Dionyzos - 12

Total number of words is 4620
Total number of unique words is 1267
41.1 of words are in the 2000 most common words
55.9 of words are in the 5000 most common words
63.4 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
—Dionyzos, ik weet nog, toen ik je zag, voor het eerst, als een
lachende knaap, blij vroolijk, dartel en moedig... Je groeide, je borst
werd breeder, je ronde arm spierde zich even... maar weemoed groefde
dieper in je glanzenden blik van viool, en je hart, in mannelijker
borst dan toen, versaagt, als het destijds nimmer versaagde...
—Ik weifel, o Ampelos, ik weet niet meer... Zie, zoo heerlijk schoon is
de zonnige morgen, vreugde is er op eiland en zee, vreugde om Amfitrite
en om Dionyzos... mijn wingerd weligend heerlijker dan ooit en ik... ik
zoû weenen willen...! Ampelos, laat mij weenen in je arm... Vriend,
neem mij teeder aan je borst... Laat mij je hart voelen kloppen... Ik
ween, zie, mijn tranen vallen... Ik ben niet meer het kind, dat de
nymfen van Nyza—nu de dartelste der Bassariden—opvoedden tusschen de
anemonen; ik ben niet meer de knaap, tot wien neêrdaalden de Muzen met
waardigen dans en edel rythmiesche maat; niet meer de dartele leerling
van Silenos, die spotte met zijn wijsbegeerte; ik ben niet meer de
allereerste wijnbouwer, blij, zalig om Zeus’ nieuwe gave aan zijn
godenzoon... Ik ween, zie, ik ween, weemoedig... Mijn weg was éen
zege... en ik ween... Ik overwon koninkrijken en landstreken, ik
sprenkelde de vreugde overal, tot in Tartaros toe; mijn agavesteel
versloeg de Giganten... En ik ween... Mijn ziel zwelt van weemoed... ik
wil zijn als een kind... Ampelos, laat mij in je armen weenen, en
troost mij... Zeg mij éen woord, dat mij troost... Geef mij troost,
MAAR LAAT HET GEEN DRUIVETROS ZIJN... Neen, geen schaal, geen tros,
geen vreugde... Ik verlang iets, ik weet niet wat... O, mijn moeder,
Semele, gij verlangdet als ik... en Zeus willigde uw verlangen in! Gij
verblaakte, zal ik òok verblaken? Vrouw van de aarde, ben ik uw zoon?
Aarde, ben ik uw kind? Ween ik daarom? Ik verlang...: o wat verlang ik?
Wat laat mij weenen en onrustig zijn, terwijl cymbelschel de Vreugde
heerscht? Ampelos, o ik wensch, ik verlang... Ariadne de vreugde te
sprenkelen, zóo dat zij die aanvaardt zonder bitterheid! Helaas, zie...
zij lacht, zij zwiert, zij zwaait den thyrs, zij drinkt-uit de volle
schaal... rondom haar juichen de dolle menaden... en ik zie haar groen
juweelen oogen dol kijken met den blik van een ree, die Artemis jaagt!
Ampelos, ik ben onmachtig... Ampelos, de smart overwint mij! Ariadne’s
smart overwint mij! Eenmaal zal MIJN Smart... mij dooden!!
—O, mijn onsterfelijke god en mijn vriend, nooit zal de smart je
dooden!
—Ik, ben ik onsterfelijk?
—Worden zal je het, langt eenmaal Hebe je nektar.
—En Ariadne?
—Wie weet...
—Ampelos, ik heb haar lief!
—Sedert wij, Dionyzos, spaarden de smart, verwon de smart ons... maar
niet tot den dood!
—Overwint de smart ons... Overwint de smart je... Ampelos...?
—Mij...? De weemoed verwint mij zeer zeker...
—Waarom?
—Ik had Dionyzos lief als de Vreugde... Ik torste de zegevierende
Vreugde op mijn schouders... Wij verwonnen de Wereld!
—Nog niet... nog niet geheel...
—De Weemoed verwint mij... Ik troost Dionyzos weemoediger dan
Hermafroditos ooit was... En als de Smart...
—Als de Smart?
—Zal ik hem niet troostend omhelzen!
—Ampelos, waarom zal je Dionyzos, als hij de Smart is, niet troosten?
—Ik zie de Toekomst... ranken steeds als éen druiven weg: ik zie, een
vrouw, een vrouw blank...
—Ariadne?
—Zij!
—Maar Ampelos?
—Ik niet!! O, de Weemoed verwint Dionyzos’ Faun...
—Waar is de eerste Vreugde!
—Waar is de Vreugde!
—Ampelos, bied mij den beker!
—Ik zie er geen!
—Ampelos, hier bied ik een tros je! Ampelos, ik beveel je: heb
vreugde!!
Blauw omglansd, straalde de god heerlijk op, en hij reikte Faun den
vollen tros. En Ampelos omhelsde dien woest, maar hij omhelsde
tegelijkertijd Dionyzos.
—Zware tros! riep hij razend uit. Zware tros, Dionyzos, stroom uit in
mijn omhelzing! Ik wankel onder je bezwijmeling!
—Ampelos, Ampelos, kom mee! riep Dionyzos vervoerd in zijn armen. Ginds
zwieren zij allen, in hoogste verrukking; ginds zwiert Ariadne en wenkt
mij!
En hij sleepte woest aan de hand Ampelos meê, die den gepletterden tros
uit zijn omhelzing liet vallen...
Uit de schaduw der oleanders trad Hermafroditos te voorschijn, en hij
zag den god en zijn Faun, de hand boven de oogen, lang na...




XIV.

Feest was arbeid tevens geweest en de saters, zonen van Pan, hadden
overal, waar gunstig de plek was, den wijnstok Dionyzos’ geplant. Als
éen groote tros zwol zelve het eiland purper, en nu de nacht donkerde,
zonk de loome bewustloosheid van den slaap overal neêr als een
betoovering over wijnbouwers en vierders van feest. De zee, ontvolkt
van waterschepselen, gladde in Selene’s zilveren ernst zich strak als
met blinkende lakens toe naar den einder, die huiverde, nauwlijks
zichtbaar. De lucht welfde wolkenloos, en Selene stond vol en
straalde... Onder den nieuwen wingerd drukte op wijndronken Naxos de
slaap zwaar. De druivetriremen dreven roerloos; op het strand lagen, in
de armen elkaâr, de uitgefeeste schepelingen. In de bosschages snorkten
saters en slapende wilde beesten, getemd.
Op een violensponde lag Dionyzos.
Hij lag, het hoofd diep achterover, en zijn bronsblonde lokken,
ontknoopt, stroomden over zijn schouders en op den grond. En hij lag,
slapende, als een god, die lijdt. Over zijn voorhoofd pijnlijkte een
ernst weemoedig, zijn mond was open en hij hijgde zachtjes. Zijn arm
sleepte op den grond laag en zijn hand hield krampachtig grashalm
omklampt. Toch, niettegenstaande zijn leed, was een blauwige schijn om
hem, en Ariadne, van verre, alleen wakende nog, zag verwonderd naar
dien bijna maneglans. En zij murmelde:
—Zie, hoe hij ligt en glanst!
Zij naderde en in de slaapstilte zag zij op hem en hem lijden.
—Hij lijdt!? En toch kent hij de Smart nog niet en lijdt hij niet om
zijn eigene smart! Hij lijdt om Ariadne’s Smart... O, in den wilden
dans heeft hij het mij herhaald: „nu voel ik den wensch zwellen in mijn
hart te doen wisselen de smart voor de vreugde in glanzende
levensverwording... maar zonder bitterheid, zonder bitterheid,
Ariadne!” Helaas, ik heb het hoofd gebogen in een glimlach en zijn
beker aanvaard. De woeste vreugde heeft mij verder gesleept, ik heb de
woeste vreugde aanvaard! Aanvaard ik morgen Dionyzos’ eigen en edelere
Vreugde? Dezen nacht al? Drukte ik hem, in een tros herschapen, al niet
in weelde van liefde aan mijn lijf? Thezeus...! Thezeus...!! Wat is
Thezeus ver! Waar is de nacht van gisteren, toen ik lag in Thezeus’
armen, in zijn liefde wreed maar mij goddelijk! Waar is de morgen des
wreeden ontwakens, toen ik na veel weifelen en hopen de zwarte zeilen
ten laatste aan den einder zag! Ver... ver is het alles heen... In het
ijle, in het ijle... Tooverspel van tinten! Zeepbel na zeepbel na
zeepbel! Weêrschijn na weêrschijn na weêrschijn! Helaas, wat kan ik,
zwakke, tegen het goddelijk sterke leven! Wat kan mijn zwakke ziel
tegen den troost, die haar overweldigt en haar bezwijmelde met purperen
tros! Wat kan mijn smart tegen de goddelijk sterke vreugde der zee en
des omwingerden eilands! Ik sta met mijn smart alleen in een
duizendvoudige jubeling! Het jubelde van alle zijden naar mij toe:
Dionyzos, Dionyzos! Hadde hij mij niet gespaard, de vreugde had mij
verscheurd als een blijde leeuw een blatend en klagelijk lam! Hij
spaarde mij, de vreugde verscheurde mij niet, maar zij omdrong mij van
alle zijden. De lucht was vol van het vreugdegeschal. Zee en eiland
bevolkten de dansen der vreugde. Ik dwaalde alleen met mijn smart! Ik
weende alleen met mijn smart! Ik verborg mij onder wingerdtente en de
Tros viel mij in den schoot! O, zwak lichaam, o zwakke ziel, zwakke
smart die zich wèl troosten laat... Geen smart duurt langer dan de
sterke Vreugde het wil, zoodra deze haar verwint... O smart, o smart,
blijf bij mij! Wat roep ik, wat klaag ik, vergeefs! O, wat kan ik,
zwakke, tegen het sterke leven, tegen de sterke Vreugde, wat kan ik
tegen Dionyzos! Hij overwon mij, en spaarde mij... Goden, ik heb hem
lief!! Thezeus, ik heb Dionyzos lief! Wreede held, Ariadne bemint den
zachten wereldverwinnaar! Helaas, hij lijdt om mij! Edele god, gouden
god, purperen god... hij lijdt de smart van Ariadne, want eigen smart
weet hij niet! De vreugde zonder bitterheid...! Onverzoenlijke, gij
zult het nooit willen... Afrodite, gij wilt het niet! Ik ben het kind
van Pazifaë, ik ben een spruit van goudglorenden Helios... O, ik heb
hem lief, ik heb hem lief! Ik ben het kind van mijn moeder: Afrodite
bezielde ons altijd... Wat is dit voor een nieuwe liefde, die mij smelt
in het hart, in de oogen met tranen, op den mond met een smachting naar
zoenen! Trillend sta ik naast zijn sluimering en zie ik op zijn lijden
neêr... O, hem niet meer lijden te laten; o, de vreugde alsemloos te
aanvaarden! Het zoete van zijn beker alleen en niet de droesem van mijn
smart... Smart? Heb ik smart? Ver... ver is mijn smart heen! In het
ijle... in het ijle! Tooverspel van tinten! Zeepbel na zeepbel na
zeepbel! Weêrschijn na weêrschijn na weêrschijn! Er is niets, er is
geen smart... O, arme menschen, arme halfgoden! Gij lijdt en hebt lief
om niets! Boven u glimlachen de goden sterk... Mijn ziel, ze herbloeit
al weêr... Wat geeft het of ik er zelve om ween! Mijn ziel herbloeit,
zij herbloeit! Zij is dronken van vreugde geweest, en nu, nu is zij
smachtend naar vreugde weêr! Zijn edele vreugde na hun woeste
vreugde... O, goden, ben ik gelukkig, gelukkig, terwijl ik ween?
Thezeus... gij zijt ver: alle verschrikking, alle afschuw, alle
wreedheid, alle wanhoop... het is alles, het is alles zoo ver...! Er is
niets dan Naxos... Dionyzos’ Naxos... er is niets dan Dionyzos! Zijn
vreugde! Een god... een god troostte mij! Dionyzos troostte Ariadne! De
fluiten pepen troostvol, de cymbels sloegen goudschellen troost, de
trossen stroomden purperen troost! O, stille nacht, o stille nacht van
troost! O goden, ik ben gelukkig! Mijn tranen vloeien om mijn zwakke
zelf, maar ik ben, o goden, ik ben gelukkig! Ik sla mijn armen uit, ik
weet niet waarheen, van louter, van louter geluk! O, zoo zwak in smart,
is Ariadne gelukkig! O, geluk, vluchtiger misschien dan de smart mij, o
vreugde, waarheen slaan mijn armen uit? Dionyzos, Dionyzos, ontwaak!
Ontwaak, ontwaak... Ik ben gelukkig!!
En op de knieën naast zijn violensponde viel Ariadne naast Dionyzos
neêr en omhelsde zijn afhangende hand. Hij ontwaakte en hoorde haar
laatste woord, en voelde op zijn hand haar zoen. Toen murmelde hij, nog
slaap-, wijn- en leeddronken:
—O, Ariadne, nu voel ik den wensch zwellen in mijn hart...
—Te doen wisselen de smart met de vreugde... Maar zonder bitterheid,
zonder bitterheid.
—Ja, zonder bitterheid, Ariadne...
—Dionyzos, ik bèn gelukkig! Ik ween om mijn zwakheid, maar helaas,
Ariadne is gelukkig!
—Sprenkel ik vreugde, Ariadne...
—Ja... Dionyzos, vreugde en geluk, gelúk! Zie, ik ween aan je voeten,
omdat alles, alles, zoo ver is... Thezeus, verschrikking, afschuw,
wreedheid en wanhoop... en omdat ik heel bang ben voor het geluk, dat
heel broos zal zijn, als de smart al zoo broos was... Maar ik ben
gelukkig, ik ben gelukkig! Wat kan tegen het sterke Geluk! Wat kan
Ariadne’s zwakke smart tegen het overstelpende sterke geluk! Vreugde en
geluk zijn als krachtige saters, smart was als een weenende nymf zwak!
Vreugde en smart, rood als wijn, goud als zon, schaterend als Dionyzos,
verkrachtten mijn arme zwakke smart in het druivegenot, en de zee
lachte, de lucht lachte, de aarde lachte... àlle, alle goden lachten,
schaterlachten om de arme verwonnen smart! Goden, ik hoor zelfs Thezeus
lachen! Alleen... ik hoor niet Afrodite’s lach en ik vrees voor die
schijnkracht van geluk en van vreugde...
Op zijn sponde zat de god overeind en hij hield Ariadne in zijn armen.
Zij zag hem aan, hij zat in glans als in eigen maneschijn en van zijn
voorhoofd was het leed opgeklaard. Rustig, zelfbewust en jong heerlijk
zat hij en hield zijn bruid in de armen, heerlijk schoone dochter van
Helios’ dochter. En hij zeide:
—Ik weet, dat ik de Vreugde ben, en dat heel sterk is mijn Vreugde! Ik
weet, dat ik de Vreugde altijd was, en ik gloei van trots, omdat ik de
wereld overwin, aardsch erfdeel, door Zeus mij beloofd! Hoor, Ariadne,
de Vreugde zal altijd krachtiger zijn dan de smart! Heerschen over de
wereld zal altijd mijn Vreugde! O, zaligheid, zaligheid: Dionyzos
heerscht, zijn Vreugde heerscht! Ariadne, welk geluk zwelt in mijn
ziel! Sprenkelde ik je de vreugde, Ariadne? Is er geen alsemdrop meer
in den beker? O, zaligheid, o, zaligheid; o, vreugde... O Zeus, heb
dank voor mijn kracht, en mijn erfgoed! Wat ziekte in mij van weemoed
en weifeling! Waar is Ampelos, opdat ik hem vraag...! Wat twijfelde ik
ooit toch aan mijzelven... O, zaligheid, o zaligheid... Zie, Ariadne,
ik sta op...: ik ben een man; ik groeide van vreugdekind en van
vreugdeknaap tot een vreugdeman; ik voel mij sterk en onoverwinlijk...!
Dit is omdat krachtig mijn Vreugde is, onoverwinlijk, en omdat ik ze
overàl sprenkel! De wereld sprenkel ik ze over! O zaligheid, o
zaligheid... Ariadne, ik ben gelukkig... Wat dacht ik aan Smart toch en
welke smart kan mij treffen, nu ik Ariadne’s smart heb gelenigd en haar
vreugde heb gesprenkeld! O zaligheid, o zaligheid: ik verlang naar den
nieuwen dag! Bruid, ik smacht naar den nieuwen morgen! Grijze
schemering, vlied! Eos, verschijn! O, zaligheid, Dionyzos, gelukkig,
vreest niet de broosheid van zijn geluk... Stil Ariadne, twijfel
niet... Hier, in mijn arm voer ik je voort naar het strand van de kalme
zee! Zoolang mijn zeereis dure, zal geen storm woeden: Poseidoon heeft
mij lief; hij gladt-uit zijn waterwegen! O, zij hebben mij allen
lief...! Ik sprenkel ook vreugde hun, den grooten goden. Zij zien
lachende op mij neêr, als ik strijd... Zij hebben mij allen lief...!
Stil, o bruid, twijfel niet! Zij hebben mij allen lief...: Afrodite...
zij heeft mij lief... Zij kàn Dionyzos zijn bede niet weigeren. Stil
Ariadne stil, nu bid ik tot Afrodite... In den nauwelijks rozigen
morgen, o Afrodite, hoor mijn bede... Ik ben Dionyzos, die je roept...
Zie, dit is Ariadne, en je toornde haar als je deedt alle de haren. Je
gaaft haar de liefde en je strafte haar in liefde! O, goudene Afrodite,
is het aan godin, zoo duive-lieftallig, en zoo overmachtig schoon, te
zweren wraak zoo onverbiddelijk? Afrodite, hoor: als een sterveling
gewoon, bidt Dionyzos bij de zee, uit wier schuim je oprees
verblindend: wees Ariadne en wees mij genadig! Niet anders dan als een
herder, die je twee tortels brengt in je tempel, bidt Dionyzos, zoon
van Zeus, god der vreugde, verwinnaar der wereld tot het morgenland
toe: O, Afrodite, wees ons genadig! Wees onze liefde, ons geluk
genadig! O Afrodite, wees de Vreugde genadig!!
Zoo bad de blijde god Dionyzos en hoewel zijn gebed smeekte en nog niet
juichte, was hij vol vertrouwen, in Afrodite, en in Zeus, zijn vader.
En hij stond aan de parelige morgenzee, en zag naar den pareligen
morgenhemel, achter wiens azuur de goden, zijn goddelijke broeders en
zusters, en onder hen Afrodite, hem zeker wel, Ariadne in de armen,
schuchter,—welgevallig glimlachend zouden gade slaan. Hij stond en de
blik vol vertrouwen, violenblauw, zocht in den hemel, die klaarde; zijn
oor luisterde als naderde op zijn bede antwoord; zijn glimlach was een
jeugdig blijde zelfbewustheid. Zijn hand streelde Ariadne’s zongoudene
haar, en zij, aan zijn hart, hoorde zijn liefde. Een angst voor de
Onverzoenlijke deed haar eigen hart kloppen onstuimig. Zoû de wreede
godin, schrik van Kreta, geesel harer in verdwaaldheid bemind hebbende
moeder, hooren en een teeken geven? Wat verwachtte haar goddelijke
bruidegom? Zij zag op van Dionyzos’ borst. Zij zag uit over de zee. Het
krokoskleurig gewaad van Eos was reeds in ijlte verbleekt en Ariadne
schrikte op, omdat aan den einder, uit de breed ontslotene poorten, in
helderder uitstraling van goud, als op goudenen heirweg, die zich langs
den hemel rondde, Helios verscheen, in de zonnevuisten de blinkende
leidsels des vurigen, schuimblanken vierspans! Nooit had zij den god,
vader harer verdwaasde moeder Pazifaë, zoo in zijn zonneglans gezien.
De dag, plotseling, gloeiend van glorie, straalde wijd, wijd uit over
de aarde en over de zee: het was of de zee zich uitbreidde, blauwer;
het was of zij overal eilanden zag liggen, die zij nog niet had gezien;
het was of zich vergoddelijkte de menschelijke wereld, het geurige
eiland van haar smart en geluk. Uit de zee, hier en daar, overal, doken
de Nereïden op, zingende elkaâr toe, wuifden elkander, wezen met den
vinger uit... Wezen zij naar de glorie van Helios, die nu mende zijn
stralend vierspan den hemelheirweg op, hij staande triomfantelijk in de
zonnekar? Neen, zij wezen lager, naar de Oostelijke poort, die, nog
niet gesloten, uitvloeide een parelen lichtstroom... En plots zàg
Ariadne, en gaf zij een kreet, en klampte zich aan Dionyzos. Want zij
had herkend en in Dionyzos’ arm stierf zij bijna van angst, hijgend.
Zij had herkend! Op den parelen lichtstroom, die na Helios’ goudgloed
schoot uit de steeds opene poort, dobberde over de kalme zee,
nauwelijks morgenbriesgerimpeld, een heel groote schulp, en op die
parelmoêrige dobbering naderde-aan Afrodite zelve! In doodangst zag
Ariadne toe. Zij had de godin, vijandin haars geslachts, nooit gezien
en zij wist niet, wat zoû gaan gebeuren. Zij gaf een kreet, half in
zwijm tegen haar bruidegom aan. Maar in een parelen glorie, te
heerlijker, daar Helios zoo straalde, dobberde nader op haar schulp de
godin, die stond; en de druk van haar teen stuurde de schulp, naar het
scheen, waar zij wilde, in de richting van Naxos, van Dionyzos. Zij was
zoo schoon, dat Ariadne ontzette. Zij was zoo schoon, dat de Nereïden
staakten den zang, en openmonds bleven staren. Zij stond in hare kalme
overheersching van bovenmatige schoonheid, en haar glimlach omdreef
haar met een hellen glans, en toch was die glimlach er een van een
kind, een bedorven kind en allerlieveling. Het hoofd geneigd ter zijde,
glimlachte Afrodite. Hare schoonheid boetseerde haar in levend albasten
lijnen, die heel week en nauwelijks wisselden. Hare schoonheid was een
lieftalligheid, die kon goddelijk zijn, een lieftalligheid eeuwig en
oppermachtig. Nader aandobberend, staarde Ariadne haar aan, en vergat,
dat zij heur vijandin was. Het zuiver edele van het gelaat versmolt al
te groote strengheid in den glimlach, die glansde. Van de heel ronde
kruin golfde het haar opgeknoopt als een vloeiend goud en kruivende
licht. De rozebladronde schouders, de leliënde armen, de dubbelgeroosde
boezem, liervormig de heupen, de bloemestengelende beenen, voet, van
welk éen stuurde de schulp, schenen uit tastbaar licht geschapen, en
het licht bezield met leven en god-vrouwelijkheid. En zij was zoo
schoon, dat zij op dit oogenblik van overglanzing nauwelijks
verzinnelijkte tot welken zweem ook van wellust. Uit de zee waren de
tritonen gedoken, en, de godin herkennende, toeterden zij schel hun
hoornschelpfanfare. Uit de oleander- en laurierbosschages waren
aangestroomd de faunen en saters en heel Dionyzos’ leger bevolkte in
dicht gedrang het strand, maar zoo schoon was Afrodite, dat
onbewegelijk saters en faunen stonden, geboeid door hare schoonheid
alleen, van welke nooit wederga was gezien. Bij haar werden de Nereïden
en nymfen lieftallige schepselen, onbeduidend, en Ariadne’s zonnige
schoonheid verbleekte tot een schim. Zoo naderde Afrodite. Geheel de
zee zag haar aan, lucht zag haar aan, alle schepselen staarden haar
tegen. Zij was de heerlijkheid van hemel en aarde. Zij scheen het niet
te weten. Zij glimlachte alleen en scheen niet te weten, dat glànsde
haar glimlach. Rondom haar fladderden eroten en wierpen rozen neêr.
Hare triomf was onvergelijkelijk met welken triomf ook op aarde... Aan
de kim was de poort gesloten, Helios verijlde in het azuur; het
parelige pad verbleekte, maar om Afrodite schitterden haar eigen glans
en haar glimlach.
Plotseling weêrschalde een gejuich. Aangedobberd, genaderd het strand
van Naxos, was zoo vervoerende schoon de godin, dat allen juichten, dat
alles juichte, dat de tritonen toeterden, de faunen pepen; de saters,
dol, orgelden hunne schelle gamma’s. En Dionyzos riep uit, in
verrukking:
—O, Afrodite, je nadert mij, op mijn gebed, over de van liefde bevende
zee! O, Afrodite, je nadert mij! Je glimlach baadt mij in een
glinsterend geluk! Mijn Vreugde straalt op in je schoonheid! O,
Afrodite, Afrodite, mijn stem schiet te kort je toe te juichen en tegen
te danken! Je duldt Ariadne’s geluk? Je staat Ariadne mijn Vreugde toe!
Afrodite, ik zie je glimlachen! O godin, heil der aarde en lust van de
goden, ik val je te voet en ik bid je aan! O, heerlijke almacht, wij
vallen te voet en bidden je aan!
De godin, glimlachend, had haar schulp gestuwd en strandde haar op het
strand. En Dionyzos voerde zijn bruid haar te moet, waar zij wachtte in
de schulp, te midden der fladderende eroten. Toen nam Afrodite van
zeven sterren een kroon, die haar aanboden de liefdegoodjes, en zij
plaatste ze op Ariadne’s hoofd. En zij zeide:
—O, blijde god Dionyzos, wees juichende god Dionyzos weêr! Wees
jubelende Dionyzos! Verover de wereld in vreugde! O, Ariadne, wees
Dionyzos’ bruid! Niets kan IK Dionyzos weigeren: al wat hij vraagt, sta
ik hem toe! Vraagt Dionyzos mij vreugde voor Ariadne, hij, die zelve de
vreugde sprenkelt, dan weiger ik mijn vreugde Ariadne niet. Dan geef ik
Ariadne mijn vreugde! Helios hoor: ik eindig mijn wraak, omdat Dionyzos
het vraagt!
Op den hemelheirweg verscheen, mennend zijn schuimblank vierspan,
Helios en hij aanhoorde het woord der godin. Zee, lucht en aarde
vierden Dionyzos’ hoogtijd overstelpend geluk.




XV.

Tot afreis was besloten, en de saters, bezig met het inschepen der
wilde dieren getemd, zat Silenos naast Ariadne op zodenbank, en zag
bekoord haar aan, terwijl een krans van narcissen zij vlocht. En hij
zeide, de oude Silenos:
—Voorwaar, overgoddelijk schoon is ons de glimlachende Kypris
verschenen, en wij geen van allen, o Ariadne, wisten welk wonder wij
zagen gebeuren en wat er in parelen glorie aandobberde op de verliefde
zee. Wij waren verblind en verstomd, en wij stonden als ezels te
kijken, terwijl de schoonheid zoo rustig in haar stralenden glimlach
ons naderde. En toen wij juichten haar huldigend tegen, klonk ons
huldegejuich als ezelgebalk, maar welwillend bleef Afrodite en ik heb
haar niet fronsen gezien. Zij glimlachte, zij glimlachte steeds!
Lieflijke kleindochter van Helios, bleek was je en een schuchter
vrouwtje, vergeleken bij die aantriomfeerende heerlijkheid, maar nu zij
in parelen glorie terug is gekeerd en ik je aanzie, o Ariadne, nu ben
ik wèl tevreden en kan ik mij begrijpen, dat na Dionyzos’ hymne, zijn
thiazos je blijde een hymne toezingt. Ware mijn stem niet altijd schor,
ik stemde mede in die hymne, Ariadne... Nu zegt Silenos het je maar
vaderlijk-weg, in rustige, eenvoudige woorden: Ariadne, ik ben
verheugd, dat een edele vrouw onze overwinnaarstocht zal medemaken.
Zie, Ariadne, wij misten de vrouw, de edele vrouw van maat, de vrouw,
die geleefd en geleden heeft, en weet wat het leven waard is. Dat weten
niet menaden en nymfen, in haar steeds oproerigen jubel. Ja, Ariadne,
wij misten de vrouw! O, Ariadne, nu je glimlacht, neêrgebogen je
goudzonnig gelokte hoofd over die witte vingers narcissen strengelend,
en wil, vorstin, wel luisteren naar het vaderlijk woord van je
bruidegomsmeester, nu gelijk je mij bijna een Muze, zoo lieflijk als
wie ook der negen, en even rythmiesch van maat in ziel en in zijn als
zij. En Ariadne, wij missen de maat. Dionyzos is boven rythme en boven
maat verheven, maar wij, sterfelijke wezens des wouds? Wij zijn daar
niet boven verheven, en zijn onmatigheid verleidt ons, Ariadne, tot
heel erge, tot heel erge dingen... Ik mag het je nu wel bekennen:
Ariadne, ik ben altijd dronken. Eigenlijk ben ik altijd dronken. De
druif te drinken is mijn ondeugd geworden: er gaat niets boven te
drinken de druif. Ariadne, sedert Dionyzos mij beval te drinken, heeft
Silenos geen maat gehouden. Ik dronk maar. Hij lachte er om, maar ik
geloof niet, dat de ware vreugde is altijd te drinken de druif, en
altijd druifdronken te zijn...! Wat dunkt je, Ariadne? Vroeger dacht ik
veel na, en was ik heel wijs van weten: nu weet ik weinig, en, ouder
van dagen, drink ik veel en ben ik veel dronken! Daar voel ik om wat ik
nooit kende: weemoed, Ariadne... Weemoed is in mij gevaren, omdat ik
zoo zwak ben en altijd ben dronken. Nu geef je mij toe, dat wij veel,
menaden, saters en faunen zelfs, en zelfs heel jonge Panszoontjes,
dronken zijn, maar dat is geen reden, o Ariadne, dat, oud-van-dagen,
Silenos, en zijn ouden-van-dagen, Silenen rondom hem, dronken is en
steeds dronken zijn. En als ik er over denk, o Ariadne, dan voel ik
weemoed zóó, dat ik drink, en weêr dronken ben. Het is de schuld van
Dionyzos, maar hoe het hem te verwijten! Hij is een god, hij goddelijkt
boven ons uit. Is hij dronken, dan is zijn dronkenschap goddelijk...
Gisteren nacht heb je hem dronken gezien! Ariadne, was hij toen niet
mooi? Was Dionyzos ooit heerlijker, o Ariadne, dan dronken op zijn
hoogtijdsfeest! Hij gloeide van enthouziasme, energie... Dan wil hij
allen de vreugde sprenkelen! Dan is hij alleen wreed wie de vreugde
niet wil, want hij kan wreed zijn, je zachte verwinnaar! Maar wij...
Ariadne, dronken, wij zijn het nooit goddelijk! Wij vooral niet,
ouden-van-dagen, Silenen rondom Silenos! Een dronken menade is nog heel
bekoorlijk; een dronken sater, hoe woest ook, is guitig; een dronken
faun blijft een faun, heerlijk als een bloem of een boom, maar een
Sileen, ik, met kale bol, en dikke maag, dronken, ik ben niet
bekoorlijk, o Ariadne! Ik ben van een leelijke dronkenschap... Wijnlof
om mijn slapen en lendenen staat mij zot; ik droeg liever een
wijsgeersmantel. Helaas, ik bezit er geen een meer, marmerblank van
plooien: mijn mantels zijn purper voor feest of grauw voor de reize, en
zoo purper en grauw is mijn ziel ook naarmate feest- of reisstemming ze
kleurt... O Ariadne, ik juich, dat je, vorstin, ons beheerschen zal,
naast goddelijken Dionyzos zelven... Je staat ons nader dan hij. Je
glimlacht mij toe welwillend... Zie Ariadne, maat en rythme zal je
zeker ons geven, en zelfs in bakchantische vreugde, Ariadne, kan ik je
me niet dronken denken. Neen, Ariadne, ik kàn je dronken niet denken!
Menade-zwierend tusschen menaden, in tijgervel, wijnlof, met rinkelende
belletjes der blijde tamboerijnen zal, Ariadne, wèlbewust blijven je
edele beweging, je sierlijk gebaar, je golvende dans, je zwaaiende arm,
je rustiger weemoedsblik, je lach en je blijdschap, en je dronkenschap,
Ariadne, zal de Vreugd zijn, goddelijk naast die des gemaals, en tevens
begrijpelijker wellicht voor ons! Zoo Ariadne, word je ons tot zegen!
Terwijl vaderlijk teeder en bij uitzondering nuchter, Silenos zich zoo
uitte tegenover de stil gelukkige Ariadne, scheepten met ijver de
faunen en saters de tamme leeuwen en panthers in en der Silenen blanke
muilezelen en ezelen. Dien middag zoû Dionyzos’ vloot Naxos verlaten,
de kusten des morgenlands te-gemoet. De god zelve staarde op een rots
de zee omrond, die kalm lag, en hij zag het eiland als een prieël van
druiven. Hij zag naar den arbeid bij zijn schepen: uitgelaten trokken
de saters de brullende leeuwen voort aan sterke touwen van lianen en
gevlochten veil. Geroep weêrklonk, een enkele tamboerijn rinkelde in de
hand eener nymf, de Silenen stonden in grauwe mantels en met hoeden op
breed, en waren, lachende om een grap, op het strand, als een groep
dikbuikige en blijmoedige filozofen.
Plots schokte Dionyzos uit zijn glimlachende peinzen op. Tusschen de
scheepsrumoerigheid op het strand, tusschen geluid van roepende
stemmen, van kwinkslag en lach, en rinkelen van ènkele tamboerijnen,
meende Dionyzos te hooren melodie, die hij dadelijk herkende: de blijde
wijze, die klonk uit het diepst van het bosschige eiland; de blijde
wijze van Ampelos’ fluit, maar zoo klagend van weemoed, dat blij de
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Dionyzos - 13
  • Parts
  • Dionyzos - 01
    Total number of words is 4253
    Total number of unique words is 1446
    38.1 of words are in the 2000 most common words
    53.5 of words are in the 5000 most common words
    61.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 02
    Total number of words is 4798
    Total number of unique words is 1301
    40.0 of words are in the 2000 most common words
    54.0 of words are in the 5000 most common words
    62.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 03
    Total number of words is 4782
    Total number of unique words is 1210
    39.6 of words are in the 2000 most common words
    54.1 of words are in the 5000 most common words
    62.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 04
    Total number of words is 4605
    Total number of unique words is 1425
    39.7 of words are in the 2000 most common words
    54.4 of words are in the 5000 most common words
    61.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 05
    Total number of words is 4560
    Total number of unique words is 1251
    37.2 of words are in the 2000 most common words
    52.9 of words are in the 5000 most common words
    60.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 06
    Total number of words is 4663
    Total number of unique words is 1343
    39.8 of words are in the 2000 most common words
    55.3 of words are in the 5000 most common words
    62.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 07
    Total number of words is 4632
    Total number of unique words is 1350
    36.0 of words are in the 2000 most common words
    50.1 of words are in the 5000 most common words
    58.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 08
    Total number of words is 4451
    Total number of unique words is 1411
    35.9 of words are in the 2000 most common words
    51.4 of words are in the 5000 most common words
    58.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 09
    Total number of words is 4360
    Total number of unique words is 1336
    36.0 of words are in the 2000 most common words
    49.0 of words are in the 5000 most common words
    56.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 10
    Total number of words is 4576
    Total number of unique words is 1205
    39.8 of words are in the 2000 most common words
    55.1 of words are in the 5000 most common words
    62.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 11
    Total number of words is 4716
    Total number of unique words is 1228
    41.0 of words are in the 2000 most common words
    56.6 of words are in the 5000 most common words
    64.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 12
    Total number of words is 4620
    Total number of unique words is 1267
    41.1 of words are in the 2000 most common words
    55.9 of words are in the 5000 most common words
    63.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 13
    Total number of words is 4415
    Total number of unique words is 1189
    39.7 of words are in the 2000 most common words
    53.8 of words are in the 5000 most common words
    61.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 14
    Total number of words is 4396
    Total number of unique words is 1306
    36.4 of words are in the 2000 most common words
    51.1 of words are in the 5000 most common words
    58.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Dionyzos - 15
    Total number of words is 660
    Total number of unique words is 314
    54.7 of words are in the 2000 most common words
    68.6 of words are in the 5000 most common words
    75.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.