Dionyzos - 14

Total number of words is 4396
Total number of unique words is 1306
36.4 of words are in the 2000 most common words
51.1 of words are in the 5000 most common words
58.4 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
goden, -bergen, heilige bewaakster der morgenlandsche steden, effen den
weg voor mij uit! O eerwaardige Moeder, wees aan uw kleinzoon, wees aan
de vreugde, zoo niet aan uw eigen, wees aan de vreugde der anderen
genadig! Uw priesters en dienaren ontboei ik uit wat niet anders is dan
ooftzoete slavernij, en zeg hen mij voor te gaan, en mij te kondigen,
opdat de winter vluchte weg voor mijn komst en ik niet anders brenge
dan mijn eigen seizoen: de lente der druif tot haar herfst toe: bloei,
weliging en oogst in éen oogenblik: dat van mijn zegeviering!
Toen was het wel of Dionyzos’ juichende stem op deed klaren het somber
geheim van den nacht, want de dag uit het Oosten scheen hem toe te
snellen en hij glansde, en Rheia Kubele zag verwilderd rond: Korybanten
en Kureten hadden zich los uit hun boeien weten te rukken maar zij
persten en dronken de druiven; zij stapelden op hun schilden de
druiven, en droegen ze weg in nog sombere razernij, en plots sloeg de
godin hare armen uit, en riep:
—Attis, o Attis!
En haar roepstem tot den geliefde klonk vreemd door den dag, die
opstraalde; somber ontzettend, waanzinnig klonk hare stem en vol
huiverig geheim van bijna peillooze smart, ondenkbaar in godheid zoo
goddelijk en waardig als moeder der bergen, en moeder der goden; en in
razernij, de grijze lokken golvende, zwierde de huiveringwekkende godin
den dans uit tusschen de voetstampende en metaalkletterende, maar wel
Dionyzos gewillige Korybanten, Kureten.
—Attis, o Attis! herhaalden zij klagend en toch verschrikkelijk rondom
de godin; het leger van Dionyzos, vertrouwende, omdat de god had
gejuicht, naderde en om dans en om druivebezwijmeling dier vreeslijke
priesters om die vreeslijke vrouw, waren saters, faunen, en nymfen niet
bang meer, schakelden zij hun dans door den zwaard- en schildendans van
Kubele’s priesters, maar toch beving een smachtend verlangen, een
vreemde smart in bezwijmeling àllen, want Ariadne riep uit:
—Thezeus, o Thezeus!
En verwilderd zwierde zij rond; Dionyzos zelve riep:
—Ampelos, o mijn Ampelos! en zwierde.
En alle saters, alle faunen, menaden, stieten een naam uit, van wie zij
lief hadden gehad en verloren in zwerving over het gebergte, in den
strijd voor de Vreugde verslonden door wild beest of in zee verzonken,
of dronken achter gelaten, helaas! En allen stieten een kreet, en allen
riepen een naam, en het was wel de vreugde, maar het was ook een
geheimzinnige smart, als een onontkoombaar mysterie, een drukking van
verpletterend zwaar noodlot. Toch wist Dionyzos er aan te ontkomen; hij
schaterde zijn overwinning uit, hij wierp zich op de schouders van
saters en zij torsten hem voort, trotsch, dat zij hem dragen mochten,
en wel riep hij nog eenmaal:
—Ampelos, o Ampelos!
Maar viooltjes deed hij alomme ontluiken, zoo als Ampelos hem zelve dit
had gedaan: onder de pijnboomen geurde het plots van viooltjes; velden
van viooltjes strekten zich; wijnranken festoenden zich van boom naar
boom, en de Vreugde overwon, trots den druk van het Noodlot en den
weemoed van de Smart. En eindelijk riep Dionyzos:
—Rheia! Rheia Kubele! Ik heb u verwonnen, moeder der goden, o moeder
der bergen, o beschermster der barbaarsche, sombere steden, de steden
des morgenlands, die ik, van uit het Westen de Vreugde kom brengen, als
Eos uit het Oosten het Licht! Effen den bergweg voor mij uit, zooals
Zeus en Poseidoon mij den landweg en waterweg effenden.
—Dionyzos! riep de godin. Helaas, wat zult gij die steden brengen?
Zonder vreugde misschien leven tusschen hun muren de volkeren der
morgenlanden, maar ook Smart is hun onbekend!
—Beschermster der steden, zoo als wilde beesten in kooien leven die
volkeren dan, en zijn minder dan mijn panthers en leeuwen, die de
Vreugde temde en de Vreugde voortleidt! Rheia Kubele, aan mij zal de
zege zijn over landen en steden, tot aan de poorten van Eos toe!
En de god, door zijn saters getorst, zwierde, gedragen in dolle vaart,
het woud door; geheel het leger stortte zich breed door het bosch,
helling op, helling af; Ariadne in de wagen mende zelve de lynxen:
heure haren wapperden uit en zij stond, bezield, met dolle oogen, en
Korybanten en Kureten, verleid, achtten niet den smartroep der
bergmoeder, maar stortten zich in Dionyzos’ leger, stortten vooruit, en
hij stroomde, de strijdmacht der Vreugde, overgolvende geheel het land.
Wee, wie de Vreugde niet aanstonds aanvaardde: hij werd meêgesleurd
door de dragers der omwingerde thyrsen, door de stormkracht der wilde
dieren, aangehitst, razende kudde verschrikkelijk gezwiept door de
faunen. Wee, de stad, die in Lydië of in Frygië hare poorten sloot; de
poorten stormden Dionyzos’ stafdragers open, en de lange ranken
torsende als een reuzefestoen, vloeide het leger binnen: de grond
spleet, de wijnstok ontschoot, de ranken en bladeren weligden, en
zwollen de trossen, die, geplukt, de Vreugde in stroomen purper deden
golven straten en pleinen langs. Heerlijk heil aan die vorsten, die
zich Dionyzos gewonnen gaven, maar vernietiging wie hem weêrstond! En
zijn leger wies aan met allen, die uit alle overwonnen oorden zich
aansloten bij zijn heirmacht, en onweêrstaanbaar was de vloed van de
Vreugde, die purper stroomde de oostelijke rijken door. Nooit was
Dionyzos zoo vreeselijk geweest in den strijd, en de goden, neêrziende,
ontzetten. De wereld verwon hij, verscheurende, vernietigende, met de
kreten van heel zijn razende heirmacht, wie hem weêrstond; wie zich
gewonnen gaf, was een golf meê in den vreugdevloed. Zijn faam bazuinde
vooruit; saters en faunen bazuinden zijn faam, legers versloeg hij,
rijken openden hem hunne grenzen, steden wierpen hare poorten hem open,
laurier en myrtetwijg wuifden hem tegen. In sombere steden des
barbaarschen morgenlands reed hij binnen in triomfatorsheerlijkheid:
hij stond op de gulden zegekar, als een god en een vorst; prinsen des
lands leidden zijn vierspan; hij stond, ouder en mannelijker nu,
volgebaard blond, de mitra op zijn lange lokken; in plooien wapperde
het vorstelijk gewaad des overwinnaars van geheel het Oosten, purper en
goud en blank om zijn mannelijke jonge leden; hij stond en zijn hand
steunde op den gouden cederappelschepter; en achter hem reed Ariadne,
gezeten op olifant blank, goudnet-omvangen, Afrodites starrekroon om
haar lokkige kruin, en haar schoonheid verheerlijkte in den roem des
gemaals. En overal waar zij binnen zegevierden door landstreek en stad,
langs heirweg en straatweg, festoende de druif met hen mede, en liet de
Vreugde, de Weelde achter: achter de druivefestoenen torenden de
barbaarsche steden minaretslank uit, zoodra Dionyzos door haar
barbaarschheid gebloeid was: tooverpaleizen verrezen met lange
zuilenrijen van jaspis en chalcedoon, overdekt met bronzen pannen;
marmeren tempels schitterden op, aan alle heerschende goden, maar
vooral aan Dionyzos en aan Ariadne; de eeredienst des goddelijken
overwinnaars bevestigde zich; zijne priesters brachten offers hem, de
reukschalen geurden, en zijne mysteriën werden ingesteld. In marmer
werd zijn heerlijke beeltenis gehouwen door bezielde kunstenaars en van
heiligdom tot heiligdom werd die beeltenis gedragen. Was hij verder, de
Vreugde liet hij achter, de Weelde liet hij achter; zelfs de in
razernij veroverde rijken herbloeiden als met getoover; waar zoo vol
zwol de druif, purper of blond, blauw of geel, waar de vervoering zoo
stroomde uit mengvat en drinkschaal, waar de dans stemde tot blijde
muziek, rees ook uit vernietiging, tooverkracht! marmerpaleis en tempel
op, om den god te eeren, hoe ver hij ook was. En niettegenstaande àlle
vernietiging in razernij scheen Dionyzos’ strijd toch altijd zijn
strijd te blijven, en nooit die van Ares te worden want wàarlangs hij
gezegevierd had, golfden Demeters blondere velden en spreidden welvaart
en sprenkelden rijkdom, en de aren zwollen van weelde, als de trossen
van vreugde zwollen. Pest, hongersnood, alle ziekte en alle gebrek,
vaagde Dionyzos’ triomftocht weg. Ver, ver tot onbekende bergreten,
sneeuwgetint in het uiterste Oosten; ver, ver tot heiligen stroom,
azuur stroomende van den hemel naar den einder toe—geheel de wereld was
aan Dionyzos.
Toen naderde de laatste dag.
—De Poorten, de Poorten! riep plotseling geheel het leger uit, als met
een enkele stem.
Aan de nachtkim rezen in ver verschiet de ontzaglijke Oostelijke
Poorten. Zij rezen goddelijk en bleekgoud in den nacht, die al
schemerde van den binnenschijn; zij rezen ontzettend als de poorten
eens gouden lichtgeheims, en nu Dionyzos langzaam naderde, omstuwd door
zijn geheele macht, weken zij majesteitelijk open. Een glans stroomde
dadelijk uit, en Eos, allerlieflijkst in zoo gloeienden glans,
rozigde-aan als een vlinder in zonneschijn, teeder en lieflijk en
luchtig, op een zweving van luchtig lieflijke teederheid, in gelenden
sluier, die niet meer was dan een glanzige zeepbel, goud; de
morgenrozen vielen nu uit hare vingers, lokken en plooiend gewaad; een
dauw sprenkelde zij, als een regen zacht, en zij lachte, terwijl zij
riep:
—Dionyzos! Verwinnaar! Ik heb je zien naderen dágen, dágen lang!
Iederen dag naderde je, Dionyzos! Wees welkom, wereldverwinnaar tot de
morgenpoorten toe! Dionyzos, niet weêrstond die wereld je almacht...:
mijn rozen werp ik je alle neêr!
In hare huldiging wierp zij, kindlachende, alle haar rozen; zij
regenden, rood, geel, wit rondom Dionyzos, waar hij stond,
mitra-gekroond, blank-goud-omplooid in zijn zegekar, met stralend oog
inziende in de Poorten die wijder en wijder openden, om Helios uit te
laten.




XVII.

—Is de grens bereikt? vroeg Dionyzos.
Het daglange feest was ten einde, de amethysten nacht donkerde aan, en
bleekgoud, ontzettend, rezen omhoog de ontzaglijke Poorten van het
Uiterste Oosten. De Vreugde had er tegen gesprenkeld haar druivenbloed;
langs den aanvang van Helios’ hemelheirweg was de wingerd gerankt en in
de tooverrozetuinen van Eos had de blijde orgie geduurd den geheelen
dag. In de rozebosschen, vervagend haar heldere kleuren in de
amethysten vereffeningen van den naderenden, naderenden nacht, lag wijd
verspreid in de rust na bezwijmeling het leger van Dionyzos tusschen
rozen verpletterd, druiven verpletterd, op de gespreide lynxevellen en
tijgerhuiden, mengvaten omvergeworpen, schalen, amforen, bekers gestort
in plassen van vloeiend karbonkel en vloeiend topaas, en in slaap en
omhelzing, verspreid, lagen neêrgestort de vreugdestrijders.
—Ariadne, is de grens bereikt? herhaalde Dionyzos.
Hij stond, bleek in de vaalte van nacht, en staarde naar de ontzaglijke
poorten. Aan hem hing, bleek, Ariadne, en staarde. Hij stond jong,
bleek en aarzelend steeds: zijn violenoogen hadden een verwonderde
vraging; zijn lippen trilden in zijn blonden kroesbaard; de mitra
afgevallen, verwarden zijn blonde lokken, ontknoopt over zijn schouders
en in de vreugde verscheurd hingen de plooien van zijn vorstelijk
gewaad wijnbezoedeld en sleepten de rozebladeren en druiveschillen. Een
rimpel groefde pijnlijk tusschen zijn brauwen, en tranen sprongen zijn
oogen uit, toen hij zichzelven antwoordde:
—Ariadne, de grens is bereikt...
—De grens is bereikt, herhaalde zij zacht.
Hij zag om zich, verwonderd, verward, verloren, als wist hij niet meer,
Dionyzos.
—Ariadne, murmelde hij weenend; het was éen lange zegetocht...
—Mijn god, o mijn overwinnaar! riep zij hartstochtelijk en prangde hem
vast. Hij maakte zich zacht los uit hare armen, en streelde haar over
de haren.
—Ariadne! vroeg hij en beefde zijn stem; zeg mij, wat is de taak van
morgen? Sticht ik mijn vreugdezetel voor de Oostelijke Poorten en zet
ik mij naast je op een troon en vergoddelijk ik in de hulde der
wereld... of bereid ik mij tot de terugreis?
—De terugreis door je heerlijke verwinningen!
—De terugreis? Ja, de terugreis... Helaas, Ariadne, die is geen taak!
—Taak is volbracht!
—Is taak volbracht? Dan kan ik stèrven...
—Dionyzos! kreet zij, en ontstelde om zijn droefheid.
—Is taak volbracht, dan kan ik sterven... Ik ben niet onsterflijk,
Ariadne.
—Dionyzos, o Dionyzos...
—Maar ik voel, Zeus gunt mij den dood nog niet... Helaas, Ariadne, hoe
leef ik taakloos voort?
—Dionyzos, de terugreis is nieuwe taak...
—Nieuwe taak?
—Langs overwinning terug de vreugde te sprenkelen...
—Zij is gesprenkeld, zij is gesprenkeld... O, Ariadne, als ik niet
sterven mag, laat ons dan gaan, laat ons dan schielijk gaan...
—Terug...?
—O ja! Wat staan wij voor deze goudene Poorten! Zij zijn de grens! Kom
Ariadne, terug! Kom meê!
—Nu reeds...
—Wat zal ik toeven!
—Het leger ligt in diepe sluimering...
—Laat het sluimeren, Ariadne; wij gaan alleen! O, laat ons gaan, laat
ons gaan terug, Ariadne, terug naar Nyza... Daar misschien zullen wij
zalig zijn in de herinnering aan de gesprenkelde vreugde! Helaas, alle
vreugde is gesprenkeld! Taak heeft Dionyzos op aarde niet meer!
Ariadne, Ariadne, kom... Bestijgen wij onzen wagen... Ik neem de
leidsels ter hand. Ik men de lynxen... O Ariadne, Ariadne, kom...
Zij bestegen den lynxewagen en het was als vluchtten zij in den nacht,
als verslagenen, als overwonnenen. In den nacht langs den breeden
zegeweg vluchtten Dionyzos en Ariadne terug. Zij reden langs
korenvelden, druifomrankt van lagen boom tot lagen boom, en zij reden
door een gouden en marmeren stad, de laatste stad van het Uiterste
Oosten: zij reden tot den morgen toe, en de lynxen waren uitgeput en
zij scholen in een rozebosch aan den weg, en rustten er uit in schaduw
en geur. Het was als een lieflijke halte, en zij hadden vreugde, als in
paradijs. Zij sliepen in elkanders armen; de dageraad rozigende,
ontwaakten zij, en speelden in de koele wateren der bronnen; de najaden
herkenden hen en dienden den god, de godin; de dryaden weefden gewaden
hun fijner dan byssos en bekroonden hen met rozen, en hun schuilplaats
niet meer geheim, vloeiden van het leger de allereerst ontwaakten terug
en verzamelden saters en faunen, menaden zich tot de terugreis, de
terugreis der zege: brieschende leeuwen werden den wagen des gods
voorgespannen, maar Ariadne voerde men een olifant toe, en de reis ging
terug; en het leger vloeide, vloeide achter aan, van de Oostelijke
Poorten terug. Vruchtbare landen door, schitterende steden door, ging
de reize terug, langs Dionyzos’ eigene tempels. Het volk viel in het
stof; zijn priesters vernietigden zich in nederigheid, als de god in
zijn drom naderde. Feest zwierde hem voor en hem langs, en plots walgde
hij van zijn eigen feest.
—Zie, zeide hij en hij wees Ariadne. Zie Ariadne... wat doen zij...?
Zij naderden in den avond een heiligdom, heerlijke pracht van
marmerzuilen; de blauwe offervlammen geurden omhoog, geheel het volk
stroomde te zamen, druifvertuit.
—Ariadne... Ariadne, wat doen zij...!
Tusschen de priesters werden jeugdige offerlingen, knapen en maagden,
ten outer geleid, rozenomkransd, druifbehangen; de hoogepriester hield
het offermes klaar.
—Ariadne,.. Ariadne... wat doen zij...?!
Het eerste offer viel: een knaap, zijn bloed spatte, en in den komenden
nacht juichte het volk op, razend en riep:
—Dionyzos, Dionyzos!
—Hier ben ik! riep Dionyzos.
—Dionyzos, Dionyzos! krijschte het volk en de tweede offerling viel...
een maagd. En zij eerden de terugreize van den god, schetterend geschal
van bazuinen weêrklonk.
—Viert ge de Vreugde? riep Dionyzos.
—Dionyzos, Dionyzos!
—Eeredient ge de Vreugde?
—Dionyzos!
Hij schaterlachte luid, als waanzinnig.
—Met bloed? riep hij uit, en sloeg met zijn thyrs naar den
hoogepriester. Met bloed van offerlingen?
Zij juichten, zij begrepen niet, en de hoogepriester, in verrukking
waanzinnig, dat de god hem had willen beroeren met zijn thyrs en zijn
schepter, vermoordde den derden offerling.
Nu stortte Dionyzos zich de tempeltrap op en hij stond als een leeuw,
razend, in het licht der blauwe offervlam. Zijn voet stiet zijn eigen
altaar om. Zijn wil omboeide de priesters in ranken en zijn gebaar
wenkte de slachtoffers tot zich, die tot hem waadden door een stroom
van bloed. Het volk zwierde, dol slaande de tamboerijnen.
—Meê, meê, meê! riep de god en vluchtte en zij vluchtten allen meê:
zijn leger, het volk achter hem, en zij juichten hem toe:
—Dionyzos!!
Maar hij slierde Ariadne, alleen, in het woud, en verschool zich met
haar in een grot.
—Stil! Stil, Ariadne! Spreek niet, opdat zij ons niet vinden! Hoor, hun
gejuich, hun dol gejuich! Zij vieren de Vreugde, die ik gesprenkeld
heb, zij eeredienen de Vreugde, die ik heb gesprenkeld, met bloed, met
bloed, met bloed! O goden, zij begrijpen niet! O goden, ik wil de
Vrèugde! Ik wil de Vreugde voor allen! Ik wil de Vreugde niet in bloed!
Ik wil geen offers in bloed! Volk, vier de Vreugde, breng mij bloemen,
ooft, halmen, hebt vreugde allen! O volk, heb de zuìvere Vreugde!
Helaas, wat roep ik? Tot wie? Zij verstaan niet en ik ben heengevlucht!
Ik verschuil mij in een nachtdonkere grot! O, Ariadne, vluchten wij,
vluchten wij eenzaam weêr...! Vluchten wij langs den breeden zegeweg,
als verwonnenen en verslagenen! Meê, meê, meê...
En hij sleurde Ariadne voort...
De terugtocht verspreidde zich. Het leger verspreidde zich en Dionyzos
wilde het niet om zich. Alleen met Ariadne, beiden soms vermomd en niet
herkend, trokken zij landen door en steden door, en overal zag hij de
tempels hem zuilen, de geurvlammen hem rooken, de offers hem worden
gebracht; en overal zag hij de waanzinsverrukking onbeteugeld, bot
vieren haar uiterste stuipen. In den avond slierde dronken,
verbeestelijkt, de lange ronde langs de straten der marmeren
weeldepaleizen, en zij riep hem uit:
—Dionyzos!
—Helaas! kreet hij uit en hij sleepte Ariadne meê en zij herkenden hem
niet. Helaas, Ariadne! Aanzie de landen, aanzie de steden, die ik heb
overwonnen in vreugde; aanzie de Vreugde, die ik gesprenkeld heb! Het
is Dionyzos’ Vreugde niet meer! Het zijn niet meer zijn blijde gaven!
O, wij waren wreed, en ik was dikwijls verschrikkelijk aan wie mij en
mijn gaven weêrstond in sombere levens- en jubelens-onmacht, maar wij
waren goden en nooit zwijnen! Ariadne, god was Ampelos, goden waren
mijn faunen, goden waren zelfs mijn saters in al hunne woeste en
zinnelijke uitbundigheid en de menaden waren tijgerinnen, maar aan
godinnen gelijk! Zij kenden allen MIJN juiching, MIJN vreugde, en hun
liefde was goddelijk en hun wreedheid zelfs was goddelijk, en àl wie de
Vreugde aanvaardde, waren zij wèl en ter heerlijke menschliefde
geneigd! Wat was anders ons streven dan àllen de Vreugde te geven, in
de groote liefde voor allen! Ik spilde de Vreugde aan allen: vorsten en
bedelaars; op de slagvelden na den slag gingen rond mijn weldadige
faunen en laafden de stervenden en genazen hen en voerden hen mede in
mijn stoet, en de menaden, listig, verlokten matronen en maagden naar
Dionyzos’ Vreugde en levensblijheid: Panszoontjes zelfs lokten de
kinderen! O, zij waren allen goden, zij zijn het nòg allen, ook al is
hun taak volbracht, maar deze volkeren, deze menschen, deze
stervelingen, helaas, zij zijn in mijn vreugde verzwijnd, en ik zoû
mijn vreugde vloeken willen! Heerlijk leven, lieflijke aarde,
eindelooze hemel, ik heb in mijn enthouziasme u omhelzen willen in éene
liefde aan mijn hart en allen, die ademden, willen leeren de blijheid,
die was als wijn: de levensblijheid, die strijdt tegen alle smart, maar
ik ben overwonnen, ik ben geslagen...! O, zie, de zwijnen in hun
marmeren paleizen, feestvieren walgelijk, niets wetend van de Vreugde
dan de onmatigheid, de zatte onmatigheid, die hen kotsen doet over hun
purperen bedden en roosomwingerde balustrades! Zie hun tronies verhit,
zie hun waggelgang, hoor hen lallen, geestloos, dom, in de Vreugde, de
heerlijke, heilige Vreugde verzwijnd, omdat zij als beesten zijn, die
de vreugde der goden bezoedelen in onmacht haar te genieten zuiver,
louter en schoon! Ariadne, wij genoten heur zuiver, louter en schoon!
Wij genoten het genot van het leven met hevigen maar zuiveren zin, met
blijden maar louteren geest, met onstuimige maar schoone zielen en
lijven! Wij waren schoon, wij schitterden van schoonheid: mijn faunen
waren edel van schoonheid, mijn menaden razend van schoonheid, mijn
saters zelfs waren schoon in hun dubbelwezen van halfgod en halfdier,
wezens der wouden, uit de heilige natuur allen zelve juichend
ontbloeid! En zelfs oude Silenos, omringd van zijn Silenen, hij was
schoon, hij was niets dan schoonheid: de schoonheid van geest, spot en
komische levensvreugde; dronken bleef hij schoon en schaterden wij om
zijn vermakelijke schoonheid! Helaas, Ariadne, waar is zij: onze arme
schoonheid? Waar is onze arme vreugde des levens, en vreugde des
toomloozen genietens! Helaas, helaas, kom meê, Ariadne, ik kàn niet
toeven in deze ontaarding van heèl ons genot tusschen marmeren zuilen
en offervlammen en offers van bloed! Ariadne, Ariadne, meê...!
En hij sleepte haar meê, en zij herkenden hem niet: zij herkenden hem
nooit meer, den god en zijn bruid...




XVIII.

Een koude wind woei door de reuzig wilde kastanjes van Nyza en de zee
tusschen de kapen bruischte, toen Dionyzos Ariadne, uitgeput,
neêrvlijde aan den zoom.
—Ik huiver! riep zij.
Hij wikkelde haar dichter in de lynxehuid, die van haar schouder hing
en hij legde haar hoofd aan zijn borst.
—Rust uit! zeide hij zacht.
—Dionyzos! fluisterde zij. Koorts brandt mij de slapen, de polsen! Zeg
mij, waar zijn wij...
—Rust uit, rust uit, Ariadne! Dit is Nyza! Dit is het oord, waar nooit
woei de wind, waar eeuwige zomer heerschte om mijn jeugd, waar de
nymfen mij pleegden en de Muzen neêrdaalden en reiden den waardigen
dans. Nu, o Ariadne, waait de koude wind tusschen de kapen door, en ik
huiver, ik huiver als jij. Ik herken mijn Nyza niet meer, versomberd
als het nu avonden gaat tusschen de bruischende wilde-eiken... Hier
bloeiden violette anemonen, hier deed Ampelos viooltjes ontluiken,
breede geurige velden om mij heen! Helaas, Ariadne, hier... hier voert
Dionyzos je, wereldverwinnaar, in zijn somber en vereenzaamd te-huis.
Geen paleis, geen tempel, geen troon, Ariadne,—niets dan de sombere
boomen, waartusschen huilt de sombere wind! Helaas, hier komt Dionyzos’
Vreugde terug, maar zij is zijn Vreugde niet meer...!
—Dionyzos! Dionyzos! Hoor... hoor...! Is dit Kreta? Is dit Kreta?!
Vreeswekkend Geloei! Het Monster, het Monster, o Dionyzos... Het
Monster loeit over Kreta! Het is niet de stormwind, het is het Geloei!
Ongelukkige moeder, Pazifaë...! Thezeus... Thezeus... laat mij je
leiden naar de Poort van het Labyrinth: zie, hier is het kluwen... O
Onverzoenlijke, wreekt ge u ook op mij?
—Ariadne, Ariadne stil! Dit is Nyza, en ik ben Dionyzos!
—Dit is Naxos, en ik ben verlaten, helaas! Helaas, de zwarte zeilen
zwellen van wind, maar vervagen aan den wreeden einder! O,
Onverzoenlijke, o Onverzoenlijke...
—Ariadne, Ariadne stil! Rust uit, rust uit, Ariadne: ik ben een arme
god: ik heb de Vreugde niet meer, omdat ik ze den menschen gegeven heb,
maar ik heb nog in mijn ziel mijn liefde! O, Ariadne, ik heb je lief!
Leef op... wees gerust... sluimer zacht: dit is Nyza, dit is een
lieflijk oord, als de stormwind morgen bedaard is; hier zal ik als
Ampelos eens...
—Thezeus, Thezeus!
—Stil Ariadne, stil... Hier zal ik, als Ampelos eens, duizend viooltjes
ontbloeien laten en het zal geuren om je heen van viooltjes en van
anemonen... Dan ligt de zee zoo meerkalm neêr tusschen de veilige
kapen, en de bergen stapelen zich als ronde schilden van krijgers,
beschermend tegen den einder.
—O, het Geloei, het Geloei...
—Helaas, zij herdenkt alleen de smart; zij herdenkt, helaas, niet de
Vreugde...
—Het Geloei... o Thezeus!
—Zij ziet niet in haar koortsvizioen Dionyzos en zijn druiveprieel,
zijn liefderedding, en zelfs de goddelijke Afrodite ziet zij niet, die
over de parelen zee haar schulp stuurde...
—O, de verschrikkelijke Stierekop! Hij bloedt zwart uit... afgehouwen!
—Zij ziet niet de zegetocht, en zij ziet niet de Goudene Poorten!
Alleen de Smart blijft! Helaas, alleen mijn Smart blijft! O Vreugde,
Vreugde, waar ben je? Nu weet Dionyzos wat zijn Smart is, hem
voorbeschikt, helaas, van zijn in bliksems blakende geboorte af! Zeus,
Zeus, vader, nu weet ik mijn Smart! O, ik heb mijn Smart voelen
naderen, ik heb mijn Smart kunnen dragen, maar vluchtende, langs mijn
eersten zegeheirweg, mijn Smart, helaas, dat ik de Vreugde verspild
had, dat ik de Vreugde verspild had aan beesten! O, Aarde, Aarde,
Wereld, die ik verwon, en die ik de heerlijke Vreugde druivepersende
sprenkelde: gij kùnt niet de heilige Vreugde omvatten, zoo als een
sater een druivetros omvat en uitperst aan zijn mond! Helaas, ik heb
goddelijkheid aan de menschelijke aarde verspild, en de menschelijke
aarde heeft zich zat aan mijn Vreugde gezopen, en braakt mijn Vreugde,
o walging, uit! Helaas, helaas, ik verwon niet! Dionyzos werd
verslagen! Alleen—ik ben alleen! Waar is Ampelos!
—Thezeus, Thezeus!
—Zij ijlt! Helaas, zij sterft in mijn armen! Hoe heerlijk was zij in
zegetocht, aan mijn zijde, of op blanken olifant, tijgende de steden
binnen; en helaas, hoe heb ik haar, ach, niet achtende, dat zij
sterfelijk was, meêgesleept op mijn nederlaag, terug, altijd terug! O,
Dionyzos’ Smart overstelpt hem! Dionyzos is alleen: Ariadne sterft, en
hij... is alleen! Eenzaamheid, eenzaamheid, smart! Ampelos, Silenos,
Hermafroditos, menaden, faunen en saters! Waar zijt gij! Waar is de
Vreugde? Is dit Nyza? Is dit somber vervloekte oord, Nyza? O huiverende
wind, o winter! Zeus!! Dàar... dàar... tusschen de naakte boomen...
dàar zie ik mijn eigen wingerd... die IK plantte... nadat het
Panszoontje, dat den geheelen morgen geblazen had, mij eindelijk Nyza’s
gunstige plek aanwees...! Daar zie ik mijn wingerd! Geen blad, geen
tros; niets dan naakt wanhopige knoestige takken! Wingerd, ben je als
Ampelos dood! Helaas, àlle vreugde is gestorven! Ariadne sterft:
helaas, om Dionyzos huivert de dood! Goddelijk, ben ik sterfelijk, en
sterven wil ik met Ariadne! O, smart, o smart! Zeus, mijn vader, niet
gezegevierd, niet te hebben overwonnen, de Vreugde niet louter in
heerlijkheid den menschen te hebben uitgeperst voor alle volgende
menschelijke eeuwen...! Helaas, Dionyzos’ taak is volbracht, maar hoe
is hij gefaald in zijn volbrengen! Eerste blijdschap der eerste
gedachten en dagen, luide jubel na die planting der eerste
wijnstokken...! Het land liep uit; àllen plantten den wijnstok...:
Demeter herbloeide! De wereld bloeide en weligde! Helaas, helaas, de
Vreugde is gestorven, omdat de mensch de Vreugde heeft verzopen,
bezoedeld...!
—Dionyzos!
—Zij herkent mij weêr! O, Ariadne, herdenk het BLIJDE Naxos, herdenk
den vreugdevollen Dionyzos, herdenk de glimlachende Afrodite! Er wàs
schoonheid en Vreugde in ons leven!
—O Dionyzos, ik herdenk, ik herdenk... Ik herinner mij, o Dionyzos! Ik
bèn gelukkig en ik bèn dankbaar! Ik herinner mij, ik herinner mij
alles... Ik herinner mij je hevige smart! O, die terugtocht, de
nederlaag, de hevige smart... Dionyzos, ik herinner de smart mij... Ik
geloof... ik geloof wel, dat ik sterf... maar ik herinner mij, ik
herinner mij... Alleen Dionyzos... o wees niet wanhopig. Zie... je hèbt
de Vreugde gesprenkeld; je hèbt overwonnen... en de wereld heeft haar
aanvaard, tot de Goudene Morgenpoorten toe... Vreugde is overal
geplant... haar zaad BLIJFT, o Dionyzos! Verdort ook de allereerste
goddelijke weliging... andere weligingen zullen volgen... eenmaal...
eenmaal, Dionyzos, in vèr verwijderde eeuwen... Eenmaal, o Dionyzos,
zal de Vreugde over de wereld herbloeien en de menschheid, half
goddelijk dàn, zal haar genieten met zuiveren zin, blijden geest,
lichaam en zielen van schoonheid! O Dionyzos, ik sterf... maar ik voel
je bezieling in mij...! Mijn stem zwijmt... maar ik voel je eigen
enthouziasme als wijn mij stroomen... voor het laatst... mijn aderen
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Dionyzos - 15
  • Parts
  • Dionyzos - 01
    Total number of words is 4253
    Total number of unique words is 1446
    38.1 of words are in the 2000 most common words
    53.5 of words are in the 5000 most common words
    61.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 02
    Total number of words is 4798
    Total number of unique words is 1301
    40.0 of words are in the 2000 most common words
    54.0 of words are in the 5000 most common words
    62.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 03
    Total number of words is 4782
    Total number of unique words is 1210
    39.6 of words are in the 2000 most common words
    54.1 of words are in the 5000 most common words
    62.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 04
    Total number of words is 4605
    Total number of unique words is 1425
    39.7 of words are in the 2000 most common words
    54.4 of words are in the 5000 most common words
    61.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 05
    Total number of words is 4560
    Total number of unique words is 1251
    37.2 of words are in the 2000 most common words
    52.9 of words are in the 5000 most common words
    60.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 06
    Total number of words is 4663
    Total number of unique words is 1343
    39.8 of words are in the 2000 most common words
    55.3 of words are in the 5000 most common words
    62.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 07
    Total number of words is 4632
    Total number of unique words is 1350
    36.0 of words are in the 2000 most common words
    50.1 of words are in the 5000 most common words
    58.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 08
    Total number of words is 4451
    Total number of unique words is 1411
    35.9 of words are in the 2000 most common words
    51.4 of words are in the 5000 most common words
    58.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 09
    Total number of words is 4360
    Total number of unique words is 1336
    36.0 of words are in the 2000 most common words
    49.0 of words are in the 5000 most common words
    56.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 10
    Total number of words is 4576
    Total number of unique words is 1205
    39.8 of words are in the 2000 most common words
    55.1 of words are in the 5000 most common words
    62.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 11
    Total number of words is 4716
    Total number of unique words is 1228
    41.0 of words are in the 2000 most common words
    56.6 of words are in the 5000 most common words
    64.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 12
    Total number of words is 4620
    Total number of unique words is 1267
    41.1 of words are in the 2000 most common words
    55.9 of words are in the 5000 most common words
    63.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 13
    Total number of words is 4415
    Total number of unique words is 1189
    39.7 of words are in the 2000 most common words
    53.8 of words are in the 5000 most common words
    61.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 14
    Total number of words is 4396
    Total number of unique words is 1306
    36.4 of words are in the 2000 most common words
    51.1 of words are in the 5000 most common words
    58.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 15
    Total number of words is 660
    Total number of unique words is 314
    54.7 of words are in the 2000 most common words
    68.6 of words are in the 5000 most common words
    75.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.