Achter groene horren - 06

Total number of words is 4707
Total number of unique words is 1625
39.4 of words are in the 2000 most common words
53.4 of words are in the 5000 most common words
61.4 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
leefde en in de netjes opgeruimde huiskamer waterchocolade gezellig te dampen stond. Want in de groote zaal was nu ook alles helder aan kant gedaan en wachtte men gespannen op den morgenrondgang van den dokter. In die Samovar hier werden een soort metalen asperges afgekookt, waarvan de stoerste kerels soms nog onverhoeds hun bekomst kregen. Zijn linkerbuurman, met een kop als Verlaine, lachte erom. Hij had den ander geleerd zijn smalle katoenen halsdoek als das te knoopen. Gestichtskleeding. Geënterd. Overgesprongen. Hospitaalschip...
Lichter dan een wolk; verder en verder weg. Nergens straathoeken meer, om er, in den aanvang teruggeworpen, doelloos op uitkijk te staan. Ahoi! Ahoi! Bark uit de mist. Vreemde gezichten, maar niet één van die enkel dom-gezonde. Langszij met die brancard. Behulpzame handen. Voorzichtig. Opstaan mocht hij niet; ook om te verbedden niet meer.
Van meening hem slapende aan te treffen, besprak de dokter met den nieuwen hoofdverpleger, onbevangen thans, het geval. Te lang mee rondgeloopen. Verknoeid. In de gewrichten. Voorloopig van de vlakte. Neen, niets verder. Laat maar liggen.
Met gesloten oogen bleef hij op den rug gestrekt. Opnieuw dat ijle geluksgevoel. Gered! Weg! Van de straat. Uit de zekere schande van dat examen. Hooge kamers. En door boete, vergeving. Aan die andere nachtmerrie had hij sinds zijn opname niet meer gedacht. Ongelooflijk. Tegen de doortastende behandeling tijdens die eerste weken, was uit de diepte de laatste echo verstomd. Doorgespoeld. Aangebrand. Als een half varken op de brancard gespannen. Nog bevend van agitatie terug in bed. Om het weer ongedaan te maken, van zijn kant nooit genoeg. Hèm op zoo'n zaal te bezoeken echter, beteekende voor een moeder: openlijke schan-
[p. 92]
de. Hoe kon zij het, in haar onbuigzame beslotenheid, ertoe brengen, die te ondergaan? Zelf trouwens had hij niemand willen ontvangen. Maar schrijven! Aan de zuster overgelaten, die voor haar huwelijk weer naar huis gekomen moest zijn. Een enkel woord toch had zij daaraan kunnen toevoegen. Niets. In die andere wereld, waarbinnen hij gehavend opgedoken en eindelijk toegelaten was, geen zoons meer aanwezig...

Koelte door zijn haren had hem dien middag vluchtig ter bezinning gebracht. Hij ontwaarde een zaal. Hoe lang reeds? Ergens moest een venster openstaan. Zon. Dan, zelf door koesterend donker omhuld, had hij de oogen herkend, tot diep in zijn binnenste schouwend. Hij schrok terug, beducht, of daar misschien verraden kon worden, dat zij te laat kwam. En waartoe nog deze zware gang, wanneer ook hij voor haar niet meer bestond? Zoo moest het beiden een kwelling zijn. Terwijl na wat aarzelend praten dan een hortende stilte volgde, had de moeder hem, van terzijde, nog eenmaal heimelijk onderzoekend aangezien. Hij meende te begrijpen. Sterk geworden in een geloof, waarvoor rampspoed ten zege strekte en er bijna zeker van, dat het ook binnen hem hier niet enkel nacht was, moest zij er thans wel toe overgaan te trachten, hem uit dit leven weg te troonen. Mee te lokken naar een werkelijkheid, waar hun verhouding onschendbaar gebleken was en ook verder niets te vreezen had... Dat die werkelijkheid nooit de zijne worden zou; de weg, dien zij hem wilde effenen, door haar zelf versperd bleef; wie, in die bark hier, bekommerde zich nog daarom? In een oogenblik, dat de moeder zijn krachteloos op de bedsprei rustende hand tusschen de haren nam en, als een geliefde, even streelde. Vergeven. Uitgezwaveld!
Hand in hand langs niets-zeggende woorden ijlend, begon-
[p. 93]
nen zij, ieder op eigen wijze, het grauwen van hun zoo schamele eersten dag tegemoet te streven, tot op het portaal de bel ter afscheid maande. Hij bleef haar nazien. Zij keek niet om. Ook op het portaal niet meer, waar zij, aan de leuning steun zoekend, een trap begon af te gaan... Wanneer haar straks, weer buiten, een ongeval overkwam; zij elkander nooit meer mochten terugzien; hun verhouding kon er geen andere meer door worden.
Voorzichtig probeerde hij zich wat te verschikken. Tijdens die zwakke beweging, was hem een ander soort bark voor den geest verschenen. Kleurige wimpels. Bedrijvigheid aan de wal. Frissche wind. Oceaanboot. Onder stoom. Vlaggen wapperen helder in het straffe hemelblauw. Langzaam verdwijnt de kust uit het gezicht. Verstekeling? Uitgezonden. Geslaagd. Krachtiger golven. Broos geluk, vage waan, door een vloedgolf van gewoon verdriet overspoeld. Gelaat in het kussen. Waarom, waarom...
Maar ziet, om in enkel zelf-beklag verstard te blijven, daartoe werd dit denken te murw gebeukt. Wanneer ontaarding, verval, nu eenmaal bestonden; het pad omlaag reeds voor het weerloos kind verraderlijk vrij gelaten was: Waarom hij dan nièt; anderen wel? Tijd tot overleg...

[p. 94]
Achter groene horren
I
Soms kon het gebeuren, dat, onder het collationneeren, referendaris de Nijs, al voorlezende, opzettelijk een fout maakte of iets oversloeg, om na te gaan, of zijn stomme partner bij dit eentonig soort werk hem nog wel volgde. Maar zelfs wanneer deze zich dan terstond meldde, bleef het onzeker, of hij tevoren niet, zoolang de teksten overeenstemden, aan geheel andere dingen gedacht, ja, zich misschien een hazenslaapje gepermitteerd had, wel wetende, door het geringste hiaat daaruit te zullen worden op geschrikt. Hoe dit mogelijk was, herinnerde zich de referendaris uit den tijd, toen ook hij pas klerk was en, gedurende het collationneeren, zelf daar op een aangeschoven stoel naast zijn lessenaar zat. Door het voorlezen soms aan den ondergeschikte over te laten, geraakte deze wel onder meer doeltreffende contrôle, maar dan was het - aan het einde van zoo'n sloopenden bureaudag, of na een wat vroolijken avond - de chef zelf, die kans liep, zachtjes onder zeil te gaan... Geen kneep van het ambtenaarsleven, of de referendaris was ermede vertrouwd. Als borstje met niet veel meer dan wat gewone schoolopleiding aangekomen, had hij het, door nauwgezeten plooibaarheid, door geduld vooral, tot zijn tegenwoordigen rang weten te brengen en wachtte thans, na ruim dertig dienstjaren, nog op een bevordering tot administrateur, om met pensioen te gaan.
Met referendaris de Nijs had hij het wel bijzonder getroffen. Na maandenlang solliciteeren en vruchteloos rondloopen, ten einde raad, in diens afdeeling verdwaald, had hij, een-
[p. 95]
maal toegelaten, in hem een heer herkend, die tegen middernacht een trottoir liep af te zoeken en daarbij zijn hulp ingeroepen had. Hij zelf was toen nog student en in de naburige hoofdstad op avontuur. Den ander bleek de huissleutel ontvallen, terwijl hij, al zoekende, bovendien zijn lorgnet was kwijt geraakt. De laatste lag, met een gesprongen glas, onder een lantaarn; de sleutel werd tegen den stoeprand terug gevonden. Weer met beiden bewapend voor een huisdeur aangeland, gelukte het daar de wankele gestalte evenmin, het sleutelgat te vinden, zoodat hij ook bij het opensluiten nog even van dienst had mogen wezen...
Hoewel het kleine voorval zich lang geleden en onder omstandigheden afgespeeld had, die het zeer onwaarschijnlijk maakten, dat ook de referendaris hèm nog zou herkennen, verloor hij thans zijn, bij dergelijke bezoeken, toch al zoo wankel zelfvertrouwen geheel. Na plaats genomen en de gebruikelijke vragen beantwoord te hebben, was hij dan ook uit eigen beweging opgestaan, hoogstens nog, in plaats van een directe mondelinge afwijzing, de even gebruikelijke toezegging van nader bericht verwachtend. De referendaris echter, wat in zijn breeden armstoel achterover, de beenen gekruist, begon punt voor punt nog eens aan zijn uitgespreide vingers na te gaan: ‘Seminarium, telt hier niet; Lyceum, vier jaar geleden; geen schrijfmachine; geen archief-routine; geen...’ Daarna met een schouderophalen: ‘Tja, wanneer er zóó weinig overschiet, dan lijkt het toch beter, U... eerst een maand op proef te nemen...’ Totaal overrompeld had hij een dankbetuiging gestameld, die de ander met een geringschattend spotlachje afweerde. Het lot, een vreemde, toonde zich hem eindelijk weer beter gezind.

Van het leventje, dat hem sinds dien gedenkwaardigen middag nu al weer ruim drie jaar op sleeptouw hield, bleef voor-
[p. 96]
loopig het essentieele: armoede. En opnieuw, de straat. Wel was het reeds een eigenaardige ervaring geworden, de wekenlange reis naar het Verre Oosten tot een traject van nog geen half uur boemeltrein teruggebracht te zien. De heele uitrusting voor die eerste betrekking in een kartonlederen handkoffer boven zich in het net te weten. Maar toen had hij tenminste nog behoorlijke garderobe en, zoo kort na het heengaan der moeder, ook wat geld uit de erfenis over gehad. Zich gelukkig geprezen, na de catastrophe, nog een mager baantje bij het Gouvernement te krijgen.
Bedenkelijker werd het, een ophakkertje, hem door de hospita aan de hand gedaan, te moeten ontloopen. Het enthousiasme van het mannetje, eindelijk eens een heer van het Gouvernement de maat te kunnen nemen, was danig bekoeld, toen het reeds met de eerste afbetaling haperde. Maar hoe kon het anders?
De aanvangssalarissen van zoo'n subalterne ambtenaarsbeweging waren voor jongelui met een solieden burgerachtergrond berekend; om ervan te leven ten eenenmale ontoereikend. Daardoor bleven minder bedeelden betrekkingen versperd, die, zonder opleidingskosten toegankelijk, echter pas na jaren lang wachten een eenigszins behoorlijk bestaan opleverden. Van sommige gezeten stedelijke families doken, bij benoemingen of jubilea binnen dit kader, de namen telkens weer op... Voor wie, als hij, ten slotte zonder eigen middelen alleen bleef, werd het een kaal bestek. Misschien, wanneer hem die nuttelooze jaren van het Seminarium bespaard hadden kunnen worden? Zoo echter kwam dit begin te laat en was opnieuw de werkelijkheid niet hier of daar... Deze vale bureaukamer met groene horren voor de ramen, die niets eigens of intiems meer had en toch, na valer avonden nog, tegelijk een veilige toevlucht werd. Waar thans de monotone woordenvloed van den referendaris, bezig met
[p. 97]
hem een stapel dossiers te verwerken, tot een zacht bedwelmend ver gefluister begon af te sterven... Hier wist hij plotseling een stekenden blik op zich gericht en had, in het moment zelf, een weglating gesignaleerd. Eigenaardig toch, zoodra er maar het geringste haperde, stokte ook die mijmering buiten om.
Het collationneeren ging ten einde en daarmede weldra de kantoordag zelf, die weer door een hevige spanning van op handen zijnde daverende drukte geladen werd, zonder dat er ook ditmaal een werkelijke uitbarsting op gevolgd was. Wat dat betrof, moest hij nog al eens aan het veelbelovende paard Bloemkool van Dickens denken, dat het - ondanks de bedriegelijkste aanstalten - toch nooit tot eigenlijk draven bracht. Maar ook de dagen, waarop het zelfs niet tot het maken van aanstalten kwam, was er nog die andere spanning, van het gezag, die zelfs het onbenulligste kattebelletje met iets als een aureool omgaf en waarvan reeds het jongste klerkje, of de bode met zijn plaquet, de nimbus mee naar buiten droeg. Zat ook hem zelf niet, van kindsbeen af, de eerbied voor een dienstpet in het bloed. Dat opende toch weer perspectieven! Ach, eindelijk uit die sloopende armoe weg en wat hooger de staatsladder op! Zonder nog tot in de kruin van den regeeringsboom te willen klimmen, om daar - zooals referendaris de Nijs het eens in beeld bracht - op je gemak zilveren en ook gouden appeltjes te plukken...

In de stad der ambtenaren dan had hij bij een weduwe een kamer met slaapkabinet en den kost gevonden. Zij was een verschrompelde, door het leven temeer gedrukte vrouw, die van haar eenigen zoon niets dan zorg en leed had ondervonden. De onverlaat had zich te kort gedaan. Verzorgd door een klein pensioen, beweerde zij enkel - en dan ook
[p. 98]
nog alleen maar aan jongelui - te verhuren om den vroeg gestorvene in gedachten nog wat om zich te hebben. Voor den kostganger een weinig aantrekkelijke rol, terwijl diens aanwezigheid haar al evenmin belette, iederen avond in kaartspel buitenhuis afleiding te zoeken. Zonder het beschamender vermoeden echter, dat, bij zijn karige vergoeding, de weduwe ten slotte, van haar geringe inkomsten, op hem begon toe te leggen, zou hij zich bij haar volkomen op zijn gemak gevoeld hebben.
Buiten kantoortijd aan zich zelf overgelaten, bleef hem, bij gebrek aan geld, meestal slechts de straat als eenige verpoozing. In zijn contact met menschen tot den zakelijken bureauomgang en wat oppervlakkig gepraat als met de hospita beperkt, had hij opnieuw zijn toevlucht tot lezen genomen. Zoo kon het hem, na uren lang rondloopen, niet anders dan welkom zijn, het huis verlaten en er zich voor de rest van den avond ongemoeid te vinden.
En toch, ook met het boek, dat hem daar gezelschap hield, werden die laatste, op zijn kamer doorgebrachte, uren soms plotseling afschrikwekkend stil en dor. Onrustig uit zijn schemeren hoek bij de leeslamp opgestaan, besefte hij dan wel, hoe het bij die, voor zijn jaren, onnatuurlijke afzondering niet mocht blijven. Een tekort aan levensmogelijkheid, met weerzin volgehouden en dan nog slechts door schuldenmaken te rekken. Hoe kon hij soms naar een gemeenschap verlangen, die haar leden ervoor behoedt, zich zoo te verliezen. Hier, tusschen deze verbleekte vreemde familieportretten, rijpte de mentaliteit, waaruit de desperado met een bomaanslag te voorschijn komt; of, bezadiger, een copieus diner met champagne bestelt en de verdere afwikkeling aan de politie overlaat. In zulke oogenblikken werd ook hem de doodsche stilte van het verlaten huis ondragelijk; stond er weldra een koele kan bier op tafel, in de slijterij
[p. 99]
beneden voor rekening der hospita afgehaald en zocht hij een extra grammofoonplaat uit...
Delibereerend, nuchter bijna, ingezet; een klacht, door haat en liefde samen afgeperst. Bloemen-aria! Nog met motieven doorwoekerd, voor een cigaretten-slet bestemd, steeg, met de melodie, deze hartstocht boven zich uit om, tot in de ijlste hoogten opgedragen, door een jubelkreet gelouterd te worden. Te laat! Ook de buren hadden er genoeg van!

Zonder de gratificaties, die twee, soms driemaal 's jaars en dan geheel onverwachts, tegen telkens weer verschillende bedragen, uitgedeeld werden, zou hij steeds meer in schulden zijn geraakt en ten slotte toch nog voor een welpje uit een dier bevoorrechte families het veld hebben moeten ruimen. Ja, dat werden groote dagen, wanneer de bode, in plaats van gewoon de expeditie binnen te komen, op den drempel de deur bleef open houden en, meesmuilend in het vooruitzicht, zelf van de partij te wezen, van daar de vraag stelde: ‘of de heeren maar eens naar de snoeptafel wilden komen?’
Door den bode gevolgd, ging het dan, over halfdonkere lange gangen met groene horren aan de ramen, naar de comptable afdeeling, waar, op een groote tafel in het midden der kamer, naast blaadjes papier met de namen, allerhand bedragen, in bankbiljetten en metalen geld, uitgestald lagen. Misschien, dat de nacht tevoren een rukwind door de kruin van den regeeringsboom gevaren was; misschien ook, dat de chef hier, die wel het eerste weten zou, wanneer de appeltjes begonnen te rijpen, zelf even heimelijk aan den stam geschud had? Wat deed het er toe, waar een ieder, van vasten knecht tot referendaris, uit dezen onverhoopten oogst bedacht werd. De geringst bezoldigden vonden hier het meeste baat bij, ging het toch voor hen, ook bij den
[p. 100]
magersten afval, nog minstens om een volle maand salaris. Dan kon er weer open water gekozen worden. Neen, vooral niet meer loslaten, nu de ergste misère achter den rug, voor afwaschbare boorden en manchetten eindelijk weer een fleurig overhemd in de plaats gekomen was! Ja, als jongen, lang geleden, op die school aan het water, begon hij ook hier, bij vlagen, wat voornaam te doen. Dan was de catastrophe van het Seminarium vergeten en daar moest het, om in dit leven vooruit te komen, ten slotte toch heen. Tot je dan, geheel onverhoeds, weer omlaag gesleurd werd...

‘Zoo, zeven, ook in de residentie?’
Feller haak had hem niet kunnen worden toegebracht. Juist nu hij zich voor het eerst in een nieuw complet vertoonde, door den kleermaker van referendaris de Nijs op termijn geleverd. Uit de gezellige lichte avonddrukte een groezelige gestalte te zien opduiken, die nu, alsof het de gewoonste zaak ter wereld was - haveloos, ontoonbaar - naast je mee bleef loopen. Verdoemd, naderde daar geen bode? Om uitgeteld te worden. Snel met ‘zes’ een afhellend zijstraatje binnen gezwenkt en er het corvée verwerkt. Zijn vroegere linker-slaapkameraad op de groote zaal, die, met zijn Verlaine-kop, hem door het beschamendste van den aanvang heen geholpen had. Thans, bij zonnig weer, op het weiland der spiritus-drinkers te spreken. Hoe het den ander ging? Niet zoo goed als jou! Stomme vraag. Wat geleende pegels afgeschoven en, na een handdruk, in uitzicht gesteld, dat het bij een volgende abordatie... Begrepen? Hiermee afgedaan.
Ook de ziekte zelf behoorde een dood verleden. Nadeelige gevolgen had hij er niet van ondervonden.
Maar zoo leek het toch beter, hier te verdwijnen. Den dag daarop was hij nog eens op de mogelijkheid eener uitzen-
[p. 101]
ding naar het buitenland terug gekomen. De referendaris achtte daartoe, kort na een bevordering, de kans miniem. In hoeverre hij dit ernstig meende, was moeilijk uit te maken. Misschien wilde hij zijn protégé niet missen, nu hij begonnen was, dezen soms iets van zijn achterstand over te laten. Het proto-type van den ambtenaar, in oogopslag, stembuiging, kleedij, een ietwat ronden rug, vermeed hij het zoo lang mogelijk, open kaart te spelen. Op punt zich bloot te geven, nam hij, al sprekende, soms met een ruk zijn gouden lorgnet af, om in dit hachelijk oogenblik ten minste naar buiten nog een ander te wezen.
Toen een der eerste dagen, tijdens het collationneeren, een rogatoire commissie te voorschijn gekomen was, waarin een der vrouwelijke getuigen ‘Komm' herauf’ bleek te heeten, begon de referendaris van harte te lachen. Hij bad, bescheiden, even mede gelachen en, als ter vergoelijking, nog iets over het compromitteerende van sommige namen in het midden gebracht. Maar daarop was de ander erg strak geworden en vroeg kurkdroog: ‘Hoe bedoelt U dat?’, als had hij zelf om iets geheel anders gelachen!
Omzichtigheid bleef dus geboden, ook nog, wanneer de referendaris hem soms, tijdens de voorbesprekingen over het af te geven werk, door een zekeren ondertoon bijna op een voet van gelijkheid behandelde. Hij kwam dan, door een hoog regaal vol paperassen daarvan gescheiden, aan een lessenaar tegenover dien van de chef te zitten. Achter de groene horren aan het tweede raam van diens kamer, voor binnenkomenden half verborgen. Ook tijdens de vele bezoeken bleef hij daar meestal doorwerken en kreeg zoo het een en ander te hooren, dat zijn blik van aankomend ambtenaar verruimde...
Met den kamerbewaarder had de referendaris dagelijks lange gesprekken. Door zijn voortdurend contact met het
[p. 102]
hoofd van het departement, straalde van diens glans iets op dezen beambte af. Steeds statig in rok, door een snoertje miniatuur medailles getooid, had hij voor de klerken hoogstens een vergoelijkend lachje en tutoyeerde hen bij gelegenheid. Door het boek met de handteekeningen van den minister onder zich te houden, kon hij, bezoek voorwendend, de beschikking over deze stukken en daardoor het uur van vertrek vertragen. Zijn dunk van het personeel ter expeditie was zóó gering, dat hij, in de antichambre tusschen portières half verborgen, aan een, der daarop uitkomende, deuren luisterend, zich door de verschijning van een klerk niet van zijn stuk liet brengen niet alleen, maar door de hand uit te strekken ook nog tot zwijgen vermaande.
Voor den referendaris werd deze Polonius zoo een vraagbaak in allerhand zaken, waarover de beslissing nog hooger op lag; het medium ook, om zekeren eigen wenschen daar wat kracht bij te zetten. De invloed van een kamerbewaarder leek onberekenbaar en de waarschuwing, meer ter vergoelijking van diens bijna vaderlijk-beschermend optreden, reeds dadelijk in den aanvang gedaan: ‘Zulke menschen liever te vriend te houden’ bleek geenszins misplaatst...
Tijdens dan volgende bezoeken weer, gunde hij zijn verbeelding vrij spel. Maakte ook hij deel uit van de een of andere commissie ad hoc, tegen extra vacatie-gelden, wel te verstaan. Of, beter nog, begaf zich, op regimentskosten, naar een der metropolen ter conferentie. Waren zulke commissies reeds sterk in trek, dienstreizen, met behoud van vol tractement, schenen wel het neusje van de zalm. ‘Dank U zéér, meneer de Nijs. Ja, erg prettige dagen gehad. Prima hotel, uitstekende verzorging. Maar die fooien, die exhorbitante fooien daar; neen, die alleen reeds zouden een ander kunnen nekken.’ Aha! zouden kunnen; een ander. Om van te watertanden. Tot de fooien toe zelfs werden dus gedecla-
[p. 103]
reerd. Steeds ruimer perspectieven.
De referendaris was naast hem komen te staan, om enkele bladen eener vertaling, waaraan hij bezig was, ter contrôle mede te nemen. Eerst begon de ander nog, in een roode portefeuille met groene banden voor den achterstand, naar stukken te zoeken, die, door ze maar lang genoeg te laten liggen, zich intusschen misschien zelf afgedaan hadden. Het gelukte hem, verscheidene van zulke dooddoeners onschadelijk te maken, hetgeen zijn stemming merkbaar ten goede kwam. Tot nog iets anders zijn vroolijkheid scheen op te wekken, dat hem dan ook plotseling te machtig werd. ‘Wel zeker,’ riep hij, bijna opgetogen met de losse bladen der vertaling naar de deur wuivend, waar hij juist een bleek jongmensch met spichtigen neus uitgeleide had gedaan, ‘waarom ook niet; maar dat is toch pas de boter bruin laten braden. Zoo iets, ter bespreking naar hier ontboden, logeert bij pa, die hem heusch geen kostgeld zal vragen, en brengt me, ijskoud, zijn tien volle dagen verblijf ter legalisatie. Daarbij nog kankeren ook. En hoe gaat U zelf, mijnheer de Nijs? Niet zoo goed als U, had ik bijna gezegd.’ Steeds weer nieuwe mogelijkheden...
Per dag leven. Afwachten, of die broekspijp, waarin hij zich thans als een dolle stekelmous vastgebeten had, toch nog een slagerswinkel zou binnenstappen. Voor de rest er, naar buiten, het liefste twee overtuigingen tegelijk op na houden om dan, innerlijk, van geenerlei overtuiging last meer te hebben.
Hoe het hem tegenwoordig ging? Wel, dat is een heerenleventje. Er pas om tien uur behoeven te wezen; van twaalf tot twee gaan koffie drinken; voor vijven al weer op straat. Daarbij nog kans maken voor het buitenland. Nee, waarachtig, bijna om jaloersch op te worden... Waarom zoo'n illusie te verstoren? Trouwens, hij zelf beoordeelde dan het
[p. 104]
geval niet minder optimistisch, onder het eenige voorbehoud, dat de betaling zoo miserabel was, waardoor het hem soms gelukte, op onbepaalden termijn wat los te werken. Heette het een andermaal, dat zoo'n expeditiebeweging de dood in den pot en al dat leegloopen uit den booze was, dan moest hij er wel volmondig mede instemmen, het bijzonder rot getroffen te hebben. Hetgeen dan tegelijk een overgang werd, om te trachten, ook dit onderhoud een, portatief voor hem gunstige, wending te geven.
Weer alleen gelaten, voelde hij, ook na een botte weigering, hoe er van hetgeen hem zoo kort te voren nog verontrustte en bedrukte, niets meer over was. De enkele woorden met een voorbijganger, die naar den weg vroeg, vluchtig gewisseld, bleken soms reeds voldoende, hem aan zich zelf te ontheffen. Dank U zéér. Tot Uw dienst. Ieder op zijn manier het einde tegemoet. Van buiten af was dan zijn stemming plotseling verhelderd, omdat buiten voor neerslachtigheid geen plaats was. Daartoe bleken er, vreemd genoeg, de proporties veel te royaal. Ja, dit vooral was van zulke toevallige ontmoetingen het loonende: bevestigd te zien, voortaan door niemand meer voor melancoliek of ook maar zenuwachtig gehouden te worden. Wat daarvan nog binnen hem mocht omgaan, liet zich anderen niet meer veruitwendigen. Vijf en twintig jaar oud, was hij voor zulke intimiteit een verloren man. Het kwatrijn: ‘O, bleek hoofd, snikkend dof aan weeke peêl’ werd hem roode lap.
En was het, in plaats van een menschelijke stem, de echo van het verleden, dat zich onverwacht niet meer liet doodzwijgen niet alleen, maar eigenzinnig ook heden en toekomst nog te brandmerken trachtte, door hem toe te roepen: die daar thans in gekregen plunje al wat voornaam doet, hij is en blijft het sujet, voorbestemd, zich zelf te rechten! Dan vroeg hij enkel maar, ook van zulk pathos verschoond te
[p. 105]
mogen blijven. Wanneer iemand, dan moest hij toch wel in de eerste plaats weten, het naar de gewone maat niet meer tot mensch te halen. Wat een te doen stond, innerlijk tot ontoonbaarheid gehavend. En ook zonder er een laatste oordeel van te maken, ach, dag en nacht bereid, dit pariabestaan voor een minder kwetsbaar, voor eeuwige bewustloosheid desnoods, te verzaken. Maar dit werden ten slotte enkel leege woorden. Hier, hij voelde het bij ingeving, was het de taal zelf, die ten onder ging. Door er tot achter den dood mede te willen binnen dringen, verloor zij baar eenigen, in dit leven verankerden, zin.
Weer alleen op zijn kamer, kwam hij er, tegenover het portret van den onverlaat, voor een nieuw dilemma te staan. Want zonder den dwang, het leven in een moyenne van duur te denken, zou je nooit op de gedachte komen, er een einde aan te kunnen maken. Terwijl juist die dwang tegelijk een aanduiding was, dat ook zulk denken zelf een bekrompen aangelegenheid en die moyenne van duur minstens twijfelachtig is. Het een niet zonder het ander. Maar, goede hemel, kom daar nu eens tusschen uit! Het beste leek, eerst nog even te probeeren, beneden een koelen dronk te laten aanschrijven...
II
Het een niet zonder het ander. Dit soort wisselwerking leek onverbrekelijk en maakte zich ook telkens weer bemerkbaar. Waarom moest, juist nu hij door de grootste armoede heen en er eindelijk toe kwam zich zoo'n beetje in het leven te gaan vestigen, de weduwe over zijn begrafenis beginnen?
Na zijn eerste aanschaffingen - een betere leeslamp, wat eigen beddegoed en een stel ateliergordijnen - had zij te kennen gegeven, dat er dan ook wel iets voor dat andere op
[p. 106]
over mocht schieten. Zij wist van een nieuwe onderneming, die tegen een luttele jaarlijksche premie, de onkosten eener behoorlijke ter-aarde-bestelling op zich nam. Voor het eerst sinds hij hier woonde, scheen tegenover hem haar eigen belang mede te spreken, maar dan toch enkel, om te vermijden, ook zóó nog op hem te zullen toeleggen. Goedhartig was zij er genoeg voor. Dit offer echter mocht hij, al was het dan slechts in gedachten, niet aanvaarden en had dus het noodige verricht.
In verhouding tot de geringe bijdrage - een sigaretten-centje - werd er wel verdacht veel geboden. Niet onmogelijk, dat het veelbelovende prospectus een lokspijs was om, te gelegener tijd, met een flink bedrag aan premies te kunnen éclipseeren. Door van het overladen programma een chapelle ardente te doen vervallen, had hij de clausule bedongen, bij overplaatsing buitenslands, zich in die richting tot niets meer te verplichten. Maar ook zoo bleef het de vraag, hoe, hier nog gebonden en vanuit een primitief bestek als het zijne, twee groote volg-auto's aan twaalf personen plaats biedend, bezet te krijgen. Soms kon hem dat ongeduldig maken...
Trachtte hij zoo, in zijn hoek onder de nieuwe lamp, zich nog verdere bijzonderheden omtrent die begrafenis voor oogen te brengen, dan merkte hij wel, daarmede, op punt te wezen den zelfkant eener bedenkwijze te overschrijden, die toevallig tevens de voor hem eenig gangbare was. Hoe in een niemandsland, dat nog volgen mocht, de doodsgedachte uitgediend had. En van zulke uitdrukkelijk als posthuum bedoelde voorzorgen - op het eigen geval betrokken - wel eens achteraf zou kunnen blijken, dat ook zìj niet over de grens en niet meer tot haar recht gekomen waren. Achteraf! Misschien! Aanleiding den raad der weduwe nìèt op te volgen bestond er zoo, enkel op die zekerheid eener onzekerheid afgaande, al evenmin. Dat moest
[p. 107]
dwaasheid worden... Daar was het! Of ten slotte de angst voor den dood meer eigenlijk op de vrees neerkwam, die gedachte kwijt en daardoor geestelijk aan 't zwerven te raken?

Om zich voor goed van een gedachtengang los te maken, die hem tijdens de eentonige avonduren telkens weer aantrok en waarvan hij dan telkens weer de onmogelijkkeid inzag, er ook maar het allergeringste mede te keginnen, daartoe ontbrak het nog altijd aan het noodige tegenwicht. Aan de meest gewone afleiding vooral.
Onverwachts op straat aangesproken te worden, kon soms reeds de gewaarwording geven, of de bewoonde wereld en ook hij zelf, als uit een nergens te voorschijn komend, zich eerst nog even opnieuw hadden waar te maken. Was in dat slaaphokje van het ouderlijk huis niet reeds iets dergelijks gekeurd, waar hij, door eerder wakker te worden, de ruimte er, als het ware, nog juist op betrapt had, zich te ontplooien? Hij bezocht toen ket Lyceum. Werd er in die dagen getuige van, hoe een slap gespannen tros voor zijn voeten uit naar het dak toe de hoogte inspoot en dan, een waterstraal gelijk, niet meer ophield zich telkens nieuw te vormen. Sindsdien scheen hij niet veel meer beleefd te hebben...
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Achter groene horren - 07
  • Parts
  • Achter groene horren - 01
    Total number of words is 4725
    Total number of unique words is 1495
    40.4 of words are in the 2000 most common words
    55.8 of words are in the 5000 most common words
    63.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Achter groene horren - 02
    Total number of words is 4841
    Total number of unique words is 1461
    44.1 of words are in the 2000 most common words
    59.0 of words are in the 5000 most common words
    66.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Achter groene horren - 03
    Total number of words is 4912
    Total number of unique words is 1460
    40.8 of words are in the 2000 most common words
    56.5 of words are in the 5000 most common words
    64.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Achter groene horren - 04
    Total number of words is 4768
    Total number of unique words is 1516
    39.7 of words are in the 2000 most common words
    52.8 of words are in the 5000 most common words
    61.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Achter groene horren - 05
    Total number of words is 4689
    Total number of unique words is 1635
    39.0 of words are in the 2000 most common words
    53.3 of words are in the 5000 most common words
    61.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Achter groene horren - 06
    Total number of words is 4707
    Total number of unique words is 1625
    39.4 of words are in the 2000 most common words
    53.4 of words are in the 5000 most common words
    61.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Achter groene horren - 07
    Total number of words is 4631
    Total number of unique words is 1618
    39.3 of words are in the 2000 most common words
    52.3 of words are in the 5000 most common words
    60.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Achter groene horren - 08
    Total number of words is 4636
    Total number of unique words is 1607
    38.4 of words are in the 2000 most common words
    52.9 of words are in the 5000 most common words
    62.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Achter groene horren - 09
    Total number of words is 4574
    Total number of unique words is 1635
    35.5 of words are in the 2000 most common words
    50.5 of words are in the 5000 most common words
    59.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Achter groene horren - 10
    Total number of words is 4657
    Total number of unique words is 1621
    37.9 of words are in the 2000 most common words
    52.8 of words are in the 5000 most common words
    60.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Achter groene horren - 11
    Total number of words is 3528
    Total number of unique words is 1229
    43.0 of words are in the 2000 most common words
    57.1 of words are in the 5000 most common words
    65.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.