Dionyzos - 02

Total number of words is 4798
Total number of unique words is 1301
40.0 of words are in the 2000 most common words
54.0 of words are in the 5000 most common words
62.2 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
—Er antwoorden mij al dra... Hoor nu, Dionyzos... Nu, van overal,
weêrschallen op mijn fluitje schel, als echo op echo, de schelle
fluitjes der schalke zonen van Pan... O, er zijn tàl van gunstige
plaatsen. De aarde, onze moeder, is mild en vol goedheid... Welke kant
zullen wij uitgaan, zeg, Dionyzos. Kies...
—Kies ik?
—Ja. Keuze van god, onbewust, zal onfeilbaar zijn boven mijn keuze.
—Ginds uit...
—Recht?
—Ik hoor een schelle fluit antwoorden je fluit, recht voor ons uit...
—Gaan wij...
Zij gingen. O, het woud schalde van fluit overal... De Pansfluiten
overal klaterden uit, antwoordden des spelenden Fauns blijde wijze...
En de vogelen er tusschen, kwinkelden dol, niet begrijpend, dat het er
schetterde scheller dan zij, in het woud, waar anders maar éven de
rietjes der Panskinderen droomden. Rechtuit ging de spelende Faun, vlak
op den hiel volgde hem Dionyzos, verblijd om al het gelok, dat met heel
teedere gamma’s snel daalde en steeg, in het rond... Of overal parelen
vielen uit de rinkelende lucht, of in de lucht parelen werden
opgeworpen. Of overal druppelen neêrtintelden dauwig, of òpfonteinde
overal druppelend watergepoeier... Of snelle beekjes afvloten en
stroompjes rotsblokken overbruischten... Een liquide dalen en stijgen
overal, overal, en het was geen water, maar klank... Boven al dien
klank uit peep helder de Faun zijn blijde fluitwijze breeder... Maar
altijd en overal en meer en meer antwoordden wel duizende fluitjes
blij.
Daar opende het woud op zonnige vlakte: de rotswand kartelde weg; in de
verte sneed de blauwe einder der zee gladrecht het lichtere azuur van
de lucht. En Dionyzos zag den kleinen Pan, die hem gelokt had, nu schuw
over den rotswand ijlen, zijn fluitje nog aan de lippen, zijn vinger
nog in de trilling van spelen. Hij ijlde weg, schuw voor den god, die
blank geschitterd was uit het donkere steeneikenwoud te voorschijn. Hij
ijlde weg op zijn vlugge bokspootjes, schelmschuin nog omkijkend en
sidderend zijn staartje. En even gedonkerd en ruig tegen het lichte
luchtazuur, huppelde hij schichtig, en ter andere rotszijde dalende,
verdween hij tusschen de scherpe kloven...
—Hier is de gunstige plek, zei de Faun.
—Wat zal het geven, Ampelos, mijn stok hier te planten!
—Vreugde, vermoed ik.
—Vreugde?
—Zoeken wij de állergunstigste plek, zeide Ampelos en hij bezag
aandachtig de knoesten en knoopen van den tooverstaf, die scheen sappig
te zwellen van leven. Deze stok zal niet hoog wassen tot boometrots,
als de eiken, die ritselen van heilige orakels. Woudschaduw zal hij
niet geven, en eer dan mannelijk van trots, schijnt vrouwelijk deze
plant mij van vreugde te zullen uitbotten, en, vruchtbare moederplant,
te zullen vruchtbaar leven wekken overal, onder de verliefde zoenen van
Helios. Zie, al is krachtig de plant, in mijn hand buigt zij om week en
lenig, als een nymfelijf, dat zich wringt... Wordt uit het geheim van
dit hout nieuw leven gewekt, dan zal het steun moeten vinden, als voor
duizend verliefde nymfe-armen. De gunstigste plek is deze, en, zag ik
dit hout als boometrots, zoo plantte ik in het midden van dezen wat
zandigen grond mijn stok, maar nu uit de zwellende knoesten ik raad
zwierende weekheid van leniger rankengroei, zoû ik mijn vreugdestok
willen planten tegen den rotswand daar ginds, opdat zij, de ranken,
dadelijk steun vinden voor haar zeker wat dartelen en dollen
overmoed... Die zoû anders de ranken rekken over den grond, als eene
naar liefde hijgende ze overal strekken uit te-vergeefs... en de dieren
des wouds zouden over ze gaan en ze vertrappen, onwetend en dom...
Daarom, o Dionyzos, is mijn raad: plant den stok dicht tegen den rots
aan...
—En je raad, mijn Faun, voel ik onfeilbaar... Alleen... als ik droomde
de overwinning van héél de wereld, o Ampelos, van HEEL de wereld... wat
vang ik dan aan een stok te planten op een zandige plek, aan tegen een
rotswand... Wat zal, bot mijn zoo heerlijke plant hier uit, hare
verliefde rank de wereld mij winnen...? Zal zij de wereld omhelzen en
boeien voor mij? Duister schijnt mij de wil van mijn vader Zeus...
—Dionyzos, het woud is in vreugde... Zie Dionyzos, het woud is in
vreugde... De wereld is in vreugde, omdat zij wellicht vóórgevoelt haar
heerlijken overwinnaar in jou! Zie, trilde ooit de hemel zoo hel azuur?
Orakelden ooit zoo geheimzinnig de ritselende eikenbladeren? Schalden
ooit zoo schel overal, overal, duizende fluitjes der zonen van Pan, ons
lokkend, hier, daar, overal? Overal lokken zij naar gunstige plekken!
Wij kozen de allergunstigste, want wij kozen je keuze, o mijn god, en
je heilige onbewustheid leidde ons... O, Dionyzos, twijfel niet aan je
droom, en twijfel niet aan de waarde van dezen staf, waaruit je de
overwinning zal woekeren met ranken zeker over heel de wereld... Kom,
plant nu den stok.
—Ik?
—Ja...
—Mijn hand zal beven, o Faun, als ik plant... Mijn hart zal sidderen
van toekomstverwachting. Ik? Plant ik? Plant voor mij!
—Neen Dionyzos, plant zelve den stok. Want zoodra je godehand hem zal
omvatten en in de aarde, losgewoeld, planten, zal de groene
vrouwelijkheid er van trillen, als onder vasten greep van omhelzing!
Dionyzos, plant den stok! Wat dunkt je van hier, waar de middagzon
aànslaàt tegen het rotssteen? De plant zal er zijn als een nymf, vast
tegen den rots aangedrukt en overgeleverd aan de verliefde genade van
een goudblakenden god, van Helios zelven, o Dionyzos...
—Hier, o Faun, ja hier dunkt mij de allergunstigste plek nu... O, voel
het rotssteen, het is een vuur. De aarde gloeit onder mijn voeten.
—Ik woel de aarde los...
—Aroom stijgt uit de aarde op...
—Zoo is het diep genoeg... Wortel zal schieten de stok, Dionyzos, plant
je, met beide handen, hem met liefde nu in dezen kuil...
—O, met liefde plant ik hem! Stok, bot uit! Edel hout, rank weelderig
naar alle zijden!... Zeus, plant ik mijn overwinning?
—Nu zamelen mijn handen den zandgrond weêr dicht om den stok,
Dionyzos... Dionyzos, de stok rijst als een mysterie omhoog...
—Is het niet, als gebeurt er een wonder? De stok, eerst recht,
kronkelt...
—Als een verliefd nymfelijf...
—Dat Helios blaakt...
—O, zie Dionyzos, zie... De stok, in een zwelling van zijne sappen,
schiet hooger op met zijne kronkeling, als een wonderplant, die
plotseling wast...
—Uit de knoesten, die openbreken, strekken als verliefde armen zich de
takken, en voelen uit naar den rotssteenwand, alsof zij bezwijmelen van
eigen nieuw leven en niet weten waarheen... Nu trillen de teederder
twijgen uit...
—Nu sidderen van groen de twijgen en de bladeren ontplooien... O,
Dionyzos, dit is een nieuwe boom, en hij zal zijn je eigen, Dionyzos!
De druiveboom, die is voorspeld!
—Faun, zie, mijn druiveboom heerlijkt uit in kronkelende ranken en van
nooit nog gezien ooft zwellen er kleine besjes aan...
—De besjes zwellen...
—Zij zwellen... Voller worden de trossen...
—Zacht rozig bleek eerst, purperen de trossen, en hangen nu zwaar...
—De ranken rekken verder over den rotswand...
—En krinkelend als met klauwtjes teêr, hechten zij zich vast aan het
steen...
—En kronkelen haar rankjes om iedere punt, die uitsteekt... O, mijn
wonderboom, o mijn wonderboom, o mijn heerlijke druivewingerd! Faun,
kom, plukken wij een tros, en proeven wij dien om te weten hoe smaakt
ooft zoo nieuw. Ja, van boschbes en braam is de geur, maar heftiger te
zamen geperst en de aroom vertienvoudigd in bezwijmelende kracht! Hier,
Faun, ik pluk er een tros af... Zie, hoe heerlijk mijn tros mooi is!
Zie, hoe heerlijk... Een waas als van eersten dageraad ligt over de
even gepurperde blauwte, als een schuchterheid over een gloed! En hoe
zwaar is mijn tros! Nauwlijks kan ik hem beuren... Nu til ik hem met
beide handen omhoog om hem vonkelen te doen in de zon. In iedere druif
trilt als een roode drop, zichtbaar en schitterend door den wazigen
glans van de schil. Hoe zwaar, hoe zwaar is mijn tros... Ik vrees, de
steel zal breken... Ik neem den tros in beide handen nu vast, ook al
ontwijden mijn vingers het waas... De tros bloost in mijn palmen, als
of hij blaakt in mijn liefkoozing! O Faun, nu te zoenen, te zoenen mijn
tros... Maar hij is zoo zwaar, dat ik mij schrap op de voeten moet
zetten; mijn lendenen buigen achterover, mijn spieren spannen om hem op
te tillen naar de gretigheid van mijn lippen toe. Nu, o nu, lig je,
tros, op mijn mond! Nu, o nu drukt je mijn mond te pletter! Als een
even gepurperde zwaarte blauw ligt de tros over mijn gelaat, streelt
mijne oogen, die zich sluiten, zoekt met zijn druiven mijn hijgende
lippen en purperkraalt af tot op mijn borst in mijn armen, die hem
tegenhouden! Zware, zware tros... een roode geur zweet als een walm uit
je op... Zware, zware tros, ik wankel onder je bezwijmeling... O Faun,
ik zie, mijn oogleden even geopend tusschen de druiven, dat je deedt
als ik, en plukte een tros, en hem bracht aan je lippen verliefd...
Zware, zware tros... o, nu val ik onder je zwaarte... Nu lig ik in het
warm gestoofde zand en je ligt zwaar op mijn hart, op mijn mond! Mijn
purperen wellust, kom! Hier in mijne armen druk ik je te pletter! Tegen
mijn hart, op mijn mond! Faun, ik perste den tros, omdat ik bezwijmelde
onder mijn wellust, en niet weêrhouden kon den drang van mijn armen. Nu
stroomt zijn roode bloed, mij langs de lippen en over mijn leden! O,
Faun, ik zie, rood bloed stroomt je de lippen en de leden over? Je
perste den tros!! O Faun, nu druipt mij het bloed in den mond en rilt
langs mijn verhemelte! Nu zamel ik de gekneusde druiven, woest, woest,
in de kramp van mijn hand, en pers ze razende uit, boven mijn mond:
Faun, het bloed van den tros, verkracht, stroomt met een rijken straal,
stroomt mij binnen en gloeit tot in mijn merg! Nog een tros, een andere
tros! Weg, de geperste schillen, die flauw afvielen over mij heen! Ik
slinger de leêge rank! Ik wil op: een andere tros! Mijn beenen
wankelen, Faun, van zaligheid, zoo nieuw, zoo groót en zoo purper! Een
andere tros, hier! O Faun, zie!! Ik zag nog niet, verblind voor iets
anders dan eigen gewaarwording, maar nu ik pluk, zie ik...: over heel
den rotswand woekert mijn wingerd! Heerlijke rijkdom, goddelijke gave!
Een andere tros, een andere! Op mijn mond, tegen mijn oogen, dat ze
meêdrinken; op mijn borst, dat ik mij er in baad! O, tros, stroom uit
in mijne omhelzing! Tros na tros, stroomt uit in mijn omhelzing!
Rotswand van trossen, kom, druk ik je uit in mijn omhelzing! Ik wil
mijn armen zoo wijd, dat ik je, rotswand van trossen, geheel te pletter
druk in mijn omhelzing—ook al zoû ik zelve sterven, verpletterd onder
je zwaarte en verdronken in den stroom van je bloed! O Faun, kennen de
goden daarboven in goudblanken Olympos dit blakend genot! Neen, neen,
zij kennen het niet. Het was het genot, dat MIJ Zeus gaf, mijn vader!
Het is het genot van de lachende aarde en de wereld, die ik juichend
verwinnen zal! Mijn genot zal mijn macht zijn! Genietende zal ik
heerschen, zwijmelen, overwinnen! Woekeren overal uit wil ik mijn
wingerd nu laten! Rotswand na rotswand over! O Faun, pluk meer, o Faun
pluk meer, pluk àlle trossen, die je hand kan bereiken!
—Dionyzos!
—O, Faun, pluk meer...
—Dionyzos, pluk niet alle! Zie, al wankel je onder de hevigheid van het
genot... Er is maat...
—Wat geef ik om maat! Laat maat houden de waardige Muzen... ik wil geen
maat, ik wil geen maat! De onmatige wellust wil ik!
Nu, wankelend, klom Dionyzos den rotswand op, maar hij struikelde
tusschen de ranken, en viel, lachende, tusschen de trossen, waar hij
bleef liggen, lachende, als een groote vogel in een purperblauw nest.
Op kon hij niet meer komen, om zijn lach en om zijne bezwijmeling, en
de Faun moest hem helpen: Dionyzos sloeg om Fauns hals bei zijn armen
en sterke Ampelos tilde hem hoog uit der ranken verwarring en klom met
hem af.
—Dionyzos, nu plukken wij ranken, om ze te toonen hier en daar, om ze
te planten op gunstige plekken, op alle, waar ons riepen Pans
fluitjes...
—Faun, nu plukken wij ranken, om ze te toonen mijn waardigen meester,
wijsgeerigen Silenos, en de liefelijke nymfen van Nyza, mijn eeuwig
jeugdige pleegmoeders...
En zij plukten ranken lang, waar de zware trossen aanhingen tot op den
grond, maar zoo was Dionyzos bezwijmeld, dat hij trapte de trossen, en
wankelde; om hem stroomde rood bloed... Dan lachte hij en boog zich en
in de hand schepte hij het op, en dronk het zich uit de palm...
—O Dionyzos, o Dionyzos! riep de Faun; hoog rijst Helios aan den
middag... brandende schieten zijn pijlen hier; ginds droomen de
schaduwen van het donkere woud! Kom Dionyzos, toef nu niet langer;
dronken van druiven en zongestoofd zal je neêrvallen in de gloeiende
zanden en zal kracht je ontbeeren weêr op te staan... Dan zal je zijn
als een overwonnene, Dionyzos, in steê van een wereldverwinnaar!
Dionyzos, nu hebben wij trossen geplukt; Dionyzos, kom nu meê... Kom,
ik til je in mijn armen; ik tors je tot waar ik woon in mijn mossige
boschtent, daar waar ik dezen nacht, ter eere je komst, duizende
viooltjes deed bloeien. Dionyzos, kom, ik til je... Nu heb ik je op
mijn schouder; hier, draag de trossen, sla de rank je over de
schouders, hoû de ranken nu vast in je vuist... laat ze niet vallen, o
Dionyzos, de kostelijke wingerdtakken... sleep niet in het zand de
wazige trossen... Toon ze onbezoedeld te Nyza! Kom, nu draag ik je
voort... O, de zanden schroeien mijn zolen... omdat Helios
erbarmingloos is in dit uur! Hier naderen wij de eerste schaduwen...
Hier rijzen de steeneiken... hier is al koeler de schaduw... Overal,
Dionyzos, zien de hamadryaden uit... Nog, in de verte, zachtjes,
verklinken de Pansfluitjes, even weemoediger, omdat wij niet hier en
daar zijn gekomen, omdat wij niet overal zijn gekomen! Fluiten, schalt
helder op: wij komen, wij komen overal, wij komen op alle gunstige
plekken! Dionyzos triomfeert over àlle gunstige plekken... Hoor,
Dionyzos, nu schallen zij helderder, omdat ik hun beloofde je komst!
Sla een arm om mijn hals, Dionyzos, want je wankelt op mijn schouder,
en zwikken zal je en de kostelijke trossen zal je verliezen. Sla een
arm om mijn hals... Zoo, zoo ijl ik vlugger... Zoo hoû ik je vast, zoo
hoû ik je vast... zoo ijl ik met je het woud door... door al het
nieuwsgierig gespie van de boomnymfen, die nog niet weten wat druiven
zijn! Hamadryaden, dit zijn druiven! Zie, dit zijn welige
wingerdranken! Zie, dit is purperen genot! Hij, dien ik draag, is de
koning van het blijde genot en de god van het juichende leven: dat wat
hij geven gaat aan héél de wereld, om haar te overwinnen! O, de
gelukkige menschen, de zalige volkeren, wie hij het blijde genot en het
juichende leven zal geven, in spillende, spillende overdaad...!
gelukkiger dan goden zullen zij zijn, zoo zij weten te genieten genot,
zoo zij weten te juichen het leven! Dionyzos, hier naderen wij mijn
tent van dichte looveren...; al zwaait als uit offerschaal je de walm
van mijn viooltjes te moet... Duizende bloemetjes van dezen nacht: eert
Dionyzos, hij komt! Hij komt, ik draag hem al als een overwinnaar, in
zegetocht! Geheel het woud heeft hem toegejuicht! Alle gunstige plekken
trillen hem tegen! Hij komt, hij zal overal komen! Hier, o mijn god,
rust hier uit... rust hier uit, hooger je hoofd op viooltjes en mos...
Hij slaapt al... nog in mijn armen, die hem nedervlijen op zijn geurige
bed; hij slaapt al en zijn mond is open in een glimlach—onbewuste
herinnering aan zijn genot... Slaap, Dionyzos, slaap... Stemmen van het
woud, zwijgt... laat Dionyzos sluimeren... in de warme ure des
middags... Hamadryaden, nadert... nadert éven op lichte teen,
geluideloos... geluideloos... nadert, nadert maar... Zie, dit is
Dionyzos... Zie, hamadryaden, dit zijn druiven... Hier, neem een paar
trossen, en proef ze druif voor druif, opdat je wete wat is de gave van
Dionyzos... Aanschouwt hem even, en gaat dan stil... Hij is heerlijk
als een god, die hij is... en hij is òns verwant en der aarde... Hij,
hij is onze koning... Stemmen van het woud, zwijgt... fluiten,
zwijgt... vogelen, zwijgt... wateren, zwijgt... bries tusschen boomen,
zwijg...: Dionyzos... Dionyzos sluimert...




II.

Dien avond, zinkend de zon achter verre bergen in geleidelijk verwelken
der hemelen, dwaalden de nymfen van Nyza om langs de boorden der
meergladde zee, schimmeblank bijna, oneigenlijk in vallende schaduw
breedgebladerder vijgeboomen, mimoza’s in bloei nog even opgelende met
stuifgepoeier van bloesemwemeling, als der laatste dagkleuren kreet.
Het was als zweefden de nymfen uit schaduwen aan in schaduwen: hare
tengere blankheden schemerden uit en wischten zich weg; zij doken uit
gedonker, in vaag zusterlijke omhelzing en ommedoling, zichtbaarder
even tegen de parelklaardere zeevlakte, die de bergen, van nacht alreê
amethyst, afsloten met donkerder wal—en zij verloren zich op nieuw, of
zij droomen waren, die waasden... Een stilte dreef als eene
betoovering: zoo stil sloop de nacht aan over de aarde, dat Silenos,
liggend tegen een boomstam, hoorde van visschen roeiklapperen de
staartjes...
—Waar of nu Dionyzos blijft... mijmerde Silenos. O, hij ontgroeit aan
bezadigde wijsheid... Waar is de tijd, dat daalden de waardige Muzen
neêr, en hij zat in haar midden en luisterde met kinderaandacht naar
haar edele woorden. Zij leerden hem het ontstaan van hemel en goden,
zij leerden hem zang en reidans, en hij danste met haar negenen. Mij
schemert nog de edele zweving der ronde voor de oogen: nog zie ik de
negen vrouwen schoon en verheven en lieflijk, en het blijde kind in
haar midden volgen hare zangwijze en danszwevenden stap over anemonen,
die nauwelijks bogen onder tred zoo licht... Dat was maat, dat was
edele kunst... De nymfen schaarden omheen, en het was éen vreugde van
edele beweging, éen vreugde van edelen klank. Nu is het kind groeiende,
nu is hij bloeiende tot jongen man, tot hij de goddelijke grens van
zijn groeibloei bereikt heeft en zal ZIJN voor de eeuwigheid jong,
zonder te vreezen de droefheid van den iederen dag onverbiddelijk
naderenden ouderdom. O, wel gelukkig de jonge god, die nooit dien
weemoed zal kennen... Ik was jong, maar ik word ouder; ik word oud, de
weemoed van het einde nadert mij al... Maar wat stoort hem de ziel
toch, den laatsten tijd... als of hij toekomst wachtende is, en
vervulling van goddelijk lot, droomt hij, en is onrustig zijn slaap, en
zijn dartel en onbezonnen zijn dagen van vreemd verlangen, en niet
weten wat willen... als of de beemden van Nyza te klein hem worden met
de veilige bergen aan de parelige zee, die nooit de stormwinden
beroeren, daar zij breken tegen zoo hooge wal. Zoon van Zeus is hij
god, maar waarover hij godheerschen zal, is nog de duistere toekomst,
en zelfs de Muzen, die het àlles weten, hebben nooit doen raden wat zal
zijn Dionyzos’ taak. Ik, ik ben bang voor de toekomst! Zij nadert...
Wat zal zij zijn? Onrust en strijd wellicht, zwerven en zwerven ver...
terwijl Nyza is een beemd van vreugde en van kalmte, uiterst geschikt
om te peinzen over de raadsels van onszelve, en die der geheele natuur.
Ik, ik ben bang voor de toekomst! O, waar blijft nu Dionyzos... Toch
kan ik hem niet in den vallenden nacht gaan zoeken...: mijn oude beenen
zullen struikelen over boomwortelen, en mijn oogen zien niet door de
schaduwen van den vallenden nacht... Waar of Dionyzos nu blijft...
Hoor, trilt er niet in de verte een fluit? Of vergis ik mij en suizen
mijn ooren van louter stilte? Ja ik vergiste mij; mij suizen de
ooren... Maar neen... er klinkt een naderende fluit... Ook de nymfen
daar schijnen te hooren... Zij verzamelen zich... zij spieden uit! Het
is een fluit, het is een fluit! Duidelijker zingt de wijze op, en... ik
herken ze wel: is ze niet de blijde wijze, die lokte Dionyzos diep in
het midden van het donkere woud? Wat of hij vond... Zoû nu de blijde
wijze hem kondigen aan? Komt hij? Ione, zeg mij... zoo jij het bent,
die daar ommedwaalt, wit als een nevel aan den boord van de zee,
Ione... is dat Dionyzos? Komt Dionyzos terug? Ja... zij wenkt mij van
ja... Kom, ik ga hem te moet...
Hij rekte zich loom en lui en stond op. Heller door de stilte van
nacht, naderde de blijde wijze en plotseling lachten de nymfen van
Nyza, vroolijk om het blijde geluid... Bladeren bruischten even, er
kraakten gevallen takken onder het naderen van stappen. Plots steeg de
wijze heel snel, trillerde als een vogel hoog in de lucht, en viel neêr
met losse druppelen. Toen zweeg de fluit en het lachen der nymfen
antwoordde de lach van Dionyzos.
—Hier ben ik terug! Hier ben ik terug! Ione, Ino, Silenos, Neïra, hier
ben ik terug, en mijn overwinning heb ik geplant, opdat zij zal
woekeren rotsen over, wouden door en wellicht tot hemelen toe! Maar zoo
niet de hemel, de wereld zal mij zijn! Ik twijfel niet meer, ik twijfel
niet meer, nadat ikzelve ondervonden heb, wat het genot is, dat mij zal
winnen de wereld. Zie, oude Silenos, waardige meester, zie hier hem,
wiens blijde wijze mij lokte... hij, Ampelos, die viooltjes ter eere
mij duizenden in éen nacht deed ontbloeien...; hij, die mij leidde en
met mij zocht van waar schalde lokkend kleine-Panszoontjes-gefluit,
opdat een gunstige plek, los gewoeld, in haar aarde ontvangen zoû tot
worteling den tooverstok, dien Zeus in de hand hem legde, in de hand
hem legde voor mij! Silenos, de stok woekerde uit! Ik zag het wonder
gebeuren! De stok wingerde en tooverde en de trossen van het nieuwe
ooft zwollen onder de verliefde zoenen van Helios! Hier zijn de
trossen... Toon, Faun, blijde Faun, de trossen! En zie Silenos, Ino,
Neïra, zie Ione, hier volgden mij drie kleine zonen van Pan, fluitjes
in de hand; komt nader, komt nader, en weest niet schuw, dartele
bokjes... de nymfen zijn zoet... en al schateren ze nu om je
boksbeentjesruig en om staartje, dat kwispelt onder-aan je rug, de
nymfen zijn zoet... edele pleegmoeders van Dionyzos, eeuwig jong en
eeuwig blijde, en jeugdiger en blijder zal haar houden het genot, dat
je torst! Zie nymfen, zie Silenos, de Panszoontjes torsen de trossen
aan. Dit zijn de druiven, het edelste ooft, eenmaal in lang geleden
voorspelling beloofd aan wie de aarde verwinnen zoû! Ik plantte het
purperen genot! O, nu geheel de wereld het purperen genot te geven!
Weemoed en smart zullen nooit meer zijn, nu het purperen genot is
geplant en omranken gaat heel de wereld! Weg, weemoed, weg smart! De
wereld is mij en der blijdschap! Proef, Ione, Ino, Silenos, de
druiven... pluk den tros af... zie hem nu blauwen in de blankte der
rijzende maan... druk ze tusschen de lippen... of liever...: lang een
beker... en pers er met volle hand heel den tros in uit, opdat het
rijke bloed er uit stroome! Beker, o drinkschaal maagdelijk nog, die
niet anders ontving dan het kuische water uit de kruik der kuische
najaden... Beker, o drinkschaal, tril van het purperen genot, nu Ione
den tros in je uitperst. Drink, Ione! Drink Ino, Neïra! Silenos,
Silenos, drink... Ha, ha... hij is bang voor den rooden beker! Lacht
hem uit, nymfen, hij is bang, hij is bang... Zoontje van Pan, zoek
ginds bij het panthervel een groote schaal, pers nu, pers nu, zoontje
van Pan, uit een zware tros... O zie, het bloed gulpt in de schaal...
Bied MIJ den beker nu aan, opdat ik hem Silenos biede. Silenos, drink;
Silenos, drink!!
Silenos nam sidderend den beker, rondom hem de nymfen.
—Oud als ik ben, wat zal ik het jonge genot drinken, nymfen... aarzelde
bange Silenos.
—Silenos, drink; Silenos drink! juichten de nymfen, en de Panskinderen
huppelden om Silenos, dringende, dat hij zoû drinken.
Hij hief den drinkschaal zich aan de lippen. Hij dronk.
—Wat is dat? vroeg hij. Dionyzos, zeg mij, wat is dit? Is het vuur
gesmolten, of drinkbare robijn? Is het bloed van den stervenden
zonnedag, geschept aan de kim, vóór het zich mengde met de ziltheid van
Thetis... Wat is het, Dionyzos? Het vloeit me als een vlam door mijn
oude leden, en het rilt me als een vlam door mijn oude merg...
Dionyzos, dit is een nieuw genot!
—En ik zal het geven aan heél de wereld, Silenos!
—Aan heel de wereld dit heerlijk genot! O Dionyzos, waarom aan heel de
wereld? Waarom het nieuw genot niet veilig te houden tusschen Nyza’s
bergen besloten?
—Omdat ik, door het blijde genot te geven, heel de wereld zal
overwinnen, Silenos! Omdat ik niet houden wil eigenzuchtig het blijde
genot in zoo engen cirkel. Omdat Zeus, mijn machtige vader, mij het
blijde genot niet gaf voor mijzelven en jou alleen! Voor héel de
wereld, Silenos! O, Zeus is goed en ontfermend! Hij weet, dat groot
leed kan der menschen deel zijn, maar hij wil ze door mij nu blijde
vreugde ook geven. Onder al zijne kinderen koos hij mij uit, en god
schiep hij mij van de vreugde. O, de vreugde heeft mijn aderen
doorvloeid als een blijder en stroomender bloed! De vreugde voelde ik
van mijne geboorte af, heilig bewustzijn, dat mij lachend doorgloeide,
toen Zeus mij redde uit zijn eigen gloed, waarin mijn moeder Semele
verblaakte! Zij verbrandde in het geflits van zijn bliksems: het paleis
van Kadmos van Thebe, toen hij naderde, toen hij naderde, daverend en
donderend, aardbeefde en zijn flitsen schoten schel tusschen alle de
zuilen door, en de zuilen vergruizelden in hel geknetter der schichten,
en éen helle brand ging op, en mijn moeder, o mijn moeder, zij ook, zij
ging op in éen hellen brand... zij breidde open de armen... zij
omhelsde Zeus voor de laatste maal... het was de god der hemelen, dien
zij in haar armen borg en die zij in haar opperste hijgend geluk
ontving in de weelde van haar trillenden schoot... en onder zijn
brandende zoenen smolt zij weg als ware zij van blonde was een wezen
geweest, en niet meer. Zij smolt weg van opperste weelde: denk je, dat
zij klaagde, toen zij smolt? Neen, hare kreten waren kreten van
vreugde, kreten van brandende blijdschap, éen gil van blakende wellust
en terwijl zij verging in Zeus’ liefde, baarde zij mij, en ik erfde
geheel hare vreugde. O, ik erfde geheel hare vreugde! In den fellen
brand van het paleis van Kadmos, haar rampzaligen en blijden vader...
in den fellen brand nam Zeus mij, zijn kind, in zijn goudene handen,
nog trillend van den gulzigen greep zijner liefde, en hij drukte mij,
zijn liefdekind, aan zijn borst, en opdat Hera mij niet zoû vinden,
borg hij mij in zijn dij. Toen, o nymfen, daalde hij neêr te Nyza...
Hera verbood hij te komen deze bergen over en over deze zee, en hier, o
nymfen, als ware hij een zorgzame moeder geweest, baarde hij mij uit
zijn dij, wondervolle tweede-geboorten van zijn liefdekind en zijn
vreugdekind en gaf Hermes mij aan je zorgen over... Hier leefde ik de
vreugde van mijn kinderjeugd! Hier groeide ik de god der vreugde... Ik
ben de vreugde! De Muzen leerden mij het heilige rythme, en ik was
vreugde en rythme te zamen. Ik zong, ik danste in haar midden! Ik was
de vreugde, altìjd! O nymfen, o jeugdige pleegmoeders, je waart om mij
heen de vreugde! Silenos, zelfs je wijsheid wist niet te schaduwen over
mijn vreugde! Maar de vreugde zingt en danst niet het eeuwige
godenleven tusschen de veilige bergen van Nyza. Muzen, breeder dein ik
uw rythme uit, tot het zwelle als het rythme der zee! Muzen, nu ik
leerde de maat, zal ik mateloos kunnen zijn, en mateloos zal zijn mijn
purperen vreugde! Ik, nymfen, IK ben de purperen vreugde! Ik ben de
purperen maatlooze vreugde! Nymfen, o jeugdige pleegmoeders, verdeelt
de trossen onder je allen... Deelt ze met haar, Silenos! Wat gulzig hoû
je ze voor jou; Silenos, deel ze, deel ze met haar! Zie, in den
zilveren nacht, ligt de zee tusschen de bergen, niet anders dan een
meer, en de bergen, klaar tegen den hemel klaar, schakelen niet anders
dan de strofen van een zuivere ode, en de zee ruischt maar even van
rythme. Maar buiten de bergen, en om de bergen, om de kapen der bergen
heen, is wijd de zee als een godeleven, is mateloos haar rythme, in
vrije bandeloosheid golvende, in deinende eb en rijzenden vloed, breed
en vol, stroomend over de stranden, stormende tot aan de wolken...
Storm, o storm van vreugde, IK, ik zal de storm van vreugde zijn! Ik
zal stroomen over de landen, en ik zal stormen de hemelen binnen.
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Dionyzos - 03
  • Parts
  • Dionyzos - 01
    Total number of words is 4253
    Total number of unique words is 1446
    38.1 of words are in the 2000 most common words
    53.5 of words are in the 5000 most common words
    61.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 02
    Total number of words is 4798
    Total number of unique words is 1301
    40.0 of words are in the 2000 most common words
    54.0 of words are in the 5000 most common words
    62.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 03
    Total number of words is 4782
    Total number of unique words is 1210
    39.6 of words are in the 2000 most common words
    54.1 of words are in the 5000 most common words
    62.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 04
    Total number of words is 4605
    Total number of unique words is 1425
    39.7 of words are in the 2000 most common words
    54.4 of words are in the 5000 most common words
    61.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 05
    Total number of words is 4560
    Total number of unique words is 1251
    37.2 of words are in the 2000 most common words
    52.9 of words are in the 5000 most common words
    60.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 06
    Total number of words is 4663
    Total number of unique words is 1343
    39.8 of words are in the 2000 most common words
    55.3 of words are in the 5000 most common words
    62.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 07
    Total number of words is 4632
    Total number of unique words is 1350
    36.0 of words are in the 2000 most common words
    50.1 of words are in the 5000 most common words
    58.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 08
    Total number of words is 4451
    Total number of unique words is 1411
    35.9 of words are in the 2000 most common words
    51.4 of words are in the 5000 most common words
    58.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 09
    Total number of words is 4360
    Total number of unique words is 1336
    36.0 of words are in the 2000 most common words
    49.0 of words are in the 5000 most common words
    56.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 10
    Total number of words is 4576
    Total number of unique words is 1205
    39.8 of words are in the 2000 most common words
    55.1 of words are in the 5000 most common words
    62.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 11
    Total number of words is 4716
    Total number of unique words is 1228
    41.0 of words are in the 2000 most common words
    56.6 of words are in the 5000 most common words
    64.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 12
    Total number of words is 4620
    Total number of unique words is 1267
    41.1 of words are in the 2000 most common words
    55.9 of words are in the 5000 most common words
    63.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 13
    Total number of words is 4415
    Total number of unique words is 1189
    39.7 of words are in the 2000 most common words
    53.8 of words are in the 5000 most common words
    61.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 14
    Total number of words is 4396
    Total number of unique words is 1306
    36.4 of words are in the 2000 most common words
    51.1 of words are in the 5000 most common words
    58.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 15
    Total number of words is 660
    Total number of unique words is 314
    54.7 of words are in the 2000 most common words
    68.6 of words are in the 5000 most common words
    75.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.