Achter groene horren - 10

Total number of words is 4657
Total number of unique words is 1621
37.9 of words are in the 2000 most common words
52.8 of words are in the 5000 most common words
60.1 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
Zonder ooit meer naar den voorgrond te komen, had hij allerhand buitenissige ervaringen opgedaan, waardoor hij, voor normaal in het leven geschoolden, een soort van heksenmeester moest lijken. Een overprikkeld zenuwgestel als het zijne bleek, door erotische inwerking van het brein alleen reeds, bij machte het lichaam aan zinnekramp te laten bezwijken. Zóó ook meende hij te begrijpen, waarom de Mohammedaansche vrouw verplicht werd zelfs het aangezicht voor onbescheiden blikken te verhullen. Ontwaarde hij toch, tijdens sommige bevliegingen, de geestelijke uitdrukking door oogen en mond eraan verleend, nog enkel tot de blindheid van het naakt begeerde vleesch afgestompt. Kon het triester? En dat bij de eigen zusters nog wel, na uren lang broeiend thuis hokken gedurende een verregenden Zondag... Maar zoo'n overdreven familie-zwak bleek zich dus eindelijk niet meer tot één enkel geval alleen te beperken en evenmin steeds het minderwaardigheidsbesef te verwekken, waarmede hij, als gewezen portaalzwerver en nachtelijk indringer, ook thans nog herhaaldelijk had te kampen.
Integendeel, juist omdat de ander daar nimmer aan toegaf,
[p. 156]
vermocht hij over hetgeen er in hem omging even terloops en vrijmoedig te spreken, als gold het een vreemde. Bovendien, naar ambtenaarstrant, er reeds aan gewend met het nivelleerend verlengstuk om te gaan, verzuimde hij ook thans niet, dit aan te brengen. Alleen maar geestelijk voor de begeerte te zwichten, heette evenmin zonde, als daartoe in sommige droomen gedwongen te worden en een peuleschilletje, vergeleken bij wat een Gilles de Rais en zijn horde op hun kerfstok hadden; waarmede tevens de mogelijkheid voor een neutraler aanknoopingspunt geopend werd. Want hier behoefde hij den nieuwen vriend nog slechts uit de bedrukkende sfeer van die enkele boeken tegemoet te komen, waarin eveneens, zij het dan kil documentair, menschelijke verwording was ontrafeld en waarheen, merkwaardig genoeg, hun wegen, voor jaren reeds, parallel waren geloopen. Al werkte een thans zich tesamen vergasten aan zulke laatste ontaarding soms niet minder beschamend dan het gedwongen aanhooren dier vergaande bekentenissen. En waarom juist hèm daartoe uitverkoren?

Pas dien avond, tijdens het eerste bezoek van den ander op zijn kamer en terwijl hun aanvankelijk geanimeerd praten weer zoo'n vreemde inzinking ondergaan had, bespeurde hij in de daarop volgende tergend gespannen stilte plotseling onraad.
Nu zij geestelijk opnieuw in het nergens terecht gekomen waren en toch wederzijds toenadering bleven zoeken, leek de vlucht terug naar een grof zinnelijk thema, hun naaste uitweg. Kon door een, die zich zonder voorbehoud bloot gegeven had, minstens wel met recht worden gevergd, dat - al was het maar om dezen omgang gewoon in evenwicht te brengen - eindelijk ook van de andere zijde soortgelijke bekentenissen zouden volgen. Ach, dat was dus het gevaar,
[p. 157]
deze ongevraagde vertrouwelijkheden gretig aangehoord en er niets van dien aard voor terug gegeven te hebben. Want deze houding bleek thans niet langer door te voeren...
Naarmate het beklemmende zwijgen voortduurde, versterkte zich, als door een woordloos bevel nog bekrachtigd, de hem opgelegde dwang, zoodat hij zich telkens grooter geweld moest aandoen er niet voor te zwichten. Weer was er die schichtige gewaarwording, zich enkel door handtastelijkheden verder te weer te kunnen stellen, want zelf te bekennen werd het vreeselijkste. Liever sterven - Jules van het Lyseum had het reeds gezegd en waar gemaakt ook - dan er, met een bedekt woord slechts, van te reppen. Nooit had hij het aangedurfd; nergens; samen op straat evenmin, al liet het zich daar, tusschen de onverschillige drukte, ook anders, bijna zakelijk vernemen. En hoe dan nù, het hem, niet minder dan zijn verworpenheid, aangeboren schaamtegevoel te bruskeeren? Ver van ieder toezicht, in een leeg huis op een kamer, waar een atmosfeer als van de in dat gruwbare boek beschreven kostschoolnachten de zinnen te verontrusten begon.
Snel liet hij op de grammophoon een larie-marsch van stapel. Niet onmogelijk ook, dat ditmaal deze schuwe bevliegingen enkel uit hem zelf alleen opkwamen. Met Jules, in een duinpan luierend, had hij reeds gemeend te bemerken, hoe het, dien gloedvollen zomeravond door een jongen sater, voor jaren en jaren, bij het sluisje uitgestrooide zaad, in gisting raakte. Hij herinnerde het zich met schrik. Des te gebiedender dan, ook dezen tastenden omgang te staken...

Hij lette weer op den ander, die, als ontoegankelijk voor de rumoerige muziek, met de tot een vuist gebalde hand schuin voor zich uit, half afgewend van tafel zat. Een bleek vergeestelijkt gelaat, aan de slapen wat ingevallen. Achter
[p. 158]
groote vrije glazen van een dungouden bril-montuur, de oogen tegen het lamplicht half geloken. Een echt mannelijke neus. Aan de vleezige bovenlip een flauwe moet van regelmatig glad geschoren te worden. Geresigneerd toegeklemd de breede mond... Voor een aankomend priester kon men hem zoo houden. Had de ander nog daareven niet te kennen gegeven, dat zij door een verkeerde opvoeding zwaar gedupeerd waren. Misbaksels, zooals er in een nieuwe gemeenschap, die haar jeugd, ook buiten de school, onder tucht hield, niet meer rond zouden loopen. Maar dat hun beiden thans, voor een: make the best of it, nog slechts het smalle innerlijke pad was over gebleven. Dit leek toch allerminst de manier om een te begane laagheid voor te bereiden. O, neen, die verdenking alleen, duidde reeds op een begin van verval.
Om nog wat deining in een bijna leeg geloopen avond te krijgen, en ook zijnerzijds niet geheel met confidenties achterbaks te blijven, had hij - liever voor half gaar dan als half zacht versleten te worden - zijn begrafenis-hobby in het geding gebracht. Een zeker tekort aan overtuiging omtrent hetgeen, volgens de gangbare bedenkwijze, na den eigen dood heette achter te blijven. Dat hij daar hoogstens een: misschien wel, misschien ook niet, voor over had. Aan ònt-kennen nog niet, aan èr-kennen niet meer toe. En zoo, helaas, voorloopig ook nog geen houvast genoeg, om de begrafenis-premie niet meer te storten. Enkel een kwestie van een wat meer geventileerd denken, you know...
Maar daarmede stond hij bij den ander eindelijk voor een gesloten deur. Het lag in diens bedoeling, wanneer het eenmaal zoover was, voor zich een mis te laten opdienen, waar hij - hier kwam iets radikaal aan twijfel tegenovergestelds te voorschijn - persoonlijk bij aanwezig dacht te zijn. Of zoo'n mis niet erg in de papieren liep? Naar omstandigheden
[p. 159]
en naar gelang van hetgeen, in sommige gevallen, daarvoor reeds tijdens het leven opzij gelegd was. Van innerlijk voorbehoud omtrent het al dan niet doeltreffende van zoo'n laatste reserve geen spoor. Maar spaarduitjes zaten er dus ook. Dan leek het toch veiliger dezen omgang nog wat aan te houden. Al kon dat weer niet, zonder aan het voorstel van den ander, ook hem eens, in den familiekring, te bezoeken, gevolg te geven. De aanstaande Zaterdagavond bleek daartoe het meeste geschikt...
*

Het huis lag aan een deftige laan, boven een getralied sousterrain, zoodat, om aan te bellen, eerst een smal bordesje beklommen diende te worden. In een benedenkamer aan straat werd hij aan den vader en de beide zusters van den vriend voorgesteld, die zelf had open gedaan.
Van den aanvang af wilde het gesprek niet vlotten. De vader, een gezette grijsaard, bleek slecht gehumeurd. Hij droeg een zwart calotje, dat hij, telkens met een woedenden blik naar het venster, beurtelings af- en opzette. Als protest, dat hem belet werd naar een ijsbaan te gaan kijken, waar 's Zaterdagsavonds blaasmuziek was, die dan ook bij vlagen uit de verte hoorbaar werd. Ter vergoelijking der ongedurigheid van den vader, had de oudste der zusters, reeds moederachtig van postuur en in een soort verpleegstersdracht, dit achter diens rug om, al thee schenkende, uitgelegd. Maar wat moest iemand, zoo goed als doof en slecht ter been, bij muziek en nog wel op een ijsbaan doen?
Met de jongere zuster, ook al vrij bejaard, scheen iets niet in orde. Raafzwart de verwaarloosde haardracht; koortsig brandende holle oogen in een vaalbleek gelaat, zat zij, norsch en schier zonder een woord verder, wat van tafel af. Een donker blauwe blouse van stug-dikke stof, de platte
[p. 160]
borst nog meer vervlakkend, deed even aan zekeren dwangmaatregel in een besloten inrichting denken, waar zij dan ook later, naar de ander eens op zijn nuchter-terloopsche manier berichtte, terecht gekomen was.
Om het niet volkomen te laten stokken, werd ten slotte het gesprek nog eenmaal op den vader, een rustend geneesheer, gebracht. Dat die, bij zijn hoogen leeftijd - bijna twee en tachtig - van de hem nog toekomende dagen ook niet het geringste verzuimen wilde. 's Morgens zeven uur reeds niet meer in bed te houden was en dan, bij het schoonmaken der kamers maar in den weg zat. Geen optocht of taptoe in de stad, of hij wenschte er bij te zijn. Nu bleek echter, dat de oude heer, zoodra het over hem zelf ging, dit niet alleen terstond bemerkte, maar dan de reeds zoo vaak herkauwde verwijten aan zijn adres, woord voor woord, van de lippen af te lezen wist. ‘Wel zeker, ga jelui gerust je gang maar. Hak maar weer eens op den ouden man.’ Daarop, kordaat en uitdagend met de vlakke hand op tafel slaande: ‘Ja, wordt er nu eindelijk gekaart, of niet?’ Op den schoorsteenmantel lagen reeds een stel kaarten en fiches bereid, maar een vragend gebaar der oudste zuster in die richting, vermocht de bezoeker, zelf teleurgesteld, slechts te ontkennen. Aan de laatste kans tot wat gezelligheid werd de genadeslag toegebracht...
Waarom had de ander, die toch wist, dat hij - en dan alleen maar bij vlagen - zich nog enkel met plat hazardspel afgaf, niet van te voren gezegd, dat ook voor dit intérieur avonden zonder bridge niet door te komen waren? Al gebeurde het hier voornamelijk ter wille van den dooven vader; minder uit geestelijke armoede als dikwijls elders. En misschien, tegelijk, om geharrewar over het geloof te vermijden, dat, naar hij reeds door den vriend vernam, in de boeken, die deze las, zijn aanleiding vond en zich juist die laatste
[p. 161]
dagen verscherpt moest hebben. De zwarte zuster, in haar overspannen toestand vooral, behandelde dan den jongeren broer als een afvallige, voor wiens bedreigde ziele-heil zij mede verantwoordelijk was.
Zoo verwonderde het hem niet, dat de sombere figuur haar apatisch zwijgen pas onderbrak met een, als spottend bedoelde, tot den bezoeker gerichte vraag, of deze soms ook zoo veel las, als zeker iemand hier. De toegeklemde mond van den vriend begon zich pijnlijk te vertrekken. Nu het kaarten niet doorging, omdat zij dien avond door een harer inzinkingen onbekwaam bleek mede te doen en er niemand was om haar daarbij te vervangen, achtte de jongste zuster de gelegenheid gunstig om, beschermd door de aanwezigheid van een vreemde, haar roeping als ijveraarster en het eenige thema, dat haar nog interesseerde, wat vrijer loop te kunnen laten.
Maar daarbij had zij niet op den vader gerekend, die - als er reeds aan gewend - ook deze situatie terstond onderkende. De mislukking van zijn kaartpartijtje, met het daardoor gerezen gevaar voor redetwisten, aan den onbedreven bezoeker wijtend, keerde zich de oude heer thans, op zijn beurt, ontstemd van tafel af en kwam, met een scheeven ruk, weer in de richting van de ijsbaan te zitten. Zijn als met meubelwas geboend rood gezicht, liep van drift nog glimmender op en, zijn verachting voor den spelbreker niet langer beheerschend, trachtte hij dezen, met zijdelingsche prikken uit zijn starre vogeloogen, soms giftig weg te kijken; hetgeen hem dan ook weldra gelukte.
Op den gang, bij het uitlaten, had hij den vriend nog even opzij kunnen nemen. Einde der maand, en morgen Zondag. Mooi zoo, ja, meer dan genoeg. En nog een prettigen avond verder...
[p. 162]
Dat was dus weer eens de huiskamer geweest. Na jaren van afzondering, had hij dit soort van gezelligheid bijna vergeten. Van wat de een soms meende te ontberen, kreeg de ander blijkbaar last door een te veel. Maar ook onder normaler omstandigheden, zou het aan dat achterbaksche spel van elkander ontwijkende en dan onverhoeds weer uit een hinderlaag beloerende blikkende, wel niet ontbroken hebben. Als van dieren, onzeker nog toe te springen. Tusschen menschen, binnenkamers aan het praten, waren evenmin die plotseling invallende stilten te vermijden, vol gespannen achterdocht eener vraag. Ook daaraan moest men zich weer gewennen. Maar waartoe?
Want hoe natuurlijk, hoe bevrijdend werkte thans daartegen de straat. Alleen reeds de buitenlucht met diepe teugen in te ademen; ronddolen en zwijgen, zonder dat het anderen en je zelf pijnlijk werd. Dat, met voor bezonkener avonduren ergens een toevlucht onder de lamp, moest het leven worden, dat hij zich uitverkoren had en waaraan hem niets of niemand meer zou vermogen te onttrekken...
En toch, hij besefte het wel, zoo'n plantenbestaan, waarin de nieuwe vriend zich nu reeds jaren lang voegde, kon voor hem niet vol te houden zijn. Tot het innerlijk pad alleen zich te bekennen, daartoe werd de ander, behalve dan misschien door het geloof, toch vooral genoopt om zijn ziekte niet te verergeren. Terwijl hij zelf, van beide belemmeringen vrij, als tegen een kwaal moest opvechten, om van dien smallen weg niet af te wijken. Zoo stond zijn leven, hoe verstoken overigens, nog telkens deerlijk voor een gemeenschap open, tot die het wel in haar greep zou nemen, al was het slechts om erover te rechten. Misschien ook, dat het den vriend intusschen gelukt was, het bestaan van andere menschen om hem, weg te denken en hij zoo van eenzaamheid geen last meer ondervond. Uit zijn praten, tijdens die vergaande be-
[p. 163]
kentenissen vooral, viel zoo iets soms wel op te maken. Maar iemand, die zich in een dergelijke geestesgesteldheid afgesloten had en thuis voelde, moest daardoor tevens opgehouden hebben zelf individu te zijn. Dat leek wel het allermoeilijkste om te verdragen en zoo'n rare sijs hoopte hij dan ook nooit te worden... O, neen, de hem opgelegde afzondering mocht hoogstens een tusschenspel zijn.
VII
Kentering

Bij vlagen maakte het voorjaar aanstalten te naderen. Door kale takken, die, zonder nog uit te botten, sappig glansden, brak dan wat zachter blauw. Soms scheen de zon zoo krachtig, dat het 's morgens nog hard bevroren grind der wandelpaden, tegen het middaguur pappig doorzakte. Spelende kinderen begonnen in de wintersche verstarring der parken weder kleur en beweging te brengen. Banken in volle zon verlokten ouden van dagen een laatste verkoudheid op te doen. Allerwege kondigde zich vernieuwing aan. Reeds had de regeeringstafel het tegen de oppositie moeten afleggen. Referendaris de Nijs, in een vlotte overgangsjas, flaneerde als verjongd zijn rehabilitatie tegemoet...
Het eenige ruimere perspectief, dat de komende lente een in ongenade geraakten klerk vermocht te bieden, was de mogelijkheid om zijn twaalfuurtje, in plaats van aan zijn lessenaar op de verlaten secretarie, weer af en toe in de vrije buitenlucht te kunnen verorberen. In de omtrek van het kantoor was een groot bosch gelegen, waarvan de parkachtige uitloopers tot aan de stad reikten. Blootshoofds, zijn gebloemde ontbijt-trommeltje naast zich, op een zonnige bank gezeten, moest hij dan wel erkennen, maatschappelijk niets
[p. 164]
bereikt te hebben en ook, voor de rest, nog immer in 's levens voorhof te verwijlen. Daar echter voltrok zich het panorama der statig zeilende wolkgevaarten, met de klare weerkaatsing ervan in het water, niet minder ongerept dan in dien grooten tuin van het landhuis, waar hij eens als kind gespeeld had. Verder dan deze onvergetelijke indrukken en de eerste bevreemding erdoor gewekt, had hij het al evenmin gebracht. Maar was het, voor de hem opgelegde jarenlange afzijdigheid, zoo geen vergoeding, ook thans nog van een alledaagsche omgeving de volle bekoring van het nieuwe te mogen onderkennen. Dat nooit geweest was en voor herhaling zich niet meer leende. Maar dan moest ook hìj wel de beginneling blijven, al was het slechts, omdat zoo het leven zelf niet verder kwam dan tot een: begin pas van een begin. O, neen, om zich op reis en ergens alleen in den vreemde te weten, behoefde hij het land niet te verlaten. Daartoe werd hij, ook zonder schetsboek, nog te volop door de mystiek van het verschiet geboeid. Door de harmonie van het landschap, die eens tot teekenen noopte. Slechts twee projectie-punten bleken reeds toen voldoende om van het beeld de evenredigheid te ondervangen. Zooals de boomen maar niet wildweg den hemel ingroeiden, zoo zal ook de rest der schepping, ja, het heelal zelfs, wel niet grooter dan noodig wezen...
Op vrije middagen werd hij weder in musea of op tentoonstellingen aangetroffen. Van den vader had hij geleerd zich binnen de omlijsting van zoo'n plat vlak aan den wand vrij te bewegen. Er den afstand tot den horizont te schatten. Omgekeerd was soms de ruimte - het eigen lichaam niet uitgezonderd - reeds bezig zich, als overgang naar het nergens, op het platte vlak terug te trekken. Dit scheen te gebeuren, wanneer je de boomstammen niet langer rond vermocht te zien, of, op straat terug deinsde voor iets, waar je bijna tegen aan bonsde en hetgeen dan, terwijl je even bekwam,
[p. 165]
een lantaarnpaal bleek te wezen, die rustig nog een paar huizen verderop stond...
Voor concert-bezoek had hij geen geleende penningen meer over, afgeschrikt door een publiek, dat slechts en massa leek opgekomen, om den indruk van het gehoorde terstond door wanluidende bijval te verstoren. Zoo uiteenloopend kon het programma niet wezen, of ieder nummer opnieuw ontketende hetzelfde klaterende applaus, stampvoeten, geloei; aan een laatste ontvankelijkheid voor muziek den doodsteek toebrengend, maar dat ook de dirigenten blijkbaar niet meer wilden missen. Angst sloeg hem om het hart, wanneer hij aan de mogelijkheid dacht, dat ook in de gehoorzaal van het leven een dergelijke hoerah-beweging het rhytme der gedachte zou komen ontwrichten...
Dan keerde hij, moede gezworven, gaarne naar de verlaten behuizing terug, om er zich, in zijn hoekje onder de lamp, aan de discretie van een ergens te verkwikken. Klimaat schieten, noemen ze dat. Zoodra het echter in zijn denken weer tot een geregeld spreken, tot een vloed van woorden kwam, kreeg dit toch meer van een afwisselend leeg-trekken en weer vol laten loopen van zekere water-reservoirs, dan, naar buiten op het gehoor alleen, verneembaar werd. Want dat speelde zich, even discreet, achter den privaatdeur van den redeneergang zelf af... Onbegonnen werk, daar met anderen over te willen praten. En nog bezwaarlijker, de enkele boeken te volgen, waarin dit thema tot een stelsel omgebogen was en waarvoor dus, feitelijk, een auditorium reeds evenmin bestond. Aan zoo'n worsteling mèt de taal òver de taal om haar ten slotte tot zwijgen te brengen, moesten geoefender krachten dan de zijne wel verlammen. Populair was het bij een omzetten van termen gebleven; naar den trant van: kaaslooze korst-korstlooze kaas. Een mode-gril, als bridge.
Ook die dagboek-aanteekeningen, na langen tijd te voor-
[p. 166]
schijn gehaald, vertoonden er nog den invloed van. Zij sloten af met den tekst van een sonnet. Niet meer willen zien. Voor het allereerst toch had een der groote tijdschriften het aangedurfd iets van zijn hand te weigeren. Met dien verstande dan, dat het ook pas de eerste keer geweest was, dat hij zich met eigen werk naar buiten waagde. Al te cerebraal. Kon wezen. Van dit motief viel inderdaad wat gevoeligers te maken. Maar dat werd weer uren lang mijmeren over een passende nuance, zonder dat het tot eenige bezigheid kwam. Een verlammende nachtmerrie, ook dat. Of hij langzaam wat op dreef raakte? Wanneer toch niet die mogelijkheid eener uitzending naar het buitenland, geheel onverwacht, opnieuw ter sprake was gebracht. Al was hij er niet meer op in gegaan, liet het hem toch geen rust...

Begonnen was dat op een middag, toen hij, tijdens het collationneeren - zelf met voorlezen bezig - bemerkt had, hoe de chef hem daarbij soms even, tersluiks van opzij, zat aan te zien. In den trant van iemand, die het erom te doen is, een op te nemen foto zoo goed mogelijk te laten gelukken. Dan broeide er gewoonlijk wat.
Ter inleiding was de referendaris een praatje in het algemeen over den diplomatieken dienst begonnen, dien hij met een tennisbaan vergeleek, waar louter adelijke knapen elkander den gouden bal toespeelden. Maar de nieuwe Minister, onder wien de chef voor jaren gediend had, zou ook daar wel frisschen wind in weten te brengen. Aan hem zelf zou het niet liggen er van onder op aan mede te werken. Kort en goed, in een der kanselarijen kwam spoedig een vacature open en hij, de Nijs, bleef paraat zijn eenmaal gedane beloften gestand te doen. Hier had de referendaris even gewacht, of zijn protégé wellicht vroegere sollicitaties in die richting zou herhalen. Toen dit niet gebeurde, trok hij
[p. 167]
slechts de wenkbrauwen op en werd de contrôle der uitgaande stukken zonder verdere onderbreking ten einde gebracht... Leek voorloopig de steun, hem zoo ongevraagd door den chef opnieuw toegezegd, verklaarbaar uit diens behoefte om te doen blijken, ondanks vroegere achteruitstelling, zijn wil hoogerop weer te kunnen doorzetten, de ware drijfveer daartoe kwam pas enkele weken later aan het licht.
Dien morgen werd door den referendaris een piepjong borstje de expeditie binnen geleid, dat, naar de schroom te oordeelen, waarmede het telkens weer naar zijn beenen gluurde, bij deze gelegenheid voor het eerst in de lange broek gestoken was. Een ventje van melk en bloed, keurig aangekleed, wiens oogenschijnlijke bedeesdheid door een guitig kijken, als van een jong speelsch diertje, gelogenstraft werd en dat allen terstond voor zich innam. Met het oog op zijn prille jeugd zou hij langer dan gebruikelijk op proef dienen te werken, waartoe - hetgeen reeds overbodig werd - de chef hem in de welwillende tegemoetkoming der vaste en geoefende expeditie-leden aanbeval. Opmerkelijk was, hoe dien eersten ochtend reeds de boden, de kamerbewaarder zelfs, tegenover deze nieuwe kracht een reserve in acht namen, die, vergeleken met hun gewone vrijpostig optreden ter secretarie, bijna iets van beleefdheid kreeg. Maar ook dat vond zijn verklaring. Ging het toch om een neefje van den referendaris, telgje tevens uit een ambtenaarsfamilie, die wegens haar vele relaties op Departementen bij het bedienend personeel in aanzien stond.
Omtrent het resultaat van den proeftijd behoefde zoo geen twijfel te rijzen, waar het kereltje zelf, al was zijn verstand wat krap, gemakkelijk aanleerde en bij alle voorkomendheid toch reeds geen kans verzuimde iets minder afhankelijk te worden. Met Fransch lag hij nog deerlijk overhoop en kreeg zoo de grootste moeite bij het invullen van reçus voor brie-
[p. 168]
ven aan de vreemde Legaties, waarop de mede te geven bijlagen in deze taal vermeld dienden te worden. Woorden als: rouleau, boîte, plaque, telkens weer te moeten vragen, zonder er dan nog het geslacht of de juiste spelling van te weten, en dus opnieuw gedwongen te worden met gloeiend gelaat zich bloot te geven, terwijl naast de lessenaar een bode haast maakte om weg te komen; dit alles had ook de meest lankmoedige van streek gebracht...
Tot, na enkele dagen bereids, ons vriendje daarover niemand meer lastig behoefde te vallen en hij, met zijn guitig lachje, zonder eenig hoofdbreken de reçus vlot aan het personeel kon afleveren. Reçus, waarvan pas later zou blijken, hoe een voor hem te bezwaarlijke nadere omschrijving er door het verzamelwoordje: ‘annexe’, of hoogstens, wat minder discreet, door ‘annexes’ was ondervangen. Voorwaar, een subtiel gebaar om zich aan een beschamende werkelijkheid te onttrekken. En baanbrekend tevens! Naar Fransche benamingen voor allerhand bijlagen was voortaan geen vraag meer. Het neefje scheen uit het edelste ambtenaarshout gesneden en bestemd snel carrière te maken. De oom behoefde hem daartoe slechts den weg te effenen en begon er reeds thans op te letten, of ergens misschien een ongedekte pion aan een verguld lijntje opgeruimd kon worden. Nu de achterstand ongeveer bijgewerkt was, mocht hij zich met een gerust geweten aan dit ambtelijk schaakspel wijden; al scheen zijn vroegere protégé op een overplaatsing weinig prijs meer te stellen...

Deze laatste, van zijn kant, had de situatie niet minder duidelijk onderkend. Door den referendaris in het departementale raderwerk opgenomen, kwam hij ditmaal aan de beurt er weder uitgewerkt te worden. Dat gebeurde automatisch en in steeds sneller tempo.
[p. 169]
Het meest afdoende ware geweest, terstond ronduit te zeggen, liever op het Ministerie te mogen blijven. Maar hij kende zich zelf te goed om niet te weten, hoe, juist na zoo'n vrijwilligen afstand, zijn fantasie opnieuw de overhand zou nemen en de versmade betrekking in een hevig begeerde moest doen verkeeren. Vol beloften voor de toekomst; niet alleen wat ruimer bezoldiging betrof, maar ook om toegelaten te worden in hoogere kringen misschien, waartoe hij zich, ondanks jaren lange verwildering, bij uitstek beroepen geloofde... En dan, hier heette het plaats maken, zelfs tegen zijn zin, wilde hem bij klachten over verdere achteruitstelling op het Departement, het verwijt niet treffen zoo'n mooie promotie laatdunkend afgewezen te hebben. Hoe uit dit dilemma te geraken? Pas toen de chef, door zulke lakschheid geprikkeld, geheel tegen zijn gewoonte in rondweg betwijfelde, of voorspraak hier nog wel gewaardeerd werd, voelde hij zijn laatste aarzeling wijken en had, in het andere uiterste vervallend, bijna gebedeld om weg gezonden te worden. Thans bleek de kans op een benoeming met den dag gunstiger te worden. Voor een bloedeigen zoon had de referendaris zich niet dieper in het hol van den leeuw kunnen wagen en toen te elfder ure een tegen-candidaat met adelijke protectie in het vuur werd gebracht, was het tot een titanen-strijd gekomen, dien de chef, nog met verhit gezicht, door markante gebaren voor de groene horren begon na te bootsen. De volgende maand reeds kon de reis worden aanvaard. En een beetje verder dan naar de wintersport...

Met gemengde gevoelens had zijn protégé het relaas van den referendaris over diens even energiek als succesvol optreden gevolgd. Zelfs de toekenning van een in dit geval niet te verwachten bedrag voor uitrustingskosten, vermocht het ware enthousiasme niet meer te wekken. Al was het maar,
[p. 170]
omdat daarmede van zeker iemand de behoeftige omstandigheden werden bloot gegeven, waarvoor hij zich het meest tegenover de wangunstige boden schaamde, die van deze twijfelachtige bevoorrechting wel, via den alles-wetenden kamerbewaarder, zouden hebben vernomen. Bovendien leek het hem te weinig.
Nu deze overplaatsing naar het buitenland onverhoeds werkelijkheid dreigde te worden, bemerkte hij pas, met bijna physieke pijn, hoe zijn vroegere herhaalde aandringen op een benoeming enkel door het verlangen ingegeven was om, in gedachten tenminste, de mogelijkheid voor een ontkomen uit de impasse open te houden. Als verbeeldingswerk echter had het zich blijkbaar te luchtig afgespeeld. De enkele voorstelling, bij zoo'n diplomaat op salet te moeten, hetgeen, volgens den chef, van een ondergeschikte daar ter verdere kennismaking wel eens de eerste dagen reeds verlangd kon worden, deed soms zijn blik verglazen of hem even den stap inhouden. De beslommering der inkoopen, het uitzoeken en aanpassen van garderobe, was al dadelijk, bij zijn onbedrevenheid op dit terrein en terwijl het dikwijls 's avonds, ver van de leeslamp, diende te geschieden, een bijzonder stroeve praktijk geworden. De buitenlandsche reizen, waartoe hij zich soms vroeger met zijn citybag naar de perrons begaf, hadden geenerlei andere toebereidselen gevergd. En daarvan was hij, hoe ver zij zich ook mochten uitstrekken, den volgenden morgen steeds in het kantoor teruggekeerd. Hoogstens wat verkaterd.
Te bedenken, dat hij door die benoeming voor den dienst, bij het Departement zelf, niet meer in aanmerking kwam. Zijn wat benarde vraag daaromtrent had de chef, tot diens spijt, ronduit moeten ontkennen. Afgeloopen, ook dit. Voor de rest echter, vergoelijkend bedoeld, heette het benijdenswaardiger niet te kunnen. Meestal slechts tijdens die enkele
[p. 171]
morgen-uren werk en daarbij ieder jaar zes, volle zes weken vrij af. Een Ministers-bestek! Maar nu niet weer het onderste uit de kan verlangd; neen, overkomst gedurende die mooie vacancies gebeurde voor eigen rekening.
Aha, dus dat beteekende nog meer Ieegloopen dan hier reeds, terwijl het, bij zijn methode om contanten te beheeren, wel eens op verbanning voor jaren uitloopen kon...

*

Drie weken, waarvan hij het verloop trachtte op te houden en die toch even snel verstreken als het geld voor de uitrusting hem ontglipte. Voor alle zekerheid was hij maar begonnen het anderhalve maand geldige couponboekje voor het lange traject aan te schaffen. Eerste klasse, een heele som dadelijk. Maar die mocht hij, na aankomst daar, declareeren en bleef zoo safe.
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Achter groene horren - 11
  • Parts
  • Achter groene horren - 01
    Total number of words is 4725
    Total number of unique words is 1495
    40.4 of words are in the 2000 most common words
    55.8 of words are in the 5000 most common words
    63.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Achter groene horren - 02
    Total number of words is 4841
    Total number of unique words is 1461
    44.1 of words are in the 2000 most common words
    59.0 of words are in the 5000 most common words
    66.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Achter groene horren - 03
    Total number of words is 4912
    Total number of unique words is 1460
    40.8 of words are in the 2000 most common words
    56.5 of words are in the 5000 most common words
    64.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Achter groene horren - 04
    Total number of words is 4768
    Total number of unique words is 1516
    39.7 of words are in the 2000 most common words
    52.8 of words are in the 5000 most common words
    61.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Achter groene horren - 05
    Total number of words is 4689
    Total number of unique words is 1635
    39.0 of words are in the 2000 most common words
    53.3 of words are in the 5000 most common words
    61.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Achter groene horren - 06
    Total number of words is 4707
    Total number of unique words is 1625
    39.4 of words are in the 2000 most common words
    53.4 of words are in the 5000 most common words
    61.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Achter groene horren - 07
    Total number of words is 4631
    Total number of unique words is 1618
    39.3 of words are in the 2000 most common words
    52.3 of words are in the 5000 most common words
    60.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Achter groene horren - 08
    Total number of words is 4636
    Total number of unique words is 1607
    38.4 of words are in the 2000 most common words
    52.9 of words are in the 5000 most common words
    62.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Achter groene horren - 09
    Total number of words is 4574
    Total number of unique words is 1635
    35.5 of words are in the 2000 most common words
    50.5 of words are in the 5000 most common words
    59.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Achter groene horren - 10
    Total number of words is 4657
    Total number of unique words is 1621
    37.9 of words are in the 2000 most common words
    52.8 of words are in the 5000 most common words
    60.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Achter groene horren - 11
    Total number of words is 3528
    Total number of unique words is 1229
    43.0 of words are in the 2000 most common words
    57.1 of words are in the 5000 most common words
    65.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.