Achter groene horren - 08

Total number of words is 4636
Total number of unique words is 1607
38.4 of words are in the 2000 most common words
52.9 of words are in the 5000 most common words
62.3 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
Terwijl de omnibus langs een leege étalagekast raasde, waar een vrouw, met een doek om het hoofd geknoopt, op de knieën stof lag af te nemen, kwam deze spontaan wat overeind, om zoo aan de tocht van het stadwaarts ijlende gevaarte in gedachten minstens een eindweegs te mogen deelnemen. Ook haar beteekende, wat anderen reeds tot dagelijksche sleur was afgezonken, blijkbaar nog iets bijzonders en aanlokkelijks. Het onbeduidende voorval bracht hem een passage uit Madame Bovary te binnen, waar het voorbij komen van een diligence de bewoners der hoofdstraat van het kleine Yonville l'Abbaye eveneens aan de vensters lokte. Toen was hem, al lezende, uit de algemeenheid van het nuchter gedrukte woord, plotseling de volle realiteit ontstegen en plastisch voor oogen gevoerd. Thans echter had zich, omgekeerd, door die werkelijkheid, door het impulsief zich oprichten dezer vrouw heen, iets van dat algemeenere zelf voor een vluchtig oogenblik zintuigelijk waarneembaar willen maken. Dit laatste te mogen ervaren leek reeds van een fijner geestelijkheid. Het zoo benepen toegewezen eigen levensplan, met zijn van iederen dag al te vertrouwde en afgeplatte hier, kwam voor de speelsche verruiming van een nog onbekend ergens open te staan... Daardoor alleen echter kon evenmin het gemis aan wat nauwer contact met menschen worden vergoed, dat op den duur toch wel niet te ontberen en waarnaar het verlangen nooit
[p. 124]
geheel te onderdrukken zou wezen. Eerder dan te verwachten, werd hem ook in die richting een voorproefje gegund.

Dien middag het bureau door het steegje onder den houten overloop verlatend, had hij er een vroegeren studiegenoot voor het Verre Oosten aangetroffen, die indertijd, evenals hij, de opleiding door ziekte had moeten afbreken. Van meening, dat deze door een toeval in het verstoken en slechts zelden beloopen straatje terecht gekomen was, had hij de bij zoo'n ontmoeting gebruikelijke, oppervlakkige vragen gesteld. Tot zijn niet geringe verwondering echter kreeg hij toen te hooren, dat de ander zoo juist het tegenover gelegen bijgebouw verlaten had, waar hij in de benedenvertrekken - wegens hun gebrek aan licht de catacomben gedoopt - reeds enkele dagen op proef werkte.
Op een nadere informatie dan, of het daar wellicht om de vacature voor de boterletters ging, moest de ondervraagde, benepen lachend, zich eerst even laten uitleggen, dat hiermede het in sierlijk rondschrift brengen van kopieën der zoogenaamde protocolbrieven bedoeld werd. Eigenhandige correspondentie tusschen families van vorstelijke bloede onderling over ceremonieele aangelegenheden, waarbij een aanhef als ‘Monsieur mon Frère et Cousin’ niets ongewoons en met extra fraaie arabesken op te zetten was. Pijnlijk getroffen door een bespotting van zijn aanstaande taak als calligraaf, had de ander, na korte aarzeling, bevestigd, bij het Protocol te zijn ondergebracht en dan, als terloops, nog vermeld, dat hem daar, bij gebleken bekwaamheid na een proeftijd van een maand, een benoeming tot adjunct-commies in het vooruitzicht was gesteld. Watblief, met overspringing der gewone klerkenrangen soms? Ook dit werd achteloos toegeven, waarop zich, aan het eind van het steegje, hun wegen, na een handdruk, hadden gescheiden...
[p. 125]
Als door een mokerslag half versuft bleef hij in de St. Nicolaasdrukte der aangrenzende binnenstad rondzwerven. Ongelooflijk, dat hetgeen, waarop hij nu reeds bijna vijf jaar wachtte en nog immer niet veilig binnen zijn bereik wist, aan een ander, alleen door wat voornamere protectie, zoo maar toegeworpen werd. Want overigens kon toch voor zoo'n grievend verschil in behandeling geen motief worden aangevoerd. De antecedenten waren in beide gevallen dezelfde. Zulk verregaand onrecht leek slechts achter de beschutting van groene horren mogelijk en wekte bitterste wangunst, haatgedachten op. En hoe typeerend weer, dat de referendaris, die van deze voorgenomen benoeming natuurlijk afwist, daarover met geen enkel woord gerept had! Maar bij hem zijn beklag te doen, zou met het bekende verlengstuk worden ontwricht. Hij hoorde het reeds. Beter een gezonde klerk gebleven, dan adjunct-commies te worden en het aan de longen te hebben. Want door tuberculose had de ander ten slotte de studie moeten opgeven en daarna, buitenlands, nog enkele jaren in sanatoria gesukkeld. Overigens herinnerde hij zich weinig meer van hem. Op de colleges hadden zij slechts zelden een woord gewisseld en daarbuiten elkander als losloopende knorren genegeerd en vermeden.
Maar, na rustiger overleg, bleef er toch dit verschil, dat longlijders overal meewaren en tegemoetkoming ondervonden, terwijl de gemeenschap voor een ziekte, als die hem zelf de studie had doen afbreken, het schuldmotief niet zwaar genoeg in rekening wist te brengen. Het maakte bevoorrechting verklaarbaar. En dan, zou hij zelf soms zoo'n mooie kans hebben verzuimd, enkel uit gewetensbezwaren wellicht ergens ontstemming of verslagenheid teweeg te brengen? Nonsens. Dat de ander, zonder zich daarvan evenmin iets aan te trekken, terstond ronduit had toegegeven,
[p. 126]
waar het om ging, getuigde te zijnen gunste. Zelfs wanneer dat als revanche op de boterletters bedoeld was. Een doeltreffender trouwens had hem niet aan de hand kunnen worden gedaan... Alles overwegingen, die toch niet konden beletten, dat de avond na deze ontmoeting tot een woest opstandige werd.
Ondoenlijk, in zoo'n gejaagde stemming met welk boek dan ook alleen te blijven. Door de onbegrepen gelezen regels heen, rees telkens weer die blinde drang om blootshoofds de straat op te rennen, daar amok te slaan! Want voor gewone verstrooiing was geld noodig. Geld? Als meestal tegen het einde der maand nog hoogstens wat belachelijke pasmunt. In de gang naastaan stommelde de weduwe, op punt te vertrekken. En werd het dan ook een verkrachting der laatste resten aan eigenwaarde en klein fatsoen, het moest gebeuren. Het gebeurde trouwens pas voor de eerste keer en was ook reeds boven verwachting snel gelukt.
Terwijl zij, door de jaren neergebogen, verlegen mompelend, naar een commode slofte, kwam hem de gefingeerde aanmaning per open kaart te binnen, waarmede bij de eigen moeder eens bedrogen en tot eenzelfde gewilligheid had gedwongen. Toen was het een mooie ronde som, thans slechts een luttel bedrag, maar daarvoor de vernedering te grooter. Beneden hoorde bij de huisdeur dicht slaan en stond dan nog even roerloos aan tafel, in gespannen luistering de weer groeiende stilte van het leege huis benaderend. Die commode hier werd niet eens behoorlijk afgesloten. Snel weg!

Zaterdagavond was het en nog vroeg genoeg, weer eens voor de bloemenzaak te verschijnen. Om zich te vergewissen, of daar, na maanden, het terrein misschien veilig was. Onderweg kon hij alvast, voor een klein geschenk aan haar, het tientje wisselen.
[p. 127]
Hij kwam er nog juist op tijd om het paartje, arm in arm, naar de binnenstad te zien trekken. Zij had hem bemerkt. Even, over haar kleinen ingedrongen partner heen, schuin omgekeken, het hoofd geschud en dan vergoelijkend gelachen. Dat haar zulk verschil in postuur op den duur niet onuitstaanbaar werd. Te zien, hoe zij, onder het praten, zich telkens weer voorover bukken moest, temperde zijn jaloezie. Om hen, van het station uit, als toevallig tegemoet te kunnen loopen, nam hij den kortsten weg daarheen door donkere buurten. Tot, aan een druilig grachtje gekomen, hij aan den overkant het paartje meende te herkennen. Zij waren het. Hij bleef staan en zag hen zonder te bellen een huis daar binnen gaan. Door een straatlantaarn aan het water enkele huizen verder was deze gevel nog zwak belicht en zoo gemakkelijker naast de anderen in het aangrenzend duister terug te vinden. De deur stond op een kier, maar ook zonder deze discrete aanwijzing zou hem het doel van hun bezoek niet zijn ontgaan.
Door zijn dralen opmerkzaam gemaakt, kwam van onder de boomen een jonge man te voorschijn, wiens ingevallen bleek gelaat en blauwe kringen onder de oogen het vermoeden wekten, dat hij te veel rauwen kost verteerde en er misschien nog slechtere gewoonten op nahield. Snel voorbij glippend, had deze hem een papiertje in handen weten te spelen, dat dan, terwijl hij, nog ontdaan over de nieuwe ervaring, het onder de flakkerende lantaarn met brandende oogen probeerde te lezen, een tractaatje bleek te wezen. Waarom niet, maar daarmede liep voor dezen avond de maat toch over. Dat ook zij, de frisch-donzige, een hinde nog, thans tot die schare van gevallenen en verdoemden ging behooren! De Don Juan der secretarie had het zien aankomen... Het voor haar bestemde pakje ging te water. En toch, hoeveel meer niet had hij willen offeren om zich thans
[p. 128]
in de plaats van het kleine dikke mannetje te bevinden en haar, die slechts door valsche beloften zoo ver gebracht kon wezen, voor lafhartige beschaming van blindelings geschonken vertrouwen te mogen behoeden. Maar neen, wanneer ook zij zich daartoe leende, dan waren scrupules reeds van den aanvang af aan haar verspild. Tanden op elkaar en gewoon verder.
Hoe dit bleef branden. Ook het onrecht in dat kantoor hem aangedaan. Het dwong beurtelings nog telkens om vergelding. Verdooving desnoods, door wat gezwets, bij een glas. In de ongure buurten achter het station wist hij een verstoken kroegje met een Japansche lantaarn, waar Anita bezig was aan lager wal te geraken. Uit de verte drensde hem al muziek tegemoet. Zoo was het goed. Licht, warmte, rook. Een verloopen zanger gaf er met tandeloozen mond ‘Napoleon, waar zijt gij gebleven’ ten beste. Ja, waar die thans wel wezen mocht. Een horde dronken studenten kwam de laatste plaatsen van het zaaltje bezetten. Om nog een kleine rest van het tientje te redden, was hij verder bij Anita op crediet begonnen.
Ongelooflijk, dat het weer bijna tegen sluitingsuur ging. Een dwerg, naar postuur nog een kind, volgens zijn uiterlijk een bejaarde en doortrapte boef, werd door de studenten te midden der herrie op een taboeret gezet. Na enkele obscene strofen, volgde tot slot een liedje, waarvan het refrein, door een lichte roes heen, weer schrijnende herinnering aan het gebeurde op het grachtje bracht. Over afgelegen buurten aan het water ging het en hoe daar tegen de schemering iederen avond opnieuw een vreemde roepstem vernomen werd. Onverstaanbare woorden; in het Bargoensch der Zigeuners. Als een verre echo slechts, maar vol zondige verlokking.
Toen om middernacht het rumoerige zaaltje door politie
[p. 129]
ontruimd en hij weer in de donkere wijken achter het station alleen gebleven was, lokte die geheimzinnige echo immer nog. De onmogelijkheid beseffend, in een kabinet diep onder het vriespunt, uren lang gemarteld star wakker te liggen, volgde hij haar...
IV
Wintersport

Ook zonder diens slagvaardigheid door het aanleggen van een verlengstuk, door een logica, die er tegelijk geen was, anderen - zooal niet tevreden te stemmen - dan toch voor een oogenblik van de wijs en tot zwijgen te brengen, zou de referendaris wel een der allerlaatsten zijn geweest, die door bedriegelijke voorspiegelingen om den tuin te leiden viel. Daartegen scheen hij met een bijzonder orgaan bewapend en ook voortdurend op zijn hoede te wezen.
Midden in den winter, die bovendien zijn grimmigste gezicht had opgezet, drie volle weken vrij af te hooren vragen en dat nog wel door een klerk, die gedurende de mooiste zomermaanden van gelegenheid tot vacantie - bij gebrek aan contanten - jaren lang zoo goed als geen gebruik gemaakt had, kon zoo niet nalaten, terstond zijn argwaan te wekken. De referendaris had er zijn lorgnet voor afgenomen. ‘Drie weken, mijnentwege. Achteraf berekend, schoten die er desnoods nog ruim op over. Maar wat, in 's hemelsnaam, daar thàns mede aangevangen?’ Daarop, meer in scherts en zonder een nadere verklaring af te wachten: ‘Of had de Kerst misschien een buitenkansje gebracht en kon het een reisje naar de wintersport lijden?’
Het was te verleidelijk, in plaats van zich bloot te geven, op de slechts spottend geopperde veronderstelling vlotweg in te gaan, al leek het dan bijna zeker, dat de chef zoo'n nood-
[p. 130]
leugen terstond met een achterdochtig spotlachje beantwoorden zou. Maar waartoe open kaart te spelen, zoo lang door een geringe wijziging van décor, aan die rauwe werkelijkheid, hem onverhoeds op het lijf gerukt, naar buiten minstens nog een wat betamelijker relief te verleenen viel.
Reeds bezig, iets van een gezellig clubje op te disschen, bemerkte hij, al verder fantaseerend, hoe dit hem zoo maar toegevallen verzinsel ook innerlijk verruiming bracht. Zijn verbeelding werkte even snel als intens. Een in sneeuw gehuld berglandschap doemde op. Wat deed het er zoo nog toe, dat een hoog gelegen hôtel daar het groote ziekenhuis zou worden, waar hij, na zich door die vreemde echo te hebben laten verlokken, gedwongen werd, binnen enkele dagen voor de tweede maal een toevlucht te zoeken. In zijn ijver, om vooral suggestief te blijven, had hij reeds, lukraak, een Zwitsersche sportplaats als bestemming aangegeven. Dan, zelf verbaasd over wat thans enkel platweg liegen werd, ook voor het hôtel een clichébenaming gevonden, zooals die in de wintersport wel telkens voor zou komen.
‘Weisser Hirsch?’ herhaalde de chef. ‘Wacht eens even; neen, dat ken ik daar en ook in de omgeving niet. Maar dat is verder van geen belang.’
Ironisch de wenkbrauwen omhoog trekkend, zette de referendaris zijn lorgnet weder op, ter verkapte waarschuwing, genoeg gehoord te hebben, om er geen woord meer van te gelooven en tegelijk in een kalenderblok den datum voor terugkeer van zijn ondergeschikte met rood potlood te kunnen aanstrepen. Forsch en tot twee maal toe. Daarmede werd, thans onverholen, te verstaan gegeven, dat op een dag langer vrij af in geen geval te rekenen viel. En toch, vijf weken minstens, had de dokter gezegd, zouden met de interne behandeling alleen reeds zijn gemoeid, zelfs bij diëet en wat straffer aanpakken. Vanuit de bergen diende dus verlenging
[p. 131]
van vacantie te worden aangevraagd. Maar dat ging weer niet, zonder zich op de een of andere manier werkelijk ziek te melden. En wanneer de verdenking van den chef intusschen tot zekerheid geworden was, ook achterklap het zijne daartoe bijgedragen had... wat dan?
Aan de mogelijkheid, ook nog zijn betrekking te verliezen, had hij, in de consternatie over de ziekte, geen oogenblik gedacht, zoodat, als nooit te voren, angst voor de toekomst in hem opstak, die thans alle overige beslommering op den achtergrond drong. Want wat beteekende het zoo, genezen te worden, wanneer hij, na vijf nutteloos verdane jaren, toch weer als paria ergens aan een straathoek zou komen te staan? Dat was het einde! Angst verkeerde in woede, woede in haat. Ja, dan werd een gemeenschap, die eerst het weerloos en onwetend kind met de verschrikking der zinnen liet besmetten en het dan later, werkelijk tot ziekte of misdaad vervallen, nog uitstootte ook, dan werd die gemeenschap een desperado rijker, op sprong met bommen door groene horren zijn wraakzucht te luchten. Oog om oog, tand om tand...
Hij luisterde nauwelijks meer, terwijl de referendaris, ter verstrooiing van zijn onmiskenbaar wantrouwen, nog even enkele oude herinneringen begon op te halen. Hoe in vroeger jaren de heeren ambtenaren bij hun medeburgers al evenmin in een goeden reuk moesten hebben gestaan. Dat zij, naar de letter van een nog altijd geldend huishoudelijk reglement, tijdens vacanties, om door hun leegloopen niet nog meer ergernis te wekken, uit het stadsbeeld hadden te verdwijnen. Door, net als U thans, op reis te gaan. Maar dat kostte geld en, overbodig te zeggen: zelf nog klerk had de chef jaren lang geen enkelen dag vrij af gehad. En leefde nog! Vooral geen warme spullen vergeten. Zoo schrieltjes rondkuieren als hier, ging in de bergen niet. Mocht het soms
[p. 132]
aan een of ander ontbreken, ook daarvoor zal mijn kleermaker wel kunnen zorgen. Bijzonder vriendelijk, en ja, wat dat hôtel betrof, misschien dat toch eerst nog Duitschland aan de beurt kwam. Maar brieven aan het adres der weduwe gericht, werden prompt nagezonden. Perfect!
Zijn vacantie was geregeld. Morgen desnoods kon hij naar de wintersport vertrekken. Te bedenken, dat hij thans misschien voor het laatst in deze kamer zat, met haar groene horren en het glazen spoorwegloket, dat hem dadelijk vertrouwd geweest was. Even gaf dat toch een fijnen steek. Dien eersten dag reeds was de referendaris hem bijzonder welwillend tegemoet gekomen en dan, op zijn eigenaardige wijze, al die jaren goed gezind gebleven.
Het collationneeren werd voortgezet...

Drie weken, die, in de overigens ongegronde hoop op herstel tusschentijds, niet lang genoeg kunnen duren, vergaan des te sneller. Hoe dan niet in de bezonken rust en veilige afgeslotenheid van een ziekenhuis. Dat, met zijn blank bespreide bedden, het verplegend personeel, ook de dokters, in witte dracht; met zijn hooge lichte gangen, die door breede ramen uitzicht op een dicht besneeuwden, grooten tuin verleenen, zelf iets dier strakke tijdelooze helderheid van een open winterlandschap krijgt. Binnen deze muren viel een beschamend onderscheid maken tusschen kwalen al evenmin te duchten. Zijn vlucht uit de samenleving was nog op tijd geschied, om hem tegen verdere uitbuiting door brutaal opgeschroefde tarieven te beveiligen, alom voor een ziektegeval berekend, dat verheimelijkt diende te worden. Ervaring en wat relatie bleken op dit terrein al evenmin te versmaden. Eigenaardig ook, dat juist in de lijdzaamheid, hem daarbuiten aanvankelijk door deze bezoeking opgelegd, hij tegelijk een voor zijn doen ongekende activiteit ontplooide.
[p. 133]
Al dadelijk was er de geldkwestie geweest, die hem, tot zijn spijt, genoodzaakt had, op een deel der spaarduitjes van de weduwe beslag te leggen. Ditmaal tegen gezegelde schuldbekentenis met vaste afbetalingstermijnen. De vergeelde familieportretten in de huurkamer hadden van deze transactie benarde gezichten opgezet. Hij liet hen maar grijnzen, ging het er toch om, wat behoorlijker ligging te vinden dan op de publieke zaal, die voor een gouvernementsambtenaar niet meer paste.
In het bezit der contanten, kreeg hij een nieuwe onvoorziene moeilijkheid te overwinnen. Een, zoo mogelijk, nog delicater geval, pijnlijker ook om te bespreken. Ronduit gezegd dan, had hij aan ondergoed bijna niets meer over, terwijl voor aanschaffing ervan het geleende bedrag niet reikte. Bij den kleermaker van den chef had hij slechts een wollen vest en halsdoek weten los te werken. Gestichtskleeding te dragen echter was in die hoogere klasse tegen de voorschriften. Maar ziet, na een kort telefoontje aan de administratie door den geneesheer-directeur, dezelfde, die hem, voor jaren, nog als gewoon dokter had behandeld, werd daarop grifweg een uitzondering toegestaan. Ook voor de rest een bijzonder vriendelijke ontvangst. Mocht dit niet het voorrecht eener oude relatie heeten? Maar de meeste zelfvoldoening over zooveel doorzettingsvermogen gaf toch, van stuur als hij was, uit de gezellige Kerstmisdrukte weg te komen. Dien laatsten middag had hij, om den schijn te redden, een doos verbandwatten ook maar met een rood lintje en wat sparregroen laten inpakken...
Zonder die onzekerheid over zijn betrekking, had hij zich als in Abrahams schoot kunnen voelen. Nu de behandeling pijnloos en gunstig verliep, het diëet gestaakt was en hem, op kleppende houten muilen en in ziekenhuisdracht, vanuit zijn kamer voor drie bedden, waarvan er de laatste dagen
[p. 134]
twee onbezet bleven, een zekere bewegingsvrijheid over enkele gangen en trappen tot in den besneeuwden tuin vergund werd. Op weg daarheen kwam hij langs de groote zaal en kon aan een raam het bed ontwaren, waar hij toen bijna twee maanden gekluisterd lag. Welk een verschil tusschen die ontreddering daar en de rust, waarmede hij thans dit alles vermocht te ondergaan. Een verdieping lager, opzij van een achtertrap naar den tuin, was de marmeren vestibule gelegen, waar de vader, voor lange jaren, een eigen kamer had. Het groote nummer boven die deur was hetzelfde gebleven, als toen hij er, nog een kind, alleen en voor één enkelen keer slechts, op bezoek kwam.
Zich deze bijzonderheid zoo duidelijk te herinneren vooral, versterkte het gevoel, in een ziekenhuis-omgeving beter dan in de samenleving daarbuiten op zijn plaats te wezen. Mocht het, na zijn herstel, met die betrekking misloopen, waarom zou hij dan niet, al bracht het aanvankelijk slechts kost en inwoning op, probeeren, ergens verpleger te worden? Het liefste in een zenuwlijdersgesticht, want daarbij vooral zou hem zijn wat betere opleiding misschien te stade komen. Dat hij aan dezen uitweg niet eerder had gedacht! Daarmede werd ook aan die laatste onrust een einde gemaakt; een dreigend ontslag daarginds vermocht hem zoo nauwelijks meer te deren... Met een sigaret alleen in het glaspriëel van den besneeuwden tuin gezeten, kwam hij er toe, zich af te vragen, wat hem, die ziekte ten spijt, op dit oogenblik ontbrak, om zich volkomen gelukkig te mogen noemen. Eigenaardig. Hij zou het niet weten.

Zijn briefje met de benepen mededeeling, dat hij, als gevolg van de buitengewoon felle koude der laatste dagen daar, na terugkeer uit de bergen, een nier-catarrhe had opgedaan en zoo, tot zijn groote spijt, wel moest komen vragen, ter ver-
[p. 135]
pleging in een ziekenhuis, nog eenigen tijd te mogen mankeren, was door den referendaris onbeantwoord gelaten. Een veeg teeken. Ook had hem, tijdens de dan volgende acht dagen, nog niemand van het kantoor bezocht.
Door de weduwe daarheen te zenden, die tot nu toe, met wat kleine bezorgingen, voor hem het eenige contact met de buitenwereld was gebleven, had hij zich desnoods wel omtrent de stemming van den chef kunnen laten inlichten. Liever echter dan de nuchtere waarheid te vernemen, gaf hij zich die laatste week nog aan de vage hoop over, niets te duchten te hebben. Het was de gunsteling van het protocol, die deze illusie verstoren kwam...
Tijdens de enkele weken, volgend op de ontmoeting in het steegje tot aan zijn vertrek naar de wintersport, waren zij begonnen, 's middags na kantoortijd samen wat rond te dwalen en was het tot iets als vriendschap gekomen. Voor zoover die zich dan nog te ontwikkelen vermag tusschen twee jonge menschen, beiden als door geweld naar de grenzen eener afzondering verwezen, van waaruit communicatie naar buiten nauwelijks meer mogelijk scheen. En toch bleef dit het eenige, wat nog een zwak gevoel van verwantschap gaf. Zoo kwam het tot gesprekken, die, elkanders echo gelijk, nietszeggend verliepen, of plotseling machteloos verstomden en dan soms zoo'n wederzijdschen, stuggen wrok achterlieten, dat zij, met verhitte gezichten, bruusk, bijna zonder een groet, weder elk huns weegs gingen. Waar geliefden elkander sprakeloos, maar volzalig, in de armen plegen te zinken, raakten zij - in diepste wezen vrienden - bijna slaags, door daar geen uiting aan te kunnen geven. Een laatste ventiel voor dit donkere besef van volkomen afzondering, voor een tekort aan overtuiging, al disputeerende, een partner tegenover zich te hebben, was deze verhouding zelf te forceeren. Door ongehoord vergaande bekentenissen
[p. 136]
omtrent het tegendeel van een geestelijk leven, die geen twijfel lieten, hoe daarmede de laatste concessie aan het bestaan eener buitenwereld prijs gegeven werd. Zich dus voor een auditorium evenmin meer te schamen, als de Romeinsche vrouw zich het in haar naaktheid tegenover slaven deed. Daartoe nam de ander soms onverhoeds zijn toevlucht, zonder zich om de kwetsende uitwerking van dergelijke oprechtheid ook maar in het geringste te bekommeren. Reeds in de eerste dagen van hun tastenden omgang, had hij bekend, ondanks streng doorgevoerd coelibaat, bij vlagen nog immer voor zich alleen niet te kunnen instaan en voortaan tegen dezen opstand van het vleesch met felle zelf-kastijding te zullen optreden. Niet onmogelijk, dat deze hang tot boete doen nog een tegemoetkoming aan de vroegere Oostersche studiesfeer was, waar een Aboe Bakr het sombere plan had opgevat, zich te ontmannen en dan al bedelende de wereld rond te zwerven.
Hoe echter, bij zulk onbarmhartig blootgeven van den eigen persoon, verschooning van anderen te verwachten? Zonder de gebruikelijke ontwijkende tactiek, om te verbergen, van den aard der ziekte op de hoogte te wezen, had hij naar haar verloop geïnformeerd en dan, op dezelfde vrijmoedige manier, die ditmaal nauwelijks van harteloosheid viel te onderscheiden, kort voor zijn vertrek den toch reeds bijna herstelden patiënt als terloops ook nog maar de jobstijding te verwerken gegeven, intusschen voor een bevordering tot adjunct-commies gepasseerd te zijn. Deze, zelf voorzichtig bezig, een delicate kwestie in te leiden, moest wel, om niet uit den toon te vallen, haatgevoelens tegen den nieuwen vriend nog even verkroppen. Maar hoe gul met bekentenissen ook, thans harder dan zoo'n steenen varken, waaruit pas na veel heen en weer schudden een paar slonzige zilverlingen op te diepen viel. Saluut!
[p. 137]
Een der daarop volgende dagen werd ook nog de laatste mogelijkheid versperd, die hij na het verlies zijner betrekking in reserve meende te hebben. Hoogst overspannen hoorde hij zich noemen. Door den dokter, met wien hij over zijn voornemen, om verpleger te worden, sprak en die hem dit daarom slechts ontraden kon. In het algemeen reeds, maar voor een zenuwlijdersgesticht wel zeer beslist. Afgeloopen. Ook dit. Door zijn verblijf in het ziekenhuis nog wat te rekken echter, gebeurde er misschien intusschen nog wel iets anders. Iets, waartoe hij, uit weerzin, om naar de samenleving terug te keeren, telkens meer aangetrokken werd...

Den laatsten nacht, door een vormlooze obsessie uit den slaap opgeschrikt, had hij de gewaarwording, zich vlak voor het einde te bevinden. Dan, klaar wakker, bemerkte hij slechts opnieuw, hoe, aan den rand van den dood, zijn denken het zwijgen opgelegd werd. Mijn verstand staat er bij stil. Dat was het. Als tegen een blinden muur. Meer wist hij niet. Hoe het anderen daarbij verging al evenmin. Zoo leek de dood nog hoogstens het einde eener bedenkwijze, die het zonder de doodsgedachte niet te stellen vermocht. En op dit einde vooruit te willen loopen, door zich te kort te doen, een vergissing. Als zelf weer enkel door de doodsgedachte ingegeven. Cirkelgang. Niet uit te komen, voorloopig. Daarmede echter werd ook die laatste uitweg versperd...

Op een brug, ergens over de gracht langs het ziekenhuis, reed nog een wagen. Wanneer zich zulk geratel als van vlakbij waarneembaar maakte, was dit een teeken, dat het daarbuiten bijzonder hard vroor. Langer dan een maand was hij hier door centrale verwarming verwend. Morgen lag hij weer in dat tochtende, ijzige kabinet, waar niet eenmaal gelegenheid tot stoken was. Tienduizenden sliepen zoo. Dat
[p. 138]
was het ergste niet. Die ploertenstreek echter, aan het risico, dat hij met zijn betrekking liep, ook de weduwe te hebben bloot gesteld. Zoodra hij ontslagen werd, raakte zij een scherf van haar spaarpot kwijt. En kon niet anders, dan hem op haar beurt op straat zetten. Dan begon de misère pas goed.
Over de beide, in zijn kamer onbezette, bedden lag zijn burgerplunje verspreid. Morgen begon de verpopping. Gisteren reeds had hij kunnen vertrekken, en over de lange gangen als eerste zijn schoenen geprobeerd, waaraan hij weer spoedig wende. Het stijve bolhoedje echter, dat hij daarna boven zijn witte dracht had opgezet, scheen in die vijf weken gekrompen, of zijn hoofd door het goede leven vleeziger geworden te zijn. Hoe dan ook, zoodra hij de huid van zijn voorhoofd ook maar even optrok, werkte zich dat hoedje tegelijk omhoog en kwam ten slotte, als uit eigen beweging verder, schuin boven op zijn kruin te staan. In een gebarsten spiegel op de gang had hij dit extra gade geslagen. Een totaal onmogelijk type... Daarom alleen reeds besloot hij, zijn vertrek nog een nacht uit te stellen.
V
In ongenade

Het beste leek maar, zich zelf wijs te maken, na een gewone lichte ongesteldheid, slechts enkele dagen te hebben ontbroken. Naar buiten minstens moest de gevreesde terugkeer daardoor wat vlotter verloopen.
Zóó gemakkelijk echter, als hij zich dit - dien eersten morgen weder in zijn slaapkabinet ontwakend - voorgesteld had, was het in werkelijkheid toch niet door te voeren. Daartoe bleef de ontvangst, die hem in het bureau te wachten
[p. 139]
stond, nog te twijfelachtig... En hoe had hij kunnen vergeten, dat, om er binnen te komen, een afgerasterd voorpleintje diende overschreden te worden, waar alle ramen der breede façade vrij op uit kwamen en zijn, na weken lang mankeeren, plotseling weer opduiken, dus weerloos aan de, achter groene horren verborgen, blikken bloot gegeven werd. Tijdens het in zicht geraken van het vertrouwde kantoorgebouw, merkte hij dan ook, hoe een hevige onrust opnieuw de overhand nam. Langs een omweg het pleintje vermijdend, kon hij, door het steegje met den overloop, den achteringang van het bureau bereiken. Daar echter begon, bij het openstooten van de deur, een bel te rinkelen, waarvan hij, nu het intusschen door zijn dralen ook reeds over tijd geworden was, het schrille alarm niet minder bleek te duchten.
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Achter groene horren - 09
  • Parts
  • Achter groene horren - 01
    Total number of words is 4725
    Total number of unique words is 1495
    40.4 of words are in the 2000 most common words
    55.8 of words are in the 5000 most common words
    63.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Achter groene horren - 02
    Total number of words is 4841
    Total number of unique words is 1461
    44.1 of words are in the 2000 most common words
    59.0 of words are in the 5000 most common words
    66.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Achter groene horren - 03
    Total number of words is 4912
    Total number of unique words is 1460
    40.8 of words are in the 2000 most common words
    56.5 of words are in the 5000 most common words
    64.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Achter groene horren - 04
    Total number of words is 4768
    Total number of unique words is 1516
    39.7 of words are in the 2000 most common words
    52.8 of words are in the 5000 most common words
    61.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Achter groene horren - 05
    Total number of words is 4689
    Total number of unique words is 1635
    39.0 of words are in the 2000 most common words
    53.3 of words are in the 5000 most common words
    61.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Achter groene horren - 06
    Total number of words is 4707
    Total number of unique words is 1625
    39.4 of words are in the 2000 most common words
    53.4 of words are in the 5000 most common words
    61.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Achter groene horren - 07
    Total number of words is 4631
    Total number of unique words is 1618
    39.3 of words are in the 2000 most common words
    52.3 of words are in the 5000 most common words
    60.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Achter groene horren - 08
    Total number of words is 4636
    Total number of unique words is 1607
    38.4 of words are in the 2000 most common words
    52.9 of words are in the 5000 most common words
    62.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Achter groene horren - 09
    Total number of words is 4574
    Total number of unique words is 1635
    35.5 of words are in the 2000 most common words
    50.5 of words are in the 5000 most common words
    59.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Achter groene horren - 10
    Total number of words is 4657
    Total number of unique words is 1621
    37.9 of words are in the 2000 most common words
    52.8 of words are in the 5000 most common words
    60.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Achter groene horren - 11
    Total number of words is 3528
    Total number of unique words is 1229
    43.0 of words are in the 2000 most common words
    57.1 of words are in the 5000 most common words
    65.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.