De komedianten - 04

Total number of words is 4116
Total number of unique words is 1396
38.9 of words are in the 2000 most common words
50.4 of words are in the 5000 most common words
58.4 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
bijna blauwigen weêrglans op van het teedere lentelicht, dat door
hooge, opene ramen onbelemmerd neêr viel en dat de toga's weêrkaatsten,
zoo dat het blauw-blank werd door heel de werkplaats. En het blauwe
blank liep over de harige armen der slaven, over hunne dansende
voeten, over der slavinnen krijt-wit overdoopte armen, over hare
krijt-wit besproete gezichten, over haar ronde hoofden, in witte
doeken omwonden; het blauwe blank liep over de blank gekalkte muren:
het was éen groote, azurig geschemerde, blanke reinheid, van, in
wit licht strak gehangene, toga's, waar tegen de vollers dansten,
de volsters wieschen, terwijl het vuile water door een gat weg liep
in de overvolle goot buiten op straat.
--Kijk Cecilius, wees Cecilianus.
--.... Hoe de vollers dansen: éen, twee-drie-vier, vijf; éen, twee,
drie....
--Eén, twee-drie-vier, vijf; éen, twee, drie, klapte Cecilianus in
de handen.
--Het is net dansen als bij mimus-saltatio....
--Neen, niet heelemaal: wij dansten: éen, twee-drie-vier; één, twée:
lang, kort-kort-kort, lang, lang....
--Komedianten! scholden de vollers.
--Mannetjes-meisjes! schimpten de volsters.
--Lekkere bekkies! scholden de vollers.
--"Hàdt je me maar!" riepen de jongens.
En de volsters wierpen hen met handenvol krijtvolle vloeistof.
De jongens staken de tongen uit en weken.... Maar uit de ruimte
over des vollers werkplaats trad een slavenkoopman met zijne slaven:
hij bracht ze naar de markt. Er waren drie zwarte Nubiërs bij en een
zeker zeer kostbare slavin: zij was geheel gesluierd.
--Roetkoppen! lachten de jongens de negers uit. Laat je wit vollen
bij den voller hier!!
En de volsters wierpen met krijtwater en de jongens spuugden terug. De
slavenkoopman schold, omdat het krijtwater even spette over de fijne
sluiers van de kostbare slavin. En de volsters lachten. De koopman,
met de slavin tusschen de drie negers, vertrok; de "kostbare" lichtte
hare sluiers hoog toen zij de overvol stroomende goot overstak.
De jongens stonden op straat.
--Baden? vroeg Cecilianus.
--Ja, baden, beaâmde Cecilius.
Hun oogen glinsterden bij dat vizioen van water. Maar zij dwaalden
eerst rond, nieuwsgierig. Zij waren Rome vergeten, sedert zij,
kleine jochies, gedanst hadden in de mimus-spelen. Sedert hadden zij
gereisd met den troep, sedert hadden zij geleerd van den dominus voor
de komedie; sedert "schoeiden" zij den soccus, als zij het een beetje
hoogdravend noemden: den lagen komedie-schoen, in tegenstelling van den
hoog gehakten en gezoolden tragischen cothurnus. Hoe hadden zij niet
zich moeten oefenen: hun stem en hun gebaar met arm en hand en voet,
hun houding en het sierlijk bewegen uit plooien van mantel en kleed.
--Drie jaren is dat al geleden? vroeg Cecilianus, hoewel hij het wist.
--Drie jaren, beaâmde Cecilius.
--Toen dansten we maar de satertjes of de cupido's in het
mimus-spel....
--En nu spelen we de "eerste-vrouwe"-rollen....
Zij glimlachten elkander toe, vol trots.
--Cecilius, zei Cecilianus; spelen we nu de Bacchides, denk je?
--Of de Menæchmi?
--Ik wil liever de Bacchides spelen....
--Ik ook. Dan spelen wij de tweelingzusters, de twee Bacchides,
de meretrices.
--En anders? Speel ik....
--Speel jij Erotium, en ik niet, of de matrona, de vrouw van Menæchmus.
--Neen, speel jij maar Erotium, en ik de matrona, de vrouw van
Menæchmus.
--De matrona is eigenlijk een rol voor Clarus, minachtte Cecilius.
Zij zagen elkander twijfelend aan. Zij hielden veel van elkaâr; zij
gunden elkander de rol van Erotium, die aardige rol van de deerne,
maar zij hadden het geen van beiden voorzien op de vervelende rol
van de matrona....
--Dominus zal wel beslissen.
--.... Ja, zal wel beslissen, schikte zich Cecilianus. Kijk, hoe mooi
het hier is!
Zij zagen beiden om zich rond.
--Toch wèl grooter, grootscher, dan in Antiochië....
--In Damascus....
--In Alexandrië.... zelfs.
Zij stonden om zich rond te kijken. Voor hen, reusachtige, ronde
bouw, verhief zich, immense ellips, het Colosseum met zijn drie
ommegangen op eerst Dorische, hooger Ionische, het hoogst Corinthische
zuilenrijen. Het schitterde in de zon, van het goud-grijze travertijn
en tufsteen. Ontzagwekkend dat Flavische Amfitheater, cyclopische
moderne bouw, door Vespazianus begonnen, des huidigen Keizers vader,
door Titus, "de zaligheid des menschelijken geslachts", ingewijd. Nu
door Vespazianus' zoon, Titus' broeder, Keizer Domitianus, bijna
voltooid: de karren met marmer- en steenblokken daverden in lange rijen
nog aan: de architecten en hun duizenden slaven wriemelden tusschen
de bogen, en toch zouden over vier dagen er de Circensische Spelen
plaats hebben. En ontelbare marmeren beelden bekroonden den hoogsten
ommegang, tegen de lucht, met schitterwit verstard en versteend gebaar,
tegen het zich verdiepend azuur.
--Dat is wel mooi....
--En wel groot, hè?
Zij keken op en staarden naar de vele beelden; de karrevoerders
schreeuwden en vloekten: overreden werden ze bijna.
--Kijk, de nieuwe fontein! wees Cecilius de Meta-Sudans, die Domitianus
had opgericht; de ronde waterstralen parelden als een parasol uit de
bronzen bal, die de fontein bekroonde.
--En kijk, daar, de Boog van Titus....
--De Boog van Titus....
En zij zagen naar den Titus-boog, door Senaat en Volk van Rome gewijd
den "goddelijken Titus", Triomfator in het Joodsche Land....
En verder dan den Titus-boog zuilde het Forum, schitterde in een
vergezicht van zuilen, altijd zuilen, van tempels en bazilieken....
--Willen we gaan zien? noodde Cecilianus.
--Willen we niet eerst baden?
Zij vroegen waar de Thermen van Titus waren. Want het was hier àlles
nieuw; zij kenden die pleinen en straten niet; de nieuwe, hooge huizen
rezen verbijsterend om hen rond, versch ruikende naar kalk, hout,
verf. Maar op een vingerwijzing herkenden zij de Thermen, dadelijk:
vierkante muren, waarin nissen met beelden; poorten, tuinen er voor.
--Héel groot alles....
--Mooi....!!
Zij liepen beïndrukt de Thermen toe. Het liep er vol; het drong er
binnen. Zij drongen ook langs de ostiariï, de portiers; zij betaalden
hunne tesseræ en vonden de entrée duur, meesmuilden tegen elkaâr.
--Naar het tepidarium? vroeg Cecilianus.
--Zal duur zijn, aarzelde Cecilius bedachtzaam. Alleen maar naar
het frigidarium.
Cecilianus, als altijd liefjes, schikte zich naar zijn broêr. Koud
water dan maar alleen. Zij gaven hun bundeltjes in bewaring, wierpen
hun grauwe tuniekjes af, stonden naakt, sprongen in het water.
Het frigidarium was vol van zwemmers; boven, op een ommegang, zaten
wie gebaad hadden, te kijken, te lezen. Boven het frigidarium,
door een vlechtwerk, wingerden zich klimrozen, bloeiden in snellen
lente-bloei, lieten de bloembladeren vallen op den minsten bries, die
door woei. Het water, in het nog teedere Aprilmorgenlicht, blauwde,
met zilveren verglanzingen, tusschen het witte steen van het vierkante,
wijde bassin, kabbelde de schaduwen weg der rozeranken, -bladeren,
-bloembladeren en de baders, schrale of dikbuikige, rumoerden,
roezemoesden, plasten en grappigden. De beide jongens zwommen, hadden
bekijks, omdat zij zoo mooi waren en elkaâr geleken. Naast elkander,
genietend het water, als in éen zelfden glimlach van welbehagen,
zwommen zij, heen en terug; doken onder, speelden speelsch met
elkaâr. Oude kerels riepen hun toe, begeerig van oogen. Zij riepen
terug, nooit om een woord verlegen. Scherts sloeg op scherts, kwinkslag
op kwinkslag, water plaste in zonnegezeef tusschen kwinkslag en
scherts. Telkens hoorden zij zich in het oor fluisteren door andere
baders.... waren daaraan gewend.... wierpen een woord terug, soms
smerig, of zij spuugden, ten teeken van minachting voor wie hen
noodde. En zij waren zwemmende naast elkaâr, de elkaâr gelijkende
knapen, treffend, omdat zij zo mooi waren tusschen de dikbuiken en
de schralen, zoo blond langlokkig tusschen de kalen, zoo rozig blank
tusschen de gallig geligen en de valen. Hun uit het water gehevene
hoofden, met de nattige krullen, zoo rond, hun schouders en borst,
teêr van vleesch en toch breed, hun armen zoo rond en toch sterk,
hun handen breed en toch fijn, hun ruggen zuiver jong en toch krachtig
welvend den onderrug, hun beenen slank en toch hard van jeugd. En bij
het zwemmen bloeiden telkens hun voeten op, met de zolen rozigend in
het zonnegezeef tusschen de neêr zwevende rozebladeren. En glimlachten
zij en glansden van welbehagen hun lang gespletene, donkere oogen.
--Vreemdelingen? vroegen de baders de capsariï, die hielpen met
uitkleeden en bewaren van kleeding.
--Wie weet....
--Patriciërs? Jonge patriciërs....?
--Neen.... wezen de capsariï op het nisje met vuilvale, grauwe
tuniekjes en bundeltjes.
--Wie dan? Wat dan?
De tweelingen waren gezeten nu op den rand van het bassin, met de
voeten in het water bengelend.
--Wrijf mij, Cecilianus, zei Cecilius; hier aan mijn hals, voor mijn
stem. Dan zal ik jou wrijven....
En zij wreven elkaâr, om beurten, met kleine tusschenpoozen, de
halsspieren, voor hunne stemmen. Dat hadden zij zoo geleerd: zoo
te wrijven versterkte de stem. Zij wreven elkaâr ook de ruggen, om
beurten liggende op den buik, onder de schaduw der rozen, wrijvende
de een, speelsch, den ander.
--Wie zijn jullie? vroegen baders, nieuwsgierig.
--Wie? deed Cecilius dom.
--Jij....
--Hij? wees Cecilius Cecilianus.
--En jij?
--Wie wij zijn?
--Ja, ja....
--Wie wij beiden zijn??
--Bij Herkles, ja, wie jullie beiden zijn?
--O, wie ik ben?
--Néen, zei Cecilianus; wie ik ben!
--Ik ben hij, zei Cecilius.
--En hij is ik, zei Cecilianus; en samen zijn we wij.
--Zijn jullie tweelingen? vroegen de baders: er waren oude kerels bij.
--Of ik een tweeling ben? vroeg, dom doende, Cecilius.
--Of jùllie tweelingen zijn....
--O, of ik een tweeling ben? hield Cecilianus voor den mal.
--Zeg nu eens goed, plaagde Cecilius; wil je weten wie van ons de
tweeling is van den ander?
--Hij, wees Cecilianus naar zijn broêrtje; is mijn tweeling.
--En ik ben de zijne, wees Cecilius naar zijn broêr.
En zij proestten het uit en rolden over elkaâr in het water.
--Wat doen jullie? vroegen de baders. Zij begrepen, dat deze
grappenmakers, zoo jong, zonder pædagoog of geleide, géen patriciërs
waren.
--Wie, ik? vroeg Cecilius.
--Vraag je wat ik doe? viel Cecilianus in.
--Ik ben Præfekt van Antiochië, blufte Cecilius.
--En ik de Keizer van Alexandrië, blufte Cecilianus.
En zij rolden over elkaâr van het lachen.
Maar de baders begrepen....
--Jullie zijn kunstemakers, die voor de Megalezia gekomen zijn,
zeiden de baders. Wat doen jullie? Koorddansen?
--Pff! minachtten de beide jongens. Verbéeldt je! Wij!!
--Wat dan? Dansen toch? vroegen de baders.
--Nou ja, dansen....
--Zingen....?
--Nou ja, zingen....
--Nou, wat dan nog meer?
--Zingen èn dansen èn reciteeren....
--Senarische èn septenarische verzen....
--O, zijn jullie.... histriones?
--Komedianten.... Ja, maar comoedi....
--O, komedianten?
--Natuurlijk, stomme ezels!
--.... Het zijn komedianten, lichtten de baders elkaâr in. Het zijn
komedianten uit den grex, die is aangekomen.
--Het zijn natuurlijk de "jonge-vrouwe-rollen"....
Cecilius en Cecilianus trokken grimassen:
--En jullie natuurlijk de oude-wijve-rollen!
Maar de baders duldden de brutaliteiten van de jongens, omdat ze zoo
mooi en tweelingen waren. Intusschen hadden de jongens hun bundeltjes
gevraagd. Zij namen er uit hun gele, geborduurde tuniekjes en hun
gele schoenen met lange kuitlinten.
--Bij Herkles! spotten de baders; de jongens kamden elkanders blonde
haar, pakten de grijze tuniekjes in den bundel, vroegen den capsarius
dat wel te willen bewaren.
--Bij Póllux! Wat zijn ze nù mooi! spotten de baders. Goed succes,
hoor; moge Fors Fortuna je helpen! Mogen je de avontuurtjes
bekomen! Kijk me die blonde fatjes aan! Kom je niet meê, voor een
grapje? Leer je me niet hoe je senarische verzen reciteeren moet? Of
septenarische, als je dat liever wilt?
Maar de jongens waren niet op hun mondje gevallen. Zij schertsten
terug, brutaal en smerig, als het pas gaf en wipten de Thermen uit.
--Die baders, dat zijn geen voornàme, op dit uur van den dag,
minachtte Cecilius.
--Neen, op dit uur van den dag! Hoorde je, dat ze ons patriciërs....??
--.... Dachten. Ja....
--Misschien zijn we....
--.... Wel patriciërs? Wie weet? We zijn vondelingen of gestolen
kinderen.
--In Syracuze verkocht....
--Ja, we zijn gestolen patricische kinderen. Wie weet, onze moeder
is misschien de Keizerin!!
--En onze vader....
--Een komediant. De Keizerin heeft Pâris, den mimus, tot minnaar....
--.... Ja, tot minnaar gehàd. De Keizer heeft hem laten kruisigen.
--Ja, kruisigen. Wij zijn misschien....
--Wie weet....
Zij staken, bij die veronderstellingen, den neus in den wind, liepen
terug langs Colosseum en Meta-Sudans. Bij de fontein stond aan een
stalletje een koopman met oliebollen.
--Ik heb honger, zei Cecilianus.
--Ik ook....
Zij kochten de oliebollen en aten ze. De voorbijgangers zagen hen aan,
zoo als zij oliebollen aten, gedost in hun gele tunieken, geborduurd
en met de lokken zoo blond en lang. En de voorbijgangers riepen. Het
waren werklui, kleine kooplui. De jongens staken hun tongen uit. Toen
gingen zij verder, den Boog van Titus door en zagen naar de bas-reliëfs
binnen den Boog.
--De Joodsche Kandelaar .... grinnikte Cecilius.
--Gek ding, die Kandelaar, beaâmde Cecilianus en zij liepen den weg af.
--Kijk, wees Cecilius. De Palatinus!
--Mooi! bewonderde Cecilianus.
Het Flavische Paleis schitterde tegen de blauwe lucht. De zware
zuilen verluchtigden glinstergreinig in het reeds van lentezoelte
trillende licht, daar boven op den paleisheuvel. De geveldriehoek, vol
beeldhouwwerk, teekende zich monumentaal meetkunstig af: een epiesch
gedicht, in marmer, allegorie vol trotsende majesteit. De bronzen
pannen schitterden als gulden kronkels en een vlucht van trappen
geleidde naar boven, naar de Area Palatina, het plein, waar de zon
gloeide over de helmen der Prætoriaansche wachten, die er stonden,
geleund op hun lange speren. Rood-omrande toga's, kleurige mantels
bewogen daar, dalende ....
--Daar woont de Keizer! zei Cecilianus.
--Ja .... Domitianus ....
Zwarte slaven schreeuwden om plaats te maken. Zij cirkelden met
zweepen; draagstoelen drongen achter hen aan en carpenta met éen
paard of twee paarden. Voetgangers weken voor de voertuigen. Cecilius
en Cecilianus werden opgedrongen, op de nauwe vluchtrichels van de
Sacra Via. De trappen af kwamen de Senatoren, Consulaire-personen,
Aanzienlijken: zij waren ter morgen-salutatio bij den Keizer geweest:
hunne gelaten stonden bleek en strak: niemand wist ooit....
De jongens voelden, dat dit grootsteedsch was.... Zij hielden zich
tegen elkaâr aan, maar werden gedrongen, opgedrongen, weggedrongen....
--Komedianten! scholden verontwaardigd de Aanzienlijken, die hun
draagstoelen onder aan de paleistrappen-vlucht bereiken wilden. Jaàgt
ze weg, die komedianten!
De slaven cirkelden met de zweepen.
--Gemeene negers! vloekte Cecilius. Vuile roetkoppen! Zal je niet
slaan? Zal je mijn broêrtje niet slaan?!
--Uit den weg!!
--Komedianten! schold het volk, nu de Aanzienlijken hadden
gescholden. Kijk ze, met hun lange haren en hun gele meidejassen! Kijk
ze met hun dansschoenen loopen over de Sacra Via! Schamen ze zich
niet!? Koordedansers! Komedianten! Schàndejongens! Wat doen ze hier,
op de trappen van het Paleis! Jaagt ze weg! Dat minne spullevolk! Wat
doet dat op het Forum! Jaagt ze wèg!
Cecilianus werd bang. Hij drukte zich tegen Cecilius, die hem
omhelsde. En Cecilius werd woedend en speelde op:
--Ellendige vlegels jullie! Als we spelen, komen jullie wèl aanloopen,
hè? Dring je je doòd, op de bovenste rangen, om òns te zien, om òns
te zien! Moet je ons schelden, als we niet spelen? Moet je ons douwen,
stomme volk! Jij mij douwen, jou leelijke neger! Roetkop! Roetkop!!
--Theateruitvaagsel, jullie! Schreeuwleeliken van de
planken! Mombakkesen! Verbergen jullie je achter je
maskers! Komedianten!
Cecilianus begon te huilen tegen zijn broêr aan: het volk begon
met vuil te werpen, maar de Aanzienlijken schreeuwden hooger nièt
te werpen; zij stegen boos, verontwaardigd, in hunne draagstoelen;
er was een hevig gedrang, een geklikklak van zweepen; wie getroffen
werd, schold de zweepslaven.
--En of ze nu komedianten zijn, bromde kalm een rauwe, barsche
stem. Wat zoû dat dàn nog! Gaan jullie je weegs hè, of ik schrijf
een epigram op de Romeinsche ploerten en gapers onder aan het paleis
van onzen goddelijken Jupiter-Domitianus en rànsel jullie er meê om
de ooren!
De omstanders lachten, ontwapend.
--Wie? vroegen er.
--Wel, weet je niet? Martialis, de Spanjaard....
--Neen, Romein.... Al zoo lang.
--Nou ja, de dichter. Hij dicht epigrammen....
--En gemeene, hoor. Speldeprikken....
--Maar waar je aan dood gaat....
De omstanders gaapten toe, bekoord lachende, hunne stemming gewaaid
met dien wind. De slaven klikklakten met de zweepen. De eene draagstoel
na den andere vertrok, in voorname wiegeling....
--Zijn jullie komedianten? vroeg Martialis.
--Ja, heer, bekende Cecilius, een arm om Cecilianus, die, bang nog,
huilde tegen hem aan. En tot Cecilianus:
--Huil toch niet.
--Spelen jullie....?
--Tijdens de Megalezia, heer. In het Theater van Pompeïus.
--Bij Pollux, jullie zijn een paar aardige komediantjes dan. Slaven?
--Ja, heer, van onzen dominus-gregis; u weet wel, Lavinius Gabinius:
zijn troep is heel beroemd....
--Lavinius Gabinius, zeer zeker!
--Juist....!
Cecilius glimlachte vertrouwelijk. Dit was ten minste een ontwikkeld
man, deze meneer in zijn niet lange, wel even gevlakte, niet zoo heel
blank gevolde toga.... deze Martialis, die "epigrammen" scheen te
schrijven, waar je aan dood ging.... Zeker een bekènde dichter in
Rome.... En Cecilius, hoewel hij nooit van Martialis gehoord had,
waagde:
--Ik ken u ook.
--Zoo? zei Martialis glimlachende.
--Natuurlijk! Wie kent Martialis niet, den epigrammen-dichter. Nou,
u schrijft er venijnige....
--Las jij ze dan....?
--Of ik ze las! loog Cecilius, bang, dat Martialis hem er een vragen
zoû te reciteeren....
Maar Martialis tastte in den plooi van zijn gordel:
--Hier heb je dan de laatste, die je nog niet gelezen hebt en die je
dan niet bij de boekhandelaars in het Argiletum hoeft te koopen.
En Martialis gaf Cecilius een dun, zeer klein, perkamenten boekje,
in dien vorm, waarin kleine, luchtige litteratuur verscheen, in
onderscheid met de lange rollen, van meer gewicht en pretentie.
--Ik dank u, heer, zei Cecilius blij, en schoof het boekje weg tusschen
zijn gordel.
Maar een rustige stem, op de trappen, riep:
--Martialis....
Martialis, haastig, wendde zich. Het volk zag wel toe maar schreeuwde
en schold niet meer. De draagstoelen, de een na den ander, vertrokken;
in sommige stegen matronen.
--Stel je voor, fluisterde Cecilius, om Cecilianus te laten lachen;
dat onze moeder misschien zit in een van die draagstoelen!
--Wij zitten er zeker niet in, bromde Cecilianus, nog tusschen zijn
tranen door en dicht tegen zijn broêr.
--Edele Plinius! begroette haastig Martialis wie hem geroepen had
en de trappen af daalde: een nog jonge man, treffend aanzienlijk,
fijn van trekken, voornaam, beminnelijk, aristocratiesch van stem
en gebaar, dat zich even met rechterhand beeldde uit zijn breede,
blanke toga. Wees gegroet! Als gij ziet, ben ik, gehoorzaam aan uw
wensch, u hier wachtende tot gij van onzen goddelijken Flaviër terug
zoudt keeren....
--En gaat ge dus meê naar Laurentum, om aan te liggen, met de andere
vrienden....?
--Gaarne, beminnelijke vriend en beschermer; de middag zal er een zijn,
goden waardig....
--Maar met wie zijt ge....? Wie zijn deze jonge knapen, die er uit
zien....?
--Als komedianten, dat ze ook zijn. Ik beschermde ze even voor die
ploerten daar en dat gepeupel, dat ze natuurlijk uit schold.
--Ge hebt wel gedaan, volgens uw hart, even goed als uw epigram soms
vinnig kan zijn. Zijn zij komedianten dus....?
--Even zeker als zij er als komedianten uit zien, beminde vriend. Van
den grex, die met de Megalezia komt spelen, van Lavinius Gabinius....
--Maar dàn.... Ik bedenk mij, Martialis.... Ik heb niemand, geen
mimen, geen danseressen voor van middag om ons maal wat op te
vroolijken, als wij even van eigene kout willen rusten.... Ik ben
een schandelijke gastheer, daar niet eerder aan gedacht te hebben
en mijn vrijgelatene, Hermes, verdient ook een berisping mij er niet
aan te hebben herinnerd.... En met de aanstaande Megalezia gaat het
niet gemakkelijk goede kunstenaars te vinden, nu zij in voorbereiding
zijn van hun spel en dans en mimus. Wat dunkt u, zouden deze knapen
ons niet kunnen dienen? Zij zien er verstandig uit en beschaafd.
--Ik twijfel niet, beste vriend.
--Hoe heet je? vroeg Plinius aan Cecilius; trots zijn jeugd, even
dertig jaar, had Plinius een kalme waardigheid over zich, dat van
den vroegeren Romein; iets deftigs, dat toch beminnelijk bleef,
omdat het zoo geheel natuurlijk ademde uit zijn voorname uiterlijk,
klonk in zijn kalme, wat hooge stem.
--Cecilius, alleredelste heer, antwoordde Cecilius.
Martialis lachte.
--Bij Herkles! Dàt is vermakelijk! Als gij zelve dus, vriend! Want
Cecilius, onze hooge beschermer heet Caïus Cecilius Plinius
Secundus....
--Ik heet alléén maar Cecilius, edele Martialis, zei Cecilius, zich
verontschuldigend; en mijn tweelingbroêrtje Cecilianus....
--Cecilius dan en Cecilianus, hernam Plinius--de Jongere, als hij in
onderscheid van zijn overleden oom, den grooten natuurkenner--genoemd
werd; kunnen jullie, lieve knapen, meê komen naar onze villa bij
Laurentum, om ons gastmaal met zang, dans en voordracht op te
vroolijken?
Cecilius en Cecilianus, zeer verrast, raadpleegden elkander, hooge
kleur, stralende oogen. Zij begrepen elkander met éen blik....
--Alleredelste heer, zei Cecilius; mijn broertje meent als ik, dat,
zeer zeker, het ons hooge eer en groot voordeel zoû zijn.... zoo wij
niet vreesden, dat onze dominus.... indien wij zoo lang weg blijven....
--Ongerust zal worden, voltooide Cecilianus schuchter, omdat Cecilius,
plotseling verlegen, steken bleef.
--Wij kunnen hem boodschap zenden, stelde Plinius gerust.
--O, dàn, heer....
Plinius wenkte achter zich éen zijner cliënten, die in dicht gevolg
daar marden, over de trappen van het Flavische Paleis. Cecilius gaf
het adres.
--De dominus zal in het Theater zijn, als hij van de ædilen terug
komt....,
--Hij moest naar Gymnazium, voor de kapsels, dorst Cecilianus in het
midden brengen.
--Naar wiè? vroeg Plinius.
--Gymnazium!! schaterlachte Martialis. Ik kèn haar, met haar
kapster! Ja, edele vriend, in de Suburra zijn antieke gewoonten èn
antieke bijnamen behouden gebleven....
--Of, zei bedenkend Cecilius; hij eet misschien bij Nilus, den
Egyptenaar....
De cliënt nam van alles notitie, ging reeds.
--Wij wonen.... riep Cecilianus hem achterna.
--.... Ja, riep Cecilius zijn broêr in de rede; achter de Suburra,
in het huis met de vijf verdiepingen, waar de voller...., rechts....
--En links de slavenkoopman!! riep Cecilianus achter zijn hand den
cliënt na, die zich weg haastte....
--Kunnen jullie dàn meê, knapen? vroeg Plinius, de Jongere.
--Wij zijn tot uw allerédelsten dienst, heer, zei Cecilius,
plichtplegerig. Hij rook goed gewin, lekker eten, pleizier en knipoogde
tegen zijn broêrtje.
Plinius wenkte. Een ruim heptaforum, getorst door zes zeer sterke
Nubische slaven, maakte zich baan: zes andere telkens hen afwisselende
Nubiërs volgden: twee voorloopers klapten met zweepen. De draagstoel,
de weinige kleedij der slaven was rijk, smaakvol, eenvoudig.
--Stijg in, Martialis, noodde Plinius.
Martialis, na plichtpleging, steeg. Hij zette zich, half liggend,
de arme epigrammendichter glimlachend genietend het mollige
kussen. Plinius volgde hem.
--Komt binnen, knapen, noodde Plinius met de hand.
--Wij, heer? aarzelde Cecilius en Cecilianus wees op zich, vragend.
--Komt binnen....
De jongens waren aan alles, vooràl verrassingen, gewend. Zij stegen
in, met plichtpleging. Zij zetten zich over dien voornàmen Plinius en
dien aardigen Martialis. Plinius wuifde de hand tegen de cliënten--wat
had hij er een boel!--die bogen. En de beide jongens, omdat het plebs
en de ploerten stonden te gapen van verbazing, trokken de neuzen op,
zagen minachtend over de koppen heen.
--Niemand durft meer schelden, fluisterde Cecilianus zijn broêrtje in.
--En jij, fluisterde Cecilius; zit in een draagstoel, net als je
moeder....
--Hoe was de salutatio? vroeg, met zachte stem, Martialis.
Plinius fluisterde terug. De Keizer had de ontbodene Senatoren,
Consulairen, Aanzienlijken lang laten wachten. Toen was hij,
somber, verschenen, had weinig gezegd, was weêr verdwenen, met zijn
achterdochtigen blik achter zich om.
--Ik geef hem maar hònig in epigrammen, fluisterde Martialis. Gisteren
nacht werd ik ontboden. De Keizer heeft, even, om me gelachen. Ik
vergelijk hem maar bij Jupiter.... Vergeef me, edele Plinius, maar
ik kan niet anders.... Heusch, het is beter, dat ik den schurk bij
Jupiter blijf vergelijken....
--Het is je vergeven, fluisterde Plinius; als je het altijd doet in
zulk kunstvol gecizeleerd Latijn. Dàn is je alles vergeven.... Maar
laten wij oppassen: die jongens....
--Néen, zijn geen verklikkers!! Ze denken nu alleen aan den
draagstoel.... Kijk, ze voelen beiden over de ebbenhouten armleuningen;
ze streelen over het ivoor en ze nestelen zich in de kussens.... Neen,
die jongens denken aan héél andere dingen....
Plinius glimlachte, vergoêlijkend. Hij begreep, alles
verontschuldigend, omdàt hij begreep. Hij zuchtte diep, meende, dat
hij, op nieuw, ditmaal, onbevreesd kon zijn, dat Domitianus.... En
toch, wie wist.... Een gril van den Keizer, die reeds zoo dikwijls
onschuldigen.... Hij zette de zorgen van zich, verlangde naar zijn
villa, naar zijn vrienden, naar het maal, waaraan hij ze genoodigd had.
--En waarmeê zullen onze blonde komediantjes ons dienen? vroeg hij
den knapen.
Cecilius en Cecilianus raadpleegden, gewiegeld in de weeke kussens,
elkaâr met de oogen. Zij begrepen elkaâr. Zij begrepen, dat deze heer
een héel voorname, heel beminnelijke, heel milde heer was en die nièts
anders wenschte dan voordracht en zang en dans.... En zij begrepen
ook, met dien eenen blik, van elkaâr wat zij dachten te zullen zingen,
dansen, mimeeren....
--"Hero en Leandros", heer, zei Cecilius. Uit het Grieksch. Het is
heel mooi.... Maar hoe met de muziek....?
--Zozimus, misschien, mijn vrijgelatene....?
--Bespeelt hij de fluit, heer?
--En goed!
--Dàn....
Cecilius glimlachte, om te zeggen, dat het dàn wel gaan zoû....
Plinius had pleizier in de beide aardige komediantjes.
--Sedert hoe lang spelen jullie reeds, knapen?
Cecilius vertelde het hem en hij hoorde vriendelijk toe, van nature,
niettegenstaande zijn voorname hoogheid, beminnelijk tegen minderen,
de minsten. Cecilius vertelde hem, dat zij beiden òf vondelingen òf
gestolen kinderen waren en op prillen leeftijd reeds in bezit van
Lavinius Gabinius, die zéer goed voor hen was geweest, net een vader.
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - De komedianten - 05
  • Parts
  • De komedianten - 01
    Total number of words is 4367
    Total number of unique words is 1514
    37.1 of words are in the 2000 most common words
    49.7 of words are in the 5000 most common words
    56.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 02
    Total number of words is 4435
    Total number of unique words is 1476
    36.1 of words are in the 2000 most common words
    49.9 of words are in the 5000 most common words
    56.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 03
    Total number of words is 4439
    Total number of unique words is 1531
    37.3 of words are in the 2000 most common words
    49.4 of words are in the 5000 most common words
    56.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 04
    Total number of words is 4116
    Total number of unique words is 1396
    38.9 of words are in the 2000 most common words
    50.4 of words are in the 5000 most common words
    58.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 05
    Total number of words is 4400
    Total number of unique words is 1579
    39.9 of words are in the 2000 most common words
    51.7 of words are in the 5000 most common words
    58.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 06
    Total number of words is 4218
    Total number of unique words is 1430
    39.9 of words are in the 2000 most common words
    52.1 of words are in the 5000 most common words
    59.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 07
    Total number of words is 4240
    Total number of unique words is 1341
    36.8 of words are in the 2000 most common words
    49.5 of words are in the 5000 most common words
    55.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 08
    Total number of words is 4159
    Total number of unique words is 1346
    38.0 of words are in the 2000 most common words
    50.0 of words are in the 5000 most common words
    56.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 09
    Total number of words is 4308
    Total number of unique words is 1441
    38.7 of words are in the 2000 most common words
    51.7 of words are in the 5000 most common words
    58.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 10
    Total number of words is 4195
    Total number of unique words is 1459
    36.4 of words are in the 2000 most common words
    50.4 of words are in the 5000 most common words
    57.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 11
    Total number of words is 4329
    Total number of unique words is 1459
    37.5 of words are in the 2000 most common words
    50.5 of words are in the 5000 most common words
    56.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 12
    Total number of words is 4240
    Total number of unique words is 1456
    36.4 of words are in the 2000 most common words
    49.4 of words are in the 5000 most common words
    55.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 13
    Total number of words is 4341
    Total number of unique words is 1462
    35.3 of words are in the 2000 most common words
    50.3 of words are in the 5000 most common words
    57.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 14
    Total number of words is 4280
    Total number of unique words is 1270
    40.2 of words are in the 2000 most common words
    51.8 of words are in the 5000 most common words
    58.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 15
    Total number of words is 4394
    Total number of unique words is 1248
    43.6 of words are in the 2000 most common words
    56.5 of words are in the 5000 most common words
    63.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 16
    Total number of words is 4433
    Total number of unique words is 1288
    43.9 of words are in the 2000 most common words
    56.3 of words are in the 5000 most common words
    62.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 17
    Total number of words is 4462
    Total number of unique words is 1217
    45.7 of words are in the 2000 most common words
    59.0 of words are in the 5000 most common words
    65.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 18
    Total number of words is 4554
    Total number of unique words is 1241
    46.5 of words are in the 2000 most common words
    59.8 of words are in the 5000 most common words
    66.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 19
    Total number of words is 4433
    Total number of unique words is 1424
    42.0 of words are in the 2000 most common words
    56.5 of words are in the 5000 most common words
    64.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 20
    Total number of words is 4432
    Total number of unique words is 1289
    43.1 of words are in the 2000 most common words
    56.8 of words are in the 5000 most common words
    62.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De komedianten - 21
    Total number of words is 4025
    Total number of unique words is 1447
    34.0 of words are in the 2000 most common words
    45.9 of words are in the 5000 most common words
    51.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.