde,
gala-tuniek. Eenigen tijd, slaapwekkend die wiegeling der dragers,
hoe de dragers ook poogden, elkander afwisselend, twee aan twee, den
draagstoel in evenwicht op hun schouder te houden, zwegen Plinius en
Martialis. De beide jongens echter sliepen niet, vonden dit heerlijk:
deze weelderige wiegeling op de telkens wisselende slavenschouders. Zij
keken steeds uit: de zweetende slaven glommen als gepolijst brons,
als koper glommen zij soms in den zonneschijn. Er liepen gouden
glansen over de zweet druipende zwartheid hunner spierige armen, er
blauwden de schaduwspelingen over hun harige borst. En als Cecilius of
Cecilianus keken, keken zij ook, glimlachende, omdat die komediantjes
slaven waren, zoo goed als zij en de jongens, genietende, glimlachten,
schuinoogig, terug.
Hoe meer zij de stad achter zich lieten, hoe weliger de heuvelen
groenden. Onder de effene, blauwe, al zomerdiepe lucht, waar in hier
en daar een groot, blank wolkgevaarte, gestapeld, verdreef--wemelde
het lentelicht over het wijde landschap der wijder en wijder wèg
verschietende heuvelen.... Wemelde het jonge groen, wemelde gehéel
de lente, starrelden de weiden van duizende madelieven, stippelden
zij goud van duizende boterbloemen.... De wijd-uit gehoornde buffelen
glansden met hun glimzwarte, -bruine flanken, waar over het licht zich
uit goot; zij doorloeiden de zwoele atmosfeer; hunne roepende herders,
te paard, reden om hen rond, hen telkens te zamen drijvende. Ter zijde,
links, vloeide traag de Tiber Ostia te gemoet, breed, geelblond zijn
wateren, waar in diep de blank weêrspiegelde weêrschijn der lucht. En
een geur van thijm, gras, bloemen, water, licht en lucht bleef met
het gegons der hommels steeds drijven om den gelijkmatigen en nu snel
voort wiegelenden draagstoel.
--Hè? fluistervroeg waardeerend Cecilianus zijn broêrtje. Dàt is wat
ons past: zóo gedragen te worden!
--Ken jij nog "Hero"? vroeg Cecilius. Ik zal "Leandros" dan spelen.
--Ja, jij Leandros.... Maar de muziek....? twijfelde, fluisterzacht,
Cecilianus.
--.... De muziek....? We zullen wel zien....
Plots viel Cecilianus' hoofd op zijn broeders schouder en sliep
hij. Ook de beide vrienden dommelden, knikkebolden. Cecilius berekende,
dat die voorname Plinius schatrijk moest zijn. Maar die aardige
Martialis, met zijn rare, korte toga-tje, geen as moest hebben. En hij
keek weêr uit, omdat de dragers af sloegen, links bij de vijftiende
mijlpaal. Wat hadden zij vlug en gelijkmatig gedraafd! De helft reeds
van den weg meende hij goed te berekenen, zich herinnerend wat hij
had opgevangen uit Plinius' en Martialis' woorden, toen zij gesproken
hadden van den afstand der villa bij Laurentum. Dichte bosschen van
laurier en pijn groenden ter weêrszijden en het gònsde maar steeds
in de lucht, als van duizenden insecten. Wat rook het toch lekker,
zoo naar buiten! En terwijl hij den lentegeur op snoof, heugde hij
zich--vreemd--het eigenaardige komediantenluchtje, zoodra zij speelden,
geur van kosmetieken en pruiken, in zijn herinnering vereend met
het rhythme van senarische, septenarische verzen en zonder het te
betreuren, dat hij den edelen Plinius gevolgd had, bedacht hij tòch,
dat de dominus nu zeker in het Theater van Pompeïus was, en dat de
cliënt hem er zoû zoeken en werd hij in éens nieuwsgierig hoè het
Theater zoû zijn, dat hij immers nog niet kende en waar hij over
enkele dagen zoû spelen.
Plotseling woei ziltere bries. Cecilius, zijn broêrtje steeds tegen
zich aan, keek om, keek uit. En werkelijk, hij zag ginds blauwen,
o zoo diep, de Tyrrheensche. Wat was het blaùw, de zee, de lucht, de
heel verre heuvelen van Latium, daar ginds. Donker de zee en dieper;
lichter de lucht en hooger; het lichtst de heuvelen en verder, maar
àlles blauw en dan het zwartere groen van de bosschen en het gelere
van het gras en dan al die boterbloemen, madelieven.... Maar de dominus
zag nù alles in het Theater na.... en het was jammer, dat zij niet....
De zweepen der voorloopers klàkten.... Wat was er?
Cecilius keek uit. En hij zag, dat zij de villa bereikt
hadden. Tusschen twee poortzuilen een wijde voorhof, groen van streng
in stijl gesneden busboompjes.... Een half cirkelige porticus, als
een D, van zuilen, waartusschen slaven aanliepen....
--Wij zijn er, zeide Plinius en hij opende de oogen; Martialis ook;
en Cecilius schudde Cecilianus wakker....


III.

In de villa van Laurentum wachtten zijne gasten Plinius af. Zij
waren reeds een uur daar; hun gastheer had hen genood te komen
wanneer het hun schikte, zich verontschuldigend, dat hij niet wist
hoe laat hij uit het Palatium, na de salutatio, zoû keeren om met
hen aan te liggen aan het middagmaal. Zijn Grieksche vrijgelatene,
Hermes, had de gasten ontvangen in zijns meesters plaats, toen zij
samen te paard waren verschenen. Afgestegen, de paarden weg geleid,
volgden de gasten den vrijgelatene den half ronden porticus door.
--Mijn meesteres laat zich verontschuldigen, edele heeren: zij toeft
met haar grootvader in onze Toskaansche villa, lichtte Hermes in.
Hij noodde met de hand de gasten voorwaarts.
--De villa, die onze gastheer in Toskane bezit, meende Quintilianus;
is zeker van omvang grooter dan deze en met groote bosschen en wijd
jachtterrein er om heen, maar schoonere woning dan dit vorstelijke
landhuis bij de zee zoû ik niet weten te noemen.
--Er zweeft hier een antieke atmosfeer rond, zeide de oude Verginius
Rufus; en die werkelijk aan Hellas herinneren doet.
Hermes geleidde de gasten een vierkant atrium binnen, overdekt,
maar het licht viel van boven uit een vierkante opening op het kleine
nymfæum in het midden en rondom waren in de rood-op-zwarte fresco-muren
vierkante ramen, waarin, tusschen rood marmeren pilasters, vensters
van blaadjes doorschijnende spiegelsteen, die weg geschoven konden
worden. Ook de dakopening kon met zulk een ruit van spiegelsteen
worden gesloten.
--Voor het slechte weêr, als de Tyrrheensche stormt, glimlachte Hermes;
wèl een geriefelijk verblijf.
Er stonden enkele beelden rondom, tusschen myrteplanten: bronzen
koppen op voetstukken van porfier; roode rozen van Pæstum bloeiden om
het ovalen vijvertje; zwart marmeren dolfijnen bliezen waterstralen;
het gemurmel was als een rhythme....
--Rijk, maar toch eenvoudig en sierlijk, prees de jonge Suetonius.
--De schoonheid, die goedheid is, antwoordde hem Tacitus met zijn
diepe, donkere stem.
Zij gingen den binnenhof door, staken een galerij in de breedte
over. Een triclinium breidde zich uit, verrassend wijd, zeer hoog
en tusschen de zuilen zagen de gasten de zee, die kabbelde tot aan
de treden der breede trappen, nu de Zuidenwind speelsch de lichte
golfjes stuwde.
--Dit is altijd wondermooi, zei de proconsul Frontinus en Juvenalis
beaâmde het: het trof hen hòe dikwijls zij dit reeds zagen.
Aan de drie zijden, tusschen dubbele deuren, verhieven zich groote
ramen, met spiegelsteenen vensters. Uit het triclinium zag men dus aan
drie zijden de zee en zich ronden den horizon onder de lentelucht:
azuur- boven turkooiskleurige wijdte. Omziende, bespeurden de
gasten door binnenhof en porticus den weg, de bosschen, de verre
bergen.... Ter beide zijden van het, tot de zee uitstekende, triclinium
openden zich verdere vertrekken. In den hoek, dien de eetzaal met
een der kleinere vertrekken maakte, was, buiten op het strand, als
een stadium.
--De speelplaats der slaven, lichtte Hermes in; zij worstelen hier,
hard-loopen of werpen de schijf en onze heer ziet toe, uit dit
vertrek....
Steeds verder noodde hij, hoffelijk, met de hand. De gasten traden
in een rotonde, als een koepel van kristal tusschen marmer: van alle
zijden was de zee, waren de bergen, de bosschen te zien. Langs den
oever, verder-weg, lagen andere landhuizen, plekten blank tusschen
het groen, tegen het turkoois en het azuur.
--Een Olympiesch verblijf, niet waar? glimlachte Quintilianus tot
den jongen Suetonius, die voor het eerst de villa bij Laurentum zag.
--Ik zag ten minste nooit volmaaktere woning, antwoordde de jonge
man in bewondering.
Hermes schoof, in den muur, citroenhouten paneelen weg.
--De Bibliotheek, glimlachte hij; geleerden heeren als gij allen,
ten gerieve.... En hier volgen de slaapkamers van mijn meester....
De gasten verontschuldigden zich, uit bescheidenheid. Maar zij wierpen,
buiten, een blik op de lange rij cellen, voor de vele vrijgelatenen
en slaven; alle die cellen zagen uit op de zee, het rotsige strand
tusschen beiden.
--Ik heb dikwijls minder gewoond, bekende Quintilianus; dan de slaven
van onzen vriend het gewend zijn.
De gasten wandelden hier en daar. Er dreef uit de tuinen een
rozenlucht, die zich mengde met het zilte aroom der aankronkelende
golfjes. De gasten dwaalden het strand verder af; een intiemere
vleugel rondde zich daar met een kleinere eetzaal, met verschillende
kleinere zaaltjes, om een open binnenhof. De baden gingen zij binnen:
er was een zwembad met zoet water; zij zagen het immense hypocaustum,
ter verwarming; de kabinetjes met de albasten zalf- en oliekruikjes,
in nissen....
Het was alles ruim, rijk en sober, van verfijnd eenvoudigen
smaak. Opeenvolging van vertrekken tusschen zuilen, pilasters. Maar
zee, lucht, bosch waren altijd, overal te zien.
--Ook aan de andere zijde, glimlachte Hermes, steeds noodend. Zij
gingen terug, door het triclinium, den anderen vleugel van het
landhuis bezichtigen. De vertrekken vervolgden het een in het andere;
gordijnen trok Hermes open; hij toonde de meest geliefkoosde kamer
zijns meesters, door een leêgte afgescheiden van tuin en huis en zoo
geheel geluideloos gehouden, slechts beruischt door de zee, die bijna
aan de ramen klotste.
--Ik zoû verdwalen, zei Suetonius, zoekende zijn weg: Hermes haastte
hem zich voor, geleidde de gasten door een overdekte zuilengang
dadelijk terug naar den glazen binnenhof, om 's gastheers komst af
te wachten.
Zij zetten zich in de ruime cathedræ, om het nymfæum.
--De beminnelijkste man van onzen tijd, prees de oude Verginius
Rufus, die Plinius' voogd geweest was. Een antieke geest, bijna
een Helleensche geest en toch een Romein en toch een modern
mensch. Vrienden, laat ons het eerlijk zeggen: dat in ònzen tijd
kan bestaan een man als onze Plinius, is een genade der goden, als
we een oogenblik aan de goden gelooven mogen. In onzen vreeslijken
tijd, waarin altijd als een donker noodlot hangt boven ieders hoofd,
een tijdgenoot te bezitten als Plinius, is bijna een ongelooflijk
geluk en een troost. Wie is zoo goed, die tevens zoo rijk is, zoo
rustig edel van ziel in deze dagen van krankzinnige overspanning,
dat zelfs niet Domitianus durft....
--Stt.... edele Verginius! schrikte Quintilianus. Vergeef mij, dat ik,
uw jongere, u in de rede val. Maar laat ons den naam van den Keizer
niet noemen! Bijgelooviger misschien ben ik, dan gij denkt. Als onze
vriend in het Palatium verschijnen moet, vrees ik altijd....
--Het is een tijd! barstte Juvenalis uit. Het is een tijd van
àfschuw! O, zoo wij spreken dorsten! Maar Quintilianus heeft
gelijk. Wij zwijgen, wij zwijgen steeds, gesnoerd onzen mond, te
bijgeloovig en te bang.... Ik ben drie-en-vijftig jaar: ik heb nog
niet luid uit durven spreken.... Zal ik het eenmaal durven? O, als
met zweepen rondom te slaan, met een niets verschoonende satyre te
geeselen dezen afschuwelijken tijd! Maar wat deert het, als bij het
eerste woord het eeuwige zwijgen wordt opgelegd!
--Wat durf ik? vroeg Tacitus somber; een wolk van melancholie trok over
zijn vroeg-oud gelaat. Ik ben ook niet meer jong, hoewel negen jaar
jonger dan gij, maar wàt ik voel in mijn geest: de geschiedenis van
deze vreeslijke tijden te boeken, waarin alleen even ons verademing is
gebracht door Vespazianus, door Titus.... ik heb het nog nièt gewaagd,
al teeken ik op, al verzamel ik stof.... al wacht ik mijn oogenblik af.
--Ja.... knikte somber de oude Verginius Rufus; en toch, toen hij
jong was, Domitianus, was hij een goede Flaviër, als zijn vader
en broeder waren.... Herinner ik hem mij niet met den Triomf, na
den Palestijnschen veldtocht, na den val van Jeruzalem, op zijn
witte paard, achter Titus en Vespazianus.... Hij was toen zedig,
beminnelijk; niets voorspelde toen, dàt.... Maar laat mij zwijgen
over hem, zoo als Quintilianus verzocht....
Het was of sombere gedachten over allen trokken. Er was niets meer
dan het murmelend rhythme der waterstralen in het nymfæum. De rozen
van Pæstum geurden; door de hier en daar weg geschoven spiegelsteenen
ruitjes ademde de zoele wind; rondom was die rustige, smaakvolle
weelde van wit, zwart, rood marmer, rood porfier, zwart brons,
louter edele lijn, schoone vorm. Het mozaïek van den vloer, de
fresco's der wanden, het stuc van de zoldering noodden niet anders
dan tot rust en vrede in zoo kunstvol rijken eenvoud; de dag was
die van Latijnschen vroeg-zomer; de gastheer, die weldra zoû komen,
was de beminnelijkste Romein, die dezer dagen leefde, en de sombere
stemming was onafweerbaar over de wachtende gasten. Zij proefden
ter nauwer nood de, in sneeuw der Alpen gekoelde, ververschingen,
ooft en sorbet, die Hermes voor liet dienen. Zij dachten allen die
zelfde gedachte: Plinius is ter salutatio.... bij den Keizer.... Wat
heeft hem de Keizer gezegd....? Zàl hij straks komen....? Want zij
wisten allen, dat de Keizer hem haatte, omdat hij beminnelijk, edel
en rein van ziel was als niemand....
En Quintilianus, zijn leermeester, even oud de beroemde rhetor,
uit Hispanië geboortig, als Juvenalis zich zoo even geroemd had,
strak ernstig het gegroefde, glad geschoren gezicht met den grooten,
rechten neus en de dunne lippen, het kort geknipte haar grijs-zwart
borstelig boven het hooge voorhoofd, zat stil, kijkende voor zich uit
in der dolfijnen waterstralen, de groote, ge-aârde handen liggende
over de zwarte leuning van de cathedra, zijn gesnoerde voeten roerloos
op de voetbank. De plooien van zijn tuniek vielen beweegloos om zijne
bewegingloosheid, die bijna ademloos scheen. Hij was de leermeester
geweest van allen, die hem jonger waren, nadat hij, als jongeling van
nauwlijks twintig jaar, Galba als secretaris en tolk naar Hispanië had
vergezeld. Nu had hij sedert twintig jaren zijn druk bezochte school;
Domitianus had hem zelfs de opvoeding vertrouwd van zijn achterneven;
hij was Consul geweest. Er was niets dan eere en waardeering rondom
zijn persoon, de persoon des schrijvers van De Institutione Oratoria,
het sierlijk geschreven Handboek der Welsprekendheid aller jeugdige
redenaars, en toch, op dit oogenblik, Plinius afwachtende, voelde hij,
zich heugend eigen huiselijke ramp en verdriet, dat alles wat het
leven bieden kan, bros is als zeepbel na zeepbel. Naast hem zat de
sombere, verbitterde Juvenalis; hij schreef reeds zijne satyren, maar,
voorzichtig, gaf ze niet uit, las er nauwlijks enkele van voor in dezen
intiemen vriendenkring: die over de Vrouwen, de zenuw-overspannene
van zijn tijd, onder wie de patricische, die als gladiator optraden
in de arena, onder de goedkeurende oogen des Keizers; die van den
monstergrooten Tarbot, den Keizer door zijn Egyptischen gunsteling
Crispinus vereerd en voor welker bereiding de Senaat was bij een
geroepen.... En naast hem, somber ook, maar die somberte met de wolk
van melancholie overwaasd, zat Tacitus: hij was de veertig voorbij,
maar zijne Historiën en Annalen zoû hij eerst later schrijven en niets
in zijn weemoed om zijn tijd kondigde nog aan, dat hij, hoe begaafd
ook, de groote geschiedschrijver eenmaal zoû worden. Van ridderlijke
familie, welsprekend als advokaat voor de rechtbank, gehuwd met
Agricola's dochter, Consul weldra onder Nerva, zoû zijn geest door
een menschenhaat worden aangetast, die hem de dingen van zijn tijd
nog somberder zoû doen zien dan zij reeds waren en het duisterde ook
in hem, dezen klaren Aprildag; de druk was niet van de zielen der
menschen, die wisten geëerd, minstens bekend te zijn. Die druk was
ook niet van de eenvoudiger ziel van Frontinus, den proconsul, die
onder Agricola in Britannië de Romeinsche legioenen geleid had en die,
vleiende, in zijn Boek der Krijgslisten Domitianus een groot veldheer
genoemd had, een overwinnaar van Galliërs en Germanen.... Nu, van
alle eerzucht bevrijd, rustig meenende te leven in Rome zijn rijperen
leeftijd van krijgsman, die reeds den ouderdom naderen voelde, boog
hij ook onder den druk, om zich, om zijne vrienden, om Plinius, die
laat was.... Tusschen hen allen, zeer geëerd, zéer bekend door heel
Rome, zat, berustigd misschien omdat hij zoo oud reeds was, Verginius
Rufus, wien het gewicht aller eervolste ambten op de schouders
gedrukt had, die, na Vitellius, ter eere der Flaviërs--Vespazianus
en de zijnen--of wellicht uit wijsgeerigen afkeer het hem aangeboden
keizerlijk purper geweigerd had en die nu wachtte, wachtte, zoo als
een grijsaard, met de zacht toestemmende knikking zijns ouden hoofds,
wachten kan.... En alleen niet dien druk, die wachting, die sombere
melancholie gevoelde de jonge Suetonius, Caïus Suetonius Tranquillus,
rustig onbewogen zijn gemoed als zijn derde naam, zoon van een tribuun,
rechtsgeleerde, leerling, als iedereen-van-studie in dien tijd,
van Quintilianus; beginnend letterkundige, die geschreven had over
Spelen en Zeden en Gewoonten van Rome en Hellas, nog niet de latere,
beroemde geschiedschrijver, maar wel reeds de ietwat droge, sobere,
fantazie-looze ziel, die alleen gevoelde, dat zijn eigen toekomst
nog doemen zoû....
Maar plotseling verbrak Hermes, de Grieksche vrijgelatene, deze
stemming van sombere wachting. Hij verscheen en zeide, wijzende
naar buiten:
--Onze heer....
Allen stonden op en repten zich door den porticus naar buiten. En zij
zagen den draagstoel aanwiegelen, neêr gezet door de dragers worden:
zij zagen Martialis uitstappen, toen Plinius zelve en toen twee jonge
slaven met blonde haren, koordedansers of kunstenmakers....
Wie bracht hun gastheer daar met zich mede, hij, die zoo streng van
zeden was!
De gasten verwonderden zich niet lang. Zij liepen Plinius en Martialis
te gemoet en hartelijk was de begroeting. Het was of ieder vrijer
ademde. De oude Verginius Rufus omhelsde Plinius als een vader zijn
zoon, ontroerd. De anderen drukten hem met blijdschap de handen, toch
vragende met de oogen....? Neen, er was niets.... De Keizer, somber,
had zich ter nauwer nood éen oogenblik onderhouden met de Senatoren,
de Consulairen.... Had zich dadelijk terug getrokken.
Rondom Plinius gingen de gasten binnen.
--Edele Frontinus, begroette Martialis den proconsul; het is mij
een vrèugde u weêr te zien! Herinnert ge u hoe wij beiden verleden
zomer over poëzie spraken, in uw villa te Baïæ en samen lazen, bij
Anxur....? Weet ge, ik heb er een epigram op gemaakt, zoo als ik op
alles epigrammen maak.... Ge begrijpt, een beminnelijk epigram....
Het is opgenomen in mijn laatste bundeltje....
Hij greep in zijn gordel, zocht....
--Bij Herkles, waar heb ik het gelaten.... Waar heb ik mijn laatste
bundeltje, versch uit de handen der copiïsten, gelaten....! Ik heb
het toch bij me gestoken....
--Met uw vergunning, Martialis, zei Cecilius met zijn hoog stemmetje,
en bood Martialis het bundeltje; ge hadt het reeds mij vereerd.... Hier
is het.... Krijg ik het terug??
--Waarachtig, het is waar.... Ik had het vergeten....! Ja, ja, je
krijgt het, mijn jongen, terug.... Maar--en hij bladerde--; zie,
Frontinus, hier is het, hier is het, hier heb ik het al:

Anxuris æquorei placidos, Frontine, recessus,
Et proprius Baïas....

.... Hier is het en ge zult er uit leeren, hoe ik het drukke leven
in Rome de schuld geef, dat wij elkander zoo weinig zagen! Want,
niet waar, lieve vrienden, Rome is druk en wij zien elkander niet
iederen dag, en toch zijn wij àllen zonen der Muzen en ook deze dappere
krijgsman, deze schrijver van het zoo zakelijk krijgskundige Boek der
Krijgslisten, is, zoo als gij allen weet, lang niet een ongevoelige
voor poëzie....
--Vergunt gij, vrienden, vroeg Plinius; dat ik mij in luchtiger
gewaad steke?
En hij verwijderde zich, door Hermes vooraf gegaan, die klapte in de
handen om den lijfslaaf te verwittigen, terwijl Martialis zijn klein,
oud, raar toga-tje afsloeg.
De anderen verzamelden, in het atrium, rondom Martialis. Het was of
zijne opgewektheid hunne laatste somberheden verjoeg. Zij glimlachten
reeds, allen, nu zij rondom hem stonden en hij, levendig, vertelde. Ja
zeker, een nieuw boekje epigrammen, bij Tryfo, den boekhandelaar
te verkrijgen. Maar hij zoû het zijn vrienden zenden, hoor.... Zij
verdedigden zich, zeiden het zeker te zullen koopen.... Hij lachte,
verzekerde, dat dàt niet hoefde. Dat hij toch wel schatrijk zoû
worden door zijn epigrammen, al gaf hij wat bundeltjes cadeau.... Ja,
epigrammen, die schreef hij steeds door.... Dat was bijna als een
dagboek, niet waar.... Hatelijke epigrammen, beminnelijke, venijnige,
vleierige....
--Op onzen Jupiter.... lachte hij, den Keizer meenende. .... Kom,
Domitianus wàs toch de Keizer.... Wat hielp het altijd boos te
kijken.... Met hònig moest je hem smeren.... Het eenige middel
om niet....
Hij knipoogde. Zelfs Juvenalis en Tacitus, beiden zoo veel ernstiger,
zoo veel somberder, gewetensvoller dan deze luchtige genieter des
levens, met zijn Silenus-kop, glimlachten vergoêlijkend. Hij mocht,
tusschen hun dieperen ernst, zijn als een groot, stout kind:
zij verontschuldigden hem altijd. Zij verontschuldigden zijn
Domitianus-vereering, die hem van wege den Keizer nu en dan eens
een aardig sommetje op bracht; zij verontschuldigden zijn smerige
versjes, omdat ze in zulk allerelegantst Latijn waren gezegd, bijna
gezongen; hij mocht eigenlijk doen wat hij wilde. Meestal zonder
geld op zak, woonde hij even buiten Rome.... bij Nomentum, of in het
stadshuisje, dat Domitianus hem had geschonken, maar waar hij ver van
de waterleiding was.... Zij hadden hem allen wel eens geld gegeven,
geleend; hij kwam bij hen allen geregeld middagmalen maar hij had
niets van een paraziet, o neen; hij vroeg hen allen weêrom in zijn
huisje zijn gast te zijn, aan eenvoudige, gezellige maaltijden,
met een goedkoop wijntje, maar bij kout, die schitterde van geest
en vernuft; o neen, hij was te veel de Hispaniër gebleven, hij te
Bilbilis geboren, om niet zoo gastvrij terug te zijn, als hij kon,
mild met zijn enkele duiten, een ham voor zettende, die al een paar
maal was voor gezet, en dat in eenvoudig aarden vaatwerk van Aretium,
maar met zoo veel gratie en levensblijheid, dat zij er de kostbaarste
banketten om hadden in den steek gelaten.
--Cecilius, zei Cecilianus--de beide knapen, achter-af, keken om zich
rond--; het is hier heusch nog al móoi....
--Ja, zei Cecilius. Het is wel mooi.... Maar dèftig, weet je,
Cecilianus.... Voornaam; dat zie je dadelijk.... Begrijp je, héel
anders dan,--fluisterde hij--; waar we gisteren avond zijn geweest....
--Vóor we in de taveerne bij Nilus kwamen? fluisterde Cecilianus; ja,
héel anders.... Het was me daar zoo meer als in Alexandrië.... Weet
je wèl?
--Bij den neef van den Legaat, ja.... En in Antiochië....
--Bij dien rijken Pers, die altijd dronken was.... Het is hier
voornáam....
--Heel voornaam.... Niet te vrij zijn, broêrtje....
--Vrij? Heelemaal niet vrij zijn, hier.... Maar ik krijg honger....
--We mógen nog niet eten, broêrtje, zelfs al krijgen we wat.... We
mogen niet eten, als we nog mimeeren moeten en zingen en dansen....
--Neen, maar ik krijg toch wel vreeslijken honger....
--.... En, zeide Quintilianus tot Martialis; zeg mij nu toch,
beste vriend: wie zijn die blonde knaapjes, die in uw gevolg zijn
meê gekomen....?
--Wie zouden zij nu ànders zijn dan zij schijnen, mijn hooggeleerde,
schertste Martialis. Wees in alle gevallen overtuigd, dat uw ingetogen
vriend Martialis geen schuld, niet de minste, heeft, aan de medekomst
van zulke wuft uitziende blonde knaapjes, die aan Hylas en Ganymedes
doen denken, maar ons géen wijn zullen inschenken; o wees daar zeker
van. Neen, het is onze Plinius zèlve, die ze mede noodde, om na
het maal ons te verstrooien met voordracht, zang en dans. Het zijn
twee komediantjes uit den grex, die komt Plautus opvoeren tijdens
de Megalezia....
--Plautus....? vroeg Quintilianus, even verbaasd.
--Zoo als de kereltjes me zelve verteld hebben.
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - De komedianten - 06
  • Parts
  • De komedianten - 01
    Total number of words is 4367
    Total number of unique words is 1514
    37.1 of words are in the 2000 most common words
    49.7 of words are in the 5000 most common words
    56.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 02
    Total number of words is 4435
    Total number of unique words is 1476
    36.1 of words are in the 2000 most common words
    49.9 of words are in the 5000 most common words
    56.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 03
    Total number of words is 4439
    Total number of unique words is 1531
    37.3 of words are in the 2000 most common words
    49.4 of words are in the 5000 most common words
    56.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 04
    Total number of words is 4116
    Total number of unique words is 1396
    38.9 of words are in the 2000 most common words
    50.4 of words are in the 5000 most common words
    58.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 05
    Total number of words is 4400
    Total number of unique words is 1579
    39.9 of words are in the 2000 most common words
    51.7 of words are in the 5000 most common words
    58.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 06
    Total number of words is 4218
    Total number of unique words is 1430
    39.9 of words are in the 2000 most common words
    52.1 of words are in the 5000 most common words
    59.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 07
    Total number of words is 4240
    Total number of unique words is 1341
    36.8 of words are in the 2000 most common words
    49.5 of words are in the 5000 most common words
    55.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 08
    Total number of words is 4159
    Total number of unique words is 1346
    38.0 of words are in the 2000 most common words
    50.0 of words are in the 5000 most common words
    56.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 09
    Total number of words is 4308
    Total number of unique words is 1441
    38.7 of words are in the 2000 most common words
    51.7 of words are in the 5000 most common words
    58.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 10
    Total number of words is 4195
    Total number of unique words is 1459
    36.4 of words are in the 2000 most common words
    50.4 of words are in the 5000 most common words
    57.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 11
    Total number of words is 4329
    Total number of unique words is 1459
    37.5 of words are in the 2000 most common words
    50.5 of words are in the 5000 most common words
    56.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 12
    Total number of words is 4240
    Total number of unique words is 1456
    36.4 of words are in the 2000 most common words
    49.4 of words are in the 5000 most common words
    55.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 13
    Total number of words is 4341
    Total number of unique words is 1462
    35.3 of words are in the 2000 most common words
    50.3 of words are in the 5000 most common words
    57.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 14
    Total number of words is 4280
    Total number of unique words is 1270
    40.2 of words are in the 2000 most common words
    51.8 of words are in the 5000 most common words
    58.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 15
    Total number of words is 4394
    Total number of unique words is 1248
    43.6 of words are in the 2000 most common words
    56.5 of words are in the 5000 most common words
    63.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 16
    Total number of words is 4433
    Total number of unique words is 1288
    43.9 of words are in the 2000 most common words
    56.3 of words are in the 5000 most common words
    62.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 17
    Total number of words is 4462
    Total number of unique words is 1217
    45.7 of words are in the 2000 most common words
    59.0 of words are in the 5000 most common words
    65.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 18
    Total number of words is 4554
    Total number of unique words is 1241
    46.5 of words are in the 2000 most common words
    59.8 of words are in the 5000 most common words
    66.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 19
    Total number of words is 4433
    Total number of unique words is 1424
    42.0 of words are in the 2000 most common words
    56.5 of words are in the 5000 most common words
    64.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 20
    Total number of words is 4432
    Total number of unique words is 1289
    43.1 of words are in the 2000 most common words
    56.8 of words are in the 5000 most common words
    62.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 21
    Total number of words is 4025
    Total number of unique words is 1447
    34.0 of words are in the 2000 most common words
    45.9 of words are in the 5000 most common words
    51.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.