Granida - 01

Total number of words is 4267
Total number of unique words is 1531
36.0 of words are in the 2000 most common words
52.0 of words are in the 5000 most common words
58.8 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.

P.C. HOOFT'S GRANIDA
Uitgegeven door
J.H. van den Bosch
Vierde druk
Zwolle--W.E.J. Tjeenk Willink--1922

ZWOLSCHE HERDRUKKEN
Onder redactie van
J.H. van den Bosch en Dr. F. Buitenrust Hettema

No. 2
HOOFT'S GRANIDA



VOORBERICHT.

Rekenschap omtrent den tekst vindt men achter de Inleiding.
De oude Inleiding van 1890 bleef nog; van nieuwe vondsten en meeningen
werd gewag gemaakt.
De asterisken wijzen voornamelijk aan, die woorden die in de
tegenwoordige taal nog bestaan maar in min of meer afwijkende
beteekenis of met andere kracht. De plaats van den asterisk voor of
achter het leesteeken zegt of men met woordverklaring te doen heeft
(in het glossarium te zoeken!) dan wel met een Aanteekening.
De Aanteekeningen zijn over 't algemeen dezelfde gebleven.



INLEIDING [1]

I.
De Italiaansche Renaissance was even radicaal onzedelijk als
ongodsdienstig. Een maatschappij zonder godsdienst is altijd een
maatschappij zonder zedelijk bewustzijn, eindigt altijd met een
afkeer van haar bestaan en ontvlucht dan haar eigen wereld, om in
de oorden der phantazie het verbeuzeld geluk en den weggesmeten
vrede te zoeken. Zoo is het het Romeinsche Keizerrijk gegaan,
zoo ging het in de XVde en de XVIde eeuw in Italië. De Litteratuur
der Renaissance was een litteratuur der hoogere standen, en, gelijk
altijd, hierin spiegelde het leven zich met kleur en licht en schaduw
af. Ongodsdienstig en onzedelijk als zij was, getuigde ze ook van de
heerschende zatheid. Gelijk in de negentiende eeuw de dorpsvertelling
natuur en eenvoud is gaan prediken, zoo de Herders- en Visscherszang,
het Herders- en Visschersdrama en de Herdersroman toenmaals, sinds
het laatst der vijftiende eeuw vooral. Vol sentimenteel heimwee goot
het dichterlijk gemoed zich uit in klachten over verloren eenvoud,
oprechtheid en onschuld. De phantazie van den kunstenaar begaf
zich buiten de paleizen, buiten de steden; hij schiep zich, op het
tooneel der onveranderlijke natuur, een verdichten natuurmensch. De
tijdgenooten nu vonden in den dichter een tolk: die overprikkelde
kinderen van weelderige overbeschaving. Zij hadden alles genoten;
slechts het contrast kon hen bevredigen.
Hier handelen wij enkel over de Pastorale (Herdersdrama).
De Renaissance-litteratuur was een reproductie van de Romeinsche
Letteren hoofdzakelijk, zelf navolging van Grieksche modellen. Ook
de Pastorale is van antieken bodem. THEOCRITUS (± 270 v. Chr.) had
den beurtzang der Siciliaansche Herders een plaats verschaft in de
Grieksche kunstpoëzie. Meestal dialoogsgewijze, schilderde hij daarin
Idyllen d.i. Tafereeltjes uit het leven van herders, van landlieden,
visschers en kleine burgers. Eerst naar den vorm, daarna ook omdat
de stof aan het leven der lagere standen ontleend was, heetten deze
Idyllen Bukolische poëzie (boukolos = herder).
In de Litteratuur van Rome ging zij over.
Omtrent 40 v. Chr. dichtte VERGILIUS een tiental Idyllen, die
bij de Romeinen weldra als "Eclogae" d.i. "Uitgelezen Gedichten"
bekend stonden. De term Ecloga kreeg zelfs de vaste beteekenis van
Idylle. Vergilius en Theocritus, zijn voorbeeld, onderscheiden zich
echter eigenaardig. Tijdens den laatste reeds was de bloeitijd der
Grieksche Letteren goed en wel voorbij. Maar, ondanks zijn liefde voor
de schildering van stille, rustige landschappen (Idylle VII, XXII) en
zijn teederheid, het sentimenteele kent hij niet. Zijn herders, zijn
burgervrouwen zijn niet meer of minder dan lieden uit het volk. Het is
hem om de werkelijkheid te doen. Hij wordt met eenig recht als Realist
geprezen. De samenleving te ontvluchten, daarvan is bij hem weinig
sprake. Aan de echtheid der herders van Vergilius moet éér getwijfeld
worden. Hij en zijn tijdgenooten hulden zich hier in een masker van
landelijken eenvoud. Tityrus (Idylle I), ook Menalcas (Idylle V, IX)
is de dichter-zelve. Er wordt niet herdersch, maar hoofsch gesproken;
over de aangelegenheden der voorname wereld niet zelden. Hier bekoort
ons het Realisme van den voorganger niet. VERGILIUS is de voorganger
dier latere dichters, welke hun eigen gewaarwordingen in den mond
van natuurmenschen leggen.
Van den aanvang af heeft de Renaissance behagen geschept in de Ecloga
der Romeinen. Reeds de geleerden aan het hof van KAREL DEN GROOTE had
zij tot navolging uitgelokt. Nu werd zij een der meest geliefkoosde en
meest beoefende genres. Als Vergilius was de Renaissance hoofsch. En
juist dat mommespel, die Allegorie viel toenmaals in den smaak, werd
kunst bij uitnemendheid geacht. Zelfs de voorloopers van het nieuwe
geestesleven, waarin de middeleeuwen overgingen, hebben zich met de
Ecloga bezig gehouden; ook DANTE liet zich niet onbetuigd: met den naam
Tityrus treedt hij, over zijn Commedia handelend, in den herdersdialoog
op. PETRARCA († 1374) en BOCCACCIO († 1375) volgden. Het is merkwaardig
dat de realistische schrijver der Decamerone van zoo groote beteekenis
werd voor de verdere ontwikkeling der herderspoëzie. Boccaccio verbond
de Ecloga met het prozaverhaal. In zijn Ninfale d'Ameto schilderen
zeven Nymphen voor den jager Ameto de lotgevallen hunner liefde en
elk zingt haar Ecloga. Eigenaardig is het Platonisch karakter van dit
werk. De Nymphe Fiametta verpersoonlijkt er de Platonische liefde,
Ameto's ideaal. Herders echter zijn niet platonisch. Maar in de XVde
eeuw wijdde men zich, 't meest in Florentijnsche kringen en te Rome,
met ernst aan Plato's philosophie: zij tint ook de Litteratuur van
die dagen en later. De Eclogen van BENIVIENI en BONINSEGNI getuigen
ervan. Doch zuiverder dan elders wordt die boven 't louter zinnelijke
verheven liefde in SANNAZARO'S Arcadia van 1504 gevierd. Deze Arcadia,
navolging van Ameto, is het tweede meer uitgebreide prozawerk der
Herderslitteratuur en wellicht het volkomenste. Idyllische mono-
en dialogen besluiten zijn twaalf hoofdstukken. Sannazaro zelf
treedt er als Sincero in op, zijn geliefde Carmosina Bonifacia als
Amaranta. Groote vlijt is er aan de schildering van het landschap
besteed. Zestig drukken in honderd jaren spreken duidelijk van den
invloed dien de Arcadia, twee eeuwen lang, in Italië en daarbuiten,
op de Idyllische poëzie heeft uitgeoefend. Zij is een overgang tot
den Herdersroman geweest.
Tegen het laatst der XVde eeuw begon het Bukolische drama. De
dialogische Ecloge was ietwat dramatisch. Een dramatisch tafereel
is Theocritus' XVde Idylle: De Syracusische vrouwen op het
Adonisfeest. Het ligt in den aard der zaak, dat de Herders het
tooneel eenmaal betreden zouden. De oudste bekende Pastorale is
POLIZIANO'S Orfeo ± 1480. Dat deze Orpheus tevens het eerste zangspel
is, is niet maar toevallig. Het Bukolisme was een uitvloeisel van
een hoogst subjectief gemoedsleven. De geheele Renaissance vertoont
een sterk individualistisch karakter. Daarom heeft zij, hoewel het
Epos als de hoogste kunst vereerend, toch geen eigenlijk Epos voort
kunnen brengen. En ook in het Drama is zij niet gelukkig geweest,
behalve--dat zij de vinder van twee nieuwe genres werd, beide lyrisch
en muzikaal van aard: de Opera en de Pastorale. Pastorale en Opera
nu vallen in hun oorsprong samen. Want de eerste Pastorale ± 1480 is
een soort Opera en de eerste Opera, RINUCCINI'S Dafne, 1597 is een
soort Pastorale: gedurende de XVIde eeuw was het Herdersspel een der
voorloopers van het Dramma per Musica. Opmerkelijk dat in Spanje de
eerste proef met muziek in het Drama genomen werd met LOPE DE VEGA'S
gedramatiseerde Ecloge Selva sin amor.
In Orpheus speelt alleen het eerste bedrijf, een drietal kleine scenes,
tusschen herders. Slechts los samenhangend met de voorgestelde mythe
vormt het een spel op zichzelve,--deelt echter tevens zijn koloriet
mede aan het geheel. Van dit eenvoudig begin af, ziet men de fabel
steeds ingewikkelder worden. In de XVIde eeuw geraakte de Pastorale
tot zelfstandig bestaan en allengskens tot hooge volkomenheid. De
Poëzie vierde een harer schoonste triomphen in TORQUATO TASSO'S
Aminta, 1573. Minder poëtisch, maar als drama, indien al geen
volmaakt meesterstuk dan toch het beste wat de Bukolische Litteratuur
heeft opgeleverd, is GUARINI'S Il Pastor fido van 1583. Met groote
vrijmoedigheid gingen andere dichters bij Guarini en Tasso vrijbuiten:
vooral gedurende de XVIIde eeuw, toen de Herder zijn rol ijverig
bleef doorspelen. Geen geringe plaats beslaat dit drama in de
Letterkundige Geschiedenis van Italië [2]. Over 't algemeen vertoont
het eenzelfde karakter. Zijn oorsprong uit het gemoed verraadt
het niet alleen in menigvuldig Koorgezang, in Canzonen, Eclogen en
andere liederen: de taal in haar geheel is er muzikaal-lyrisch. Het
zijn valsche herders en valsche herderinnen: het hofleven is er naar
de vrije natuur verplaatst: de hoflieden met hun gewaarwordingen,
gedachten en overleggingen, met hun zeden, hun glanzende en blinkende
onzedelijkheid, hun epicuristische verfijning en onverholen zin voor
en in het naakte, kleeden er zich in het eenvoudige gewaad van den
herder. Tasso meldde in het werk zijner jeugd, zijn eigen edel, rein
hart [3], en toch herkent men bij hem van bedrijf tot bedrijf de sfeer
van het hof: ook hij was een kind van zijn tijd. Het allegorische
van Vergilius' Ecloge bleef bewaard. Niet slechts schildert Tasso
de omstreken van Ferrara. Sannazaro had zijne liefde in de Arcadia
beschreven. Dit persoonlijke, dat de groote aantrekkelijkheid van den
herdersroman der XVIde en XVIIde eeuw uitmaken zou, is ook eigen aan
Aminta en Il Pastor fido. Carino is Guarini; Tirsis Tasso zelve. En
toch was het Herdersspel een verheerlijking van dien Gouden Tijd,
waarvan de Oude Wereld gedroomd had: toen men vrijwillig, zonder
wet, het goede deed. Toch koos de Idyllendichter, zoo hij niet bij
Theocritus op Sicilië, of in Italië bleef, tot zijn tooneel veelal
dat oude landschap, bij de Grieken zelve vermaard om den eenvoud
zijner zeden: dat landschap zonder geschiedenis, zonder wetenschap
en zonder kunst behalve die der Muziek: Arkadië.


II.
Overal elders in het litterarisch Europa werd in de XVIIde eeuw het
galante Herderdom door de hoogere standen met open armen ontvangen. Het
verhaal dezer ontvangst is even pikant als dwaas. Vorsten en
vorstinnen, gravinnen en graven vertoonden het Arkadisch bedrijf,
op groote schaal, in het leven-zelf. Doch in Nederland heeft het
Bukolisme niet tot bloei kunnen komen. Het was hier toenmaals
een tijd van groote kracht: de tijd onzer manlijke rijpheid: een
tijd van groote doeleinden, van durven en wagen. Wij stonden als
mannen in ons Kalvinisme: ook wij hadden onze zege's op Spitskop. De
natie was burgerlijk. Hecht was de grondslag van burgerlijke zeden,
waarop het gebouw der Zeven Provinciën verrees. In zijn Houwelick
(1625) heeft de veel gesmade, door slechts weinigen gekende CATS den
codex neergelegd van het toenmalig huisgezin: het huisgezin, dat de
maatschappij-zelve draagt. Een vonnis over Cats uit te spreken, is
de XVIIde eeuw, de natie in haar besten tijd veroordeelen [4]. De
samenleving nu, waar de wijsgeerige waarnemer zulk een wetboek
uit putten kon, is noch zat, noch sentimenteel geweest. Zatheid
en sentimenteelheid is willoosheid en verveling. Natuurlijke
gezondheid is handelende kracht. Al heeft echter de Herderspoëzie
bij ons niet willen tieren, toch neemt zij in onze Letteren een
plaats in: de Renaissanceletteren waren internationaal, ondanks hun
individualisme. Doch juist de geschiedenis der Bukolische Idylle te
onzent bewijst, dat de Idyllische stemming ons in het Gouden Tijdperk
vreemd was. Een Bukolische kleur draagt onze Litteratuur in de eerste
dertig jaren der XVIIIde eeuw: hoe weinig heeft zij toen voortgebracht,
dat, zich boven 't middelmatige verheffende, van genie getuigt, van
oorspronkelijk, persoonlijk leven. Vóór 1650 heeft de Italiaansche
smaak eigenlijk geen vat op onze dichters kunnen krijgen. Eerst in de
tweede helft der eeuw begon men zich er mee in te laten: het nationaal
karakter was toen aan het verzwakken. Zoo de Pastorale in de dagen van
krachtigen bloei zelfs door een van Vondel's uitstekendste gewrochten
vertegenwoordigd wordt,--de Leeuwendalers van 1647 is ook het meest
nationale en meest realistische zijner drama's: de onvervalschte
Pastorale echter is realistisch noch Hollandsch. En hoe was VONDEL
tot het plàn van zijn Landspel gekomen? De Pastorale was overal
elders ook allegorische Feest-vertooning geworden en een Landelijke
Allegorie leek den Dichter de beste vorm om, heugelijk, dramatisch
te vieren den vrede, die het glorierijk einde was van de rampzalige
en beroerlijke tijden waarin het burgerlijke en landelijke Nederland
zoolang gedompeld was geweest. Ook was RODENBURG er hem in voorgegaan
de Pastorale op vaderlandsche zaken toe te passen, en dat beide stukken
de personen en namen van Heereman en Vrederijck gemeen hebben, bewijst
voldoende, dat Vondel deze proefneming gekend heeft [5]. Heel iets
anders dan zijn landtooneel was ten jare 1634 de vertooning in KRUL'S
Amsterdamsche Muziekkamer: de tijdgenooten hebben op het Romantisch
Pastorel-Musgck-Spel. dat men hier opera-achtig opvoeren zag, weinig
of geen acht geslagen. Eigenaardige beteekenis heeft de Angeniet van
BREDERO, vijf jaren na zijn dood, in 1623 verschenen. Men mag dit stuk
een zónderling soort van Pastorale noemen,--een Pastorale is het. De
tegenstelling van oprechten eenvoud en verdorven beschaafdheid is er
het thema. Een ongelukkige liefde had den realistischen schilder van
het lagere volksleven indachtig gemaakt, hoe elders in Europa vele
dichters hun teleurstellingen, hun liefdesmart in herdersdrama en
herdersroman gewoon waren uit te klagen. Zoo stortte ook hij zijn
hart uit over de practische lieden die penningen boven degelijkheid
en talenten stellen, en geeselde er de ontrouwe coquette. Reeds
in 1617 had de Trouwen Batavier van Rodenburg het licht gezien. De
Leeuwendalers was ten deele aan Guarini's Pastor fido, voor een ander
deel aan Tasso's Aminta ontleend. De Batavier is een navolging van den
Pastor. Vondel's stuk echter speelt in Arcadië: Rodenburg kiest zijn
tooneel in Batavia en stelt den tijd in den tachtigjarigen oorlog,
omtrent 1595 kan men zeggen misschien. Wij vinden er ons in den Haag
en te Leiden verplaatst. Desniettemin is Heereman hoogepriester van
Diana en afstammeling van Hercules gelijk Zeegheer van God Pan. Het
is mogelijk dat de dichter (men kent hem er voor) de ongepolijste
klucht langs dezen weg wou tegenwerken. Dit was dan een misrekening:
het stuk is al te zonderling.
Wij handelen nu niet over vertalingen van Herdersromans en van
Theocritus' en Vergilius' Eclogae, niet over HEEMSKERK'S didactische
Arcadia of over gedichten als HUYGHEN'S Uytlandige Herder, waarin
hij-zelve bespiegelingen over zijn vaderland houdt, noch over het
liedboek en de Herderszangen bij Heinsius, Hooft, Cats, Beaumont,
Starter, Vondel en anderen. 't Eene noch 't andere zou de stelling
omver stooten, dat onze Letteren in hun besten tijd alles behalve
Bukolisch geweest zijn.
Als Cats' Pastorale van de Koningklijcke Harderin Aspasia wordt
meegeteld, dan ontbreekt op onze boedellijst, wellicht, nog slechts
de Granida. Zij is van 1605 maar werd in 1615 gedrukt, en juist dit
jaartal is voor ons betoog van belang. Granida is uit de jaren van
onze litterarische voorbereiding en wordt met recht een vrucht van
HOOFT'S liefde voor Italië genoemd. Rodenburg noemt den Batavier een
"zestien-jaren-verleden-tijd-verdrijf" en dit voert ons almede naar
het begin der eeuw terug: ook hij had vroegtijdig in het buitenland,
toen aan het Hof van Elizabeth in Engeland, verkeerd. Een kleine
halve eeuw ligt tusschen de Leeuwendalers en deze oefeningen. Wat
bracht Hooft echter tot de ùitgave van zijn stuk? Daarvan legt hij
rekenschap af in het in handschrift gebleven voorbericht [6], dat hij
er eerst aan toe had willen voegen. Buiten des auteurs weten had men
zijn Achilles en zijn Ariadne voor den dag gehaald en krielend van
fouten in 't licht gezonden. Hetzelfde lot dreigde het herdersspel. En
dit dwong hem "om te gedooghen, dat men 't liever wtgaeve soo slecht
als 't was, dan heel bedorven; hoe seer het hem ook tegens de borst
stiet". Zoo is het schijn, dat in 1615 het onnationale genre in den
smaak kwam. Of is het niet opmerkelijk dat juist vlak na Granida
Rodenburg zijn Batavier weer ter hand neemt en uitgeeft (1617), zijn
half-vergeten proeve [7], Bredero den Angeniet opzet [8] en in 1618
de eerste vertaling eener Italiaansche Pastorale, door Mr. G. VAN DER
EEMBD verschijnt en wel juist van Guarini's Getrouwen Herder, waarmee
de Granida annex was [9], dien de Batavier nagevolgd had? In drie
jaren op eenmaal vier stukken. Tot 1647 duurt het dan niettemin met
Vondel's Landspel (Krul's stukken zal niemand hier mee laten doen):
men was dus niet voortgegaan op den ingeslagen weg. Alleen in 1646
een tweede vertaling van den Pastor [10]: de vier nog volgende vallen
later, en met Tasso's Aminta duurde het tot 1660, later door nog drie
vertalingen gevolgd. Blijkbaar is Rodenburg door het voorbeeld van
Hooft indachtig geworden, dat ook hij nog iets in de lade had: hij
gaf gaarne uit. Beider voortbrengselen dateerden van een vroegeren
tijd en waren aan het verblijf der dichters in Italië en Engeland
te danken. Bredero liet zijn wraak weer varen en de uitvoering
van zijn plan verbleef aan zijn vriend Starter. Zijn Angeniet is
niet uit letterkundige liefde tot het genre-zelf ontstaan. [11]
En de Leeuwendalers? Wat Vondel op het denkbeeld bracht, hebben wij
aangeduid en zijn drama viel niet Italiaansch maar Hollandsch uit.


III.
Het handschrift der Granida draagt den datum 1 Maart 1605. Om dit
vroege jaar moet het stuk met groote belangstelling worden begroet. Er
was toen eigenlijk nog geen Nieuw-nederlandsche Litteratuur; zij
verkeerde in hare voorbereiding. Geen der andere mannen van onze
Letteren kon nog toonen, wat hij worden zoude. Vondel was achttien,
Huygens nog geen negen jaar. Maar reeds had Hooft (geb. 1581)
zich gezet tot het bewerken van het eerste drama dat, los van
alle Rederijkerij, inderdaad modern mocht heeten. Hij opende de
toekomst van het drama. Reeds waren liederen uit zijn pen gevloeid,
die wedijveren met het beste dat eenig volk ooit gezien heeft. Het
Herdersspel moet nog voleindigd worden, als de dichter begint met zich
een gedenkteeken op te richten, duurzamer dan metaal: een gedenkteeken
van zijn vroege rijpheid en de manlijke kracht van zijn talent. Vóór
de Eeuw van FREDERIK HENDRIK daar was, had hij in zijn Lyrische Poëzie
al van het hoogste bereikt, dat de kunst daarna bereiken mocht: een
onwaardeerbare schat, waarin het vroegste waardig nevens het latere
prijkt. In zijn eerste gedichten gaf Hooft niet slechts beloften:
hij was van die weinigen, welken het, met veel stillen, ernstigen
geestesarbeid, gegund is zoo jong een meester te zijn. [12]
Hoofts letterkundige arbeid onderscheidt zich eigenaardig en scherp,
ondanks wezenlijke punten van overeenkomst, niet enkel van Huygens, ook
van Vondel. Vondel en Huygens, ook Cats in een aantal opzichten, zijn
vertegenwoordigers van de nieuwe beschaving die op de middeleeuwen
gevolgd is en in Italië begon, voortgekomen ten deele uit de
herleving van de Klassieke Litteratuur en haar geest. De Nederlandsche
Letteren der XVIIde eeuw zijn in veel opzichten echt nationaal. De
ijverig Katholieke Vondel en de gematigd Calvinistische Huygens zijn
noch Italiaansch, noch copieën van de Ouden. Het is Nederlandsche
Renaissance. Maar Hooft heeft een kleine Litteratuur opzich-zelve
voortgebracht. Daarin uit zich een gemoeds- en geestesleven,
dat veelszins vreemd was aan de natie. Hooft alleen geeft ons een
denkbeeld van de Italiaansche Renaissance, van een Renaissance tevens,
die in veel wezenlijk Antiek is. [13] Hij is, hoezeer tegelijkertijd
een degelijke Hollander, een type van een Renaissancemensch; bijna,
denkend aan de ondegelijkheid van zijn zuidelijke geestverwanten,
zeiden wij: een model--om zich aan te spiegelen. Het is, in zijn
algemeen Humanisme, symbolisch voor hem, dat hij, zoomin als zijn
vader, tot een kerkelijke gemeenschap behoord heeft. Het Calvinisme
noch de Schrift, als levensboek, trok hem aan. Hij gevoelde zich beter
thuis in het gezelschap van Petrarca en Ronsard. Hij was minstens
even zedelijk als wij; voor 't overige had hij Italië lief en was op
zijn wijze Italiaansch. Dit was hij zonder tegen zijn natuur in te
gaan. Hij deed dit ook niet in zijn geschriften. Hij bootste niet
na. Het Zuiden heeft hem aan zichzelf ontdekt, hem opgewekt, hem
sterk gemaakt en gevormd. Ook aan Frankrijk heeft hij verplichtingen,
maar in de Italiaansche Letterkunde zag hij het ideaal bereikt--een
Letterkunde de Oudheid waardig gesticht in de taal van de eigen
natie. Italië was zijn eigenlijke school. [14]
Het is Hooft, die te onzent, gelijk het in Italië geschied was, naar
de modellen der Oudheid, een nieuwe Geschiedbeschrijving toepast,
die de schoonheid met de waarheid vereenigen wil en pragmatischen
samenhang verlangt. Latijnsche schrijvers hadden op uitstekende
wijze den Brief beoefend. De eerste geesten van Italië vatten die
Epistolographie wederom ijverig op. Hooft is het, die bij ons,
met hen, zijn Hollandsche brieven den eisch stelt van kunstwerken
te zijn. Als de Renaissancemannen van den goeden tijd streeft hij
bovenal naar de preciese en aanschouwelijke voorstelling zijner
gedachten en gewaarwordingen. Hem spreekt het van zelf, dat zijn
Lied, als zijn Sonnet, rijk van gedachte moet zijn en de eenheid
van aanschouwelijkheid en juistheid de schoonheid-zelve is. Al zijn
Lyrische poëzie verraadt de edele eerzucht van den geroepen kunstenaar,
die scheppen wilde, en scheppen kon.
Maar, zooals aan den vorm, ook aan den geest van zijn minnedicht heeft
Italië deel,--ook van zijne geschriften in 't algemeen. Wat hij met
de leermeesteressse gemeen heeft, onteert hem gelukkig niet en bewijst
zijn soliditeit en zijn zelfstandig en stoutmoedig oordeel. Het maakt
tevens dat lieden van moderne denkwijze hem verstaan en behagen in
zijn omgang scheppen. Hij is zoo sceptisch aangaande de verhouding der
onzienlijke en zienlijke dingen, dat men met recht beweren mag: Hooft
is strikt genomen geen "Christen" geweest. De macht die het zichtbaar
beloop van het aardsche regeert of stuurt, noemt hij bij voorkeur
"Geluk", "Fortuin". Met de Oude Godheden, die hij in zijn gedichten
zoo natuurlijk huldigt alsof het zijn voorouderlijke godheden waren,
is ook de Antieke Fortuna tot hem ingekeerd. Maar de Ouden bracht
zij veelal heil en zegen. Hooft stelt haar vaker als de vijandin der
menschheid voor: de Grieksche Moira heeft den Romeinschen naam bij hem
aangenomen. Het onverbiddelijk Determinisme, dat Hooft later belijdt,
is buiten kijf reeds van ouden datum bij hem. Al met zijn eerste
Latijn en Grieksch had hij het ingezogen. Het laat zich van vroeg af
wel vermoeden, dat dit philosophisch hoofd eenmaal weigeren zal de
noodwendigheid van al wat is, oordeel Gods in Christelijken zin te
noemen. Fransche philosophie werkte er krachtig toe mee. Prediken doet
hij zijn: "Wat weet ik?" niet. Het gevoelen dat de maatschappij met
onchristelijken twijfel gebaat zou zijn, is hij niet toegedaan. Hij
acht het nergens dienstig toe, er de rust van zijn kalm leven mee te
verstoren. Ieder mag op eigen manier zalig worden. Geen belijdenis
sluit het goede uit en dit vindt hij veel. Een goede Katholiek is
niet slechts. Hooft is indifferent: niet tegen den godsdienst is hij,
maar zelf (behoudens zijn eerbied voor het mysterie dat hem omgeeft
en zijn vereering van het Goede), zonder uitgewerkt geloof en vurige
aanbidding. Verdraagzaamheid vloeit hier uit voort. Niet Vondel's
Roomsch-zijn, maar zijn onnationale gevolgtrekkingen in 't politieke
veroorzaakten een omkeer in de gezindheid van den Drost. Doch--ook
Vondel's ijveren was hem tegen de borst. Hij was niet vrij van Egoïsme,
hij was verzot op het aangename, hij was Epicuristisch van aanleg en
door studie. Het ideaal van een verstandig man achtte hij in volkomen
rust gelegen. In zijn jeugd mag hij dit wel reeds van zijn ouden vriend
Hendrik Spieghel vernomen hebben, en geen van beiden heeft Epicurus
schande aangedaan. Noch in overvloed en rijkdom, noch in eer en macht
stelt hij zijn geluk. Alle zinlijke genoegens en genietingen bemint
hij, maar nadrukkelijk waarschuwt hij zich-zelven en anderen voor
het Te Veel. Geestelijk genot gaat boven alles. En de middelen, die
ons de vriendschap der gelijken en het goede aandenken der minderen
verwerven, zijn, met een wel ingericht huis, onder de voorwaarden
eener eerlijke gemoedsrust. Hij voor zich rekent nog een uitnemend
echtgenoot daartoe.--Zijne denkbeelden over de Liefde zijn niet minder
karakteristiek dan zijn vrije blik op de wereld. De Renaissance had
over de Alpen een hoogeren stand in het leven geroepen, die zich,
anders dan in de Middeleeuwen, door schitterende geestesbeschaving ver
boven het gros verheven mocht rekenen. Zij had er de vrouw uit haar
staat van afzondering en onmondigheid ontslagen, om haar voortaan te
doen huldigen als richteres en handhaafster der schoone vormen. Hooft
wederom zou zich op het Muiderslot de verfijning en veredeling
van het gezellige leven ter harte nemen en van den beginne af ziet
men hem boven het achtenswaardig Vaderlandsch Realisme verheven,
dat in de wederhelft weinig meer dan de beminlijke moeder der
kinderen en de aangename bestierster der huishouding behoeft. Want
den vierentwintig-jarigen dichter van Granida was dit te weinig. In
Florence had hij de kunst der Galanterie geleerd en zij was meer bij
hem dan vernissen van in hartelijkheid of reinheid te kort schietende
gezindheid en neiging. Zoo er conventie en manier in steekt, zij staan
hier in dienst der echte poëzie. De uitheemsche taal der vereering
werd hem het natuurlijke middel om zijn eigen vereering van de begaafde
vrouw te uiten: bewonderenswaardig is de gemakkelijkheid waarmede hij
zich deze taal heeft eigen gemaakt. Hij aanbidt in de Geliefde de
Bella Donna der Italiaansche sonnetisten: het volkomene Ideaal der
Goedheid in Schoonheid zichtbaar geworden, de zuiverste openbaring
van het Goddelijke. Ongeveinsd is zijn deelnemen aan hun eeredienst
van het Hoogste Schoon, waarin de stoffelijke vorm zinnebeeld is
van koninklijke eigenschappen. Uit echte verwondering komt zijn
religieus-getinte natuurverheerlijking voort, maar het is voor zijn
"Vrouw" dat de vergode Zon schijnt. Ongedwongen neemt zijn spreken
den toon aan van het gebed, wanneer hij haar Godin noemt en knielt
voor haar altaar. Alle kleinheid en zwakheid is haar vreemd. Zij
vereenigt goedheid met waardigheid, met beraden wijsheid teedere
lieflijkheid. Heilig zijn haar leden, heilig de gunsten die zij uit
Goddelijke genade schenkt. Zoo Platonisch is Hooft wel niet, dat hij
het zinlijke minacht. Integendeel. Maar hij wil geadelde zinlijkheid,
die, wortelend in de betrekking der geslachten, uitloopt in Ideale
Vriendschap:

Het lijf-omhelsen moet bij 't sielvermengen swichten;
Voor overst ken jck Liefd', acht Mins vermeugen cleen. [15]

Men heeft Hooft, in zijn Minneliederen, van onhartelijkheid en
gebrek aan hartstocht beschuldigd. Niemand echter die op de bepaalde
en juiste uitdrukking zijner denkbeelden en op de vastheid zijner
gevoelens let, met onverzwakten nadruk telkens weer uitgesproken,
zal van onnatuur en onwaarheid spreken. In hooge mate bezat de dichter
de gave der waardeering en het is niet te ontkennen, dat zijn verzen
de zeer persoonlijke uiting zijn eener oprechte bewondering van het
vrouwenkarakter.

Had de auteur der Granida van 1605 ons zijn naam onthouden, wij zouden
dien zonder mistasten bepalen. Zelfs met den datum stonden wij niet
verlegen. Duidelijk draagt het werk den stempel van zijn talent. Wij
kennen hem aan zijn taal. En ondersteld dat Hooft een vreemd drama
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Granida - 02
  • Parts
  • Granida - 01
    Total number of words is 4267
    Total number of unique words is 1531
    36.0 of words are in the 2000 most common words
    52.0 of words are in the 5000 most common words
    58.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Granida - 02
    Total number of words is 4393
    Total number of unique words is 1574
    36.0 of words are in the 2000 most common words
    52.1 of words are in the 5000 most common words
    61.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Granida - 03
    Total number of words is 4356
    Total number of unique words is 1446
    38.5 of words are in the 2000 most common words
    53.2 of words are in the 5000 most common words
    62.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Granida - 04
    Total number of words is 4051
    Total number of unique words is 1518
    20.6 of words are in the 2000 most common words
    27.9 of words are in the 5000 most common words
    32.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Granida - 05
    Total number of words is 4120
    Total number of unique words is 1530
    21.1 of words are in the 2000 most common words
    29.7 of words are in the 5000 most common words
    34.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Granida - 06
    Total number of words is 4087
    Total number of unique words is 1453
    21.9 of words are in the 2000 most common words
    28.3 of words are in the 5000 most common words
    32.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Granida - 07
    Total number of words is 4031
    Total number of unique words is 1593
    25.8 of words are in the 2000 most common words
    36.5 of words are in the 5000 most common words
    41.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Granida - 08
    Total number of words is 4281
    Total number of unique words is 1662
    33.0 of words are in the 2000 most common words
    47.3 of words are in the 5000 most common words
    52.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Granida - 09
    Total number of words is 3579
    Total number of unique words is 1763
    28.8 of words are in the 2000 most common words
    39.9 of words are in the 5000 most common words
    45.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Granida - 10
    Total number of words is 2855
    Total number of unique words is 1720
    24.2 of words are in the 2000 most common words
    36.3 of words are in the 5000 most common words
    42.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Granida - 11
    Total number of words is 3510
    Total number of unique words is 1409
    27.9 of words are in the 2000 most common words
    37.3 of words are in the 5000 most common words
    42.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Granida - 12
    Total number of words is 260
    Total number of unique words is 175
    51.9 of words are in the 2000 most common words
    58.1 of words are in the 5000 most common words
    63.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.