De avonden: Een winterverhaal - 10

Total number of words is 5153
Total number of unique words is 1338
45.9 of words are in the 2000 most common words
60.4 of words are in the 5000 most common words
66.2 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
‘Goed’, ging Frits verder, terwijl hij op de tafel keek. ‘Houd ik je op ?’
‘Allerminst’, zei Victor. ‘Misschien heb ik het je al eens verteld’, zei
Frits, de vingertoppen tegen elkaar zettend. ‘In maart vijfenveertig, of
in februari. Ik denk, dat het in februari was. Toen hadden we thuis één
keer in de week een oude man te eten. Elke zaterdag, geloof ik. Hij
was een paar keer geweest. En toen bleef hij weg. Woensdag hoorden
we, dat hij dood was. Er was een kennis bij hem gekomen. Hij had
opengedaan en ze waren binnen op zijn kamer. Toen kreeg hij pijn in
zijn borst en ineens was hij dood.’
‘Ja, dat heb ik gehoord’, zei Victor. ‘Mevrouw Schaapskooi’, ging Frits
door, ‘die vroeg mijn moeder of ze niet een alleenwonende dame te
eten wou nemen. Ja, dat was goed. Driemaal in de week. Nou, het
was een heel mager mensje. Ze had een wandelstokje bij zich. We
aten tarwe. Een paar dagen weken en dan goed koken, dat smaakt
heel goed. Ze at er flink van en toen moest ze op de divan liggen. Ze
zei: ik heb het een beetje benauwd. Toen ging ze weg. Thuis is ze op
de trap flauw gevallen. Ze kreeg meteen koorts. De buren hebben nog
met een theelepeltje water in haar mond geschept. Tussen de tanden.
‘s Morgens was ze helemaal bewusteloos en een paar uur later dood.
Ze vonden kasten vol linnengoed, dat nog nooit gebruikt was. En geld,
en effecten.’
‘Zo’, zei Jaap, die was gaan meeluisteren. ‘Dat waren die eters bij
jullie, niet?’
‘Toen vroegen ze ons om een jongen van zestien jaar te eten te
nemen. Ja, zegt mijn moeder, maar dan elke dag. Het was een
donkere, lange jongen. Heel mager.
Hij dorst niets te zeggen. Hij zit de eerste dag aan tafel. Mijn vader
zegt: Wim - hij heette Wim - we hebben voor jou twee mensen te eten
gehad, een oude man en een oude dame. ‘Ja meneer’, zegt die
jongen. Die zijn allebei dood gegaan, zegt mijn vader, en nou was de
bedoeling, dat jij niet doodging. Die jongen kreeg helemaal een rood
hoofd en zei: ‘Ja, ja, nee’. Hij wist niet hoe hij zich houden moest. Na
het eten bleef hij bij het raam zitten. Mijn moeder vroeg me in de
keuken: ‘Waarom blijft die jongen daar zo zitten?’ Ik zei: ‘Die jongen is
goed opgevoed. Die heeft geleerd, dat je, als je bij iemand eet, niet
meteen na het eten mag weglopen.’ Toen zei ze tegen hem: Wim, je
mag best weggaan, hoor.’
‘Dag mevrouw, dag meneer,’ zegt hij, en hij was weg. De volgende
dag kwam een jongere broer van hem. Die zei: ‘Wim is ziek.’ Dat is
nummer drie, zei mijn vader.
Die broer bleef eten: zo hoefden ze geen maaltijd verloren te laten
gaan. Maar de volgende dag was Wim weer beter. Hij heeft toen tot
het eind bij ons gegeten.
Toen de pakketten uit de lucht kwamen, kregen ze een extra pakket,
omdat ze een gezin van zeven personen waren. Later, in de zomer,
bracht Wim ons sla uit hun tuin, want ze hadden een volkstuin. En
toen mijn broer zijn kachel gebarsten was, heeft Wims vader - die is
smid - er een band omheen gelegd. Heel dik, heel sterk. Voor niets, hij
wou er niets voor hebben. Belangeloze medewerking. Verveel ik je?’
‘Nee’, zei Victor, ‘beslist niet. Ga verder. Ik luister.’
‘Zie je’, zei Frits, ‘als het aan mij had gelegen, zouden ze niet bij ons
gegeten hebben. Ik zei altijd tegen mijn moeder: ‘Je bent gek. Straks is
er niks meer. Je moet het niet doen. Zo was ik. Zo ben ik. Is dat niet
verachtelijk?’ Victor tuitte de lippen en schudde langzaam het hoofd.
Jaap was opgestaan en stond enige passen van het tafeltje met een
lange, magere man te praten. ‘Toen het afgelopen was’, ging Frits
voort, ‘hadden we nog tientallen ponden tarwe, kilo’s bonen en erwten.
Maar het is de angst. Dat is het ergste.’
‘Je bent niet bepaald opgewekt vanavond’, zei Victor. Frits keek op zijn
horloge. ‘De juiste tijd is half tien’, zei hij. ‘Er volgt een korte pauze van
een halve minuut, waarna ons programma wordt voortgezet.’
Jaap kwam terug. ‘We nemen nog een borreltje’, zei hij. ‘En dan
pissen’, zei Frits. Ze dronken, gingen wateren en bleven even in de
danszaal staan. Ook hier waren alle tafeltjes bezet. De pick-up
speelde een foxtrot. Op de dansvloer stonden veel bezoekers te
praten, zodat de dansenden moeite hadden, zonder botsen hun weg
te vinden. ‘Weet je wel’, zei Frits, toen ze verder liepen, ‘dat alles
helemaal anders kan zijn?’
‘Daar heb ik nog geen studie van gemaakt’, zei Jaap. Ze stonden
neuriënd voor de porseleinen waterbakken. Toen ze terugkwamen en
op hun stoelen waren gaan zitten, zei Frits: ‘In China is bij het zagen
niet het duwen de hoofdbeweging, zoals bij ons, maar het trekken. En
schroeven draaien ze linksom.’
‘Er zijn veel vreemde dingen, hoor’, zei Jaap. ‘Kom hier zitten’, riep hij
naar de lange man, met wie hij even tevoren had staan praten. Deze
zocht een stoel, nam er een, die een ogenblik onbeheerd was, van
een naburig tafeltje weg en kwam bij hen zitten.
‘Herbert Witlijn’, zei Jaap. ‘Laten we maar geen handjes schudden.
Vertel eens, hoe gaat het?’ De man, die enkele jaren boven de dertig
leek, droeg een bruin geruite pak met een grijs overhemd. Zijn gezicht
was geel, met donkere ogen, die in de hoeken de indruk gaven door
vocht of vermoeienis ontstoken te zijn. Het zwarte haar was
gepommadeerd en in het midden gescheiden. Hij trommelde met twee
vingers op het tafelblad, zonder op Jaaps’ vraag te antwoorden.
‘Geloven jullie’, vroeg Frits, ‘dat het goed is om matig te leven?’
‘Je stelt van die gewetensvragen’, zei Jaap, ‘dat moet je niet doen.’
‘Neem me niet kwalijk’, zei Frits. ‘Ik zou niet graag iemand van dit
gezelschap onaangenaam zijn.’ Hij reikte Jaap de hand en legde
daarna zijn hoofd voorover op de tafel. ‘Die kop van jou neemt veel te
veel ruimte in’, zei Victor.
‘Meneer Lijnman’, zei Frits tegen de magere man, ‘gelooft u niet, dat
vlees eten, zo het geen zonde is, dan toch als ongezond moet worden
ontraden?’
‘Ik betwijfel het’, antwoordde deze, ‘maar ik zal er over denken.’
‘Frits tuurde scherp naar de opening in zijn mond, waar een tand
ontbrak. ‘Er over denken’, zei hij, zacht op tafel kloppend, ‘er over
denken. Dat zeggen ze allemaal. Maar daarmee komen we er niet.’
‘Waar heeft hij het over?’ vroeg Joosje. ‘Dood ga je er niet van’, zei
Victor. ‘Ik ken uw standpunt’, vervolgde Frits, Victor de hand
schuddend. ‘Het is een opvatting, die achting verdient, maar
desondanks verwerpelijk. Want wat zeg jij? Jij zegt: willen ze geen
vlees eten? Goed. Voor de vegetariërs wordt gestoomde makreel ter
beschikking gesteld.’ Hij ademde met bolle wangen uit. ‘Jazeker’, zei
Jaap, ‘aan de voeding mankeert nog veel. Heel veel. Er wordt weinig
op gelet. Maar of onze geachte dokter Van Egters gelijk heeft, dat is
nu de vraag.’
‘Ik wil de mening van onze geachte gast horen’, zei Frits. ‘Meneer
Lijnman’ - hij legde zijn hand op de pols van de toegesprokene - ‘wat
denkt u van de voeding?’
‘Zeg in ieder geval wat’, zei Joosje zacht. ‘Kijk’, zei de man, ‘flink wat
jaren geleden hadden we op de krant een wedstrijd voor jongelui van
zo tot zo oud. Er waren veel prijzen. Zaterdagavond over een kwart
pagina aangekondigd. De opgave was een vrij opstel. Wie het beste
opstel maakte, zou opgeleid worden tot journalist.’
‘U komt langs een omweg tot uw onderwerp’, zei Frits, ‘maar dat
hindert niet. Wat u te vertellen heeft, dat is het belangrijkste.’
‘Er was een jongen uit Groningen, of uit Drenthe’, ging de man voort,
‘die won en kwam in Amsterdam op de krant werken. Hij woonde op
een kamer en at in de stad, in cafetaria’s. Hij werkte zo driekwart jaar
bij ons, toen werd hij ziek. Een paar keer kort achter elkaar was hij
ziek. Toen was hij weer een paar weken beter. Toen werd hij weer
ziek. En in een dag of zes was hij dood. De dokter heeft toen gezegd,
dat hij kapot gegaan was van het eten in cafetaria’s, van altijd
datzelfde, slecht klaar gemaakte eten.’
‘Dat is niet mis, wat u daar vertelt’, zei Frits nadenkend. ‘Ik ben een
leek, maar ik kan u wel vertellen, dat het zout de doodsoorzaak is
geweest. Zout is de ondergang van de nieren. Er gebeuren dingen om
ons heen. Maar we merken ze nauwelijks. We zijn doof en blind.’ Hij
krabde zich op het hoofd. ‘Is het geen tijd om naar huis te gaan?’
vroeg Joosje zacht aan Victor. ‘Straks’, antwoordde deze.
‘We nemen nog een borreltje’, zei Jaap. Gearmd ging hij met Frits
naar het buffet. ‘Het is weer erg druk’, zei deze, toen ze hun glaasje
hadden uitgedronken. Hij nam voor de lange man een borrel mee en
zette hem behoedzaam op de tafel. Hij had de gewaarwording, of alle
bezoekers luid tegen elkaar schreeuwden. ‘Ze schreeuwen hier wel
wat hard’, zei hij. Ik geloof, dat de vrouwen hier het hardste
schreeuwen. Kunnen ze werkelijk niet wat minder lawaai maken?’ Hij
wilde enige passen doen, maar ging geheel uit de richting en bleef
dicht bij de deur naast een blinkende gokautomaat, tegen de muur
leunen. Hij probeerde door de rook, die op zijn ogen prikte, de
aanwezigen te onderscheiden. Iemand legde een hand op zijn
schouder en zei zacht: ‘Trek je er maar niets van aan, jongen, zo
voelen ze zich hier in werkelijkheid allemaal.’ Hij draaide zich een
kwart slag om en zag een man met een geplooid gezicht voor zich
staan. ‘Heel hartelijk’, zei hij en schudde de onbekende de hand.
Daarna begaf hij zich terug naar zijn tafeltje. ‘We moeten altijd
vrienden blijven’, zei hij, zich voorover buigend en zijn hoofd steunend
op zijn linkerhand, ‘niet Jaap? En Victor? Jullie gaan me beiden in
dezelfde mate aan het hart.’
‘U, meneer’, ging hij tot de lange man, verder, ‘u ken ik niet, dus u kunt
geen enkele toezegging verlangen. Maar niets zou mij onaangenamer
zijn, dan dat u zou denken, dat ik op een verwijdering aanstuur. Verre
van dat.’ Hij reikte hem de hand. ‘Meneer is denker, Herbert’, zei Jaap,
‘dat ben ik ook. Maar meneer Van Egters is het van beroep.’ Hij leunde
met zijn hoofd tegen Joosjes borst. Victor bekeek het plafond.
‘Ik weet wel’, zei Frits, ‘jij Victor, jij zit je hier geweldig te ergeren. Maar
je bent iemand van manieren. Ik weet dat te waarderen. Ik heb wel de
goede stemming.’
‘Nu in ernst’, zei hij tot Joosje en Jaap, ‘is het niet zo, dat de meeste
mensen te weinig aan allen denken die dood zijn, die niet meer in dit
leven zijn? God ziet alle dingen.’ De lange man scheen tussen de
aanwezigen een bekende te zien. Hij stond op en verdween. ‘Hoe laat
heb je het, Fritsje?’ vroeg Jaap. ‘Kwart over tien is het’, antwoordde
Frits. ‘Toch moeten we er steeds aan denken, dat God begin en einde
van alle dingen is. Vlees eten is zondig.’
‘Dat schijnt je dwars te zitten’, zei Victor. Hij was bezig, met een
afgebrande lucifer zijn nagels schoon te maken.
‘Dat is het niet alleen’, zei Frits. ‘Als dat alles was. Maar ze eten
overvloedig. God is mijn getuige. Ze eten ‘s avonds laat nog vers
witbrood.’
‘Wie?’ vroeg Joosje. ‘De mensen. Onze medeburgers’, antwoordde
Frits, achterover leunend. ‘Ze drinken ‘s avonds laat nog koffie.
Iedereen begrijpt, dat dat de ondergang van het lichaam is. En de ziel
wordt geschaad.’
‘De ziel wordt geschaad’, zei Jaap; hij richtte zich op. ‘Begrijp goed’,
ging Frits door, ‘dit is niet als een verwijt bedoeld. Maar ik zie het.
Iedereen, die zijn ogen open heeft en om zich heen kijkt, moet het
zien.’
‘Niet iedereen is even scherp’, zei Jaap. ‘Wat voor ons te eenvoudig is
om te bespreken, is voor een ander een ontoegankelijke tempel van
wijsheid. Neem nou die ene neef van mij, Uuk. Die ken je toch?’
‘Jawel’, zei Frits, ‘een keurige jongen. Niets op aan te merken. Zo zijn
al jouw kennissen. Eenvoudige, arbeidzame mensen. Ik zeg dat
zonder enige bedoeling, begrijp goed.’ ‘Natuurlijk’, zei Jaap, veegde as
van de tafel en ging door: ‘Die Uuk is werkelijk geen stomme jongen.
Maar laatst heeft hij zich toch voor vijftien gulden een koperen ring in
zijn poten laten duwen.’
‘Is het werkelijk?’ vroeg Frits. ‘Vertel op’, zei Victor. ‘Van iemand, die
zei, dat hij zeeman was en dat zijn schip binnen anderhalf uur vertrok’,
zei Jaap. ‘Dat hij geen goud mocht meenemen.’
‘Eerst lachje’, zei Frits, ‘maar het is iets verschrikkelijks. De ene mens
die de andere bedriegt. Voor het aangezicht van de schepper.’
‘Het is een heel vreemde jongen. Helemaal niet dom’, ging Jaap door,
‘maar sommige dingen heeft hij niet door. Er wordt aan het raam
getikt. Hij loopt meteen naar binnen. Het was natuurlijk een hoer, maar
hij dacht, dat ze hem riepen om een muis weg te jagen of een kast te
verzetten. Er is wat te beleven.’
‘We hebben gemorst’, zei Frits, op het tafelblad wijzend. ‘Wij zijn
bijzonder lomp.’ ‘Laten we eens naar het dansen gaan kijken’, zei
Jaap, ‘daar kunnen we van leren.’
Ze stonden op en baanden zich een weg. Victor liep voorop; op een rij
volgden Jaap, Joosje en Frits. Ze drongen zich naar een hoek van de
zaal en gingen op een lange bank aan de muur zitten. ‘We zijn te oud
om hieraan mee te doen’, zei Frits. ‘De ondergang van het avondland.
Toch is het heerlijk, jong te zijn.’
‘Zullen we er nog een nemen?’ vroeg Jaap. ‘Nee, liever niet’, zei Frits,
‘even wachten.’
‘Dan een sigaret’, zei Jaap en presenteerde.
Een dame ging aan een vleugel zitten, die dicht bij hen stond. De pick-
up hield op en de dansparen wachtten. ‘Vooruit’, werd er geroepen.
‘Dit is het oude cowboylied Sluit me niet op‘, zei Jaap, toen de pianiste
begon. Hij maakte met hoofd en hals de bewegingen van een
drinkende vogel.
‘Toen ik klein was’, zei Frits, ‘kon ik nooit tegen pianomuziek. Een
mens is een gevoelig wezen.’ Jaap was tegen Joosje aan gaan leunen
en bewoog zich niet meer.
‘Luister’, zei Frits tot Victor en sloeg een arm om zijn schouder. ‘Ben ik
té ernstig?’
‘Ernst op zijn tijd kan geen kwaad’, antwoordde Victor. ‘Geloof je, dat
wetenschap wezenlijke betekenis heeft?’ vroeg Frits. Victor zweeg.
De pianiste begon een andere melodie. ‘Die ken ik’, zei Frits, ‘dat is
Geef mij nog vijf minuten. Een verrukkelijke wijs.’ Hij boog zich
voorover en klopte met zijn vuisten in de maat op zijn knieën.
‘Iedereen heeft zijn geschiedenis’, zei hij, ‘maar het is zelden een
belangrijke.’
‘Ken jij Boomgaard?’ vroeg Victor. ‘Hij weet veel van filosofie.’
‘Boomgaard, nee’, zei Frits, ‘geen bekende naam. Ik kan het niet
helpen.’
‘Nee?’ vroeg Victor. ‘Hij is lector, maar ook leraar. In de oude talen.
Aan het Berens-gymnasium. Al een jaar of zes. Daar ben jij toch op
geweest?’
‘Dat was voor mijn tijd’, zei Frits. ‘Hoe oud ben je dan precies?’ vroeg
Victor. ‘Je moet hem toch haast kennen.’
‘Drieëntwintig jaar ben ik nu’, zei Frits. Hij stak een wijsvinger op. ‘Let
wel’, zei hij. ‘Ik verliet de school in de vierde klas. Maar niet omdat ik te
dom was.’
‘Neem me niet kwalijk’, zei Victor. ‘Verre van dat’, ging Frits voort.
‘Maar er is niets erger dan het ontwijken van de waarheid. Luister
goed. Jij zult het begrijpen. Als je iets onduidelijk is, mag je het me
vragen. Debat toegestaan. Kaarten aan de bekende adressen en aan
de zaal.’ Hij vatte Victor om het middel, leunde achterover tegen de
muur en gebaarde met zijn rechterarm. ‘Misschien stel je er geen
belang in’, zei hij, ‘misschien zeg je: wat gaat dat mij aan. Misschien is
mijn lotje onverschillig. Maar bedenk, dat God ons allen ziet. Hij houdt
de sterren in het holle van zijn hand.’
‘Ja, ga je gang maar’, zei Victor. ‘Het kan me niets schelen, als je niet
luistert’, zei Frits, ‘hoewel het me diep verdriet zou doen. Ik kwam in de
eerste klas van het Berens-gymnasium. Dat hele jaar, op alle
rapporten, kreeg ik een tien voor Latijn. Dat is een feit. Men kan de
bronnen nagaan.’ Hij blies in de lucht. ‘Vervolgens, dokter Poort’, zei
hij, ‘kwam ik in de tweede klas. Het ging goed. Lang niet slecht. Een
paar dagen voor de overgang lag ik ziek in bed. Van angst, dat ik
misschien niet over zou gaan. Iedereen vond, dat ik gek was.
Misschien ook wel waar. Ik ging over, met maar één onvoldoende,
voor algebra. Als het je verveelt, moet je het zeggen, ik zou je niet
graag overlast aandoen.’ Hij drukte Victor de hand. ‘Welnee’, zei deze,
‘ga door, ik vind het heel belangwekkend om te horen.’
‘Het interesseert je?’ vroeg Frits. ‘Dat is heerlijk. Belangstelling is wel
een van de beste eigenschappen van de mens, deze wonderlijke
aardbewoner.’ Hij schudde nadenkend het hoofd.
Jaap zat, tegen Joosje geleund, met half open ogen naar het dansen
te kijken. ‘Toen zat ik dus in de derde’, zei Frits. ‘Net als in het
kinderrijmpje. Eenvoudig en toch, of misschien juist daardoor,
ontroerend. Ik houd je toch niet op, wel?’
‘Beslist niet, vertel toch verder’, zei Victor. ‘In de derde, zoals ik
meedeelde’, ging Frits voort. ‘Toen kreeg ik onvoldoenden voor Frans
en wiskunde, beide vakken. En ik ging niet over.’ Hij keek Victor aan.
Deze zei niets. ‘Ik kreeg een herexamen. In de vakantie hielp een
kennis me. Maar het examen ging niet door. Merkwaardig, grillig is het
lot. Geloof jij in God?’
‘Nee’, zei Victor, ‘ik heb je dat al eens eerder gezegd.’
‘Nou ja’, zei Frits, een afwijzend handgebaar makend, ‘dat hoeft een
wederzijds begrip niet in de weg te staan.’ Een danser trapte hem op
de tenen.
‘Lompheid, maar misschien toch geen moedwil’, zei hij.
‘Geen herexamen?’ vroeg Victor.
‘Geen herexamen’, zei Frits. ‘Een paar dagen ervoor maakte de
directeur bekend, dat de ernstige omstandigheden, met de dreiging
van een oorlog, een sfeer van rustig werken hadden onmogelijk
gemaakt. Niet slecht geformuleerd. Tot zover kun je alles toch volgen,
niet?’
‘Voortreffelijk’, zei Victor, ‘je kan het zo kort en duidelijk vertellen.’
‘Dit wilde zeggen’, vervolgde Frits, ‘dat allen, die een herexamen
hadden opgekregen, zonder het af te hoeven leggen, tot de hogere
klas waren toegelaten. Ik dus ook. Ik kwam dus in de vierde.’
‘We schieten op’, zei Victor. ‘Jaap slaapt zowat.’
‘Laat slapen’, zei Frits. ‘In de vierde dus. Aan het eind had ik
onvoldoenden voor Engels, wiskunde en scheikunde.’ Hij telde op zijn
vingers. ‘De scheikunde was een vijf, dat viel mee.’
‘Luister broeder’, zei hij nadrukkelijk, ‘nu komt het. Ik kreeg een
herexamen voor wiskunde en een voor Engels. En ze gingen beide
door. Je weet, Victor, dat ik je hoogacht; dat ik een bijzondere
genegenheid voor je koester. Daarom vertel ik je dit, omdat ik weet dat
jij het begrijpt. In die vakantie heb ik niets gedaan.’
‘Niets?’ vroeg Victor, ‘hoe bedoel je?’ ‘Niets, volstrekt niets’, zei Frits.
‘Let op, het is niet moeilijk te vertellen, wat slecht of verachtelijk is,
maar wel wat belachelijk is. Dat heb ik ergens gelezen.’ Hij boerde,
boog zich iets voorover en ging voort: ‘Ik ging wel naar het herexamen.
Begrijp je dat? Kan je het begrijpen?’
‘Het is niet zo makkelijk’, zei Victor. ‘Denk eens na’, sprak Frits
nadrukkelijk, ‘hoe moet het een mens te moede zijn, die naar een
examen gaat met de eenvoudige, zakelijke zekerheid van zakken?’ Hij
opende de mond, zette langzaam zijn tanden op de onderlip en sloot
de ogen. ‘Wat vertel ik allemaal?’ zei hij. ‘Ik houd je op. Ik verveel je. Ik
val je lastig. Dat is de werkelijkheid. Maar je hebt geluisterd. Dat
waardeer ik.’ Hij nam Victors hand. ‘Wat een avond’, zei hij. ‘Een
gedenkwaardige avond.’
‘Er hoort nog iets bij’, ging hij door. ‘Toen de nieuwe cursus begonnen
was, kregen we een briefje thuis van de rector, of het waar was, dat
Frits van Egters - uw zoon Frits van Egters - of het waar was, dat die
van school ging. Of hij daarvan een schriftelijke bevestiging kon
krijgen. Ik was al van school, maar er was geen formeel bericht van
naar de school gegaan. Dat was het. Ik dank u voor uw aandacht.’ Hij
haalde diep adem en perste de lippen op elkaar.
‘Een mooie dans, de Engelse wals, niet?’ vroeg hij, naar de
dansenden kijkend. ‘Rustig, beschaafd, statig.’
‘Vooruit Jaap, je ligt hier niet in bed’, zei Victor en stootte, achter Frits
langs, Jaap aan. Deze ging rechtop zitten, knipte met de vingers en
zei: ‘De laatste ronde. We nemen er nog een.’ Met zijn vieren begaven
ze zich naar het buffet en dronken allen een borrel. De muziek van de
pick-up kwam Frits luider voor dan hij ooit op de avond geweest was.
Voor het buffet stonden enkelen dansende bewegingen te maken.
‘Weet je, wat het is?’ zei Frits, die niet op dezelfde plaats kon blijven
staan, ‘als ik een borrel op heb, klapwiek ik wel, maar ik kom niet van
de grond. Van de grond kom ik niet.’
‘Ik ben beroerd’, zei Jaap, ‘ik moet zitten.’ Ze gingen terug naar de
danszaal, waar op de bank hun plaatsen nog open waren. Jaap ging
half liggen. ‘Dat is niets’, zei Frits tot Victor, op Jaap wijzend. ‘Die
jongen is onwel. Maar hij heeft het aan zichzelf te wijten. Men gebruikt
te veel en ondervindt er de gevolgen van. Maar denk eens aan al het
leed zonder schuld. God alleen ziet het.’ Hij greep Victor bij de arm en
zei: ‘Als je maar één oog hebt, dan is het nacht, als je knipoogt. Heb je
daar wel eens aan gedacht?’ Jaap stond op en liep naar de
waterplaats. ‘We gaan samen’, riep Frits. Hij volgde hem en ging
wateren. Jaap kokhalsde enige malen voor de waterbak en braakte.
‘Wat weg is, ben je kwijt’, zei Frits. ‘Ga maar’, zei Jaap. ‘Het is tijd om
te vertrekken’, zei Victor, toen Frits terugkwam. ‘Jaap spuugt’, zei
deze.
‘Wie heeft het geld?’ vroeg Joosje. ‘Dat heeft Jaap bij zich’, zei Frits.
‘Wacht maar.’ Hij zag, toen hij in de waterplaats kwam, Jaap bij een
klein, stoffig raampje, dat op een kier stond, frisse lucht van buiten
opsnuiven. ‘We gaan weg’, zei hij, ‘betaal jij?’
‘Hier is geld’, zei Jaap met een schorre stem en haalde een bundeltje
papiergeld uit zijn broekzak. Frits ging naar de kassa en zei: ‘Ik kom
afrekenen voor meneer Elderer.’ ‘Achtentwintig gulden’, riep de man
van de tapkast tegen de kelner, die het blad van een notitieblok
bestudeerde. Het papiergeld bedroeg slechts vijf en twintig en een
halve gulden. ‘Houdt u dit even hier’, zei Frits en legde het bedrag
neer. ‘Achtentwintig gulden dus.’
‘Dat wil zeggen, zonder fooi’, zei de kelner. ‘Ja, dat begrijp ik’, zei Frits,
‘ik zal het even halen. Houdt u dit even hier.’ Hij liep terug naar de
danszaal. Victor stond met de jassen over zijn arm. ‘We moeten hem
slepen’, zei hij, op Jaap wijzend, die door Joosje gesteund, uit de
waterplaats kwam. Ze hielpen hem in zijn jas. Toen ze aangekleed
waren, namen Victor en Joosje hem tussen zich in. Zo gingen ze de
trap af. Frits bleef vlak achter hen.
‘Naar de tram’, zei Victor, toen ze buiten stonden. ‘We kunnen nog
makkelijk een halen.’
‘Wil jij me op de hoogte houden van de nummers?’ vroeg Frits. Ze
staken het plein over en bleven op een hoek wachten. ‘Een mooie
avond’, zei Frits. ‘Zoek jij ook graag de ellende van deze wereld?
Wandel jij zondags ook graag op kerkhoven? De meeste mensen
denken nergens aan.’
‘Daar is de acht’, zei Victor. ‘Die is voor jou.’ ‘Het zij u allen vergund
een goede reis naar huis te hebben. Mijn goede wensen vergezellen
je’, riep Frits en stapte in de tram. Hij liep glimlachend, met wiegende
stappen naar voren. Onder het rijden had hij bij iedere schok een
gewaarwording, of hij een eind van de grond opveerde en langzaam
weer neerdaalde. Hij betrad het voorbalkon. ‘Kalm aan, mensen’, zei
hij, ‘dringen is volkomen onnodig.’ Hij haalde zijn portefeuille te
voorschijn, bekeek langzaam de inhoud, haalde er een biljet van een
gulden uit en hield het de trambestuurder voor. ‘Wat is dit?’ vroeg hij.
‘Een gulden’, zei de man. ‘Ik kon het niet zien’, zei Frits, ‘het is voor u.’
De man pakte het biljet aan en stak het bij zich. ‘Dat is alweer in orde’,
zei Frits, tegen de wagondeur opbotsend. ‘Ik heb een dringend
verzoek. Men doet er goed aan mij te waarschuwen, wanneer ons
voertuig het Danisplein heeft bereikt.’ Hij probeerde te fluiten, maar
kon geen geluid maken.
‘Hier bent u er’, zei een dame met een groene hoed. ‘Hartelijk dank’,
zei Frits, ‘u is heel vriendelijk.’ Een man reikte hem bij het uitstappen
de hand. Hij stak de trambaan over en liep op een groepje van drie
agenten toe. ‘Goedenavond, heren’, zei hij, ‘het ga u goed. De kwestie
is, dat ik wel iets gebruikt heb, maar net niet te veel, zodat u me niets
kunt maken. Wel iets gebruikt, maar net niet te veel. Alleraardigst.’
‘Ga je gang maar’, zei een der agenten, ‘ga maar gauw naar bed.’
‘Een verstandige raad’, zei Frits, ‘ik dank u hartelijk.’ Hij liep op een
telefooncel toe en maakte aanstalten er tegen te wateren. ‘Dat gaat
niet’, zei dezelfde agent, ‘ginds is een waterplaats.’ Hij duwde hem
weg. ‘Uiteraard’, zei Frits. ‘U hebt gelijk. Het is zeer onjuist wat ik doe.
Ik verzoek u, mijn uitdrukkelijke verontschuldigingen te aanvaarden.’
Daarop liep hij een brede straat in, leunde even tegen een etalageruit
en sprak een voorbijganger aan, die gearmd met een dame passeerde
en een fiets bij het stuur meevoerde. ‘Staat u mij toe u lastig te vallen’,
zei hij, ‘maar weet u ook de Schilderskade? Als ik maar op weg ben.
Het is een kwestie van de weg. Als ik het weet, gaat het vanzelf. Ik
heb iets te veel gebruikt. Het is verkeerd, maar er is niets meer aan te
doen.’
‘Loopt u maar mee’, zei de man. Ze namen hem tussen zich in en
liepen voort. Frits bekeek de beide gezichten. ‘Is hier sprake van een
misverstand?’ vroeg hij, ‘of bent u onze geachte buren?’
‘Ja zeker’, zei de man. ‘Dan bent u de gordijntjes op halve hoogte’, zei
Frits. ‘Ja’, zei de dame. ‘Hoe is toch de naam?’ vroeg Frits. ‘Visser’, zei
de man. ‘Een eenvoudige naam’, zei Frits met nadruk, ‘een eerlijke
naam. Je ziet elkaar dagelijks, maar je gaat langs elkaar heen, terwijl
we eigenlijk broeders zouden moeten zijn. U bent een beetje
christelijk, nietwaar? Ik heb te veel gebruikt, dat is zondig. Het is
slecht. Ik ben een slecht mens. Maar God ziet het.’
‘Dan moet u het niet doen’, zei de buurman. Ze kwamen aan Frits’
huis. De man maakte met een loper de deur open. ‘Ik dank u hartelijk.
U bent goede, deugdzame mensen’, zei Frits. ‘Ga maar gauw naar
bed’, riep de vrouw hem na. Hij klom langzaam de trap op, bleef voor
de gangdeur even staan uitrusten en waggelde daarna naar binnen.
Toen hem de warmte tegemoet kwam, werd hij duizelig. Hij wilde de
kamerdeur langzaam openen, maar gaf er, zonder het te willen, met
de vlakke hand een klap op.
‘Goedenavond, goedenavond’, zei hij. Zijn ouders zaten aan tafel te
lezen. Hij liep naar binnen, gooide zijn jas op de divan en hield zich
daarna aan de tafelrand in evenwicht. ‘Goedenavond, lieve vader’, zei
hij. ‘Goedenavond, lieve moeder. Goedenavond, lieve ouders.’ Hij liet
de tafel los en plofte achterover op een stoel.
‘Dus…zei hij, een wijsvinger tegen zijn voorhoofd drukkend. Zijn vader
keek met een verbaasde glimlach toe. ‘Hoeveel heb je in godsnaam
gedronken?’ vroeg zijn moeder, ‘waar ben je geweest?’ Ze stond op.
‘Kijk eens of hij zijn geld kwijt is’, zei ze
‘Ik weet het’, zei Frits. ‘Ik heb te veel gebruikt. God ziet alles. Hij ziet
niet alleen op mij, hij ziet op ons allen. Het einde der dagen nadert.
Meer dan zeven of acht heb ik zeker niet gebruikt.’ Zijn vader kwam op
hem toe, nam zijn portefeuille uit de binnenzak en keek er in. ‘Nee’, zei
hij, ‘er zit nog tweeëndertig gulden in.’ Hij legde hem op de
boekenkast. ‘Moet je nog brood met kaas?’ vroeg zijn moeder. ‘Nee’,
zei hij, ‘niets meer gebruiken. Het lichaam reinigen. Christus, zie uw
soldaten. Aldus is geschied. Het is slecht. Ik doe u, mijn ouders, veel
onrecht. Veel verdriet en onrecht. Het is walgelijk. Maar God ziet ons
allen. Ik ga naar bed. Slapen.’ Hij bleef echter zitten. Zijn stem ging tot
een gemurmel over en zijn hoofd zakte voorover.
Zijn moeder begon zijn schoenen uit te trekken. Samen met zijn vader
kleedde ze hem uit en leidde hem naar bed. Hij bleef rechtop zitten en
zei: ‘Weinigen waarderen jullie goedheid. Ik zie het. Mocht ik doen,
alsof ik het niet zie, dan is het maar schijn. Maar mocht je denken,
moeder…’
‘Ja, muis’, zei ze. ‘Mocht je denken, dat ik het niet zie’, ging hij door,
‘bedenk dan, dat God jullie ziet. Hij ziet jullie. Hij ziet jullie
rechtvaardigheid.’
‘Steek je armen eens naar achteren’, zei ze. ‘Waar is dat goed voor?’
vroeg hij. ‘Je moet een pyjamajas aan’, antwoordde ze. ‘Natuurlijk, jij
weet het beste, wat goed is’, zei hij en stak zijn armen in de
mouwsgaten. ‘Ik moet kotsen’, zei hij plotseling. Zijn vader, die in de
deuropening had toegekeken, holde weg en kwam terug met een
emmer. ‘Ga weg’, zei Frits. ‘Het is walgelijk.’ Hij braakte vier maal,
spuugde slijm na en liet zich hijgend achterover zakken. De gezichten
van zijn ouders schoven heen en weer en gingen af en toe omhoog tot
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - De avonden: Een winterverhaal - 11
  • Parts
  • De avonden: Een winterverhaal - 01
    Total number of words is 5114
    Total number of unique words is 1343
    42.6 of words are in the 2000 most common words
    57.9 of words are in the 5000 most common words
    64.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De avonden: Een winterverhaal - 02
    Total number of words is 5076
    Total number of unique words is 1437
    44.5 of words are in the 2000 most common words
    60.0 of words are in the 5000 most common words
    66.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De avonden: Een winterverhaal - 03
    Total number of words is 5109
    Total number of unique words is 1420
    44.8 of words are in the 2000 most common words
    59.2 of words are in the 5000 most common words
    66.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De avonden: Een winterverhaal - 04
    Total number of words is 5231
    Total number of unique words is 1345
    42.9 of words are in the 2000 most common words
    56.8 of words are in the 5000 most common words
    63.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De avonden: Een winterverhaal - 05
    Total number of words is 5166
    Total number of unique words is 1408
    43.0 of words are in the 2000 most common words
    56.3 of words are in the 5000 most common words
    62.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De avonden: Een winterverhaal - 06
    Total number of words is 5166
    Total number of unique words is 1442
    43.3 of words are in the 2000 most common words
    58.2 of words are in the 5000 most common words
    65.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De avonden: Een winterverhaal - 07
    Total number of words is 5200
    Total number of unique words is 1389
    44.3 of words are in the 2000 most common words
    59.0 of words are in the 5000 most common words
    67.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De avonden: Een winterverhaal - 08
    Total number of words is 5153
    Total number of unique words is 1448
    43.4 of words are in the 2000 most common words
    57.7 of words are in the 5000 most common words
    64.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De avonden: Een winterverhaal - 09
    Total number of words is 5123
    Total number of unique words is 1410
    44.4 of words are in the 2000 most common words
    58.1 of words are in the 5000 most common words
    66.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De avonden: Een winterverhaal - 10
    Total number of words is 5153
    Total number of unique words is 1338
    45.9 of words are in the 2000 most common words
    60.4 of words are in the 5000 most common words
    66.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De avonden: Een winterverhaal - 11
    Total number of words is 5173
    Total number of unique words is 1340
    44.2 of words are in the 2000 most common words
    58.3 of words are in the 5000 most common words
    65.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De avonden: Een winterverhaal - 12
    Total number of words is 5187
    Total number of unique words is 1356
    43.7 of words are in the 2000 most common words
    58.5 of words are in the 5000 most common words
    64.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De avonden: Een winterverhaal - 13
    Total number of words is 5189
    Total number of unique words is 1323
    44.1 of words are in the 2000 most common words
    58.0 of words are in the 5000 most common words
    63.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De avonden: Een winterverhaal - 14
    Total number of words is 5118
    Total number of unique words is 1434
    44.0 of words are in the 2000 most common words
    59.1 of words are in the 5000 most common words
    66.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De avonden: Een winterverhaal - 15
    Total number of words is 5253
    Total number of unique words is 1290
    45.5 of words are in the 2000 most common words
    58.2 of words are in the 5000 most common words
    65.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De avonden: Een winterverhaal - 16
    Total number of words is 5227
    Total number of unique words is 1299
    45.1 of words are in the 2000 most common words
    60.0 of words are in the 5000 most common words
    66.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De avonden: Een winterverhaal - 17
    Total number of words is 5147
    Total number of unique words is 1313
    45.3 of words are in the 2000 most common words
    59.6 of words are in the 5000 most common words
    66.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De avonden: Een winterverhaal - 18
    Total number of words is 1740
    Total number of unique words is 672
    50.9 of words are in the 2000 most common words
    64.6 of words are in the 5000 most common words
    70.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.