De komedianten - 13

Total number of words is 4341
Total number of unique words is 1462
35.3 of words are in the 2000 most common words
50.3 of words are in the 5000 most common words
57.5 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
dat luchtig Plautiesch moest blijven.... het realisme der komedie
alleen veridealizeerd door dat fijne spel, dat zangerig fluit-gesteunde
zeggen, die wonderpracht van choragium.
Buiten, onverwachts, weêrklaterden fanfaren. Het was of een
bliksemende schok het Theater door voer. Iedereen stond op: de minste
straatjongen tot de Keizerin toe. In ijl schoten tooneelknechten
toe met brandende lonten, ontstaken den wierook in de vazen vóor
het rechtsche Tribunaal. Het aularium rolde haastig op. In de
keizerlijke loge verschenen paleis-officieren, schaarden zich, spere-
en schilde-kletterend op de trappenvlucht, de Prætorianen.
Domitianus verscheen.
--Ave Caezar-Imperator! galmde het luid, schel, hoog, diep, bassig
weêrechoënd tegen de wanden.
De patricische stemmen, de plebeïsche stemmen, van af de Consuls tot
de straatjongens, riepen den galmenden groet; de waardige stemmen
der Senatoren omlaag vermengden zich met die der oprecht juichende
gladiatoren omhoog; die der cavea met die der ridderbanken; die der
mannen met die der vrouwen; en óver het Tribunaal, waar de Keizer
verscheen, had hel uit weêrklonken de groet der Keizerin en harer
vrouwen....
Domitianus, langzaam, trad verder de loge in. Hij had een schuw
nijdigen blik als of hij bang was en boos te gelijker tijd; bijziende,
knepen zijn oogen dicht.... Hij was groot; voor zijn vijf-en-veertig
jaren zag hij er oud en ziekelijk uit. Er was iets mistroostigs en
lijdends in hem. Hij droeg een purperen toga en een gouden eiklof-krans
om zijn bijna geheel kalen kruin. Zijn gezwollen lijf puilde onder
het purper; zijn beenen stonden schraal. Hij was eenmaal welgemaakt
en van mannelijke schoonheid geweest; hij scheen nu gesloopt,
vervallen. Zijn lichaam was ziek en zijn ziel. Hij was in zich gek
van angst, achterdocht, twijfel, berouw. Maar hij hield meestal zijn
krankzinnigheid in zich geborgen, in het bijzijn van anderen. Hij
was onverwachts gekomen in het Theater omdat hij dezen dag van feest
te bang was geworden in het Palatium. Hij was zeer omringd, door
zijn officieren, cubicularii, knapen. Een nar was aan zijn zijde,
mismaakt en gebocheld. Toen Domitianus zich zette, met nauwelijks
een aarzelenden hoofdknik naar wie hem toe gejuicht hadden, hurkte de
nar, zonder kluchtigheid aan zijn voet en sprak héel ernstig met den
Keizer. De nar grappigde niet; de Keizer, ook ernstig, antwoordde. Om
hem heen zetten zich Saturius, decurio cubiculariorum--opperste der
kamerlingen,--Parthenius, Sigurius en Crispinus, zijn gunsteling,
en zijn lieveling: de knaap Earinus.... De wierook wolkte dik uit
de schalen.
In het Theater was iedereen weêr gezeten. Maar de vorige luchtige
atmosfeer was versomberd. Het was stikwarm geworden naar mate de
stovende zon steeg, door het velarium neêr zevende een onweêrsachtig
broeienden lentegloed. Toen het aularium neêr gerold was, vertoonde
het tooneel zich met den scæna-muur. Herhaalde zich wat reeds vertoond
was. Rolde het aularium weêr op. Weêrklonken hier en daar, schuchter,
kreten:
--Water.... Water....
Het water ruischte als een droppelengordijn de wanden, de
trappen langs; de geuren ontspoten, ook voor het Tribunaal van den
Keizer. Langzamerhand dorsten de toeschouwers weêr wellustig snuiven
de frischte en den geur, te spuwen, te praten, zelfs te lachen. Een
overmoedige jongen dorst dieren na doen: een hond, hij blafte;
een schaap, hij blerde; een haan, hij kraaide: voor minder werd men
gekruisigd! In het Tribunaal der Keizerin bleven de vrouwen ernstig
staren. De Keizer praatte door met den nar....
Achter het aularium haastte de dominus zenuwachtig, woedend om de
herhaling, de choragi en de knechten. Zoû het begin van de Bacchides
worden herhaald. Prologus op ezel reed voor, reciteerde; fluitspel
snerpte; Cecilius en Cecilianus traden op als zij waren op getreden....
De menigte, allen druk plotseling vergetende bij hun schitterende
wederverschijning, barstte los in gerhythmeerd maar razend gejuich, in
maat kletterend handengeklap en -geklater. De jongens dansten.... En
het blijspel ontrolde geleidelijk. Het boeide. De Keizer bewoog niet
meer. Als aandoeningloos zat hij te kijken, vroeg nu en dan, ernstig,
iets aan zijn nar. Met de anderen sprak hij niet, zelfs niet met
Crispinus. Nu en dan blikte hij onverwachts in het Theater, dook weêr
terug in zijn purper, loenschte zijlings naar het schouwspel. Het
scheen wel, dat hij belang ging stellen. De klassieke, hoogere
komedie, de palliata werd met de moderne opvatting, die de dominus,
trots zijn liefde voor de antieke schrijvers onvermijdelijk achtte,
in volmaaktheid gespeeld. Na het groote tooneel van de twee meretrices
en den adulescens was weêr uitbùndig rhythmiesch gejuich. Syrus,
die de rol van Chrysalus speelde, de listige slaaf, die het noodige
geld altijd weêr voor zijn jongen meester weet te tooveren door
handige intrigue en verwikkeling, wàs prachtig! Hij was heerlijk van
drieste onbeschaamdheid: hij was de volijverige servus currens, die,
altijd haastig doende, intrigeert en het terrein behoudt, al bederft
zijn verliefde jonge meester ook telkens alles. En dan de senex!! De
eerste vooral, Nicobolus! O, die beide "grijsaards" met hun groote
maskerkoppen, die grijnsden boos aan de eene zijde en gemoedelijker
grappigden ter andere! Hoe de menigte om hen làchte als zij eerst
den eenen, dan weêr den anderen kant van hun maskerkop draaiden naar
het publiek. Geheel vergeten was het, dat Domitianus daar zat. Hij
zat immers zoo rustig in zijn purper gedoken, te kijken.... Ja, hij
keek: hij volgde die klassieke Plautus-intrigue, met die twee vaders,
die, terwijl zij hunne zoons willen verlossen uit de strikken dier
verleidelijke Bacchides, er zelve in vallen! O, het slot, als die
"grijsaards", terwijl te voorschijn draaide de schitterende exostra
met de rozenkransen en het pauwe-bed en de, met verguld vaatwerk
beladen, citroenhouten tafel, door de twee meretrices worden verlokt,
verleid, beleerd, belachen, tot zij nooit meer hun zonen ièts zullen
durven verwijten! Hoe zij speelden de beide "grijsaards", de beide
"jonge-rollen", de beide "vrouwe-rollen" vooral! Hoe hij speelde,
de "eerste-slave-rol"! De "paraziet"? Nu, die trad maar éven op:
je merkte hem bijna niet.... Jammer, een "paraziet", die een goede
rol had, was altijd wel aardig. Maar deze "paraziet" had bijna geen
rol.... Hij speelde ook slecht: hè, die "paraziet"!
--Ik begrijp er àlles van! zei, verrast over zichzelf, Sila, de
matrozenmeid, tot haar matroos.
Het was ook niet moeilijk al was het zoo mooi. Het werd alles zoo
regelmatig ontwikkeld. Het werd een weinig statig en in niet te
snel tempo "statariesch" gezegd en gedanst en gerekt. De dominus,
tusschen de zuilen der scæna, lette nauwkeurig op, dat het tempo werd
ingehouden. Nergens mocht het worden een klucht, zelfs niet als de
"slaaf" hijgende, dravende op kwam.
En toen het einde! O, het heerlijke eind! De beide Bacchides, op de
òpgesnerpte fluitmuziek--kattegemiauw, vond Quintilianus!--dansten
rond met de beide vaders harer minnaars, die kwamen kijken om een
hoek.... Zij dansten op de exostra, op het proscænium; zij dansten
van huis uit op straat, van op straat weer in huis; zij omstrengelden
de "grijsaards" met de rozenfestoenen, zij schonken hun de vergulde
bekers in, uit de vergulde kannen....
--Het zijn mijn jongens.... dacht Crispina, in een verrassing om
zichzelve.
Zij bewonderde ze, zij had ze lièf omdat ze zoo mooi waren! En ze vond
het zoo vreemd, dat niemand in het Theater vermoedelijk wist, dàt
het haar jongens waren, dan juist.... in dit Tribunaal, de Keizerin
en deze vrouwen! Het maakte haar àngstig en toch berustigde het
haar ook weêr. Ach, er was nu niets te verbergen.... Toch.... Zoû
Crispinus daar ginds den Keizer ook zoo ruw....? Zoû de Keizer dan
verontschuldigen....? Hij verontschuldigde wel èrger dingen; hij
strafte zwaar minder vergrijp dan tweelingen hebben van een histrio
en die geschenk geven aan een dominus.... O, de lieve, mooie jongens,
de schatten! De twee schàtten! Zij glimlachte ze bijna toe, trouwens
iedereen glimlachte. En kijk!! De Keizer glimlachte!! Gedoken steeds,
glimlachte hij! Wat waren ze dan ook gratieus, in dat bacchanaal
der Bacchides! Telkens, als de "grijsaards" wankelden, dronken,
tegen elkaâr, kusten zij de twee "minnaars" heimelijk en omdansten
dàn weer de twee vaders. En de orgie eindigde, steeds rhythmiesch,
statariesch, in nooit tè hevig tempo met den bacchischen dans van
alle zes: meretrices, vaders, zonen....
Toen barstte los het clare adplaudere: het klinkend, klaterend applaus,
waarom de dominus-gregis zelve, in rijk slepend gewaad, de Bacchides
aan zijne zijde, en omringd door den grex, vroeg, na kort slotwoord
van moraal....
En groetten zij hun theatergroet tot den Keizer, de Keizerin, het
publiek en rolde het aularium òp, eerst hunne soccus-voeten, ten
laatste hunne hoofden veronzichtbarend....
Overal in de zaal ontloken commentaren. Van af de orchestra tot de
hoogste omgang toe, was deze palliata buitengewoon in den smaak
gevallen. De letterkundige groep om Verginius Rufus en Plinius
waardeerde het weêr eens "Plautus te hebben gezien", al was deze vorm
dan ook zéer gemodernizeerd, om het vóorspel en naspel van dans en
zang der twee "vrouwe-rollen", om de nog modernere fluitmuziek ook,
om al het moderne choragium: al die pracht, die Plautus zelve verbaasd
zoû hebben doen staan. Maar de cavea waardeerde juist die pracht,
ingeweven in de oude komedie; en de delicati, de sierlijke jongelui
met de zómerringen reeds aan de vingers, in de ridderbanken, tusschen
de matronen, de ontzenuwde patricische vrouwen, den kristallen koelbal
tusschen de warme palmen bewegend, waardeerden, met Grieksche woorden
nuffig emailleerend hunne waardeering, dat dit spel met Grièksche
tint was vertoond, dat de twee Bacchides zelve zoo "Grieksch" waren
geweest, omdat "Grieksch" toch eigenlijk voornaam was, de mode....
Grieksch, zeker Grieksch. Maar de voorstelling, zoo Grieksch begonnen,
met een gemodernizeerde en gegræcizeerde "Bacchides" voort gezet,
zoû thans worden Latijnsch, zoo Latijnsch als het kon. Aularium
neêr, maar siparium nog toe, was achter het tweede groote drukte en
voorbereiding voor het eerste mimus-spel, terwijl, na korte pauze
slechts, dat water vloeide en geur ontspoot, een tusschenspel op het
proscænium plaats had. Dat was om het volk te doen lachen, want de
patriciërs praatten er rustig door heen, stonden op, begroetten elkaâr.
De Keizer, in zijn loge, scheen beminnelijk: hij ontbood bij zich
de twee Consuls met den prætor, de ædilen: gedoken in zijn purper
stond hij niet op, sprak zittende een enkel woord met de ontbodenen,
die bleven staan. Hij ontbood na hen den ouden Verginius Rufus en
Plinius; hij scheen zich geweld aan te doen beminnelijk te zijn:
een bui, die meestal niets goeds voorspelde; tot opstaan kwam hij
niet. Ziekelijk bleef hij in zijn zetel zitten. En het volk, na die
wel mooie, vroolijke, maar toch wel erg "statarische" Bacchides, die
het nog frisch van aandacht had kunnen waardeeren èn om de pracht, èn
om Cecilius en Cecilianus vooral, ontspande in kluchtige vroolijkheid
om wat gedaan werd voor het siparium....
Andere, lager komische fluitspelers dansten te gelijk, dat zij
floten; hunne dubbelfluiten sloten met het capistrum--den hand--om
de wangen en het achterhoofd. Zoo verloor zich ook niet de lucht,
die zij bliezen. Verschillende hunner traden op met dieren: zij
dansten planipes--ongeschoeid--een klein naspel, een atellana;
zij waren grotesk gegrimeerd; zij kwamen op met bokken en geiten;
zij zongen van obscene dingen; zij waren Maccus, Pappus, Dossenus,
de drie paljas-typen, die het volk beminde; zij waren Acco, Mormo,
Alfito, de drie oude, buikige vrouwen--maar door mannen gespeeld,--die
zingend verhaalden en gebaarden van kluchtige geboorten en miskramen,
en de kluchtgodinnen van de Vruchtbaarheid zijn; zij hadden groote
ooren, dik lippige muilen, schele oogen, bochels; zij waren mal,
obsceen, grotesk, vraatzuchtig; zij sloegen elkaâr, vielen plat op
elkaâr over den grond. Zij zongen toespelingen, niet te gewaagd in
dezen tijd, en tusschen hen liep de stupidus-græcus, de clown, die er
van alle de anderen kreeg van langs en de grootste vermakelijkheid was.
En het volk lachte, schaterde, bulderde, terwijl de patriciërs deden
of zij niet zagen en zich met elkander onderhielden, en aan de voeten
van Domitianus, die, gedoken--rug gekeerd naar het Theater,--sprak
met wie hij ontboden had, de keizerlijke nar, minachtend, strak,
hóogst ernstig, bleef staren over de cavea.
Cecilius en Cecilianus, in hun kamertje, ontkleedden zich koortsig,
want nu de Bacchides waren gespeeld en zij niet meer hadden te doen,
wilden zij in het Theater de na-spelen zien: de atellanæ, en dan
de exodium-spelen!
--Jongens, zei de dominus, stralend, alles van den beer vergeten;
jullie hebben mooi gespeeld!
--Dominus, zei Cecilianus; we voèlden, dat we mooi speelden.
--.... Dat we héel mooi speelden, kwam Cecilianus na.
--Nu mogen we wel gaan kijken, hé?
--Mogen we kijken?
--Ruim netjes je boeltje eerst op....
Dat zouden ze doen. Daarvoor waren ze tè goede comoedi. En dan die
kostbare costuums, die aan het Theater behoorden! De tweede choragus
zelfs kwam er naar kijken, ze halen....
--Wees niet bang, choragus: kijk, we vouwen alles keurig op.
--.... keurig op!
.... en nam de costuums meê, om ze te brengen in de parascæna.
De jongens wieschen zich aan het kraantje. Maar Thymele, de beroemde
danseres, kwam aan, met Gymnazium en de tonstrix achter zich.
--Jullie waren prachtig, jongens, zei Thymele; maar maak nu, dat je
weg komt, vlug!
--We waren goèd, hè? bluften de jongens, zich poetsende.
--Meer dan goed, zei Gymnazium, en de tonstrix, lief lachje:
--Wat zagen ze er schàttig uit!
De kleedster kwam met Thymele's gewaad.
--Laat eens kijken! zei Cecilianus, nieuwsgierig, jaloersch.
--.... kijken! zei Cecilius, want voelde het zelfde belang, en
veegde haastig te gelijker tijd langs zijn neus: hunne grime werd
een mengelmoes van roode en zwarte en blauwe vegen.
--Je hebt toch geen mooiere jurk dan ik had?? vroeg Cecilianus angstig.
De vier vrouwen lachten luid op.
--Niet zóo mooi!! troostte Thymele. Kom lievelingen, hoepel
op. Gymnazium moet mij nu kappen. Of liever, kom: laat mij je eerst
flink zoenen op je lieve bakkesen....
--Thymele, ik ben nog rood en blauw! riep Cecilianus.
--.... En ik zwart en wit! protesteerde Cecilius.
--Dat doet er niet toe, zei Thymele.
Zij was bijna zoo lang als de jongens, rank en mager. Zij had zelve
iets van een jongen. En schertsend greep zij Cecilius in haar armen
en zoende, zoende hem.
De vrouwen lachten van de pret.
--Dan zoen ik Cecilianus, zei de kleedster en omgreep Cecilianus en
zoende hem.
--Wil je wel eens laten! riep Cecilianus, als een maagd, die bedrongen
werd.
Maar Cecilius riep:
--Dan zoen ik de tonstrix, omdat ze me zoo mooi heeft gekapt!
En hij omgreep de lief lachende tonstrix en zoende haar: zij gierde
van pleizier en zoende terug.
--En wat nu met mij? riep de voormalige, de dikke
Gymnazium. Waarachtig, ik word niet meer gezoend. Nou, dan zoen ik
ook maar niet meer!
En zij deed of zij er treurig om was, voor de grap. Maar de jongens
omgrepen haar, tolden rond met haar en zoenden, zoenden haar. Zij
zoende hen terug, heel moederlijk: het waren toch aardige bengels. Toen
wipten ze weg, en er was nog blauw om Cecilianus' oogen en Cecilius
had éen roode wang en beider brauwen en wimpers zagen koolzwart.
--Vooruit! Vooruit! haastten de jongens elkaâr. Hè, wat hebben ons
die vrouwen gezoend!
En ze veegden aan hun gloeiende wangen.
Ze slipten door deur en gang en deur. Ze waren in de præcinctio,
achter het Tribunaal van de Keizerin en keken éven, tusschen de
sierlijk gedoste slavinnen en vrijgelatenen door, naar de hooge
vrouwen. Zij zagen dier ruggen, in de geborduurde veelkleurige stoffen
harer feestmantels, die plooiden onder hare bloote schouders af. En
Crispina, half ter zijde gezeten naast de Keizerin, wendde zich, zoo
als eene vaag omwendt als er wie of wat ook achter voorbij gaat. Zij
zag hare jongens in de oogen. Zij herkende ze niet dàdelijk. Ze waren
mooi blond maar met vuile gezichten, zij gluurden onbewust pervers
om die tè donkere brauwen en wimpers. Maar toen zij ze herkende,
had zij even een schok, een ontroering.
Fabulla zag hen ook. En Fabulla riep tot de Keizerin, tot de Virgo
Maxima, tot Domitilla:
--Kijk, de tweelingen van Crispina!
Crispina schrikte; allen keken om en lachten. Maar de jongens, betrapt,
dat zij de Keizerinne-loge hadden ingegluurd, repten zich wat zij
zich reppen konden, de præcinctio langs. Toen, te gelijker tijd,
bleven zij staan.
--Wàt zei ze?
--.... Ja, wat zei ze?
--Wat zei die Fabulla?
--Wat zei ze toch!
--Dat wij waren....?
--.... Wij....?
--De tweelingen....?
--Ja, de tweelingen van....?
--.... van Crispina?
--Crispina? Wie is Crispina?
--Was Crispina dáar? In het Tribunaal?
--Wie is Crispina? Er zat naast de Keizerin, rechts, de Virgo
Maxima.... Naast de Virgo Maxima....
--Domitilla, 's Keizers nicht. En naast die, Fabulla....
--En links van de Keizerin....?
--Was dat Crispina! Onze moeder??
--Ik weet het niet....!?
--.... Ik weet het ook niet....!?
Ze zagen elkaâr aan, toen om, en op. Het Theater, de cavea was vol. Het
was broeiend warm onder het roode velarium. Het was meer dan middag;
de wind had zich gelegd, het velarium hing, slap uitgegolfd, bijna
roerloos. Het water, de marmeren wanden langs, tappelde. Pff.... wat
was het warm: zoû er onweêr dreigen....? En nergens een plaats,
naar het scheen....
Maar iedereen herkende hen. Hoewel de atellana heel grappig was,
met Pappus en Maccus, zagen aller oogen hun toe. En riepen stemmen:
--Cecilius! Cecilianus!! Kom hier!
Het waren de matrozen van Ostia, het waren de slagers, warmoeziers,
ooftverkoopers van het Velabrum, het waren de Gallen, het waren Taurus
en zijn meiden, het waren de vollers en de soldaten. Het waren niet
de voornamere winkeliers van den Vicus Tuscus; het was niet Tryfo,
de boekhandelaar: die waren allen te deftig om den twee komediantjes
plaats in te schikken. Maar van héel hoog bulderden de gladiatoren:
--Jòngens! Kom hier! Cecilius! Cecilianus!!
Carpoforus en Colosseros bulderden het zoo overheerschend, dat zelfs
de Keizer omzag. Zijn nar eveneens. Zij keken naar boven, terwijl
de jongens op den roep der gladiatoren wuifden en de trappen vlug
op klauterden. En de Keizer wees Plinius en Verginius Rufus, met wie
hij sprak, zeker Carpoforus, dien hij herkende, en die zijn geliefde
zwaardvechter was.
De jongens bereikten de hoogste omgang. Het was er vol, vol. En het
was er warm. Het was er als een roode oven zoo vlak onder het roode,
brandende velarium.... En er was geen plaats. Al de gladiatoren van
het Colosseum, al de wagenmenners van het Circus Maximus, met tal van
soldaten hadden zich daar opgeschoten en allen waren als met rooden
gloed overgoten.
--Kom dan maar weêr op mijn knie, zei Colosseros tot Cecilius.
--Zit jij maar hier boven, zei Carpoforus tot Cecilianus.
En de Jager pakte zijn korten mantel te samen als tot een kussen en
deed Cecilianus daarop, op de præcinctio, zitten boven zijn hoofd;
hij trok Cecilianus' ranke beenen over zijn zware schouders. De jongen
lachte; hij zat kleintjes, als op een groot paard, op Carpoforus'
breeden nek; hij hoste speelsch als een kind op en neêr, zijn handen
aan Carpoforus' ooren, deed hij of hij mende.
--Zit je goed?
--Ik zit heel goed, Jager. Zit jij goed, broêrtje?
Cecilius zat goed. Plots riepen ze te gelijker tijd:
--Maar ze spelen een parodie op òns....!
In der daad, Pappus en Maccus, voór het siparium, speelden een parodie
op de Bacchides. Het was de traditie: de atellana vertoonde zeer vaak
de parodie op de vooraf gegane "statarische" palliata. De jongens
hadden er dol pleizier om. Pappus en Maccus deden kluchtig Cecilius
na en Cecilianus: zij liepen met den soccus-tred; zij droegen dunne,
hooge pruiken; zij zongen met valsche falsetten; zij mimeerden
hun bevalligheid na; de jongens schaterden van het lachen! Af van
de planken, soccus uit, waren zij weêr kinderen, hadden zij pret,
hoste Cecilius op Colosseros' knie, reed Cecilianus, schaterlachende,
paardje op den massieven nek van Carpoforus, die zijn vuisten om de
enkels van den jongen sloeg.
Het aularium òp. Applaus. Broeiende warmte; boven het velarium rolde
de donder.... De toeschouwers snakten naar adem.
--Wàter! Watèr!!
.... Er stroomden de waterstralen, ontspoten de geuren daar ginds. De
jongens snoven de geuren op. Lèkker vonden ze dat!
--Wat ben je nog blàuw! zei Colosseros tot Cecilius; om je oogen!
--Thymele heeft ons ook zoo gehaast, mopperde Cecilius.
--Ja.... heeft ons vreéslijk gehaast.... mopperde Cecilianus. Omdat
Gymnazium haar kappen moest....
Colosseros maakte zijn vinger goed nat met spog en veegde er meê om
Cecilius' oogen. Carpoforus schepte water uit het gootje aan zijn voet
en waschte Cecilianus. Als zoete kinderen lieten de komediantjes zich
poetsen. De fluiten snerpten. Neêr het aularium. Heftig applaus. De
patriciërs zetten zich weêr.
Eindeloos duurde, volgens de traditie, de voorstelling, sleepte zich
voort met de atellanæ, die elkander volgden. In het publiek zuchtten
zij op, bewogen zich te vergeefs om te verademen, puften. Het
was heerlijk komedianten te zien, maar het was wel stikwarm, zoo
broeiend.... Het was nu tegen het negende uur. Weg mocht niemand,
nu de Keizer er was. Weg wilde ook niemand. "De Koffer" toch zien,
met Latinus! "De Koffer".... Ja, "De Koffer"! Goden, het was niet
meer om uit te houden! Al was de Keizer er, al was er het Hof,
kwinkslagen sloegen toch links en rechts, als vogels, die de vleugels
uitslaan in een kooi. Het mocht wel, binnen zekere grenzen. Het was
toch een volksfeest?! Er werd wel wat geduld. Tijdens de palliata
was het publiek aandachtig geweest. Nu was het toch echt om te
lachen, pret te hebben. "De Koffer": het mimusspel van Publilius:
overspel-tafereelen! Thymele verborg haar minnaar, die Latinus was,
in een koffer. De stupidus--hij heette Corinthus--was de bedrogen
echtgenoot. Hoe ze om hem lachten: Thymele dànste; hoe ze danste op,
om, tegen den koffer aan! Latinus dook uit den koffer weêr, sprong
omhoog.... De jongens vonden het dòl. Ze vermaakten zich als kinderen;
zij, die zelve de talentvolle comoedi waren, die speelden, zongen,
dansten de Bacchides. De gladiatoren bulderden om de moppen van
Latinus. Nilus schaterde. De heele zaal schaterde....
Het werd heel donker.... Hoe donker werd het! En het broeide, het
broeide, in den nu donkerrooden oven.
--Lùcht! riep een mannestem, naast een bezwijmende vrouw.
--Lucht! Lucht! Lucht!! riep het van alle kanten.
Een geknars. Een geruisch. Het velarium rolde open, naar de scæna
toe....
--A-a-a-ah! juichten de gladiatoren, ruim ademend.
De beelden, die het Theater omkransten, verzichtbaarden in hunne
verstarring. Maar de lucht was zwaar zwartgrauw met wolkgevaarte
bedekt. Enkele droppelen vielen.
--O-o-oh! klonk het teleurgesteld in de cavea, omdat het te regenen
begon.
Het velarium bleef ongeveer half het Theater beschutten, ten gerieve
van het Hof en de Aanzienlijken. Het was pauze. Oogen keken angstig
naar boven, naar de donkere, donkere lucht. Maar ze zouden "Laureolus"
zien, "Laureolus", waar ze meê dweepten.
--Met Lentulus! Met Lentulus! juichten Cecilius en Cecilianus.
--"Laureolus"!! eischte de cavea, hoewel tusschenspel nog voor het
siparium vertoond werd.
Het werd eén kreet:
--"Laureolus"!!!
Boven het Theater rommelde het onweêr. Scheen het af te drijven. De
ondergaande zon brak de wolken door, scheen, schuin, rossig, langs de
beeldenrij, die het Theater bekroonde, op het tooneel. Het siparium
schoof links en rechts open.
--A-a-ah! juichte het publiek.
Het was het groote mimus-spel: "Laureolus", het meest geliefde. Allen,
die daar zaten, spitsten zich, om te zien. Want het was het grootsche
kijkspel. Het was "Laureolus", de zeeroover, de dief en Lentulus
speelde hem! Kijk toch: het was een storm en het rooverschip
van Laureolus leed schipbreuk. De muziek der fluiten raasde: de
fluitspelers, rechts en links, bliezen zich, tot bèrstens toe, den
adem uit achter het capistrum.... Hun aderen stonden aan de slapen
gezwollen. De geesten van den storm dansten in de lucht, over de
golven. Het schip verging, maar Laureolus redde zich. Hij redde zich
uit alle verwikkelingen en toevallige moeilijkheden, opgestapeld
in het mimus-drama. Hij redde zich, gepakt, uit de handen zijner
cipiers door een ontzettenden sprong van heel boven een toren af,
van heel boven uit het af dak van het proscænium....
--O-o-o-oh! bewonderden de gladiatoren, de soldaten, heel de cavea.
.... Met een dubbelen doodensprong kwam hij op het proscænium te
recht.... Hij spuwde bloed,--het was bloèd--hij spuwde stralen
bloed. Al de stupidi--de clowns, de narren,--sprongen hem, maar van
véel lager verhevenheden, moeilijk na, spuwden bloed, met roode
fonteinstralen, die elkander kruisten! Het tooneel was bespat en
besprenkeld met bloed. Laureolus, tusschen de sprongen der stupidi,
vluchtte. De tooneelschermen veranderden telkens: stelden voor een
paleis, een gouden grot, waar Laureolus zijn geroofde schatten
verbergt; Mercurius daalde neêr in een wolkmachine: er was een
feest, er volgde een gevecht van zeeroovers en herders. De meest
onwaarschijnlijke gebeurtenissen volgden elkaâr eindeloos, eindeloos
op, terwijl de wolken weêr donkerden en, rood door de zwoelte, daalde
de zon.
In de cavea was het publiek in de uiterste spanning, om Laureolus. Hij
werd gepakt; ja, hij werd weêr gepakt: de dief, de moordenaar, de
misdadiger! Er was een proces, en de rechters waren de stupidi en alles
in het geding was kluchtig--de rechters deden acrobaten-sprongen--en
Laureolus werd veroordeeld en kluchtigde omdat hij veroordeeld werd....
Plotseling sloeg een heftige bliksemflits boven het Theater uit in
de lucht. Het donderde dadelijk na. De regen kletterde neêr.
--O-o-oh! protesteerde het volk.
In het rechtsche Tribunaal was Domitianus opgerezen, bang. Er was een
tumult van vertrek, een gedrang van paleis-officieren en cubiculariï
om den Keizer heen. Commando weêrklonk: de Prætorianen, schild en
speer kletterend, marcheerden de trappenvlucht af om zich buiten te
scharen om den keizerlijken draagstoel.
Het was als een sein. Velen vertrokken, haastten zich, uit de
orchestra, de ridderbanken. De Keizerin vertrok. Het was zeer donker
geworden en de regen kletste neêr....
Op het tooneel ging de voorstelling door. En de cavea trotseerde den
regen. Zij wilden Laureolus zien kruisigen.
--Ik word zoo nat! klaagde Cecilianus, als een bedorven jongentje.
--Kom hier, zei Carpoforus.
Hij tilde den knaap neêr, zette hem als een kind tusschen zijn knieën,
wikkelde hem bijna vaderlijk in zijn eigen kort manteltje. Colosseros
en Cecilius zaten al in een mantel gedoken. Allen haalden onder zich
hunne mantels uit. Het weêrlichtte en de donder rolde....
--Ben je zoo goed? vroeg Carpoforus teeder aan Cecilianus.
De knaap knikte tevreden.
Het tooneel veranderde. Het kruis werd zichtbaar, een T gelijk. Door
het onweêr heen snerpten de fluiten. De orchestra stroomde leêg. In
het Theater hoorde men van buiten het verwarde geschreeuw om de
draagstoelen, het tumult der duizenden. Daar werd Laureolus door de
beulen op het proscænium gesleept.
--Wòrdt hij gekruisigd?? riepen zij hier, daar, in de cavea.
Het was immers altijd een pop, die gekruisigd werd! Maar deze man,
die zich verweerde, tusschen de vuisten van zijn beulen, was dat niet
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - De komedianten - 14
  • Parts
  • De komedianten - 01
    Total number of words is 4367
    Total number of unique words is 1514
    37.1 of words are in the 2000 most common words
    49.7 of words are in the 5000 most common words
    56.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 02
    Total number of words is 4435
    Total number of unique words is 1476
    36.1 of words are in the 2000 most common words
    49.9 of words are in the 5000 most common words
    56.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 03
    Total number of words is 4439
    Total number of unique words is 1531
    37.3 of words are in the 2000 most common words
    49.4 of words are in the 5000 most common words
    56.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 04
    Total number of words is 4116
    Total number of unique words is 1396
    38.9 of words are in the 2000 most common words
    50.4 of words are in the 5000 most common words
    58.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 05
    Total number of words is 4400
    Total number of unique words is 1579
    39.9 of words are in the 2000 most common words
    51.7 of words are in the 5000 most common words
    58.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 06
    Total number of words is 4218
    Total number of unique words is 1430
    39.9 of words are in the 2000 most common words
    52.1 of words are in the 5000 most common words
    59.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 07
    Total number of words is 4240
    Total number of unique words is 1341
    36.8 of words are in the 2000 most common words
    49.5 of words are in the 5000 most common words
    55.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 08
    Total number of words is 4159
    Total number of unique words is 1346
    38.0 of words are in the 2000 most common words
    50.0 of words are in the 5000 most common words
    56.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 09
    Total number of words is 4308
    Total number of unique words is 1441
    38.7 of words are in the 2000 most common words
    51.7 of words are in the 5000 most common words
    58.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 10
    Total number of words is 4195
    Total number of unique words is 1459
    36.4 of words are in the 2000 most common words
    50.4 of words are in the 5000 most common words
    57.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 11
    Total number of words is 4329
    Total number of unique words is 1459
    37.5 of words are in the 2000 most common words
    50.5 of words are in the 5000 most common words
    56.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 12
    Total number of words is 4240
    Total number of unique words is 1456
    36.4 of words are in the 2000 most common words
    49.4 of words are in the 5000 most common words
    55.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 13
    Total number of words is 4341
    Total number of unique words is 1462
    35.3 of words are in the 2000 most common words
    50.3 of words are in the 5000 most common words
    57.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 14
    Total number of words is 4280
    Total number of unique words is 1270
    40.2 of words are in the 2000 most common words
    51.8 of words are in the 5000 most common words
    58.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 15
    Total number of words is 4394
    Total number of unique words is 1248
    43.6 of words are in the 2000 most common words
    56.5 of words are in the 5000 most common words
    63.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 16
    Total number of words is 4433
    Total number of unique words is 1288
    43.9 of words are in the 2000 most common words
    56.3 of words are in the 5000 most common words
    62.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 17
    Total number of words is 4462
    Total number of unique words is 1217
    45.7 of words are in the 2000 most common words
    59.0 of words are in the 5000 most common words
    65.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 18
    Total number of words is 4554
    Total number of unique words is 1241
    46.5 of words are in the 2000 most common words
    59.8 of words are in the 5000 most common words
    66.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 19
    Total number of words is 4433
    Total number of unique words is 1424
    42.0 of words are in the 2000 most common words
    56.5 of words are in the 5000 most common words
    64.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 20
    Total number of words is 4432
    Total number of unique words is 1289
    43.1 of words are in the 2000 most common words
    56.8 of words are in the 5000 most common words
    62.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 21
    Total number of words is 4025
    Total number of unique words is 1447
    34.0 of words are in the 2000 most common words
    45.9 of words are in the 5000 most common words
    51.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.