De komedianten - 12

Total number of words is 4240
Total number of unique words is 1456
36.4 of words are in the 2000 most common words
49.4 of words are in the 5000 most common words
55.2 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
beer, als ik eerst gekruisigd ben, mij verslinden!!
De komedianten geloofden niet, toch huiverig....
--Moet hij mij verslinden! verzekerde Lentulus, griezelig, maar hij
lachte en dus....
--Hèm niet, zei Thymele, de danseres; maar toch wel....
--Sssst! wenkten de beide choragi, om stilte.
Van het proscænium, uit de "koningspoort", trad Lavinius' mimus,
die Attis gedanst had....
.... Het koor vervolgde nog, zegevierend de stemmen om Attis'
herleving: het fluitspel vervloeide.... De eerste zangeressen
verschenen, nu het Voorspel eindigde, boven aan de zijpoorten der
trappen, achter de scæna.
--Wat is er?? vroegen zij, toen zij de ontroering zagen.
En overal fluisterde het:
--Een beer.... Een beer.... Aan het slot van "Laureolus"....
Van uit de cavea kletterde het handengeklap.... De ezel balkte....
De tweede choragus drong de danseressen weg, naar hare
kleedkamers. Allen hoorden den beer. Hij bromde, zacht maar
gestadig. Of hij, nog niet heelemaal wakker, na snurkte.... De ezel,
welopgevoed, balkte niet meer.
--Waar wordt de beer opgesloten? vroegen de fluitspeelsters, bleek,
toen zij de houten trap af kwamen, achter den scæna-muur. Het Voorspel
was geëindigd.
--In het gewelf, ònder het tooneel! zei Cecilius.
--.... Ja, ònder het tooneel! beâamde Cecilianus
bleek. Verschrikkelijk!
Zij waren beiden gekapt....
--Jongens, zei de dominus. Aan het werk! Hier zijn de Grieksche
vrouwemaskers van den edelen Plinius. Vooruit! Jullie zijn weêr te
laat!! Het Voorspel is geëindigd en jullie zijn nog niet gekleed....
--Maar zij krijgen tòch niet op hun donder! zei de senex, gereed,
op zijn maskerkop na.
Het woelde door elkaâr, achter de scæna. Beneden, in het gewelf,
snurkte steeds de beer.
--Zou het beest te hóoren zijn in de orchestra? vroegen elkaâr de
komedianten.... Die ezel van Nilus houdt zich wel veel beter!
--Komt de Keizer?....
--Wie weet....
--Vooruit, vooruit! drongen de choragi, de dominus....
De twee jongens, in hun kamertje, zaten weêr neêr. De dominus had de
maskers op het tafeltje gelegd.
--Jongens, zei de dominus bleek--Gymnazium en hare tonstrix waren
de anderen bezig te kappen. Maar Cosmus verscheen, met zijn slaaf,
die de verven bracht. Nu niet meer denken aan den beer....
--Neen, dominus....
--Neen, dominus....
--Nu goed je koppen maken....
--Ja, dominus....
--Ja, dominus....
--Volg dit masker na voor de oogen en dat andere voor den mond....
--Ja, dominus....
--Ja, dominus....
--.... Hm!! snurkte beneden de beer....
Cecilianus griezelde maar begon zich te schilderen met breede penseelen
en staven.
--Wacht, zei Cecilius; schilder jij mij, dan schilder ik jou....
--.... Ja, zei Cecilianus; jij mij en ik jou....
En Cecilius zette zich, neus aan neus, schrijlings op Cecilianus'
schoot en begon hem aandachtig te schilderen.
--De oogen héél groot, ried de dominus aan, die wel goed vond, dat
zij elkander het deden; de mond niet te klein, hè....
En hij zag toe, en Cosmus zag toe, en het was een héel ernstig werk,
en het was héel grappig daarbij die twee komediantjes onder de
oogen van hun dominus te zien zitten de een op des anders schoot,
te paard, beiden reeds met het torenkapsel gekapt als meretrices
uit de hoogere palliata, en de een schilderend den ander de oogen,
den mond, de wangen met blauw, roze, rood, zwart, wit....
--Als je nu alles hebt, dominus en jullie, jochies, ook, mag ik dan
maar een plaatsje zoeken in de cavea, om je straks te bewonderen? vroeg
Cosmus.
--Ja, Cosmus, zei de dominus.
--Ja, Còsmus, herhaalde Cecilius ter loops, bij zijn werk, terwijl
Cecilianus, geknepen mondje, zweeg.
En Cosmus, door een deur en een gang en een deur weêr, bereikte de
laagste præcinctio, vlak achter het Tribunaal der Keizerin, en zag
uit en op in het Theater. Hoe warm was het er al! Het broeide er
rood van warmte en gloeide van doorgezeefd licht en tal van stemmen
riepen reeds:
--Wátèr! Watèr!
Het roezemoesde van de duizenden stemmen en de roep schrilde daar
hel boven uit:
--Water! Laat vloeien het water!
De wil van het volk was somtijds de wet voor het Theater. Zelfs al
ware de Keizer er geweest, hadden zij het durven roepen:
--Wáter! Wáter!! Wáter!!! Laat vloeien het water!....
Boven aan de hoogste ommegang, onder het klaterende velarium, openden
de theaterslaven, op bevel van hun opzichter, tal van regelmatig
aangebrachte kranen.
En het water stroomde, zachtjes tappelend, droppelend,
druipelend.... Het stroomde in deze pauze, vóor de Bacchides werden
vertoond, langs den hoogen theaterwand en vloot dan in gootjes,
de præcinctiones en trappen langs af, lager en lager weg.
--O-o-o-oh!! juichte de cavea, blijde om de koele verfrissching. En
de gladiatoren, langs den wand, hielden de handen op en dronken en
in de gootjes schepten zij ook hier en daar het water, hoewel het
alleen vloeide om de atmosfeer te verfrisschen, niet om gedronken te
worden. Maar in de orchestra, tusschen de ridderbanken, ontsprongen
lichte fonteintjes sprenkelende saffraangeur; de Senatoren doopten
er hunne oraria in--zakdoeken--en wischten de voorhoofden zich.
Voor het Keizerinne-tribunaal ontsprongen fijne fonteintjes van
rozegeur.
--Hè.... hè....! snoof de cavea op, met wellustig gespalkte neusgaten.
--Hm.... bromde het ergens, en toen:
--Hi-ha....
--Balkt daar een ézel?? vroeg Colosseros.
--Mijn ezel misschien, zei Nilus, die naast hem zat.
--Neen, er bromde iets als een beer, meende Carpoforus, de Jager,
uitluisterend.
--Een beer?? Dat is toch onmogelijk! vond Murrhinus.
--Het is wèl mogelijk, dat je ezel balkte, Nilus, zei Triumfus.
--Wat! Een ezel, die balkt als een beer, die bromt? vroeg Priscus
aan Verus.
De gladiatoren verfrischten zich met breede handen-vol water de koppen,
de armen, de schouders, namen een badje....
--Còsmús!!! riepen de boekhandelaren en de zijdeverkoopers. Kom
hier! Hier is een plaats!
Cosmus wenkte, dat hij kwam. En terwijl hij de trappen op klom, knarste
en ratelde het vóor het proscænium en steeg het aularium statig op. Het
was het voorgordijn, dat, om een kabel in de planken en aan ijzeren
staven achter de zuilen, omhoog rees. Want het rees op, tot afsluiting
van het proscænium: het zoû dalen tot verzichtbaring van het tooneel.
Achter het aularium haastten zich de tooneelknechten. Zij deden uit
het afdak van den scæna-muur het achterdoek vallen, dat stelde voor,
in wijking van klassiek perspectief, een straat in Athene. De scæna
zelve, met haar nissen en beelden en marmer en brons, werd dus geheel
onzichtbaar. En de knechten ter weêrszijden zetten de huiscoulissen
op van Bacchis, de Atheensche deerne en van Nicobulus, den vader van
Mnesilochus. De Atheensche Bacchis zoû gespeeld worden door Cecilius,
die haar tweeling-zuster, Bacchis, die van Creta komt, verwacht;
Nicobulus was de nijdige senex; Mnesilochus heette de zelfbewuste
adulescens. De dominus en de choragi zagen toe: het décor was zéer rijk
van schildering. Het was een verschiet van Grieksche architectuur,
zuilen, een tempel zeer ver, een blauwe lucht, waartegen donkere
cypressen, en het was blank en blauw en donkergroen gehouden. De
beide huizen ter zijde, dat van de deerne, dat van den grijsaard,
waren monumentaal, ook van porticus en poort.
--Het is mooi, moest de dominus erkennen. Schuif de trappen nu
achteruit van de estrade, waarop mijn jongens moeten dansen.
De tooneelknechten, tegen den achtergrond, schoven de houten trappen
uit.
--Het achterdoek iets hooger, zei de eerste choragus.
Het achterdoek steeg.
--Genoeg, genoeg!! riepen de choragi.
--Iets lager.... beval de dominus.
Het achterdoek daalde.
--Genoeg! bevalen de choragi.
--Werkt de exostra goed? vroeg de dominus. Gisteren, toen wij
repeteerden, haperde die....
De tooneelknechten draaiden de exostra: het draaibare zijtooneel,
dat, gedraaid, vertoonde het inwendige van het huis van Bacchis en,
terug gedraaid, op nieuw den gevel slechts zichtbaar liet.
De exostra draaide, heen en weêr.
--Het gaat nu, dominus, verzekerden de knechten.
--Zet dan de meubels, hang de gordijnen....
Op de exostra zetten zij de meubels, hingen zij de gordijnen. Het
waren kostbare, geborduurde, scharlaken gordijnen aan ringen, die
met sierlijke bochten hingen aan dikke vergulde stokken; het was
een sierlijk aanligbed in den vorm van een pauw met ontplooiden
staart--lectus-pavoninus--en gouden kussens; het waren schabellen
van verguld en ivoor; de citroenhouten tafel werd gedekt met servies
van verguld, kannen, bekers, ooftschalen vol marmeren ooft, en toen
hingen de tooneelknechten dikke slingers van groen en werkelijke rozen
van Pæstum langs de zuiltjes, langs het bedde, langs de gordijnen,
ter zij van de deur.
--Het is prachtig, moèst de dominus wel weêr erkennen. Dit alles is
in Rome héel mooi. Mooier dan wij het in Klein-Azië en Alexandrië
krijgen. Maar het is bijna àl te mooi, dit triclinium van een
Atheensche hetære. Ik vrees, dat zoo mooi decor afleidt van het spel
zelf. Je begrijpt, in Plautus' tijd was het veel eenvoudiger. Al
dat ivoor en verguld en al die rozen, en dat pauwebed.... Zijn die
gordijnen van zij....?!
--Met zij doorweven, zei de eerste choragus en zij allen voelden aan
de zware stof. In Rome, dominus, wìl het publiek het zoo, vooral het
publiek van de cavea....
--Hmm....! bromde beneden de beer: de ezel, nerveus maar wel-opgevoed,
stampte alleen met de hoeven.
--En dan, zei de tweede choragus; moet je niet vergeten, dominus,
we zijn betrekkelijk eenvoudig geworden. Lentullus Spinther liet,
toen hij zijn spelen gaf, de meubels met echt zilver beslaan, Petreïus
met goud en Nero wilde, dat àlles goud was, echt goud: alle meubels,
requizieten en alle ornament op de costuums. Heusch, onze ædilen zijn
nog verstandig je het niet nog mooier en echter te geven.
--Die pracht, zei de dominus, brauwefronsend; zal de dóod zijn van
Terentius en Plautus.
--Kom, dominus, zei de choragus; je jongentjes zullen er toch maar
wàt goed tusschen doen, hoor....
En hij verschikte het lange rozenfestoen, dat de tooneelknecht van
bronzen lamp had geslingerd naar geurvat verguld.
--Trek dan maar het siparium dicht, beval de dominus.
De exostra draaide terug, achter de zij-zuilen; het siparium schoof
toe: het tweede gordijn, dat het tooneel verdeelde in een grooteren
achtergrond en kleinen voorgrond, alleen voor den Proloog.
--Het is alles in orde, dominus, verzekerden de choragi.
In de cavea weêrklonk ongeduldig gestamp van zware schoenen en
lichtere sandalen.
--Vooruit dan maar, zei de dominus. Mijn komedianten zullen wel
klaar zijn....
In de cavea stampten zij, stampten zij heviger. Toen hielden de
fonteintjes van geur op te spuiten hun sprenkelstraaltjes; het water
vloeide niet meer.
--O-o-o-h! juichte het volk, omdat het nu zoû beginnen.
Want het aularium daalde, rolde op naar beneden. Maar het siparium
bleef nog toe geschoven. En de Prologus, op den voorgrond, reed te
voorschijn, als Silenus op een ezel. Hij was de tweede senex van den
troep, op den ezel van Nilus.
--Zie je, zei Nilus triumfeerend en wees den gladiatoren. Het is mijn
ezel, waarop ik naar de markt ga!!
--Wij hadden best ònzen ezel kunnen verhuren, mompelden de bedel-Gallen
ontevreden, nijdig. Onze ezel is ten minste een ezel van de Moeder
der Goden.... En dus geschìkter voor de Megalezische Spelen.... Er
ìs geen gerechtigheid meer in de wereld!
De tweede-senex reed voor. Hij had, als Silenus, een rijk kostuum
van violetten mantel over amethystkleurige tuniek; zijn buik plooide
zwaar te voorschijn; hij droeg den maskerkop van een ouden gluimigen
sater, met druivetrossen en ranken, en ook ranken vertuitten den ezel,
die rijk was getuigd; druivetrossen hingen hem langs zijn ooren. Hij
balkte niet meer, maar de beer onder de planken maakte hem zenuwachtig
en hij zweepte ontevreden met den staart.
Kinderlijke pret om ezel en Silenus had de cavea; er was een gedruisch
van stemmen, terwijl wat de Prologus galmde, uitstekend van pas kwam:

Verwonderd zoû ik zijn zoo in hun zetels
Al wie daar zit mij niet belachlijk vond,
Niet praatte en proestte en poefte en hoestte en mij
Door eindeloos gemompel 't niet heel moeilijk
Zoû maken.... Heeft beroemde mimus-speler
Of jong blankvellig komediantje niet
Al moeite zich op deze planken te
Handhaven....? Hoe zal ik dan, oude heer
Op m'n ezel, u een óogenblik maar boeien....!

En terwijl de Prologus voort ging stilte te vragen en te verklaren
wat het onderwerp van het op te voeren blijspel was, traden langs
de zuilen, links en rechts, uit de fluitspelers, rechts drie met
dubbelfluiten, hooge; drie links met lage dubbelfluiten.
En zij zetten zich, geheel voor op het proscænium, op lage schabellen
en begeleidden komiesch met lange, weeke uithalen en getremoleer de
woorden van den Prologus.
--Het is, zeide Quintilianus ontevreden tot Plinius; die wulpsche
muziek, die onzen tijd ontzenuwt. Hoor, het is als kattengekrijsch!
--Ge waardeert toch muziek, beste vriend, zei naast hem Verginius
Rufus.
--Ge hebt ons zelfs geleerd, zei Plinius ter andere zijde van den
grijsaard; dat Caïus Gracchus, de grootste redenaar van zijn tijd,
bij zijn redevoeringen zich door een fluitist liet begeleiden, die
hem op zijn tonarion-fluit den toon aangaf.
--Wij hebben tegenwoordig, zei Quintilianus; geen tonarion meer maar
psaltherion en spadix en dan die Lydische fluiten daar, wier klanken
verweeken wat er nog mannelijk in ons Romeinen gebleven is....
Achter hen, op de ridderbank, fluisterde Martialis tot Suetonius:
--Hij is geleerd en braaf, onze Quintilianus. Maar hij heeft een
groote fout....
En die is? vroeg Suetonius.
--Hij is niet modern. Dit is moderne muziek. Dat is wulpsch, wellustig,
verdòrven als je het zoo noemen wilt. Dit hysterische kattegemiauw
van die hooge, hooge rechterfluiten preludeeren wat ons de Bacchides
geven gaan: Cecilius en Cecilianus. Ik hoor mijn tijd weêrspiegeld
in die muziek, die snerpt. Caïus Gracchus is reeds lang dood....
En hij zag naar Suetonius, schuin, wat de jonge man dacht....
--Een droge ziel, dacht Martialis. Jong, maar droog en hij daar voor
mij, wijs, maar ouderwetsch....
Hij zag verder naast zich en dacht:
--Tacitus, de melancholie, Juvenalis, de verbitterdheid
om hun tijd.... Verginius Rufus, de antieke Romeinsche
voornaamheid.... Frontinus, de brave soldaat met verborgen
dichterziel.... Plinius, Plinius is wien ik bemin en bewonder.... Hij
begrijpt alles, hij verontschuldigt àlles bijna, en hij zelve is zoo
hoog en eenvoudig en rein.... O, beminnelijkste ziel!.... En ik.... De
onverbeterlijke levensgenieter....! Waarom niet?
Op het proscænium week het siparium open, rechts en links: de
Atheensche straat verzichtbaarde....
--Hoor....! dacht Martialis. De weeke, wulpsche, weelderige fluitmuziek
gièrt omhoog.... Ik hoû van dat krijschen, die schrille steeds hoogere
snerpingen.... Quintilianus, Quintilianus, dàt zijn de accoorden van
onzen tijd! O, het is goed jong te zijn, niet te betreuren wat het
Verleden ook goeds bood, maar te leven, zelfs onze vervallenheid:
te leven het oogenblik, te plukken den dag! Carpere diem!! Bravo,
bravo, de knappe knaapjes!
En zijn laatste woord juichte hij luid. Want de Prologus op zijn
ezel, wijzende, toonde de beide Bacchides, die verschenen. Er ging
een bewonderend gemompel door heel het Theater.
--O-o-o-oh! mompelde goedkeurend de cavea. Wat zijn ze mooi! En de
een is net als de ander!
Maar de Prologus riep:

't Is Bacchus, die de Bàcchides u zendt;
Bacchanten, die haar Bacchanaliën dansen....
Het zijn twee zusters; Samische Bacchanten,
Hetære van Athene, de eene; tweeling-
Zustren gelijken zij elkander als twee
Droppelen water, dropplen witte melk!
Haar oudrenpaar, gewijd in Bacchische
Mysteriën, noemden beiden Bacchis; Bacchis
Is de eene, de Atheensche; Bacchis ook
Is de andere, die komt van de reize....
-- -- -- -- -- -- -- -- -- -- --

En zelfs op de ridderbanken, in de orchestra, in het Tribunaal was een
ontroering van bewondering. De Atheensche Bacchis trad uit haar huis
met hare slavinnen en verwelkomde hare zuster Bacchis, die van de reize
kwam, en wie ook slavinnen omringden. De slavinnen waren vrouwen maar
de twee hetæren waren Cecilius en Cecilianus. Zij waren beiden geheel
en al aan elkander gelijk, behalve dat Cecilianus, om te doen uitkomen,
dat hij (zij) van de reize kwam, een dunne sluier geheel omhulde,
dien hij af wierp in de handen der slavinnen voor hij (zij) zijne
(hare) zuster omhelsde. Gekapt met de torenvormige, blonde pruiken,
hunne eigene blonde krullen krullende onder den haarband links en
rechts, de gouden rozen breed aan de slapen, waren hunne gezichten
geschilderd naar de antieke maskers van Plinius met bizondere kunst:
de grime geleek op een masker maar bleef toch een menschelijk gelaat
om het gespeel der trekken, den lach om de oogen en mond. Groot waren
de oogen, zwemmende in het zwart en het blauw onder de opgelegde,
verlengende brauwen; blank en roosrood waren de wangen en de mond was
met verhoogd aangetinte bovenlip toch verlengd, zoodat het type van den
maskermuil was bewaard en de beide frissche jongensgezichten herschapen
waren tot de even exotische, vreemd pervers ontroerende aangezichten
van Cypersche beeldhouwkunst--aangetinte blanke kalksteen--kunst uit
archaïschen tijd. Dat archaïsche kwam ook nog uit door het breede
en hooge maar platte van hunne achterkapsels, waardoor het scheen,
dat geheel hun maskergelaat ook platter werd; dat archaïsche kwam
ook uit door hunne kleeding. Zij droegen beiden de zelfde peplos
van ragfijn geplooid geel gaas--geel was de traditioneele kleur op
de planken voor hetæren en symbolizeerde haar goùdzucht--; de peplos
was kort, tot de knieën, liet hun efebe-beenen bloot, de vier punten
vielen zeer lang ter zijde met lange, gouden franje en kwasten,
maar het ondergewaad van geel, met schelle gouden rozen doorweven,
scheen er schitterend bij iedere beweging door heen en het geheele
gewaad herinnerde om het nauwsluitende en dun plooierige aan de
archaïsche Helleensche sculptuur. De beide jongens schoeide de soccus:
de komedie-schoen, in onderscheid met de cothurnus of tragedie-laars,
iets lager van zool en hak, maar toch vrij hoog van hak en zool hen
boven de planken heffend. En omdat Cecilius en Cecilianus geboren
komedianten waren, gevoelden zij zich, zoodra hen de soccus schoeide,
niet meer wie zij waren, maar wel wie zij voor moesten stellen. Gekapt,
gekleed konden zij nog als bengels doen achter de scæna; geschoeid met
den soccus werden zij plotseling comoedi, tooneelspelers, artiesten,
waren zij Grieksche hetæren, waren zij de beide Bacchides. Liepen zij
nu ook op elkander toe met den tooneelpas, dien de soccus eischte,
niet zoo wijd als de tragici loopen, maar wijder en rhythmischer dan
wie ook loopt in het gewone leven. Gebaarden zij op de òpkrijschende,
nerveuze snerpingen der Lydische fluitmuziek, hunne vreugde elkander
te zien, omhelsden zij elkander....
--"Mijne zuster!"
--"Mijne zuster!"
En dansten te zamen.
Hun kreet had hel zuiver het Theater door geklonken. Wat maalden zij
nú nog om den beer, die onder hun voeten in het gewelf bromde! Zij
dachten om niets dan om hun dans. Zij zongen al dansend, eenstemmig,
hun blijdschap. Hun maskermonden openden zich tuitende toe naar
het verste en hoogste punt: naar de gladiatoren. Zij herkenden ze,
maar wat gaf het hun wie daar zàt! Wie in de orchestra, wie in het
Tribunaal! Zij zongen, zij dansten, terwijl de Prologus weg reed op
zijn ezel.
En waren hunne aangezichten en kleeding archaïesch, vooral archaïesch
herschiepen zij zich door hun rhythmiesch afgemeten beweeg. Op den
gelijkmatig wijden soccus-tred, die hun nauwe gewaad verwijdde, het
gazen geplooi telkens uit waaierde, met de houdingen hunner schrale
efebe-armen, die bogen rechthoekig de ellebogen en uitspreidden de
bejuweelde vingers met opgezette, héel-lange nagels, als vreemde
vlinders of vogelvlerken, bezielden zij hunne uiterlijkheid tot een
levend archaïesch beeld, dat wel af stak in het nieuw-Grieksche
décor en vooral in dit modern Latijnsche Theater, maar dat, zag
de toeschouwer alleen naar hen, hem ontroerde als een uiting van
verfijndste en toch zuiver geblevene kunst. Zij dansten, reciteerden,
bewogen, zongen....
--A-a-a-ah! bewonderden de gladiatoren, de soldaten, de meiden,
de Gallen, de matrozen, de kooplui.
--Dat zijn de tweelingen van Crispina, fluisterde Fabulla, die hen
pràchtig vond, tot Domitilla en de Virgo Maxima....
--Zijn dàt je jongens? fluisterde bewonderend Domitia tot Crispina.
De moeder van Cecilius en Cecilianus wendde het gloeiend gelaat naar
de Keizerin.
--Ja, Augusta, bekende zij, de oogen neêr geslagen; toen glimlachend,
ze op slaande naar de vraagster....
--Quintilianus.... vroeg Plinius bijna schalk; hoe vindt ge nú onze
Hero en Leandros?
--Ze zijn hoogst bevallig en buitengewoon kunstvol, zei Quintilianus;
maar ik geef de voorkeur aan het fijne fluitspel van Zozimus op de
ongelijke twee pijpen, boven dit snerpen op zoo veel gelijke fluiten,
dat overdreven wordt....
--Het is prachtig! boog Martialis zich naar hen toe. Ze zijn archaïesch
en hun kunst is toch modern, omdat zij zoeken de nieuwe emoties in het
oude! Zij beelden geheel en al onze eeuw uit, die moê is van alles
en zichzelf en zoekt, zoekt, zoekt, zelfs in ons Verleden! Zij zijn
kunstenaars, die jongens, zoo als ik er nooit heb gezien en ze weten
misschien zelf niet, dat ze het zoo zijn....
--Wat mooi van hen is, waardeerde Quintilianus; is, dat zij statariesch
blijven, terwijl zij in Hero en Leandros geheel en al motoriesch
waren. Zij zijn telkens zoo als zij moèten zijn.
--Eischt Plautus' komedie nooit anders dan statariesch spel? vroeg
Juvenalis.
--Zulke gematigde karakterspelen, zei Quintilianus; zijn meer
statariesch: bedáard, hoewel komiesch, altijd hóog-komiesch en nooit
motoriesch: fèl bewogen. Toen zij Hero en Leandros mimeerden, deden
zij het mooi motoriesch--hartstochtelijk--zoo als het moest. Als
zij dit motoriesch deden, zoû het een klucht worden, niet waar. Die
jongens hebben veel maat en rhythme in hun spel en voelen zuiver hoe
ver zij kunnen gaan.
--Maar dit begin is niet in Plautus aangegeven en werd nooit zoo in
Plautus' tijd gespeeld, critizeerde bescheiden de jonge Suetonius.
--Wat doet er dàt toe? viel heftig Martialis in. Het modernizeert
het eeuw-oude stuk.... Het verfrischt het! Het verjeugdigt het!
Hij klapte heftig in de handen.
Het Theater weêrdaverde van handengeklater en juichend geroep. De
Atheensche Bacchis geleidde hare zuster in huis. De slavinnen
volgden. De adulescens, ongemaskerd, trad op, rijk gekleed in
veelkleurig gewaad,--veelkleurig steeds was de jonge-rol gedost--en
terwijl hij, ijdel, lonkte naar Fabulla, die hij herkende uit Nilus'
taveerne, sprak hij hoog uit, reciteerde hij van zijn liefde voor
Bacchis, de Vreemdelinge.... die hij na gereisd was.... Terwijl de
fluiten het melodrama aangaven in ondertoon.
Fabulla was geslagen van bewondering.... en zóo, dat zij in
hare illuzie wankelde. En niet dòrst meer hopen, dat zij ooit
op deze planken een "vrouwerol" zoû spelen, al reciteerde zij,
zong zij, danste zij. Terwijl de adulescens naar haar lonkte,
in zijn liefdesbetuig, smàchtte naar haar toe, dacht zij steeds
aan Cecilius en Cecilianus. Wat!? Die bengels, die bij Nilus op de
andere knie van Colosseros óver haar hadden gehost en haar hadden
tegen gesproken, waren zulke artiesten?! Zij begreep genoeg om te
voelen dat dit kunst was, kunst jaren lang, van kind af gevoeld en
bestudeerd, kunst tot een volmaaktheid gebracht, die maar niet door
een patricische zoo even na te bootsen zoû zijn. Hoe hadden zij niet
zich gratievol en rhythmiesch bewogen, op de maat van de fluitmuziek,
hadden zij niet gezègd en gezongen, klaar, duidelijk, hèl, overal in
het Theater verstaanbaar.... In hun uitspraak was iets geweest, dat
zij voelde nooit te zullen kunnen benaderen: de zeer letterkundige
en daarbij theatrale uitspraak van het Latijn, die aan ieder woord
zijn waarde gaf.... Zij voelde het alles zóo, dat zij op éenmaal
bang werd voor eigen eerzucht en verlangen.... En zij begreep,
dat de "vrouw" misschien voor dit theater niet geschikt was, en zij
nooit het ideaal zoû kunnen bereiken, dat die lange, slank-heupige
knapen met hun schrale, slechts even vrouwelijke efebe-leden beter
uitbeeldden. Dat vreemd aandoend perverse, dat "archaïsche", dat hunne
hiëratische gebaren zoo mooi hadden weêr gegeven, hunne geschoolde,
uitgalmende stemmen zoo zuiver hadden zingend gezegd! Zij begreep,
dat zij te klein was, te mollig, geen stem zoû hebben; zij begreep
het alles in eens. In het tooneelspel moesten de vrouwerollen door
knapen worden vervuld!
.... Zij stelde zich voor, dat zij daar ginds, op de planken, een
der Bacchides spelen zoû.... Maar zij zoû sidderen en rillen van
angst voor die duizenden oogen: zij zoû.... zij zou belàchelijk
zijn! Terwijl juist die jongens waren wat zij moesten zijn!
Het was haar in haar reeds zorgvolle stemming om den moord op
Nigrina, waarvan men verdacht, dat zij zoû weten, zoo een bittere
teleurstelling, dat zij zich achter de andere vrouwen boog naar
Crispina en haar bijna hard-op, met een hatelijken, nijdigen grijns
vroeg:
--Crispina....! Ben je tevreden.... over je tweelingen??
De adulescens smachtte van liefde. De exostra draaide. Het weelderige
huis van de Atheensche Bacchis verzichtbaarde in pracht van scharlaken
gordijnen, pauwebed, verguld vaatwerk, rozenkransen, die de ædilen
aan de scænische uitmonstering hadden verspild. Tusschen die weelde
zaten de Bacchides, de zuster-hetæren; door de opene deur zagen zij
den adulescens, wezen zij, fluisterden zij met elkaâr....
--O-oh! juichte de cavea. Zoo was het goed! Die pracht, dat was zoo
als het behoorde! Die hoog gehakte, geel gedoste, "goudzuchtige"
meretrices in die overdreven, theater-traditioneele weelde te zien
vóor draaien op de exostra, terwijl wulpscher, rechts, de fluiten
hooger en hooger stegen in melodie, en rommelender links begeleidden,
en de "adulescens" zijn stem in recitatief verhief....
--Bromt daar een beer? vroeg Domitia.
--Neen, het zijn de linkerfluiten, meende de Virgo Maxima. .... dàt
was mooi en zóo kon je nog een stuk van Plautus, een hoogere palliata
zien! De intrigue was bijzaak; de ornamentatie was het voornaamste!
De cavea donderde los van applaus en nièt om den "adulescens":
alleen om de twee weelderige Bacchides, te voorschijn draaiend op de
beweegbare exostra....
Cecilius, Cecilianus rezen van het pauwe-bed, waar zij elkander in
zusterlijke omhelzing hielden omvat: Cecilius, de Atheensche, begon:

--Zou 't niet, o zuster, 't beste zijn, zoo ik,
Tèrwijl gij zweegt, sprak met dien jongeling daar?
--Doe dat, mijn liefste....

viel in Cecilianus....
In het rood gezeefde licht, dat oranje en purper van onwerkelijke
weelde maakte al het scharlaken en verguld om hen heen--purper de
gordijnen, oranje de gewaden, oranje vooral hun goed-gestuivelde
pruiken, vreemd onwaar van purperblos hun als masker geschilderde
gezichten--bleven zij statariesch: kalm, glimlachend, schàlk,
ondeugend, pervers sierlijk maar ónbewogen omdat dit immers de rustige
palliata was, het hoogere blijspel, dat nooit kluchtig mocht worden,
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - De komedianten - 13
  • Parts
  • De komedianten - 01
    Total number of words is 4367
    Total number of unique words is 1514
    37.1 of words are in the 2000 most common words
    49.7 of words are in the 5000 most common words
    56.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 02
    Total number of words is 4435
    Total number of unique words is 1476
    36.1 of words are in the 2000 most common words
    49.9 of words are in the 5000 most common words
    56.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 03
    Total number of words is 4439
    Total number of unique words is 1531
    37.3 of words are in the 2000 most common words
    49.4 of words are in the 5000 most common words
    56.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 04
    Total number of words is 4116
    Total number of unique words is 1396
    38.9 of words are in the 2000 most common words
    50.4 of words are in the 5000 most common words
    58.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 05
    Total number of words is 4400
    Total number of unique words is 1579
    39.9 of words are in the 2000 most common words
    51.7 of words are in the 5000 most common words
    58.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 06
    Total number of words is 4218
    Total number of unique words is 1430
    39.9 of words are in the 2000 most common words
    52.1 of words are in the 5000 most common words
    59.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 07
    Total number of words is 4240
    Total number of unique words is 1341
    36.8 of words are in the 2000 most common words
    49.5 of words are in the 5000 most common words
    55.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 08
    Total number of words is 4159
    Total number of unique words is 1346
    38.0 of words are in the 2000 most common words
    50.0 of words are in the 5000 most common words
    56.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 09
    Total number of words is 4308
    Total number of unique words is 1441
    38.7 of words are in the 2000 most common words
    51.7 of words are in the 5000 most common words
    58.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 10
    Total number of words is 4195
    Total number of unique words is 1459
    36.4 of words are in the 2000 most common words
    50.4 of words are in the 5000 most common words
    57.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 11
    Total number of words is 4329
    Total number of unique words is 1459
    37.5 of words are in the 2000 most common words
    50.5 of words are in the 5000 most common words
    56.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 12
    Total number of words is 4240
    Total number of unique words is 1456
    36.4 of words are in the 2000 most common words
    49.4 of words are in the 5000 most common words
    55.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 13
    Total number of words is 4341
    Total number of unique words is 1462
    35.3 of words are in the 2000 most common words
    50.3 of words are in the 5000 most common words
    57.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 14
    Total number of words is 4280
    Total number of unique words is 1270
    40.2 of words are in the 2000 most common words
    51.8 of words are in the 5000 most common words
    58.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 15
    Total number of words is 4394
    Total number of unique words is 1248
    43.6 of words are in the 2000 most common words
    56.5 of words are in the 5000 most common words
    63.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 16
    Total number of words is 4433
    Total number of unique words is 1288
    43.9 of words are in the 2000 most common words
    56.3 of words are in the 5000 most common words
    62.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 17
    Total number of words is 4462
    Total number of unique words is 1217
    45.7 of words are in the 2000 most common words
    59.0 of words are in the 5000 most common words
    65.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 18
    Total number of words is 4554
    Total number of unique words is 1241
    46.5 of words are in the 2000 most common words
    59.8 of words are in the 5000 most common words
    66.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 19
    Total number of words is 4433
    Total number of unique words is 1424
    42.0 of words are in the 2000 most common words
    56.5 of words are in the 5000 most common words
    64.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 20
    Total number of words is 4432
    Total number of unique words is 1289
    43.1 of words are in the 2000 most common words
    56.8 of words are in the 5000 most common words
    62.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 21
    Total number of words is 4025
    Total number of unique words is 1447
    34.0 of words are in the 2000 most common words
    45.9 of words are in the 5000 most common words
    51.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.