De avonden: Een winterverhaal - 17

Total number of words is 5147
Total number of unique words is 1313
45.3 of words are in the 2000 most common words
59.6 of words are in the 5000 most common words
66.0 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
begon, ‘laten we dat maar afzetten.’
‘Ik houd er veel van’, zei Frits, ‘ik ben dol op die uithalen van de
snaren.’
‘Zachter kan het in ieder geval’, zei zijn vader, stond op en dempte het
geluid. ‘Dat is zoiets verkeerds’, zei Frits, ‘dat doen ze overal. Er is iets
op de radio; ze moeten iets anders doen, of ze voeren een gesprek.
Dan zetten ze het zachter. Ik vind: je moet luisteren of niet. Als je
luistert, moet je het flink laten spelen. Net als wanneer je het zelf in de
zaal hoorde.’
‘Ik druk me heel stom en slordig uit’, dacht hij. ‘Ben je het niet daarmee
eens, vader?’ vroeg hij. ‘Wat zei je?’ vroeg zijn vader. ‘Ik vind dat de
radio een wonder van techniek is’, zei Frits. Zijn vader zweeg. Zijn
moeder kwam binnen met thee. ‘Frits, weet jij, wat er vanavond op de
radio is?’ vroeg ze. ‘Waar is de krant van gisterenavond gebleven?’
vroeg hij. ‘Op tafel, vlak voor je neus’, zei ze, ‘je hoeft niks overhoop te
halen.’ Ze zette kopjes op tafel en schonk in.
‘Hoe smaken ze?’ vroeg ze, op de oliebollen wijzend. ‘Je hebt deze,
die bovenop liggen, de laatste, goed doorgebraden’, zei Frits, ‘want
het appel is zacht. Heb je ook nog met kransjes gemaakt?’
‘Nee’, zei ze, ‘het beslag was op. Is er niets anders op de radio?’ Ze
ging zitten.
‘Ik vind dit heerlijk’, zei Frits, ‘laten we even wachten, tot dit afgelopen
is.’ Ze zwegen. Frits sloeg de tweede pagina van de krant op en
bekeek het radioprogramma in de linkerbenedenhoek. ‘Nee’, zei hij, ‘er
is niets vanavond.’
‘Laat mij eens lezen’, zei ze. Hij reikte haar de krant aan. ‘Waarom het
in zulke kleine lettertjes moet staan, dat begrijp ik niet’, zei ze, hem
weer neerleggend.
‘Straks, als ik mijn andere bril op heb.’ Opnieuw ontstond er een
zwijgen. Alle drie namen ze van de oliebollen en aten voort.
De muziek hield op. ‘Hier is Hilversum Een, de Vara’, zei de omroeper.
‘Dit is het einde van ons programma van vandaag. We gaan sluiten en
komen terug morgenochtend om zeven uur, over Hilversum Twee. Tot
morgen, luisteraars. Een genoeglijke avond en - om twaalf uur hoort u
me niet, dus ik zeg het nu maar - een gelukkig nieuwjaar.’ De
luidspreker gaf een licht klikgeluid en zoemde daarna zacht. ‘Hier is
Hilversum Een, de Ensejervee’, zei een andere stem. ‘Goedenavond,
waarde luisteraars. Wij verbinden u met de kerk van de Opnieuw
Gevormde Gemeente te Den Haag. Voorganger is dominee
K.W.Twijgzang.’
Het toestel ruiste even. Een ogenblik was geen enkel gerucht te horen.
Daarop klonk een knappend geluid en opeens dreunde het
psalmgezang van een volle kerk door de kamer. ‘Ik schrik me een
beroerte’, zei zijn moeder. ‘Laten we daar even een eind aan maken’,
zei zijn vader. ‘Ik vind het heerlijk om te horen’, zei Frits, ‘je komt er
van in een goede stemming, vind ik.’ Zijn vader, die al rechtop stond
met de handen op de stoelleuningen, ging weer zitten.
‘Dat was een nare geschiedenis in Papendrecht’, zei Frits, ‘met die
vergiftigde oliebollen.’
‘Ja, waar heb ik dat gelezen?’ zei zijn moeder, ‘twee mensen dood.
Vreselijk.’
‘Die ene was maar een oud mens’, zei Frits, ‘een vrouw van tegen de
zestig.’ Zijn vader trok twee boeken uit de kast, ging weer aan tafel
zitten, sloeg ze beurtelings open en bladerde ze door. ‘Hoe kwam het
eigenlijk?’ vroeg zijn moeder. ‘Vrij eenvoudig’, antwoordde Frits. ‘Het
bakmeel was niet goed. In de fabriek hebben ze een baal verkeerd
gemengd. Er moet een klein beetje van die stof doorheen, waardoor
het rijst. Maar een knecht deed het precies andersom: een zak vol van
die rotzooi en een beetje meel.’
‘Is dat goed dan zo vergiftig?’ vroeg ze. ‘Nou, vergiftig niet’,
antwoordde hij, ‘maar er zijn mensen, die er dood van gaan. Die
vrouw, die er te veel van had gegeten, die viel dood neer, toen ze uit
de kerk kwam.’
‘Hoe oud zou het gebruik zijn, vader’, vroeg hij, ‘om oliebollen te
maken?’
‘Wat?’ vroeg zijn vader. ‘Hoeveel jaren zouden de mensen al
oliebollen bakken?’ vroeg Frits. ‘Ja’, zei zijn vader. De zang hield op.
Uit de kerkruimte klonk het gerucht van hoesten en voetgeschuifel.
‘Laat ons bidden’, riep opeens een holle stem. ‘Gauw’, zei Frits. Hij
sprong op het toestel toe en schakelde het uit. Daarna ging hij weer
zitten. ‘De hele zaak is, een gesprek te beginnen en aan de gang te
houden’, zei hij bij zichzelf. Toen de oliebollen op waren, nam zijn
moeder de schaal op en ging naar de keuken. ‘Bakten ze bij jou thuis
ook oliebollen, vader?’ vroeg Frits. ‘Zijn er geen oliebollen meer?’
vroeg zijn vader. ‘Ik vroeg’, zei Frits, ‘of er bij jou thuis, vroeger, ook
oliebollen werden gebakken op oudejaarsavond.’
‘Ja zeker’, antwoordde de man, ‘in een grote, diepe pan. Ja.’ Hij stak
zijn rechterhand, met de rug naar boven, vooruit en wees op een bleke
vlek ter grootte van een gulden, op halverwege de afstand van
wijsvinger naar pols. ‘Daar komt de brandvlek’, zei Frits bij zichzelf. ‘Ik
weet nergens van.’
‘Mijn moeder was aan het bakken’, zei zijn vader. ‘Er kwam iets in de
pan, dat geweldig siste.’ Hij hield zijn blik op de plek gericht en
vervolgde: ‘Het ging spatten; toen kreeg ik het op mijn hand.’ Zijn
moeder kwam binnen met een nieuwe stapel oliebollen. Ze droeg de
schaal met beide handen; onder haar linkeroksel droeg ze de fles met
vruchtensap. ‘Aha’, zei zijn vader, naar de fles kijkend, ‘wat zal dat
zijn? Wijn?’
‘Dat is zogenaamde wijn’, zei zijn moeder. ‘Is dat wijn?’ vroeg zijn
vader. ‘Dat is vruchtensap van bessen en appels’, antwoordde Frits
luid, ‘een frisse, licht zure drank. Heel lekker, als je iets vets gegeten
hebt.’
‘In wat voor glaasjes moet ik het doen?’ vroeg zijn moeder, ‘in die
kleine wijnglaasjes?’
‘Doe ze maar in de mosterdglaasjes’, zei Frits, ‘dat is de goede
grootte.’ Ze schikte de schaal met oliebollen, die ze op een hoek van
de tafel had neergezet, naar het midden, haalde uit het buffet drie
mosterdglaasjes en scheurde de capsule van de fles. ‘Hier is de
kurkentrekker, Frits’, zei ze. Frits nam de fles tussen de benen, dreef
de spiraal in de kurk en trok. Zijn vader boog zich naar voren en keek
toe. ‘Hij zit tamelijk diep’, zei hij. ‘Godverdomme’, dacht Frits na twee
keer krachtig trekken, ‘hij moet er uit.’ Hij trok opnieuw uit alle macht
en maakte tegelijkertijd wrikkende, zijwaartse bewegingen. Opeens
schoot de kurk los. ‘Huup’, zei zijn moeder. Zijn stoel schoof met een
schok achteruit en uit de fles gutste een scheut sap over zijn broek.
‘Op mijn broek’, zei hij. Zijn vader stond op, leunde met zijn ellebogen
op tafel en zei: ‘Gauw schoonmaken. Een wijnvlek krijg je er heel
moeilijk uit, als je niet dadelijk iets doet.’
‘Huup’, dacht Frits, ‘huup.’
‘Het is geen wijn’, zei hij luid. ‘Geen wijn?’ vroeg zijn vader. ‘Geen
wijn? Wat is het dan?’
‘Ik was in de winkel’, zei zijn moeder, ‘en ik vroeg aan -‘
‘Het is vruchtensap’, zei Frits, met zijn gezicht naar zijn vader gericht.
‘Sap van bessen en appels. Een frisse, zure drank.’ Hij veegde met
zijn zakdoek over de plek in zijn broek. ‘Huup’, zei hij bij zichzelf,
‘huup.’
‘Nou’, zei zijn vader. Zijn moeder schonk de glaasjes vol en proefde uit
het hare. ‘Zuur’, zei ze, de mond samentrekkend, ‘afschuwelijk zuur.’
‘Wat?’ vroeg zijn vader. ‘Moeder vindt het een beetje koud’,
antwoordde Frits, ‘maar dat is juist lekker.’ Hij proefde. ‘Heel goed’, zei
hij. ‘Er zit suiker in. Maar net niet zoveel, dat de frisse, zure smaak er
af is gegaan. Net goed.’ Zijn vader dronk zijn glaasje uit en zweeg. Hij
nam een oliebol, propte hem in de mond en ging op de divan liggen.
Zijn moeder nam breiwerk van de kleine tafel en ging bij de kachel
zitten. Geen van drieën zei iets.
‘We naderen tien uur’, zei Frits bij zichzelf. ‘Straks gaan we het voorbij.
Dan nog even moed houden tot elf uur. Dan is het eigenlijk gebeurd.’
Hij stapelde zijn rechtervuist op tafel bovenop de linker en legde zijn
voorhoofd er op. Na vijf minuten richtte hij zich weer op. ‘Een
stilstaand gesprek is gevaarlijk’, dacht hij. ‘Al is een vraag volstrekt
zinloos, het is beter dan niets.’
‘Vader’, zei hij luid, ‘vader.’ De man richtte zich op. ‘Het is niet erg, om
ongelukkig te zijn’, dacht Frits, ‘maar hoe moet het een mens te
moede zijn, als hij weet, dat nergens buiten hemzelf schuld is aan te
wijzen? Het graf gaapt, de tijd zoemt, en nergens is redding. Arme
man. Lekker zielig. Fijn medelijden hebben.’
‘Ja’, zei zijn vader. ‘Vader’, vroeg Frits, ‘waren dat gewone oliebollen,
vroeger bij jou thuis, of volgens een apart recept, volgens het gebruik
daar in Twente?’
‘Nu moet je opletten’, zei hij bij zichzelf, ‘hij gaat er in ernst op in, op
een vraag, die volkomen zwakzinnig is. Ik kan alles vragen. En ik doe
het ook.’
‘Nee, gewone oliebollen’, antwoordde zijn vader. Hij hield de mond
open en fronste het voorhoofd. ‘Hij wil nog iets zeggen’, dacht Frits,
maar hij kan er niet opkomen. Bijna heeft hij een gedachte, maar dan
is hij weer weg en moet hij weer opnieuw gaan denken. Een heel
werk. Dat valt niet mee.’ Zijn vader sloot de mond en ging weer liggen.
‘Als ik niets zeg’, dacht Frits, ‘gebeurt er misschien niets bijzonders. Ik
zeg niets. Kijken, hoe het gaat.’ In de stilte hoorde hij de klok tikken.
De breipennen van zijn moeder ratelden. ‘In de boeken en in
kinderversjes zeggen ze altijd, dat een klok tik tak zegt’, dacht hij,
‘maar dat is niet zo. Het is in ieder geval niet tik tak, want dat zijn twee
verschillende klanken.’ Hij luisterde scherp. ‘Tukke tukke tukke tukke is
beter’, zei hij bij zichzelf, ‘maar ik kan het nog niet goed horen. Ik moet
geduldig wachten, tot er weer een pen is afgebreid, dat ze even niet zo
ratelt.’
Op het ogenblik, dat zijn moeder de pennen omwisselde, deed hij de
mond open, sloot de ogen half en luisterde met ingehouden adem.
‘Het is eigenlijk geen woord’, zei hij bij zichzelf. ‘Goed gehoord, is het
teppe teppe teppe teppe, en dat heel zacht. Dat is het wel niet, maar
daar lijkt het het meest op.’ ‘Tien uur is de eerste mijlpaal’, dacht hij,
‘dan op weg naar elf uur. Als we daar voorbij zijn, is het eigenlijke leed
geleden.’
Hij stond op, ging, zonder gerucht te maken, naar zijn slaapkamer,
nam de spiegel van de muur en zette hem op de schrijftafel, tegen de
muur. Daarna greep hij het speelgoedkonijn, zette het ernaast en ging
aan de tafel zitten. ‘Luister, konijn’, zei hij zacht. ‘Vanavond moet je
aandachtig luisteren. Vandaag ben ik niet in de stemming voor grapjes
en onhebbelijke opmerkingen. Het is dus geen kwestie van met een
half oor luisteren en intussen denken: stik maar.’ Hij schudde aan de
tafel, zodat het dier een knikkende beweging maakte. ‘Je geeft
tekenen van instemming’, zei hij, ‘maar te vertrouwen ben je niet.’ Hij
nam het dier op, wierp het tot vlak onder het plafond omhoog en ving
het weer op. Daarna opende hij riem en gulp van zijn broek, legde het
dier tegen zijn buik, knoopte zijn broek weer dicht en haalde de riem
aan. Alleen de kop van het dier stak er boven uit. Hij zoog diep lucht
in, hield de adem in en perste zijn buik naar buiten. ‘Nu krijg je het
benauwd, niet, lief diertje?’ vroeg hij. ‘Daar is niets aan te doen.’
Hij schoofde spiegel recht voor zich, boog zich naar voren, draaide de
kap van de bureaulamp op en neer, tot het licht rechtstreeks op zijn
gezicht viel en bekeek het beeld. ‘Een huid vol grove, onreine poriën’,
mompelde hij, ‘een vermoeid, onfris gezicht. Een mond met
schrijnende hoeken, waar het vel schilfert. Blauwe kringen onder de
ogen. Over voorhoofd en wangen een laag vet, glimmend zweet.’
‘Ja, houd jij je maar kalm’, zei hij, het konijn een paar tikken op de kop
gevend, ‘jij kunt daar niet weg. Dat hoef je heus niet te proberen. Voor
jou heb ik een heel bijzondere straf uitgedacht. Je krijgt drieëentwintig
zweepslagen. Als je schreeuwt, nog tien erbij. Dan prik ik je met een
naald in je kont en in je nek.’ Hij omknelde met de rechterhand beide
oren en vervolgde: ‘Dan verdraai ik je oren. Net als natte was wring ik
ze, tot er een beetje bloed afdruipt.’ Hij liet de oren weer los. ‘En dan
moet je op een hete, ijzeren plaat dansen. Dat is wel een erge straf,
maar wat je gedaan hebt is ook zo schandelijk, dat het alleen maar op
deze wijze kan beboet worden.’ Hij zette zijn tanden in een oor. ‘Eraf
kan je niet’, fluisterde hij, want om je hals zit een ketting, die
vastgemaakt is aan de zolder. Die plaat maak ik aldoor heter, tot hij
gloeit.’ Hij het het oor los, aaide over de kop en zei iets luider: ‘Huil
maar niet, hoor. Zover is het nog niet. Dat is pas om half elf. Je hebt
nog een half uur.’ Hij keek weer in de spiegel. ‘En mijn haren, konijn’,
mompelde hij, ‘daar heb ik nog niet naar gekeken.’ Hij duwde zijn
haarbos plat en bekeek van vlakbij de grens van de inplanting langs
het voorhoofd. ‘Nee konijn’, zei hij, ‘de haren groeien nog goed. De
haren groeien wel. Ze zitten nog behoorlijk vast, daar mankeert niets
aan. Als de almachtige mij genadig is, handhaaft hij mijn haargroei tot
in lengte van dagen.’
‘Tidi tedidi, tidi tedi’, zong hij, half neuriënd. ‘Wanneer je geen enkel
middel op je hoofd doet’, zei hij bij zichzelf, ‘geen vet, geen plaksel,
geen kleursel, geen bleekmiddel, geen haarpoeder en geen reukwater
in je haar doet, dan heb je op de anderen een grote voorsprong. De
onwetenden zijn voor de kaalhoofdigheid een gemakkelijk te
bemachtigen prooi. God geve, dat het blijft groeien.’ Hij duwde de
haren uiteen en bekeek de huid ertussen. ‘Een gezond vel’, mompelde
hij, ‘maar ik moet het komende jaar gaan masseren, anders wordt het
hard en gespannen, een soepele hoofdhuid is het behoud van de
haargroei.’
‘Nu stijgt de kou op in mijn benen’, dacht hij, ‘hij is al aan mijn knieën.
Als bij een stervende. Maar het bevordert het nadenken.’ Hij deed,
zonder op te staan, het licht uit door de lamp half los te draaien en
legde zijn hoofd plat op de tafel. ‘Ik moet even nadenken’, dacht hij,
‘en daarvoor is stilte nodig.’
‘Konijn’, zei hij hardop, ‘als er iemand komt, zeg dan maar, dat ik er
niet ben. Net uitgegaan. Of zeg maar, dat ik in het bad zit.’ Zonder te
spreken maakte hij bewegingen met de kaken. ‘Het kraakt’, zei hij bij
zichzelf. ‘Het is, alsof het in het gewricht kraakt, maar het is de tafel.’
Hij raakte in een sluimering, ontwaakte weer, richtte zich op, legde zijn
hoofd voorover neer en bleef roerloos zitten. ‘In een donkere kamer’,
dacht hij, ‘ik ben in het donker. Alles wat om me heen gebeurt, kan ik
zien en zelf ben ik onzichtbaar.’ Hij sluimerde telkens in, maar als hij
bijna sliep, werd hij met een schok weer klaar wakker. ‘Alles doet pijn’,
dacht hij, ‘het hoofd is een reusachtige zweer.’ Hij draaide de lamp
weer aan.
‘Frits!’ riep zijn moeder. ‘Jawel’, zei hij bij zichzelf, ‘nog maar eens.’
‘Frits!’ riep ze opnieuw. ‘Dat is twee keer’, dacht hij, ‘maar ik heb het
niet gehoord. Je moet rekenen: ik hoor slecht.’
‘Frits, waar zit je?’ riep ze. Hij hoorde zijn vader met diepe stem iets
zeggen. ‘Dat is drie keer’, zei hij bij zichzelf, ‘maar de vierde keer hoor
ik het wel.’ Hij wachtte. Binnen hoorde hij zijn ouders luid spreken.
‘Frits!’ riep zijn moeder na een halve minuut. ‘Ja, ik kom er aan’, riep
hij terug en stond op. Hij trok het konijn onder zijn riem weg, kuste het
op de kop en zette het op de boekenkast.
‘Waar zat je in godsnaam?’ vroeg zijn moeder, toen hij de huiskamer
binnenkwam. Ze zat nog op de stoel bij de kachel. Zijn vader lag op de
divan, op een zij leunend, in een groot boek te lezen, dat hij op de
zitting van een aangeschoven stoel voor zich had liggen.
‘Vader zegt al’, zei zijn moeder, ‘hij is weg. Maar ik zei: dan had ik hem
moeten horen. Waar ben je geweest? Ik heb een paar keer geroepen.
Een half uur geleden al.’
‘Nergens’, zei Frits. ‘Ik was even hiernaast, iets nakijken.’
‘Het is kwart over elf geweest’, zei ze. ‘Kwart over elf?’ vroeg hij, ‘kwart
over elf?’ Hij keek op zijn horloge. Het wees acht minuten voor half
twaalf. ‘Verrek’, zei hij, ‘ik wou even naar een boek kijken. Dan heb ik
zeker zitten suffen of zitten dromen.’
‘Het is elf uur geweest’, dacht hij opeens. ‘Tien uur geweest, elf uur is
voorbij. Allang voorbij. Zingt, engelen. Bijna half twaalf. Heerlijk.
Verrukkelijk.’
‘Dit is hetzelfde gevoel’, zei hij bij zichzelf.
‘Meneer Vogel is ziek. Het laatste lesuur vervalt.’ Hij zette de radio
aan. ‘De dingen zijn eenvoudig’, dacht hij. Er klonk langzaam
pianospel. De klanken werden zwakker en verdwenen. “Zit niet
meteen al heen en weer te draaien’, zei zijn moeder. ‘Nee’, zei hij, ‘het
zakt weg. Dat hoort in het programma.’
‘Op de avond van deze dag, voor de nacht valt’, zei langzaam een
rustige, volle stem, ‘willen wij nog eenmaal treden voor het -‘ Hij
draaide verder de schaal langs.’- gekomen aan het laatste nummer
van ons programma van vrolijke oudejaarsavondmelodieën’, zei een
omroeper. ‘U hoort de Zwaaiende Nachtegaals in Zonneschijn
Jongen.‘ ‘Is er werkelijk niets anders?’ vroeg zijn vader, toen de
muziek begonnen was. ‘Dit is Brussel’, zei Frits, ‘we kunnen nog op
Hilversum Een kijken.’ Hij draaide verder. ‘Dit is hem’, zei hij. Er klonk
geschuifel in een holle ruimte. ‘Dat is zeker weer een kerk’, zei zijn
moeder. Een orgel zette zacht in. Na enkele maten viel de menigte
met zang in. ‘Hoort, hoort’, zei Frits bij zichzelf, ‘uren, dagen,
maanden, jaren.’ ‘Hoor eens’, zei hij, ‘uren, dagen, maanden, jaren.’
‘Uren, dagen, maanden, jaren’, herhaalde hij bij zichzelf, ‘uren, dagen,
maanden, jaren.’ Hij zette de knop harder. ‘Kan het niet zachter?’
vroeg zijn vader. ‘Nee’, antwoordde Frits, ‘dit moet hard. Laat dit even
staan, zoals het staat.’ Zijn hart bonsde. ‘Uren, dagen maanden,
jaren’, zei hij bij zichzelf. ‘Dit is de avond. Dit is de nacht. Het is
oudejaarsavond. Over ruim achtentwintig minuten is het middernacht.
Ik heb nog achtentwintig minuten. Ik moet mijn gedachten verzamelen.
Ik moet klaar zijn met denken, als het twaalf uur is.’ Hij keek naar zijn
vader. ‘Help hen, die bedrukt zijn en zich verlaten wanen in deze
wereld’, dacht hij. ‘Oude zak.’
De zang eindigde. Na een kort naspel zweeg ook het orgel.
‘Gemeente’, zei een hoge stem. Frits draaide het station weg, maar
zocht geen ander. De luidspreker suisde zacht. ‘Nu moet ik het
zeggen’, zei hij bij zichzelf, ‘ik moet het zeggen. Hoe? Nog enkele
ogenblikken. Het moet. Het is nog niet te laat.’
‘Vader’, zei hij luid, ‘vader.’
‘Ja mijn jongen’, zei zijn vader. Hij legde een potlood tussen de
bladzijden van het boek en sloot het. ‘Hij luistert’, dacht Frits, ‘maar ik
weet nog niet, wat ik ga zeggen. Ik weet het niet.’ Het bonsde in zijn
hoofd. ‘Als ik nu niet onmiddellijk spreek, gebeurt er iets
verschrikkelijks.’
‘Vader’, zei hij. De man richtte zich op. ‘Frits praat tegen je’, zei zijn
moeder. ‘Ja, dat hoor ik waarachtig wel’, zei zijn vader. Hij vertrok zijn
gezicht even, zodat er, waar de neus het voorhoofd bereikte, een rij
kleine plooien ontstond. ‘Nu kan ik niet meer terug’, dacht Frits. De
kamer kantelde voor zijn ogen heen en weer, werd even vaag en
kwam weer tot rust. ‘Wat was er, wat heb ik gezegd?’ dacht hij.
‘Vader’, zei hij, ‘alleen mensen kunnen zingen. Dat is wonderlijk.
Zingen is iets, dat alleen mensen kunnen.’ ‘Verloren, alles is verloren’,
dacht hij, ‘ik heb het niet durven zeggen. Ik heb iets anders gezegd.
Wat heb ik gezegd?’ Hij voelde zijn hoofd heet worden.
‘Heel iets anders’, dacht hij, ‘en onzin. Krankzinnige onzin. Een
handvol woorden genomen. Onzinnige dingen gezegd. Gewoon onzin,
die nergens wat mee te maken heeft. Het is onzin: vogels zingen ook.
Wat heb ik precies gezegd ?’
‘Vogels zingen toch ook?’ zei zijn moeder. ‘Help’, dacht hij, ‘ik ben
verloren.’
‘Ja’, zei zijn vader, ‘vogels zingen heel mooi, dacht ik altijd.’
‘Ik bedoel’, zei Frits, ‘ik, ik bedoel, vader, begrijp je niet wat ik bedoel?’
Voor zijn ogen werd de lamp klein, zeilde weg in de verte en kwam
weer terug.
‘Wat gebeurt er?’ dacht hij, ‘wat heb ik gezegd?’
‘Nee’, zei zijn vader, ‘dat alleen mensen kunnen zingen, dat is niet zo.’
Hij kruiste de armen op de borst. ‘Misschien, als ik verder praat’, zei
Frits bij zichzelf, ‘dan kan ik de aandacht afleiden.’
‘Jij bedoelt die vogels, die ze vangen en in kooien houden’, zei hij,
‘voor het fluiten. Een kanarie, dat kan ik me indenken, dat is nu
eenmaal een tropische vogel, die kan hier niet buitenshuis leven.
Trouwens, de meeste kanaries zijn in gevangenschap geboren. Die
weten niet beter.’
‘Wat zei ik nu?’ dacht hij, ‘wat heb ik gekletst?’
‘Maar ze vangen ook wel lijsters en merels’, ging hij verder. ‘En nog ik
weet niet wat voor andere vogels, die in het wild leven. Die doen ze in
kooien.’
‘Het is niets anders dan onzin’, dacht hij. ‘Er is geen uitkomst.’ In zijn
oren voelde hij het bloed kloppen. ‘Ik moet zitten’, dacht hij. ‘Een stoel.’
Hij trok een stoel van tafel en het er zich op neerzakken. ‘Zouden ze
niets gemerkt hebben?’ dacht hij.
‘Ja’, zei zijn moeder, ‘buiten, op het land, daar zie je dat zo vaak. Een
merel, of een leeuwerik, in een kooi aan de muur vóór het huis. Wat is
daar voor aardigheid aan? Ik begrijp het niet.’
‘Lieve, goede’, zei Frits bij zichzelf, ‘wijn. Appelbessen. Bessen-appel
is het eigenlijk.’
‘Ik ben helemaal zinloos begonnen te praten’, dacht hij, ‘zouden ze het
begin vergeten zijn?’ Het geklop in zijn hoofd nam iets af.
Zijn vader schoof de benen van de divan en ging op de rand zitten.
‘Toen ik klein was’, zei hij, ‘ging mijn vader, met nog een stel anderen,
als het zomer werd, vinken vangen. Dat was een heel feest.’ Hij
krabde zich aan de kin, liet een wind en ging voort: ‘Ze gingen
zaterdagavond weg en zondagmorgen om een uur of negen kwamen
ze pas weer thuis. Met een heleboel vinken. Die verkochten ze.’
‘Ik ben gered’, zei Frits bij zichzelf, ‘op een onzinnig begin gaat het
gesprek verder.’
‘Is het nu waar’, vroeg zijn moeder, ‘dat ze ook vinken blind maken? Is
dat waar?’
‘Ja ja’, antwoordde zijn vader, ‘ze maakten ze blind, dan zongen ze
beter; dat werd gezegd.’ Hij opende de lippen, zette de tanden op
elkaar en zei: ‘Dat heb ik mijn vader nog wel zien doen. Met een
gloeiende breinaald brandde hij ze de ogen uit.’ Hij nam de kin in de
hand en keek Frits aan. ‘Vader’, dacht deze, ‘vader.’
‘Zijn de oliebollen op?’ vroeg hij. Hij wees op de lege schaal. ‘Vader
zei: laten we ze maar opmaken’, zei zijn moeder, ‘Frits komt toch niet
zo gauw terug. Ik zei: laten we het niet doen. Ja, toch doen. Je vader
heeft ze in zijn buik. Wil je een boterham?’
‘Welnee’, zei Frits. ‘Wat zei je?’ vroeg zijn vader aan zijn moeder. ‘Ik
zei’, riep ze, ‘dat je alle oliebollen, ook die voor hem, opgevreten hebt.’
‘Ja’, zei de man. ‘Die oliebollen’, zei hij opeens, zich tot Frits wendend,
‘ik heb jouw oliebollen opgegeten, geloof ik. Of niet?’
‘Nee, dat is juist heel goed’, zei Frits, ‘anders zijn ze morgen taai en
hard. Ik lust niet meer.’
‘Moetje nog wat wijn?’ vroeg zijn moeder. ‘Het is sap’, zei Frits bij
zichzelf. ‘Bessen-appel.’
‘Ja, heel graag’, antwoordde hij. ‘De helft blijft over’, zei ze, terwijl ze
hem inschonk. ‘Dat is goed voor een pudding’, zei hij, ‘daar kun je een
goede saus van maken bij griesmeelpudding.’
‘Denk je aan de radio?’ vroeg ze. ‘Het duurt niet zo lang meer.’ Hij
keek op zijn horloge. ‘Vier minuten’, antwoordde hij, ‘dat wordt drie, dat
is drie minuten. Ruim drie minuten.’ Hij trok zijn stoel bij de radio en
begon te draaien.’- brengen wij u Een Vakantiedag Voor De
Politieman’, zei een stem. ‘Dan blijft er nog ongeveer een halve minuut
over. U hoort dan de seconden tikken; tien seconden voor twaalf uur
hoort u het geluid, dat wij omroepers zo goed kennen, dat het uur
aankondigt: een korte, droge tik.’
‘Wel een raar nummer om mee te eindigen, niet?’ vroeg Frits, toen de
plaat begon. ‘Vul de glazen maar vast’, zei zijn vader. Zijn moeder
schonk in. Ze morste. ‘Appel-bessen’, dacht Frits. ‘Bessen-appel.’ De
muziek hield op. De seconden tikten. ‘Rrrtok’, klonk er opeens
tussendoor. ‘Het komt’, zei Frits. Hij huiverde.
‘Zeven, acht, negen’, telde hij bij zichzelf. Langzaam vielen de tonen
van het voorspel. Daarna was er twee tellen stilte. De slagen
begonnen. Buiten gingen sirenes loeien. ‘Een gelukkig nieuwjaar,
jongen’, zei zijn moeder, zijn vader bij de hand vattend. ‘Gelukkig
nieuwjaar’, zei deze. Ze kusten elkaar. ‘Een gelukkig nieuwjaar,
moeder’, zei Frits, toen zijn ouders elkaar hadden losgelaten. Zijn
moeder trok hem aan zijn arm naar zich toe en gaf hem een kus op
zijn wang en een in zijn nek.
‘Een gelukkig nieuwjaar’, zei ze. Hij zoende haar op de hoek van haar
mond. Terwijl ze hem nog vasthield, stak hij zijn hand uit naar zijn
vader. ‘Een gelukkig nieuwjaar, vader’, zei hij. ‘Gelukkig nieuwjaar,
mijn jongen’, zei de man en drukte hem krachtig de hand, de arm fors
op en neer schuddend.
Zodra Frits los was, nam hij zijn glaasje op. Zijn ouders volgden zijn
voorbeeld. Ze brachten ze bij elkaar, lieten ze voorzichtig botsen en
dronken. ‘Appel-bessen’, dacht Frits. ‘Het is voorbij.’ Zijn ouders
gingen zitten. De radio zette een mars in.
‘Ik ga even de straat op’, zei hij. ‘Ik moet even buiten zijn.’ Hij schoot
zijn jas aan en stormde de trap af. Voor het huis bleef hij even staan.
‘Eerst pissen’, mompelde hij, liep naar de muur en waterde tegen een
gootpijp. Steeds meer sirenes en fluiten mengden zich in het geraas.
Terwijl hij zijn gulp sloot, keek hij omhoog. Midden aan de hemel was
in de bewolking een open plek, waar de sterren helder schitterden. In
het zuiden steeg een groene vuurpijl op; hij klom, minderde vaart, viel
en doofde halverwege uit. ‘Dat zijn vliegende zonnen’, dacht hij, ‘vier
cent.’ Voorbijgangers, die naar de pijl waren blijven staan kijken, liepen
verder.
Hij holde de kade af tot de rivier, sloeg linksaf en liep, af en toe
springend, snel langs de oever voort. Er was bijna geen wind: op het
wateroppervlak vertoonden zich slechts flauwe rimpeltjes. Twee
jongens op één fiets, waarachter ze aan een touw drie grote blikken
bussen over de straat voortsleepten, passeerden hem in grote vaart.
Af en toe sprong een bus een eind de hoogte in. ‘Heel goed’, zei Frits
bij zichzelf. Aan de overkant van het water, vlak achter de huizenrij,
stegen, vlak achter elkaar, drie rode vuurpijlen op. ‘Het is geen rood’,
dacht hij, ‘maar zacht paars. Zoals het zilverpapier om de
chocoladetorentjes, toen we klein waren.’ Op hun hoogtepunt spatten
de pijlen uit elkaar tot witte sterretjes, die in enkele tellen uitdoofden.
‘We lopen verder’, zei hij bij zichzelf, ‘even gelukkig nieuwjaar
wensen.’
Op een zolderschuit aan de andere oever onderscheidde hij gestalten.
‘Het is tamelijk licht’, dacht hij, ‘zijn dat de lantaarns of zit de maan nog
ergens? Hij zit zeker in een wolk. Ik zie hem niet.’ De gestalten op de
schuit bukten zich om iets heen. Opeens zag hij een vlam tussen hen
in, ter hoogte van het dek. Het licht ervan was eerst wit, werd feller en
verkleurde tot diepgroen. De vlam groeide, veranderde van vorm en
werd een bol. De gezichten van de omstanders werden duidelijk
zichtbaar. ‘Bengaals vuur’, dacht hij. ‘Het lijkt wel of er mos op hun
gezicht groeit. Zelfs de stenen van de muren kan je zien.’
De gloed hield een halve minuut aan, bereikte zijn hoogste sterkte en
doofde langzaam, met flikkeringen, uit. De een na de ander hielden de
sirenes en fluiten op. Hij keek om zich heen. Op enkele passen naast
hem stonden twee kleine jongens. Ze droegen zwarte regenjassen. De
een was een hoofd groter dan de ander.
Hij deed een paar stappen in hun richting. Onmiddellijk sprongen ze
een eind opzij. ‘Ze zijn bang’, dacht hij. ‘Ze zijn bang voor me; een jaar
of acht.’ Hij kuchte en vroeg: ‘Zo jongelui, mogen jullie nog zo laat op
straat?’
‘Ja meneer’, antwoordde de grootste, ‘het is oudejaarsavond.’
‘Inderdaad’, dacht hij, ‘ze geven antwoord, omdat men ook op de
domste vraag iets moet terugzeggen.’ ‘Toch is het gevaarlijk, hoor
jongens’, zei hij, ‘want de kinderdieven zijn op straat.’
‘Die bestaan niet eens’, zei de kleine jongen, ‘en we zijn samen. Dan
sla ik hem op zijn kop met die stok.’ Hij haalde een dikke tak onder zijn
jas vandaan.
‘Hij zegt, dat dat koud vuur was’, zei de grote jongen, eerst op de
ander en daarna naar de overkant wijzend, ‘dat kan toch niet bestaan,
hè meneer?’
‘Koud vuur bestaat niet’, zei Frits, ‘dat is er niet.’
‘Zie je wel’, zei de grote jongen tegen de kleine. Opeens renden ze
weg. ‘Een bekend misverstand bij de jeugd’, zei Frits bij zichzelf. ‘Het
geloof aan koud vuur.
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - De avonden: Een winterverhaal - 18
  • Parts
  • De avonden: Een winterverhaal - 01
    Total number of words is 5114
    Total number of unique words is 1343
    42.6 of words are in the 2000 most common words
    57.9 of words are in the 5000 most common words
    64.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De avonden: Een winterverhaal - 02
    Total number of words is 5076
    Total number of unique words is 1437
    44.5 of words are in the 2000 most common words
    60.0 of words are in the 5000 most common words
    66.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De avonden: Een winterverhaal - 03
    Total number of words is 5109
    Total number of unique words is 1420
    44.8 of words are in the 2000 most common words
    59.2 of words are in the 5000 most common words
    66.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De avonden: Een winterverhaal - 04
    Total number of words is 5231
    Total number of unique words is 1345
    42.9 of words are in the 2000 most common words
    56.8 of words are in the 5000 most common words
    63.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De avonden: Een winterverhaal - 05
    Total number of words is 5166
    Total number of unique words is 1408
    43.0 of words are in the 2000 most common words
    56.3 of words are in the 5000 most common words
    62.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De avonden: Een winterverhaal - 06
    Total number of words is 5166
    Total number of unique words is 1442
    43.3 of words are in the 2000 most common words
    58.2 of words are in the 5000 most common words
    65.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De avonden: Een winterverhaal - 07
    Total number of words is 5200
    Total number of unique words is 1389
    44.3 of words are in the 2000 most common words
    59.0 of words are in the 5000 most common words
    67.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De avonden: Een winterverhaal - 08
    Total number of words is 5153
    Total number of unique words is 1448
    43.4 of words are in the 2000 most common words
    57.7 of words are in the 5000 most common words
    64.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De avonden: Een winterverhaal - 09
    Total number of words is 5123
    Total number of unique words is 1410
    44.4 of words are in the 2000 most common words
    58.1 of words are in the 5000 most common words
    66.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De avonden: Een winterverhaal - 10
    Total number of words is 5153
    Total number of unique words is 1338
    45.9 of words are in the 2000 most common words
    60.4 of words are in the 5000 most common words
    66.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De avonden: Een winterverhaal - 11
    Total number of words is 5173
    Total number of unique words is 1340
    44.2 of words are in the 2000 most common words
    58.3 of words are in the 5000 most common words
    65.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De avonden: Een winterverhaal - 12
    Total number of words is 5187
    Total number of unique words is 1356
    43.7 of words are in the 2000 most common words
    58.5 of words are in the 5000 most common words
    64.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De avonden: Een winterverhaal - 13
    Total number of words is 5189
    Total number of unique words is 1323
    44.1 of words are in the 2000 most common words
    58.0 of words are in the 5000 most common words
    63.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De avonden: Een winterverhaal - 14
    Total number of words is 5118
    Total number of unique words is 1434
    44.0 of words are in the 2000 most common words
    59.1 of words are in the 5000 most common words
    66.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De avonden: Een winterverhaal - 15
    Total number of words is 5253
    Total number of unique words is 1290
    45.5 of words are in the 2000 most common words
    58.2 of words are in the 5000 most common words
    65.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De avonden: Een winterverhaal - 16
    Total number of words is 5227
    Total number of unique words is 1299
    45.1 of words are in the 2000 most common words
    60.0 of words are in the 5000 most common words
    66.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De avonden: Een winterverhaal - 17
    Total number of words is 5147
    Total number of unique words is 1313
    45.3 of words are in the 2000 most common words
    59.6 of words are in the 5000 most common words
    66.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De avonden: Een winterverhaal - 18
    Total number of words is 1740
    Total number of unique words is 672
    50.9 of words are in the 2000 most common words
    64.6 of words are in the 5000 most common words
    70.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.