Achter groene horren - 09

Total number of words is 4574
Total number of unique words is 1635
35.5 of words are in the 2000 most common words
50.5 of words are in the 5000 most common words
59.3 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
Halverwege op het leege pleintje aangekomen, had hij de gewaarwording, tegen een wervelwind van hooghartigen afweer op te worstelen. Misschien wanneer het een solide burgermansziekte gegolden had, de gevolgen van een auto-ongeluk desnoods, dat hij dan, na herstel, achter die vele horren op een poover welkom zou mogen rekenen. Een geval als het zijne echter, werd door een gemeenschap, die er toch minstens voor de helft zelf schuld aan had, barsch verworpen. O, neen, geen twijfel meer, hem zou, zij het dan met eenig uitstel en langs slinksche omwegen, ontslag worden aangezegd. Ruiterlijk daarover van te voren schrijven, was achter groene horren geen gewoonte.
Loopen scheen fladderen, terwijl deze plotselinge zekerheid, een bliksemflits gelijk, zijn toch al zoo bedompt gemijmer, te schichtiger deed opschrikken. Bijna nog had hij blindelings de wijk genomen, tot, als uit een mist, de smalle glazen, portiers-loge naast den hoofdingang voor hem opdoemde. Daar terstond een ge laat te mogen ontwaren, dat openlijk zelfs ieder begin van intelligentie loochende en van zulke
[p. 140]
onbevangenheid slechts het gemak scheen te ondervinden, kon niet anders dan kalmeerend werken. Het beboorde een bode, die voor wat achterlijk doorging en, thans portiersdienst waarnemend, hem dan ook, tijdens het binnenkomen, gewoonweg begroette, als had hij hem geen dag gemist... Nog deed het verbaal de ronde, boe de ander, met zijn dienstfiets onderweg, dwars over een hond heen kwam te rijden, die, volgens hem, moest hebben loopen suffen. Anders was het dier toch wel opzij gesprongen. Een paar uitgebroken tanden door den val, telden daarbij, zijnerzijds, niet mee!
Zelfs achter groene horren als eerste iemand aan te treffen, die omtrent het schuldmotief zoo'n ruime opvatting huldigde, leek bijna een aanduiding, dat ook in zijn geval misschien het oordeel toch wat minder hard zou uitvallen. Trouwens, reeds na den, zonder eenig blijk van verwondering of nieuwsgierigheid vergezelden groet, had zich, tegen beter weten in, het oude gevoel verlevendigd, hier thuis te behooren. Zoo gelukte het, met dezelfde ongedwongenheid van vroeger, den breeden opgang van het lichte trappenhuis te beklimmen, al wist hij dan, halverwege gekomen, van boven - uit de naar achter gelegen glazen observatie-kamer - herkend en door spottende blikken in den rug gevolgd te zullen worden.
Aan het einde van het trapgat gedwongen, zich, ter bereiking der secretarie, naar dien uitkijkpost om te keeren, had hij nog juist gelegenheid, waar te nemen, hoe, geheel tegen zijn verwachting in, de beide andere boden daar, als na een afgesproken teeken, snel de oogen van hem afgewend hielden. Stom en toch veelzeggend, bleven zij elkander strak aanstaren, waarbij de jongste, die reeds bij de geringste aanleiding last van ongepaste vroolijkheid bad, met de vlakke hand aan den mond, zich blijkbaar de grootste moeite
[p. 141]
gaf, om niet in een schaterlach uit te proesten.
Nauwelijks in het smalle halfdonkere gangetje, dat, tusschen kasten voor kantoorbehoeften en de kamer van den referendaris door, naar de expeditie leidde, hoorde hij den ander dan ook losbarsten. Dit dom uitdagende hoongelach liet alles binnen hem verstommen. Voor de open staande kamer bleef hij wachten, tot het bedaarde en voelde zich toen plotseling ontoegankelijk voor hetgeen hem verder van buiten af mocht worden aangedaan. De kapstok van den chef was leeg, diens lessenaar nog gesloten. Hier dralen leidde tot niets... Automatisch ging hij de expeditie binnen. Behalve aan zijn vroegeren eigen lessenaar, waren er de plaatsen reeds allen bezet. Het had even goed kunnen gebeuren, dat van achter die thans leege schrijftafel het onverschillige gelaat van een vreemde hem den weg erheen versperd had. Ook deze krasse maatregel, hij wist het uit ervaring, werd soms niet versmaad, om een bijzonder ongewenschten terugkomer voor een voldongen feit te plaatsen... In dit opzicht gerust gesteld, maar voor de rest niet minder onzeker, had hij zich, zijn jas en hoed ophangend, tot een algemeenen groet bepaald, die door een verward gegrom beantwoord werd. Want nu de ronde te doen en dus aan ieder afzonderlijk de hand reiken, kon, in zijn geval, onwil verwekken, misschien wel ergens op afwijzing stuiten.
Een lessenaar ontwend, kwam hij er wat schuin van af te zitten. Een voor hem bestemde taak trouwens kon er nog niet wezen. Een pijnlijke stilte volgde, waarvan de spanning toenam door het binnenkomen van den chef der comptabiliteit, wiens markante verschijning van bourgognedrinker, dikwijls nog door een bloem in het knoopsgat opgeluisterd, ook onder gewone omstandigheden niet naliet, een sfeer voor hoog gespannen verwachtingen te wekken.
Nauwelijks had deze dignitaris zijn terugkeer tusschen het
[p. 142]
personeel bemerkt, of hij bleef, met een achterwaartschen ruk, halverwege der kamer staan, blies, als door een giftig insect aangerand, de rook van zijn sigaar - waaraan hij juist een forschen trek gedaan had - in losse wolkjes paffend ten afweer om zich heen en begon toen zijn hoofd tegen het plafond te wiegen, in den trant, waarop soms predikers 's hemels erbarmen over verstokte zondaars plegen af te smeeken. Dan, schouderschokkend omgekeerd en reeds bij de deur, kwam hij kort besloten op zijn schreden terug en deponeerde op de lessenaar, die blijkbaar zijn ergernis zoo zeer had geprikkeld, een zwaar verzegeld couvert, waarvan iedereen in de kamer wist, dat het ter verzending voor een andere schrijftafel was bestemd... Zonder een woord. Ondubbelzinniger echter had de thans ijlings vertrekkende aan zijn hoogst persoonlijke ongenade geen uiting vermogen te geven.
Deze kleine pantomime was door het personeel met stijgende aandacht gevolgd; ook de beide machine-schrijvers, intusschen hun werk extra-snel en luidruchtig hervattende, hadden er zich niets van laten ontgaan. Gade te slaan echter, hetgeen zich dan verder nog in de kamer van den chef toedroeg, bleef slechts enkele bevoorrechten, waaronder de Don Juan der expeditie en hij zelf, vergund.
Want de beide referendarissen hadden elkander in het smalle gangetje ontmoet en stonden nu, de chef nog met zijn jas aan en den hoed in de hand, naast de groene horren in druk gesprek. De meeningen schenen zóó uiteen te loopen, dat het opgewonden en toch gedempte débat, eenerzijds met telkens beslister afwijzingen in de richting van een bepaalden lessenaar gevoerd, anderzijds dan door te klemmender protesten met den hoed onderbroken - ten slotte iets van dat door handslag begeleide gesjacher op een rundermarkt vertoonde. Hier werd thans beslist, of een medemensch
[p. 143]
in den stal blijven mocht, of op het abattoir belanden zou. Als gold het inderdaad slechts een vreemde, moest hij daar innerlijk even om glimlachen. Hij, die zich met zijn verkeerd begeeren op straat gewaagd had, daarvoor met den geesel der natuur gestraft was en dan bovendien nog broodeloos werd gemaakt. Terwijl een ander, iemand, die zelf bekend had, het juk zijner afzondering niet te hebben kunnen dragen en door kamertjes-zonde longziek geworden te zijn, medelijden opwekte en met krullen trekken reeds dadelijk een rang bereikte, die voor niet gegradueerden pas na jaren weg gelegd was... Of het hoofd der comptabiliteit, wiens handslag hier wel het zwaarste wegen zou, de volle draagkracht daarvan zelf besefte? Of hij het slachtoffer zag, dat door zijn toedoen tusschen de vagebonden op het malieveld terecht kwam? Met die vele bourgogne echter, kon het evenmin prettig afloopen. Ischias, het pootje. Het laatste vooral moest een ware foltering wezen...
Het was de Don Juan, die zijn gemijmer onderbrak. Minder dan de anderen met vooroordeelen tegen wat hem overkomen was behept, zocht die, als eerste, gelegenheid tot een praatje. Dat het nufje uit die bloemenzaak haar bestemming niet was ontloopen. Met den chef, fluisterde hij dan nog, viel sinds weken geen zee meer te bezeilen. Tegen alles en iedereen in de contramine. Daarover later.
Want, weer alleen, had de referendaris, na korte aarzeling en nog met verhit gezicht, door op het glazen verbindingsdeurtje met de expeditie te kloppen, den van vacantie terug gekeerden ondergeschikte bij zich ontboden. Ook hier geen vraag naar zijn bevinden, geen hand. Slechts een norsche groet in antwoord op den zijne, bedremmeld uitgebracht. Maar welk een opademing het dan gaf, weer naar het zoo vertrouwde hoekje achter de groene horren tegenover den referendaris te worden geleid, waar de roode portefeuille
[p. 144]
voor achterstand intusschen tot berstens toe gezwollen was. Vergiste hij zich? Had daarbij de chef toch niet de hand vluchtig aan zijn schouder gebracht? Nog was de beslissing niet gevallen...

De voldoening, de weduwe door zijn leening niet gedupeerd en zelf nog een onderdak te hebben, die hem - als reactie op de vrees, ontslagen te zullen worden - aanvankelijk voor zijn achteruitstelling in het bureau onverschillig maakte, was spoedig geluwd. Na de eerste maandelijksche afbetaling, bleek een toch reeds amper voor het allernoodigste reikend salaris zelfs daartoe, zonder nieuwe schulden aan te gaan, niet meer voldoende. Door deze kortingen werd hij in de moeilijke jaren na zijn benoeming terug geworpen, toen aanschaffing van wat garderobe of de minste verstrooiing buitenshuis het budget terstond aan het wankelen brachten. Telkens wanneer het pas gebeurde geld, hoe krap dan ook, ingedeeld was, bleef er weder een hiaat van enkele dagen, van een geheele week soms, over, dat slechts door een gefingeerden post als ‘eventueel buitenkansje’ of het hoofd ‘kalm afwachten’ desnoods, te dekken viel.
Daarbij kwam nog, dat hem ter comptabiliteit voortaan het verschijnen aan de zoogenaamde snoeptafel was ontzegd, waar van tijd tot tijd gratificaties voor het voltallige personeel van klein tot groot uit de kruin van den regeeringsboom werden neer geschud. Dat was een harde tegenvaller. In plaats van radicaal ontslag, had de referendaris daar dit als minimum van ongenade tegenover de protectie van den chef weten door te zetten.
Onder de boden vooral miste deze draconische maatregel zijn uitwerking niet, die dan ook, zoodra zij zich op hun terrein met hem alleen bevonden, het reisje naar de wintersport door allerhand in den volksmond gangbare toespelingen be-
[p. 145]
gonnen te bespotten. ‘Vertelde ik jelui al,’ vroeg de oudste en brutaalste met een uitgestreken gezicht, ‘dat er bij mij thuis weer zoo'n rot-lekkage is, die...’ Verder bracht hij het niet, want degeen, die zijn lachen toch nooit kon bedwingen, barstte ditmaal, zonder ook maar bij machte te wezen, met het hoofd van ja- of van neen te knikken, in een verstikkende proestbui uit... Bodenkamer voortaan liever te mijden, vermaande een, na zijn terugkeer aangevangen, dagboek.
Maar ook op de expeditie, waar hij voor het eerst tijdens de uitdeeling der extra-toelagen alleen achter gebleven was, bleek zich, bij den luidruchtig-opgewekten terugkeer der anderen, de verhouding even plotseling in zijn nadeel gewijzigd te hebben. In hun oogen moest hij thans wel tot zoo'n nog enkel gedulde afgezonken zijn, bij bevordering niet meer te duchten en daarom voortaan met een ondertoon van meewaren te benaderen. Meer nog dan openlijke hoon, meer zelfs dan de onthouding van het geld, had zulke neerbuigende zoetsappigheid hem gekrenkt en aan toenadering van zijn kant voor goed een einde gemaakt; behalve dan, wanneer het, op korten termijn, om kleine onmisbare bedragen ging. Zoo verwijlde hij maar het liefste in zijn verstek achter de lessenaar van den chef, die hem ook weer als vasten partner voor het collationneeren den voorrang gaf.

Van de wintersport, laat staan dan van een catarrhe, werd daarbij geen woord gerept. Wanneer het onvermijdelijk bleek, zijn afwezigheid in het gesprek te betrekken, werd deze met een ‘intusschen’ of ‘terwijl U weg was’ aangeduid. De referendaris scheen deze periode hardnekkig dood te zwijgen, misschien vooral wel, omdat ‘intusschen’ ook voor hem zelf een wrangen bijsmaak behouden had.
Naar hetgeen de Don Juan der expeditie, toevallig dien morgen in de kamer van den chef te werk gesteld, daarom-
[p. 146]
trent wist te berichten, kon zich ongeveer het volgende afgespeeld hebben.
Na een wat gerekten avond pas laat in het kantoor verschenen, waar bovendien meer dan gebruikelijk te doen viel, zoodat de referendaris slecht gehumeurd werd, had zich bij hem een Joodsche handelsman laten aanmelden. Toen het bleek, dat deze naar een dier landen wilde, die voor Israëlieten niet toegankelijk waren, had de chef, die ook voor de buitenlandsche paspoorten verantwoordelijk was, den ander terstond van de onuitvoerbaarheid zijner voorgenomen reis op de hoogte gebracht, in de verwachting, hem daarop zonder meer te zien verdwijnen. De bezoeker echter had te kennen gegeven, van deze beperkingen zelf reeds af te weten en enkel - met eenigen nadruk - zoo lang geantichambreerd te hebben, om te vernemen, of, in zijn speciale geval, door een aanbeveling bij het betrokken vreemde gezantschap voor hem een uitzondering zou kunnen worden gemaakt. Ten overvloede had toen de referendaris een hem toegeschoven bundel legitimaties nog even doorgebladerd. Misschien wanneer de chef dien morgen wat minder in beslag genomen en prikkelbaar geweest was, dat dan de koopman zijn paperassen eenvoudig terug gekregen had, met de zakelijke toevoeging, dat ook na inzage daarvan de reis onmogelijk bleef. Thans echter, als bevond hij zich in gedachten weder alleen, liet de referendaris zich niet weerhouden, tijdens de lezing eerst meewarig te glimlachen en dan beslist afwerend het hoofd te schudden over iets, dat, naar het scheen, het geval nog bezwaarlijker maakte, dan het al was. ‘Zij betalen daar in goud!’ haastte zich de koopman, ter rechtvaardiging van zijn aandringen, nog gretig op te merken.
Maar toen kreeg deze te hooren, hoe het slechts de verandering van een voornaam, ja, de simpele omzetting van enkele
[p. 147]
letters was, waartegen de spot en ten slotte de verontwaardiging van den referendaris zich richtte. Jawel, tegen zoo'n Samuel van geboorte, die den Siegfried speelde. En waarom uit Aron een Arno gedraaid? Kleinigheid? Toegegeven. Maar dan toch juist genoeg, om bona fide Moos de klappen te bezorgen. En waartoe? Dacht hij, de Nijs, er soms aan, zich als de heilige Dionysius te laten aandienen? Nog afgezien daarvan, dat zulk geknoei met namen voor de pasafdeeling tot een bron van last en misverstand werd...
Om, door weder zakelijker te worden, de uitwerking zijner woorden wat te verzachten, had de referendaris een blanco pasformulier te voorschijn gehaald, waarin hij, het voor zich uit spreidend, onder de rubriek ‘signalement’, met zijn dikken wijsvinger bijna triomfantelijk het leege vakje aanduiden bleef, dat achter ‘religion’ diende ingevuld te worden. Maar daarmede liet de bezoeker zich wel het allerminst van zijn stuk en de hoop af brengen, om in zuiver goud uitbetaald te krijgen. Integendeel, hij werd nu bijzonder bedrijvig en begon met breede open handbewegingen door het vertrek heen en weer te loopen. Bekende daarbij aan niets, wat dan ook, meer te gelooven en voor geen risico, mocht het daarginds de hel zelf wezen, terug te deinzen. Tot hij zoo, in zijn ijver en vrijpostig over den referendaris heen geleund, zijn duim naast diens wijsvinger op het blanco paspoort plantte en niet minder triomfantelijk uitgeroepen had: ‘Reelichioon! Wat, reelichioon? Sang reelichioon! En daarmee basta...’
Inderdaad. Met een bruusk afwerend gebaar, was de chef hoogrood overeind gekomen. Sans religion. Waarom niet? De tekst van zoo'n Fransche pas, avec ses hardes et bagages - hij hield het formulier als een podium-zanger schuin van zich af - leende zich desnoods wel tot een libretto. Zonder dit, zonder dat. Niets gemakkelijker. Maar daarmede, haha,
[p. 148]
raakte die nieuwgebakken Siegfried zijn... neus nog niet kwijt.
Met een wilden graai had de ondernemende handelsman zijn papieren verzameld en was toen, zonder een woord verder, toch nog sneller verdwenen, dan de referendaris verwacht had.

Diezelfde middag reeds had de catastrophe gebracht. Ook daarvan was de galant, voor zoover zij zich tot de kamer van den chef beperkt had, ooggetuige geweest.
Tegen het bitter-uurtje, terwijl de referendaris, op punt om heen te gaan, nog even door de horren naar het keurslijfje in bloote armen aan den overkant van het steegje gluurde, had de kamerbewaarder zijn knokig hoofd bij hem naar binnen gestoken. Met een blik vol gewichtige verstandhouding, de wijsvinger voor de lippen, woordelijk de opdracht van den secretaris-generaal, half-fluisterend, over gebracht: zonder verwijl den heer de Nijs bij zich te ontbieden. Tijd voor een vertrouwelijke informatie had hem de ander ditmaal blijkbaar met opzet niet gegund, maar dat het om iets zeer bijzonders gaan moest, leed geen twijfel. Persoonlijk had de chef hoogstens een nader bericht over zijn onlangs weer ter sprake gebrachte bevordering tot administrateur te verwachten. In de spiegeling van het groote raam naar de expeditie verschikte hij nog even een wat afgezakte das en verliet dan, voldaan ook over de rest dezer verschijning, de kamer, waarvan hij de deur wijd open liet staan. Welkom, den nieuwen titularis!
Met een door opwinding verwrongen en vuurood gezicht, de ronde rug nog meer opgetrokken, keerde de referendaris er terug en bleef, na de deur behoedzaam gesloten te hebben, met glazige oogen en de handen wat van het lichaam, halverwege van zijn lessenaar minuten lang dreigend voor
[p. 149]
zich uit te staren, als tot een attaque bereid. In hoeverre de Don Juan van deze gelegenbeid partij trok, zijn toch al weelderige verbeelding nog wat vrijer baan te gunnen, was hier moeilijk na te gaan. Niet alleen de borstelige haren van den chef, zelfs de panden van diens jaquet, kwamen van teugellooze woede schuin overeind te staan. ‘Ik was,’ zoo besloot het verslag, ‘een oogenblik bang, dat hij mij als een dolleman te lijf zou gaan.’
Omtrent het onderhoud zelf waren dan door den kamerbewaarder, die het beluisterd had, via de boden enkele bijzonderheden naar de expeditie uitgelekt.
De koopman had hoogerop zijn beklag gedaan. Met publicatie gedreigd, van overheidswege wel het meeste gevreesd. En of de referendaris nu al betuigde met antisemitisme niets uitstaande te hebben, daarbij een beroep doende op een jaren lange intieme vriendschap met twee notabele Israëlieten uit zijn biljartclub; of hij ook, met de hand op het hart, verklaarde, slechts impulsief te zijn opgekomen tegen de uitwassen van een Jodendom, dat zich voor zijn afkomst schaamde, voor betaling in goud bereid was, het oude geloof te verzaken en daardoor het aanzien der bona fide rasgenooten slechts schade toebracht, het mocht alles niets baten. Niet alleen, dat er tegenover den koopman amende honorable werd verlangd, de biljartclub zelf moest het ten slotte ook nog ontgelden. Begon die 's middags misschien zóó vroeg, dat bij daarom gewoonlijk als eerste éclipseerde. Of was die een beletsel, om 's morgens op tijd present te wezen?
Kort en goed, in plaats van een promotiebericht, was het zoo'n schrobbeering van hooger hand geworden, soms noodig, om ook aan het droge ambtenaarsleven een wat menschelijker inslag te geven. En die dan zonder meer te incasseeren of met een verzoek om pensioen te beantwoorden is.
[p. 150]
Het leek bijna, of er op dien goudzoeker was gewacht, om nog bij het scheiden van de markt met allerhand afval tegen den referendaris te kunnen uitpakken. Donkere wolken.
Toen bovendien kort daarop den chef een decoratie onthouden werd, waarvoor hij, naar zijn dienstjaren, tegelijk met den referendaris der comptabiliteit aan de beurt was, terwijl deze laatste haar wèl ontving, zouden ook van het ruimste ambtenaarsgemoed de boorden zijn over geloopen...
Zoo was het dan niet te verwonderen, dat binnen die enkele weken de vroegere jovialiteit van den referendaris voor een stroeve terughouding plaats gemaakt had, zonder dat hij er ook maar aan dacht ‘intusschen’ zelf zijn protégé voor een bevordering tot adjunct-commies gepasseerd te hebben. Door het te doen voorkomen, als ware dit, ondanks energiek verzet van zijn kant, enkel aan de comptabiliteit te wijten, wist hij een sfeer van lotgenootschap te wekken, waarin hij bij zijn ondergeschikte op gevoel voor de eigen achteruitstelling speculeerde. Samen in ongenade, dat leek het devies, om zijn protégé meer nog dan vroeger tot vertrouwde te maken. Bij brokstukken bracht hij het er zelfs toe, met dezen over het geen hem overkomen was, te spreken. De kamerbewaarder heette dan nog enkel: dat mirakel. Het departement: een rotzooi.
VI
Tusschenspel

Door de centrale verwarming van het ziekenhuis verwend, was hij niet meer tegen de barre nachten, diep onder het nulpunt, in zijn ongestookte slaapkabinet bestand. Er thans, nu het toch spoedig naar het voorjaar gaan moest, nog een kacheltje te laten plaatsen, was, volgens de weduwe, over-
[p. 151]
daad. Trouwens, zoolang de leening openstond, wilde zij van onkosten niets hooren...
In een vertrek, waar zelfs het schrale licht van de straatlantaarn onder het raam scheen te bevriezen en zijn adem, als die van een karrepaard, damp sloeg, gaf hij zich te eerder aan de illusie over, dat ergens een gemeenschap kon bestaan, die ook de kamerwarmte door een buizenstelsel gelijkelijk onder haar leden verdeelde. En waarom niet ieder, die berooid en met knorrende maag rondliep, uit een centraal bedrijf tevens zoo'n eenvoudig smakelijk maal gratis ter beschikking gesteld, als hem daar dagelijks uit een kleine ménage-ketel op drie verglaasd-tinnen borden voorgezet werd? Soep, een warm gerecht en nog wat toe. Liever niet aan denken. Want ook op het eten werd sinds zijn terugkeer danig gespaard en meestal kreeg hij voor het naar bed gaan weer trek; terwijl zelfs overdag de pittige braadlucht uit een restauratiekeuken soms enkel nog herinnering aan iets van hooren zeggen wekte. Bij dit zoo gretig ingesnoven aroma van voortaan onbereikbare spijzen, leek het tumult eener honger-revolte hem de meest passende begeleiding. En ook geldelijk weder voortdurend in de klem...
Door het ontbreken van verdere gratificaties, moest de post ‘buitenkansje’ zich wel tot die schaarsche ontmoetingen beperken, gelegenheid biedend discreet wat handgeld los te werken. Het hoofd ‘kalm afwachten’ daarentegen had reeds meer in het algemeen betrekking op hetgeen uit een leven worden kon, dat onverhoeds enkele jaren terug geëbd was, zonder als vroeger kans op verruiming te bieden. Het vooruitzicht een verschoppeling te blijven en langzaam maar gestadig af te takelen, deed hem soms midden in den nacht met een schok overeind komen. Een op papier zoo luchtig te bewaren kalmte was in angst verkeerd. Dan ook begreep hij pas goed, hoe een werkmanstype als uit Zola's I'Assom-
[p. 152]
moir, na maanden lange vertroeteling, zich niet meer in het oude stroeve gareel wilde voegen en, in kroegen verstrooiing zoekend, van kwaad tot erger verviel. Werd hem zelf, door de voortdurende aanspraak in het ziekenhuis al evenzeer verwend, het eentonig verblijf in de verlaten woonkamer 's avonds, bij vlagen, reeds niet onverdragelijk; zoodat hij, na wat doelloos rondzwerven, toch weer bij Anita in de ‘Mikado’ belandde. En al bestond er ook verder niets tusschen hen, zich door een kelnerin te laten vrijhouden, was het reeds geen overgang naar maquereau?

Zaalberg, candidaat-medicijnen, voor wien hij eens, ook nog student, een paar klinkende oorvijgen geïncasseerd had, was zoo gekelderd. Lyceum noch universiteit vermochten dus een afzakken tot de laagste der paria's te voorkomen. Niet zonder ontroering had hij, na al die jaren, den ander herkend en even gemeend een toekomstbeeld van zich zelve te ontwaren. In lompen gehuld, hem blijkbaar nog geschonken. Een glimmende pandjesjas, veel te wijd, die tot de hielen reikte. Groenige krulschoenen, een vormloos verregend vod als hoed. Ook twee dames, niet meer al te jong, waren dien middag blijven staan om de vervallen gedaante meewarig na te kijken. ‘Zaalberg, met wie wij in de dansclub waren.’ Toen echter had deze, als innerlijk gealarmeerd, zich in zijn vunze onguurheid ten volle naar het paartje omgekeerd en, tot groot vermaak van het overige publiek, na een geheel onverwacht: ‘Trouwen doe ik toch niet,’ zijn weg door het nergens voortgezet...
Dat was het wel. Liever dan in zulke laatste ontreddering sentiment te brengen, zijn toevlucht tot een slok galgenhumor genomen. Hetgeen niet beletten kon, dat het, tijdens een veiligen avond met een boek, dat zijn strakke aandacht had, tot een knieval kwam. Nog voor hij wist, wat hem ge-
[p. 153]
beurde. Plompweg aan zijn stoel. In de leege kamer... Zoo mocht, kòn het niet lang meer duren...
Daarmede echter werd hij, ook geestelijk, in den aanvang teruggeworpen. In die prille jeugdjaren, toen hij, door de verschrikking der kinderzonde, van die hem het naaste waren vervreemd en op school een uitgestootene, soms in zijn donkere slaaphokje gesmeekt had, uit het leven weg te mogen. Want toen reeds liet een: ‘was ik maar dood’, zich niet meer zeggen. Thans hoogstens nog in bewustlooze emphase...
Snel had hij zich weder opgericht. Ach, je kon wel, tijdens een onbewaakt oogenblik als daareven, tot het inzicht komen, dat het leven totaal waardeloos was. Maar dan behoorde dit inzicht zelf er toch ook toe; was daardoor, op zijn beurt, betrekkelijk waardeloos geworden en zoo geen motief meer om den sprong in het donker te wagen. Bravo! Luider stem begon hij het recitatief uit de parelvisschers in te zetten. Tot naastboven geklopt en iets van verzuurde melk geroepen werd. Niet geheel ten onrechte. Bij sommige gedragen overgangen vertoonde het ongeschoolde orgaan nog neiging in bulken om te slaan. Waarom het niet eens met zanglessen geprobeerd, al was het maar om eindelijk weer wat afleiding te hebben. De dwarsfluit was, met de revolver, te gelde gemaakt.

Achter den dood trachten te komen. Bij voorbaat. Zich in decoratieve voorstellingen over de eigen begrafenis vermeien. Een sober woord van herdenking minstens, zou ook aan deze baar niet ontbreken. En, daarboven uit, zich af te vragen, wat er van een volgend leven te verwachten viel... Maar waarom dan óók niet voor de geboorte terug gegaan; in een bestaan als embryo, of langer geleden, gevoerd, herinnering te willen brengen? Steeds weer het oude dilemma en hoe
[p. 154]
verlokkend tevens, waar nog een toekomst op het spel stond, den zelfkant van het bewustzijn te overschrijden. Die zich dan, als de gewone horizont van iederen dag, aan zulke pogingen even automatisch bleef onttrekken...
De enkele keeren, dat hij zelf, met dergelijke speculaties, zich nog wel de grens over waagde, maakte dit soms den indruk, of het hem daarbij ongeveer verging als zekeren professor, te verdiept in abstracte lectuur, om er nog aandacht voor te hebben, dat, in het overigens donkere vertrek, zijn studeerlamp reeds eenigen tijd niet meer brandde.
Ook de bespiegelend ingezette gesprekken met den nieuwen vriend teerden gewoonlijk op een licht, dat zij te ontsteken bedoelden en hadden het, achteraf bedacht, zoo niet verder gebracht, dan tot een zoeken naar den bril, dien men op heeft. Of zij deden, als drang om het geestelijk onbereikbare te naderen, aan die confuse toespelingen denken, in de jaren voor de puberteit soms op het, toen even bloèd-vreemde, sexueele gestameld. Van dit laatste trouwens werd door den ander nog altijd meer dan hem lief was te pas gebracht.

De vijfjarige studie, noodig om op het Seminarium toegelaten te worden, had deze in een katholiek internaat beeindigd, waar, behalve voor het zich eigen maken van een grondige kennis der moderne talen vooral, nog gelegenheid tot het opdoen van een zeker soort jeugdervaringen bestaan moest hebben. Als de natuurlijkste zaak ter wereld, werd terloops vermeld, hoe tusschen enkel opgeschoten knapen, ondanks streng toezicht, op de slaapzalen toch herhaaldelijk verkeerde dingen voorkwamen. Zonder op bijzonderheden in te gaan. Steeds bleef de ander gematigd van toon, en had zoo lang gedraald den auteur te noemen van een boek, waarop hij zich, in dit verband, beriep. ‘Verwirrungen des Zöglings Torless’ heette dat. Ook slechts een deel van het-
[p. 155]
geen daar openlijk beschreven mocht worden, zelf mede gemaakt te hebben, leek voldoende om voor goed tot in den grond verdorven te raken, waar de enkele lezing ervan reeds als een gruwbare nachtmerrie na bleef werken...
Als student in de samenleving teruggekeerd, hadden deze herinneringen aan het internaat hem de onthouding, door de eerste verschijnselen zijner ziekte geboden, tot een hel van niet te breidelen zinnelijkheid gemaakt, die dan de ziekte zelf weer verergerde. Fatale cirkelgang. De eenige keer, dat hij gewaagd had, daaruit de vlucht te nemen, werd reeds den volgenden morgen weer bloed opgegeven. Dan liever opnieuw zijn heil in de kerk gezocht...
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Achter groene horren - 10
  • Parts
  • Achter groene horren - 01
    Total number of words is 4725
    Total number of unique words is 1495
    40.4 of words are in the 2000 most common words
    55.8 of words are in the 5000 most common words
    63.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Achter groene horren - 02
    Total number of words is 4841
    Total number of unique words is 1461
    44.1 of words are in the 2000 most common words
    59.0 of words are in the 5000 most common words
    66.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Achter groene horren - 03
    Total number of words is 4912
    Total number of unique words is 1460
    40.8 of words are in the 2000 most common words
    56.5 of words are in the 5000 most common words
    64.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Achter groene horren - 04
    Total number of words is 4768
    Total number of unique words is 1516
    39.7 of words are in the 2000 most common words
    52.8 of words are in the 5000 most common words
    61.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Achter groene horren - 05
    Total number of words is 4689
    Total number of unique words is 1635
    39.0 of words are in the 2000 most common words
    53.3 of words are in the 5000 most common words
    61.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Achter groene horren - 06
    Total number of words is 4707
    Total number of unique words is 1625
    39.4 of words are in the 2000 most common words
    53.4 of words are in the 5000 most common words
    61.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Achter groene horren - 07
    Total number of words is 4631
    Total number of unique words is 1618
    39.3 of words are in the 2000 most common words
    52.3 of words are in the 5000 most common words
    60.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Achter groene horren - 08
    Total number of words is 4636
    Total number of unique words is 1607
    38.4 of words are in the 2000 most common words
    52.9 of words are in the 5000 most common words
    62.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Achter groene horren - 09
    Total number of words is 4574
    Total number of unique words is 1635
    35.5 of words are in the 2000 most common words
    50.5 of words are in the 5000 most common words
    59.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Achter groene horren - 10
    Total number of words is 4657
    Total number of unique words is 1621
    37.9 of words are in the 2000 most common words
    52.8 of words are in the 5000 most common words
    60.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Achter groene horren - 11
    Total number of words is 3528
    Total number of unique words is 1229
    43.0 of words are in the 2000 most common words
    57.1 of words are in the 5000 most common words
    65.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.