Dionyzos - 10

Total number of words is 4576
Total number of unique words is 1205
39.8 of words are in the 2000 most common words
55.1 of words are in the 5000 most common words
62.9 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
—Wiegelen hare borsten niet als blanke golven!
—Is haar schoot niet een weeldegeheim?
—Hare beenen strengelen weg, zich verslankend...
—Naar twee voeten, lelies gestrengeld in éen.
—Zoo hare oogscheelen zij opsloeg?
—Sterren zouden plots flonkeren onder donkeren boog.
—Maar haar lippen zijn een koràlen boog!
—Is zij dan niet Afrodite?
—Ja, zuster, zij is Afrodite!
—Neen, zuster, zij is het niet.
—Vorstelijke Amfitrite... is nòg schooner de goudene Afrodite?
—Ja zuster, die is nòg schooner...
—Toch is de slaapster zóo schoon!
—Wentelt de nacht al om?
—Hare naaktheid is éen zilveren glans!
—Hare glimlach is éen glorie!
—Zusters, ik, Thetis, leid u terug...
Portierster-der-Oostelijke-Kimpoort, hoort gij niet Eos al roepen?
—Ik ga, zuster...
—Glijden wij zacht langs de laurieren... Dempt nog uw tred en uw stem.
Het IS niet aan ons haar te wekken. Noodlot zelve wekke haar dra...
—Helaas...!
—Ver van haar zal zijn die schipper der zwarte zeilen!
—Helaas...!
—Blauwte-der-Zee ik... Wiegeling-der-Zee ik, Thetis... zwem ik... duik
ik terug.
—Zusters vaarwel; vorstelijke Amfitrite, vaarwel... De oostelijke
kimpoort is al geopend.
—Dáar is roosvingerige Eos!
—Verijlen onze mistige sluiers...!
—Zichtbaar zijn nog de zeilen...
—Zusters, vaarwel!
—Helaas, de heerlijke slaapster!
—Is zij dan NIET Afrodite?
—Neen zuster, dàt is zij niet!
—Helaas!
—Daar is Eos...
—Helaas... De heerlijke Slaapster!!




XII.

Nauwelijks waren langs de laurieren en geurende oleanders weggegleden
de nieuwsgierige Nereïden, of Ariadne sloeg de oogen op. De eerste
glanzingen van den nieuwen morgen parelden aan den oostelijken hemel en
de ontslotene poort schitterde van breede kieren goud. De dauw over
bladeren en bloemen baadde in kristallige frischte Naxos en geheel het
eiland ontwaakte: boomen en struiken ontwaakten, vogelen ontwaakten en
Ariadne ontwaakte. Eene der Nereïden, die haar vochtigen sluier
vergeten had aan het strand, trok ongemerkt, met alleen hand en arm uit
het water, dien tot zich terug in de diepte... Ariadne bemerkte het
niet. Zij had de oogen opengeslagen maar zich verder nog niet bewogen,
en zij lag roerloos, zilverglanzende wit, de beide armen zwanehalsslank
om het hoofd, in den oplichtenden glans der haren. Haar glimlach was
één glorie, maar gloriën waren ook hare nu opengeslagen oogen. Zij
waren als lichtende chrysoprazen, groen van de kleur eener zee,
waaronder diepgouden zand zich zoû strekken: door den lichtenden glans
korrelde diepte van heel fijn zand, goud. Het gaf aan haar blik een
weemoed en verlangen, een mysterie en een droom. Nu glimlachte zij,
maar hare oogen weemoedigden en verlangden en uit hen droomde het
mysterie, hoog weg naar de hooge hemelen, die boven haar rozigden van
morgenlucht tusschen het prieel van laurier, oleander.
Heel langzaam hief een arm zij hooger, loom, en liet dien vallen langs
hare welvende heup, de hand schaduwende over hare vrouwelijkheid, als
was zij verlegen voor de komende zon. Maar verder bleef roerloos zij op
hare mollige zode-sponde liggen, liggen als een vrouw van liefde. In de
herinnering der liefde donkerden hare chrysopraze-oogen onder kwijnend
neêrvallende krulling der pinkers en hare glimlach stierf weg in
smachting langs iets van smartelijkheid om haar mond.
Zij droomde, zij droomde na... Het bleef om haar heen stil, geluidloos,
nauwelijks wat wind in twijgen, of vogelgetjilp tusschen bloemen. Twee
kapellen fladderden langs haar om en hare droomerige oogen volgden ze,
lachende weêr. Nu echter hoorde zij de stilte en ze verbaasde haar
lichtjes, omdat de stilte wel scheen volkomen. Zij riep:
—Thezeus!
Geene stem antwoordde haar, alleen tjilpten de vogelen hooger. Nu
richtte zij even zich op, en de zilveren lijnen, die hare naaktheid
trokken, verbroken geheel na haar eerste ontwaken: hare welvende heup
parelmoêrde in het vochtige morgenlicht, en daar zij het hoofd hief,
blondde er schaduw over haar boezem en schoot, maar hare voeten
schitterden op.
—Thezeus?? riep zij nog eens en haar roep vraagde.
Geen stem antwoordde haar, alleen tjilpten scheller de vogelen.
Toen wendde zij een weinig zich om en strekte zich op het andere been.
Zij glimlachte zacht en murmelde:
—Hij antwoordt mij niet...! Vroeg is hij zeker ontwaakt vóór nog de
violette nacht verwelkte en verliet hij heel zacht mijn zijde, zich los
windende uit mijn verliefden arm. Hij rees op, uitgerust, en hij heeft
even naar mijn sluimeren getuurd, en toen is hij gegaan, zacht dempende
den tred van zijn heldenvoet door het lagere hout naar het strand toe,
en hij heeft er in de nog nachtelijke koelte gebaad zijn heerlijke
leden! Het water heeft hem omhelsd overal en overal, zoo als ik hem
zelve omhelsde en naijverig zoû ik van de zee zijn, zoo ik niet wist,
dat MIJ Thezeus eindelijk minde. Thezeus...!? Hij antwoordt mij niet...
Denkende mij nog in sluimering, rust hij uit in het zand en ziet hij
uit naar de rijzende zon. Dit is de nieuwe dag! Dit is de nieuwe
morgen! Straks hergaan wij aan boord en zullen de zwarte zeilen zwellen
en zal richten de vloot van mijn held koers naar het schitterend
Athene! Dit is de nieuwe dag! Dit is de nieuwe morgen! O, niet vergeten
zal ik Thezeus, mijn held, te herinneren, zoodra in zee, wisselen te
doen de somber zwarte zeilen, onder wier schaduw ik zelfs huiverde in
de armen van hem, dien ik liefheb—voor de heldere blanke zeilen, die
aan zijn vader Aigeus, ginds, spiedende uit naar den zoon, zullen
kondigen de blijde komst van den held, van Athene’s held, van mijn
held! Held, mijn held, liefde van mijn lippen en van mijn armen, lust
van mijn lust en wellust, o, van mijn wellust, ik strek mijn armen naar
je uit... Thezeus...? Hij antwoordt niet... Hij dwaalt gewis met de
dappere gezellen langs de boorden van Naxos, zoekend de veilige
richting vóor de vaart over de altijd vreesverwekkende zee! O, de
sombere zwarte zeilen! Hoe ik, durende de vaart, voelde zwart
voorgevoel zinken neêr op mijn ziel langs hun sombere flappering af!
Vleugels van onheilvogels! O, zwarte zeilen, weldra verwisselt u
Thezeus voor blijde heldere en blanke zeilen! Waar of hij toeven mag
met de gezellen... Stil rondom mij heen parelt de morgen! Hoe stil! Hoe
eenzaam voel ik mij hier in dit oleander- en laurierprieel, dat de
vogelen alleen bezielen. Hoe stil! Thezeus...!? Hij antwoordt mij niet!
Laat ik, nu hij nog afwezig is, mij baden in de spoelende zee... Eiland
van heerlijkheid! O, nacht van geluk, dat mij doorvloeide in je
schaduw, o laurieren! O, blijde mossige sponde, waar ik gloeide onder
zijn liefde!
Zij stond op en hare beweging was een glanzen van blanke en van
zilveren lijnen, en langzaam liep, langs de heesters hoog, zij naar de
zee, die al blauw zich strekte. En zij rekte naar de zee haar armen.
—O, Zee, waarover mij voer in zijn schip de held weg van mijn land, o
Zee! O, zalige zee, die wiegelde mijn eerste geluk, hoe zegent mijn
dankbaarheid je, zee! Poseidoon, hater van mijn geslacht, o heb dank,
dat geen stormen bliezen in de al zoo sombere zwarte zeilen! Eerste
angst van de vlucht, o angst op de altijd vreesverwekkende zee, in de
armen van mijn held! O, mijn maagdelijke angst! O, angsten...
herinneringen, hoe ver zijt ge al terug geweken uit Ariadne’s leven! O
angsten... herinneringen, hoe komt gij plots zoo terug? Is het omdat
eenzaam dit morgenuur is, en mijn held toeft, ik weet niet waar? Hij
kwam, hij kwam somber en heerlijk, hij kwam als een sombere en
heerlijke god; zijn zwarte zeilen zwollen aan van de verte, en een
razende stormwind bolde hen vol, en flapperde en... hij kwam: hij
landde als een overwinnaar en niet als een offerling, maar hij landde
somber en fronsend en heerlijk toch, in de rouwschaduw van zijn zeilen.
Hij landde: zij waren zeven, sombere jongelingen, en tusschen hen
gingen weenend zeven teedere maagden, zij allen offerlingen aan mijn
vreeselijken halfbroêr! Kreta, Kreta, hoe heb ik van mijn teêrste jeugd
af hooren vreesverwekkend brullen over u uit, domp uit ondoordringbaar
geheim van Daedalos’ Labyrinth, het Geloei, het vreesverwekkend Geloei!
O, herinneringen, o herinneringen, wat bestormt gij mij zoo vreemd in
dezen pareligen morgen!? Geloei, vreesverwekkend Geloei, ik heb het
àltijd gehoord! Nòg huivert het in mijn ooren! Ik groeide, kind, onder
den donder van het Geloei! Ik bloeide, maagd, in de verschrikking van
het Geloei! Somber beheerschte het Kreta, als de stem van het Noodlot
zelve! Pazifaë, ongelukkige moeder, wat verdwaalden uw geest, uw zinnen
tot ontzettende liefdebegeerte! Afrodite, waarom àltijd die wraakzucht
over mijn ongelukkig geslacht!? Over mijn ongelukkige moeder...? Wreede
schakeling der Noodlottigheden! Minos, mijn vorstelijke vader, gij badt
Poseidoon om een wonder, ten einde uw koningsrecht te bewijzen... de
heerlijke Stier rees op uit de golven, blank in zijn mannelijke pracht
van goddelijk Beest, schoon als een wilde verrukking razende, rennende
over Kreta met de ongebreideldheid van een edelen held. O Minos, mijn
vorstelijke vader, zóo heerlijk scheen u de Stier, dat ge hem NIET
offerde aan Poseidoon, maar hem liet weligen onder uwe runderen, opdat
hij de vorstelijke kudde veredelen zoû! Toorn van Poseidoon, en o
eeuwigen wraakzucht der Onverzoenlijke! Afrodite, zult ge nooit het
geslacht van Helios dan vergeven? Zult ge nooit vergeven aan het
geslacht van den Vèrziener, dat hij u zag in Ares’ armen, en het
verried aan den kreupelen gemaal, die u beiden, slapend in liefde, ving
ik zijn kunstig net? Afrodite, heb ook IK van u te vreezen? Rilling
loopt mij de leden over, nu ik vrees voor u, Onverzoenlijke! Waarom al
die angst, al deze herinnering op dezen pareligen morgen? Thezeus...?!
Waar is hij? Waar toeft hij...? O, hij kwam als een held, hij landde
als een held, en hij was een offerling als zij allen... Ik zag hem!
Afrodite, gij bezielt ons allen! Gij bezielde mijn ongelukkige moeder
vreeslijk!! Zij zag den Stier, als ik Thezeus zag! Zij... zij...
beminde den Stier! O, zij beminde het goddelijke Beest! Zij rekte,
verliefd, naar hem de armen uit, maar hij zag haar niet, en dartelde
tusschen de runderen! O, haar ijverzucht op die vorstelijke kudde! Zij
zag den Stier als ik Thezeus zag! Zij beminde den Stier...! Het gelukte
haar, zich hem om den breeden hals te werpen en hij rende razende met
haar voort: zij hing aan zijn hals! Haar heete zoenen brandden op zijn
muil! Zijn dolle oogen van goud bliksemden, want hij begreep niet en
wierp haar van zich...! O, mijn ongelukkige moeder! O, Onverzoenlijke,
Onverzoenlijke! Gewond lag zij neêr in de weide, bloedend sleepte zij
zich naar het paleis. Hare maagden wieschen haar, en zij steunde, meer
van verlangen dan van pijn... Zij zag den Stier, als ik Thezeus zag!
Zij beminde, beminde den Stier! Zij liep rond het paleis,
handenwringende, zij dwaalde in den nacht, klagende. Zij juichte, zij
snikte, en zij liep, en zij dwaalde, zij wist niet wat, waarheen, en
waarom... Daedalos kwam haar te hulp! Daedalos herschiep haar in de
Koe! O, het wonderwerk van menschenhand, vrouwelijk edel de koevorm als
mannelijk goddelijk de Stier blank zelve was: Daedalos herschiep haar
in de prachtige Koe! Zij loeide verliefd den Stier tegen! Goden, de
Stier begreep! Afrodite, hij beminde haar! Onverzoenlijke, zijt gij
nooit verzoend! O, zal uw wraak mij eenmaal óok treffen!? Hoe heb ik
gehuiverd in de schaduw der sombere zeilen! Helaas, mijn ongelukkige
moeder! Al mijn herinneren, dezen blijden morgen, smartelijkt om U
rond! Waarom?! Thezeus...!! Waar toeft hij...! Hij kwam, hij landde als
een overwinnaar... en toch, toen hij over Kreta hoorde dof donderen het
onderlabyrinthsche Geloei, vreeswekkend... toen verbleekte hij! Ik zag
hem verbleeken! O, ik zag hem! Ik had hem lief! Mijn hart klopte
onstuimig! Maagd, bloosde ik, en verlangde ik! Afrodite, ik voelde u
over mij, in mij: het was of gij mij toefluisterde: werp u aan zijn
hals, als Pazifaë zich wierp om den blank plooienden stierennek!
Onverzoenlijke, Ariadne beheerschte zich... maar zij vluchtte van daar!
Het Geloei donderde... de Noodlotsstem van mijn halfbroeder, het
Monster! Hij wachtte in het Labyrinth, dat Daedalos hem gebouwd had.
Het Monster! O, mijn ongelukkige moeder: het Monster, haar vreeslijke
zoon! De zoon van den Stier!! Het Monster! In zijn geloei ben ik
gegroeid en gebloeid! Het Monster! Eéns heb ik hem gezien: smartelijke
nieuwsgierigheid drong mij en ik volgde het smalle vaartuig, dat de
veertien offerlingen,—Athene’s schatting—bracht tot den Minotauros. Hij
loeide! Hij hoorde de riemen klapperen in de zwarte wateren. Mijn
voedster en ik volgden in kleine boot... Nieuwsgierigheid dreef mij...
Het Monster! O, verschrikking, o afschuw, o afschuw! Op het smalle
vaartuig, bloemenomkranst, stonden bleek de zeven jongelingen,
bloemenomkranst... Zij bewogen niet, maar stil in zich beweenden zij
hun jonge leven. Maar de maagden, de zeven maagden! Zij weenden, zij
snikten... o zij stierven alreê van afschuw... Het Monster! Eene lag er
half over boord, in zwijm, als een bloem geknakt... het hoofd
voorover... Heure haren sleepten... de bloemen vielen er uit... De
roeiers beiden, bleek, bewogen de spanen traag. Maar het Monster... het
Monster loeide... Ik was bang, ik wilde terug... en toch, toch wilde ik
hèm zien! En ik zàg hem: hij wachtte af!! O Monster, o Monster, o
afschuw...! Broêr, halfbroêr, zoon van den Stier, zoon van Pazifaë,
kleinzoon, kleinzoon van Helios!!! Afrodite, o Onverzoenlijke! Ik zag
hem: hij lag half, zijn harige manneleden waren een afschuw van
monsterlijkheid: manneleden waren zij dierlijk: een dierlijke borst
breed, harig; dierlijke dijen, dierlijke beenen, en voeten dierlijk, en
hij lag half en zat half, en zijn stieregezicht was menschelijk, was
vreeselijk menschelijk: het was of hij loeiende spreken zoû gaan, zijn
oogen zagen als menschenoogen: hij had den blik van Pazifaë!!! O
afschuw, o afschuw, hij wachtte af... Toen viel ik bezwijmd in de boot
terug, in de armen van voedster: de roeier roeide terug... Ik had mijn
halfbroêr gezien! Ik hoorde niet meer het geloei en de schreeuwende
kreten der slachtoffers! Kreta, Kreta, toen ik ontwaakte, toèn, hoòrde
ik beide, loeien en schreeuwen, gulzig en radeloos, als een ontzetting
van geluid over u, Kreta! O, verschrikkelijk Eiland! Wat komen àl deze
herinneringen terug op dit gelukzalige Eiland...? Is het omdat ik
alleen ben? Zoo eenzaam is de morgen... De vogels tjilpen niet meer...
Thezeus...!? Hij toeft te lang... Ik zag hem, ik zag hem landen... Ik
herinnerde mij wat ik gezien had, den laatsten keer des vreeslijken
offers... Ik snikte omdat hij zich offeren zoû, te midden der
offerlingen. Ik was van daar gevlucht,... maar ik kwam weêr, waar hij
stond voor mijn vader. En ik hoorde hem zeggen: „Vorst,... vergun...
dat ik den Bastaard dood! Opdat ik er u van bevrijde en mijn land
bevrij van de schatting... Vorst, vergun, dat ik den Bastaard dood!”
Onverzoenlijke, Ariadne beheerschte zich niet... Ik wierp mij aan
Thezeus’ voeten... Ik smeekte hem van neen, bang voor hèm... Men
sleepte mij weg... Mijn vader weigerde... Hij haatte Athene... hij
wilde den Bastaard, hij wilde het Monster, hij wilde de Schatting,
afschuwelijk... Toen was het de voornacht des Offers... O, nacht, o
nacht, nacht van liefde! Maagd ging ik tot hem, voedster leidde mij, en
ik zeide: „Held van Athene... Ariadne heeft je lief, o held...” Hij
greep mij in zijn armen... O, hij was wreed, maar hij beminde mij! O,
hij wreekte zijn land op mij, hij wreekte Athene op mij, hij wreekte
zich op Minos in mij! Maar hij beminde mij, hij beminde mij: ik zwom
weg in het zalig geluk, hoe wreed het ook was! O, Onverzoenlijke, ben
ik het liefdekind van mijn liefdemoeder? Wat doet ge in mijn aderen
vloeien? Is het bloed of is het vuur? Is het krankzinnigheid of niets
dan liefdebegeeren! Thezeus was wreed en ik had hem lief...! Nu... o nu
is hij niet wreed meer of mijn Held verteederde in zijn geweldige
kracht!... Voornacht des offers...! Hij vroeg mij, na zijn liefdewraak,
zijn Athene-wreken op mij: „Ariadne, weet je waar zich groeft het
Labyrinth, en weet je de duistere gangen en grachten?”—Ik toonde hem de
altijd opene Poort, Muil van het Geloei van Kreta! „Weet je de duistere
gangen en grachten...?” Maar ik dorst hem niet leiden, neen! Had ik
mijn broer niet gezien, ik had Thezeus geleid! Nu, nu gaf ik het kluwen
hem! Ik had, bal, in mijn schoot, nog van liefde trillende, het kluwen,
en voedster moest den draad vademen uit... „Voedster, vlug, vlug,
wind-op met mij den eindeloozen draad...” Thezeus nam het kluwen... Wij
bonden den draad aan de Poort vast... Ik wachtte aan de vreeslijke
Poort... Ik leunde er tegen, in zwijm half om mijn angsten... Ik hoorde
uit naar het Geloei, dat loeide altijd...! Het Monster had honger: het
loeide!! O, mijne angsten, mijne angsten dien nacht! Ik zag naar den
draad of hij strak bleef, getrokken! Soms viel de draad slapper... dan
strekte hij weêr... Hoe lange bleef ik zoo wachten? Daar hoor ik terug
zijn stap...: hij nadert, hij nadert, o blijdschap! Hij nadert, hij
nadert... ik zie hem: ontzetting, ontzetting! In zijn eene vuist torst
bij de kruin hij den Stierenkop van mijn halfbroeder, monsterlijk,
kleinzoon van Helios! Ik slaakte éen kreet... viel in zwijm! Ik
ontwaakte in zijn armen. „Vaarwel Ariadne!” „Vaarwel? Waarom?” „Ik ga,
ik vlucht. De zwartzeilige schepen wachten ons, jongelingen zeven en
maagden zeven, en wij vlieden, wij vlieden terug naar mijn land
bevrijd!” „O Thezeus, neem mij meê, neem mij meê...!” Ik sleepte mij
hem achterna, hij glimlachte, hij glimlachte eindelijk! Hij had mij
lief! Hij was niet wreed meer, al was hij ontzaglijk! Hij had mij lief!
Hij nam mij meê! Wij vloden van dáar! Ik verliet Kreta, o het sombere
Eiland! Wij landden aan het gezegende Eiland! Goden, waarom ben ik
alleen? Waar is Thezeus, waar zijn de jongelingen, waar zijn de zeven
maagden! Thezeus...!? Hij antwoordt mij niet! O, NU zal hij dadelijk
komen! Nu zullen zij dadelijk komen. Te lang toefde hij al! Wat zoeken
zij over het Eiland? Nu treed ik de zee in... Zee, omhels mijn leden,
zoo als ge Thezeus hebt omhelsd... Zee, wat zijt ge eenzaam! Waar zijn
de schepen met zwarte zeilen? De Zee is blauw, de lucht is blauw, éen
blauwe eenzaamheid! Thezeus!? Thezeus!! Hij antwoordt mij niet... Waar
zijn de schepen... Zij voeren het Eiland om... Waarom? Thezeus... Nu
zoek ik hem... Nu zoek ik hen allen... Nu zoek ik de schepen der zwarte
zeilen... Daar zijn ze!! Wat zie ik? Vergis ik mij? Betoovert mij de
angst en de eenzaamheid! Waarom looveren de schepen uit met dicht en
vreemd gebladerte? Waarom streek Thezeus de zwarte zeilen al neêr?
Thezeus! Hij antwoordt niet...! Is het versiering voor vreugdevaart? Is
het verrassing mij voorbereid... O, angst huivert over mij, rillende...
Waarom ben ik geheel alleen? Makkers, gezellen! Maagden! Thezeus!!!
Niemand antwoordt! Waar ben ik...? Wat gebeurt er...? Omvaart mij
krankzinnigheid? Maagden! Makkers! Thezeus, o Thezeus, Thezeus...!
Waarom looveren de schepen zoo vreemd... Wat bloeien zij van trossen
ooft ongekend... Ik weet niet, ik droom, ik ben gek, angst maakt mij
gek...! Oh...! Oh...!! Wat zie ik... Daar! Dáar!! Vlieden... de schepen
der zwarte zeilen in zee...! Aan den horizon... Wat zie ik? Wat zeg
ik... Wat roep ik toch... Waar ben ik... Is dit Naxos? Zijn dat de
schepen der zwarte zeilen? Ben ik Ariadne? Thezeus!! Hij antwoordt
niet... Hij is dáar... Te ver... Makkers! Maagden! Zij antwoorden
niet... Zij zijn daar! Te ver! O waarom...? Hij verliet mij! Waarom
verliet hij mij...? Hij komt terug!! Ik zie het...: hij komt terug...!!
Ik zie... de zwarte zeilen zwellen: hij komt terug... O mijn angsten
stillen zich... Zij voeren weg...: waarom? Ter verkenning der zilte
wateren... Nu, nu komen zij mij halen... Zie, zij naderen... Neen!! Ik
bedrieg mij! Zij naderen niet! Zij verwijderen zich! Zij verlaten mij!
Goden, waarom...? Wat heb ik gedaan...? Waar is mijn sluier...? Hier!
Ik wenk hem...: Thezeus! Ik wuif hem: Thezeus! Hij ziet? Hij ziet mij
wuiven...? Hij komt terug... O ja, hij komt terug... Mijn angsten
stillen zich... Neen!! Ik bedrieg mij! Zij naderen niet... Zij
verwijderen zich verder... verder... In het verschiet verbleeken de
zwarte zeilen... Nu zijn zij niet meer dan éven een schim... een
schaduw... Zij zijn weg... Oh... Oh...! Waar ben ik? Wie ben ik? Is dit
Naxos? Droom ik? Ben ik gek? Thezeus...! Hij antwoordt niet... Maar ik,
ik hoor het Geloei...! Nachtmerrie... nachtmerrie des blinkenden
dags... Hoor! Over het Eiland davert het vreesverwekkend Geloei! Mijn
halfbroeder, kleinzoon van Helios! Zijt ge niet dood? Hieuw Thezeus u
niet den stierennek af? Neen! Hij leeft, hij brult, hij loeit...! O,
het Geloei... het Geloei over het Eiland... Het vervloekte Eiland... Is
dit Kreta? Bestaat Naxos? Was Naxos een droom... Ben ik alleen? Ben
ik...—Thezeus!! O, hij antwoordt mij niet... Hij is ver... hij is
daar...! Er is niets... Niets meer dan de zee... Wijd, o wijd de zee,
en de eenzaamheid wijd... Op Kreta is Ariadne alleen en wijde
eenzaamheid spookt dageklaar om haar rond... Ik droomde...: een held
kwam aan, hij landde somber en fronsend, geen offerling, maar een
overwinnaar... „Voedster... vlug, vlug, wind-op met mij den eindeloozen
draad...” O, de Poort, o de Angst, o de Wachting...! O, de Held, het
Labyrinth, en de Stierekop, bloedend zwart uit den hals, afgehouwen...
Ik droomde...: „vluchten wij snel naar de schepen met zwarte zeilen...
Hier Ariadne, zijn om je heen jonge gezellen en maagden, geredde
offerlingen, die juichen... Hier ben ik, Thezeus: ik heb je lief, wees
mijn vrouw, Ariadne! Wiegel op zee en wiegel in mijn armen. Wiegel in
mijn armen op zee... Zie, hier is een Eiland, niet als Kreta
vervloekt... maar zalig... omspoeld door schuimende golven...: ’s
nachts, stil, dansen om het Eiland blank en geluideloos de schitterende
Nereïden... Zie, hier zijn heesters in bloei... Zie, hier zijn niets
dan bloemen, vogelen, sterren, zee, zaligheid, liefde, een sponde van
mos... Nacht, nacht van liefde, donker! Sterren, verduistert! Zie, hier
is niets dan droom!” Het was droom! Het geluk was droom. Er was niets:
geen vlucht, geen geluk, geen Naxos! Dit is Kreta! Daar loeit mijn
halfbroêr! Ik, ik ben Ariadne, gek! Gek was mijn moeder, Pazifaë, ik
ben gek als zij! Ik ben gek...! Zij beminde den Stier...: ik... een
Droom! Zij werd gewond door de Werkelijkheid: een Schaduw verwondde mij
doodelijk... Zij liep rond, handen wringende, ik loop handen wringend
rond... Wij zijn éen bloed! Ik ben het kind van Pazifaë!
Onverzoenlijke! Afrodite! Treft ge mij...? Heb ik lief wat gij wilt...:
een Schim? Bestond dat alles niet? Besta IK? Ik ben bang... voor de
eenzaamheid, voor mijzelve... Ik ben bang... Ik wil weg... Ik wil
vluchten! Ik snik! Ik wring handen! Thezeus...!! Hij hoort mij niet...
Droomde ik hem, zijn naam, de zwarte zeilen...? Droomde ik de
werkelijkheid...? Ik wil weg...! O, ik wil weg... Ik wil niet meer
zijn... Zee, wees genadig...! Spoel mij meê... Zee, wees zoo kalm
niet... Heb erbarmen, zee! Neem mij meê... Spoel mij meê... Verdrink
mij! Er zijn geen zwarte zeilen... Er is geen Thezeus... Ik wil niet
meer zijn! Zee, verdrink mij... O wiegel mij niet zoo zacht, zoo als
mij wiegelden eindelijk zijn armen zelve... Ik wil weg! Ik wil dood!
Waar is mijn dood? Waar... waar zijn hooge rotsen? Zijn hier geen hooge
rotsen...? Is dit Kreta...? Neen, dit is de Verlatenheid... Vervloekt
eiland van Verlatenheid! Parelkleurige, zonnige verlatenheid, blauwe
zee rondom, blauwe lucht rondom! Rotsen, rotsen, waar zijt gij... Zijn
hier alleen boomen, struiken en bloemen... Dáar... daar zijn rotsen! Ik
beklim ze... hooger... O, nu sta ik hoog... Hoog, sla ik de armen uit!
Dood, ontvang mij! Zee, ontvang mij... Ariadne stort zich in zee en in
dood... Onverzoenlijke, wees tevreden!!!




XIII.

Hoog opgericht in einde-van-smart zoekende wanhoop, stond op de punt
van de rotspiek in de zonnige blauwte der lucht zilverwit glanzende
Ariadne, hare armen hoog, hare roze borstpunten hoog, het haar goud
vloeiende rondom haar heen. En de blik van hare chryzopraze-oogen zocht
even omhoog de zon, of er vizioende voor haar blik, die al zag den
dood: de zonnewagen van heerlijken Helios, harer ongelukkige moeder
vader, mennende het brieschende vierspan, en goddelijkende tot haar
toe...
Toen was zij bereid zich te storten àf van de rots, in de diepe zee
onder haar... En werktuigelijk sloeg den blik zij neêr... Maar zij
verbaasde zoo, dat zij den doodsprong niet deed. En bleef staan. En
staarde omlaag. En haar wanhoop vergat éen oogenblik.
Beneden zich, in zee, zag Ariadne op den morgenbries een vloot wiegelen
van talrijke schepen, de masten omwingerd, de zeilen omrankt met vol
gebladerte en loof onbekend. Op het strand dansten de blijde
schepelingen in den goudzonnigen, blijden morgen. Het waren nymfen,
bezield door een zonderlinge dronkenschap, die haar cymbels deed slaan
en deed zwaaien met pijnappelstokken; ooft rankte haar om de slapen;
pantherhuiden slipten hare leden af. Zij dansten met gebruinde,
bokspootige mannen; er waren ook vrouwen, gehoornd en bokspootig, er
waren ook kinderen, gebruind en bokspootig. Er dansten ook, niet zoo
woest en van rythme edeler, blijde, krachtige jongelingen, heerlijk van
welgevormdheid, de oogen guitig en de ooren spits; en zij dansten met
blondere nymfen. Van blanke muilen en ezelen stapten grijsaarden af,
waardig knikkebollend, met dikke magen, in lange, plooiende mantels. Er
brulden panthers en leeuwen, getemd, die de temmers hielden aan sterke
lianen en gevlochten veil, en tusschen het gewarrel van dat leger reed
een lynxewagen aan, gemend door vier bokspootige mannen. Rondom den
wagen stuwde een stoet van guitig-oogige, spitsoorige jongelingen op
dartele tamme jonge leeuwen, maar in den wagen stond, en steunde op
zijn staf, een god. Een jongeling, de knaapjaren ontwassen,
overheerlijk van leden blank, die, nog vrouwelijk week, zich even
spierden: hij stond in een blauwen eigenschijn, hij stond geheel naakt;
zijn lange bronsblonde lokken waren opgeknoopt in een wrong en omrankt
met zijn eigen ooftranken; zijn oogen waren als lachende blauwe violen,
en toch was in geheel zijn glans en zijn blijdschap een weemoedige
ernst en een goedheid groot. Hij was zoo schoon, dat Ariadne verbaasde.
Zij had zoo schoon een jongeling nooit gezien. Dat was niet de
gespierde forschheid van vreeslijken Thezeus, en toch was het
schoonheid van een overwinnenden held. Dat was een mengeling van een
vrouwelijke zachtheid en een mannelijken moed, en een blijdschap, bijna
kinderlijk, en een weemoed, bijna overgevoelig, en om dat alles heen de
blauwe glorie van goddelijke onoverwinnelijkheid. Ariadne van de rots
zag hem aan en zij vergat, dat zij zich in zee wilde storten. Zij had
ook niet gekund, want de god, tusschen zijn leger dicht omstuwd, zag
haar aan en lachte, en zij had zich in zijn lach moeten storten, om
zich tevens te storten in zee. Zij kòn zich ook niet storten in zee,
want zij kon zich niet bewegen: tooverij en wonder, was uit de
splijtende rots een looverende stam ontsproten en rankte uit en weligde
rondom haar heen en ving haar in stevige boeien. Zij stond nu gevangen.
De ranken boeiden het gebaar harer nog omhoog geslagen wanhopige armen
en zij bleef onbewegelijk, zóo. De god, in zijn wagen, steeds, zag haar
aan. En de dans zijner volgelingen zwierde, woester en woester, de
rotsen op. Over àl de rotsen zwierde de dans, lied klonk, gejuich,
hymne den god bezingende en dankende voor een purper genot, dat hij
schonk. Bezield was het eenzame eiland plots met geheel de drukte dier
blijde schepelingen. Op een der rotsen torsten de bokspooten een gouden
mengvat en het schitterde aan tegen het diepe azuur als een groote
vonk. Fluiten schalden. De wilde beesten, vervaarlijk soms, brulden.
De blijde god, steeds, zag haar aan. Hij glimlachte, maar in zijn
glimlach weemoedigde zulk een medelijden, dat Ariadne, plotseling,
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Dionyzos - 11
  • Parts
  • Dionyzos - 01
    Total number of words is 4253
    Total number of unique words is 1446
    38.1 of words are in the 2000 most common words
    53.5 of words are in the 5000 most common words
    61.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 02
    Total number of words is 4798
    Total number of unique words is 1301
    40.0 of words are in the 2000 most common words
    54.0 of words are in the 5000 most common words
    62.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 03
    Total number of words is 4782
    Total number of unique words is 1210
    39.6 of words are in the 2000 most common words
    54.1 of words are in the 5000 most common words
    62.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 04
    Total number of words is 4605
    Total number of unique words is 1425
    39.7 of words are in the 2000 most common words
    54.4 of words are in the 5000 most common words
    61.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 05
    Total number of words is 4560
    Total number of unique words is 1251
    37.2 of words are in the 2000 most common words
    52.9 of words are in the 5000 most common words
    60.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 06
    Total number of words is 4663
    Total number of unique words is 1343
    39.8 of words are in the 2000 most common words
    55.3 of words are in the 5000 most common words
    62.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 07
    Total number of words is 4632
    Total number of unique words is 1350
    36.0 of words are in the 2000 most common words
    50.1 of words are in the 5000 most common words
    58.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 08
    Total number of words is 4451
    Total number of unique words is 1411
    35.9 of words are in the 2000 most common words
    51.4 of words are in the 5000 most common words
    58.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 09
    Total number of words is 4360
    Total number of unique words is 1336
    36.0 of words are in the 2000 most common words
    49.0 of words are in the 5000 most common words
    56.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 10
    Total number of words is 4576
    Total number of unique words is 1205
    39.8 of words are in the 2000 most common words
    55.1 of words are in the 5000 most common words
    62.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 11
    Total number of words is 4716
    Total number of unique words is 1228
    41.0 of words are in the 2000 most common words
    56.6 of words are in the 5000 most common words
    64.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 12
    Total number of words is 4620
    Total number of unique words is 1267
    41.1 of words are in the 2000 most common words
    55.9 of words are in the 5000 most common words
    63.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 13
    Total number of words is 4415
    Total number of unique words is 1189
    39.7 of words are in the 2000 most common words
    53.8 of words are in the 5000 most common words
    61.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 14
    Total number of words is 4396
    Total number of unique words is 1306
    36.4 of words are in the 2000 most common words
    51.1 of words are in the 5000 most common words
    58.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 15
    Total number of words is 660
    Total number of unique words is 314
    54.7 of words are in the 2000 most common words
    68.6 of words are in the 5000 most common words
    75.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.