Granida - 08

Total number of words is 4281
Total number of unique words is 1662
33.0 of words are in the 2000 most common words
47.3 of words are in the 5000 most common words
52.9 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
aantal gegevens, het, overigens mislukte, betoog in Noord en Zuid 1890.
193. Afkeerigheid van de zijde van den verkoren beminde.
210. natuyren: "Ze begint al te natuure; ze moet na'er Bruigom
toe, ja ze gaat" wordt van een jongedochter gezegd in de klucht De
Besteedster van meisjes en minnemoers, of School voor de Dienstmeiden,
1692, Amst., bladz. 27; de natuur (-drift bij uitnemendheid) in zich
voelen werken, die aan den dag leggen, en daar "tierig" en dartel van
worden. Vgl. Bilderdijk, Leendertz, Kollewijn, Slothouwer. Vgl. nature
(Mnl. Wdb., IV, 2202) in den zin van geslachtsdrift: "Die man
verliest [door onmatigheid] sine nature"; en nature in den zin van
"de genitaliën" (nog in de volkstaal).
217. maar wel: al kan het niet uitspreken, hoezeer het verlangt.
237. Een gebruik van "ander" dat wel aan de Romaansche talen
ontleend is.
283. "Noch" 282 is = "en ook niet", Lat. neque: en al strekken onze
zorgen zich niet uit buiten den kring van het landelijk leven, waarin
wij geboren zijn. Zie het Glossarium.
288. Zoo hij alles niet met wijsheid wist te verborgen, dan ...
292. De genitief "minders" hangt af van list: genitief "niemandts"
van minder. Niet = geen minders list, maar = niemands mindere ontruck
hem, zijn meerdere, iets door list.
301. "Beleefd" zegt in XVIde-en XVIIde-eeuwsch meer dan
tegenwoordig. Het beteekent vaak die echte wellevendheid die uit
een fijn opmerkend en onderscheidend en edel hart voortkomt. Het
is dan = fair, gentlemanlike. Daifilo is, voor Granida, als een
gentleman. Vgl. b.v. uit van Manders Gulden Harpe (Ed. 1607,
bladz. 369): "Al wat wij hebben, 't is--Van Godt, die seer
beleeft--Sonder verwijten gheeft". Het kan voorts op velerlei manier
omschreven: vriendelijk, minzaam, goed, billijk, royaal, netjes,
humaan etc. Beleefd is ook het echt oud-Hollandsche woord voor
"beschaafd". Tegenover de "courtosy", de Zuidelijke Hofbeschaving,
stelt Roemer Visscher de volksaardige "beleefdheid".
305. wiens = wier; slaat op sielen 303. Wiens als 2de n. val
enkelv. vrouwl. en als meerv. is niet ongewoon: vgl. 1412.
306. om beslommert: "met moeyten" is voorzetselbepaling bij
beslommeren: zich met iets beslommeren.
307. is voor u bekommert: bekommert is partic. van "hem bekommeren",
zich met iets bezig houden. Voor heeft hier, zooals ook uit het
verband met 306 blijkt, de nuance van "in de plaats van".
355. als grootachtbaar geëerd.
357. om lieffelijck de Werelt te verbasen: tegenstelling tot 351-352.
365. heeft zich ooit zoo vernuftig getoond.
373. lodderlijck: vgl. bij Vondel in 't gedicht op Konstantijntje
lodderoog (lodder oog?) van 't lieve kinderoog. Lodderlijk kan ook,
min gunstig, verleidelijk beteekenen.
378. "ty" is getij, seizoen "gheset" is het vastgestelde, het
gezette, de wet (vgl. 't groote Wdb., Verdam, Mnl. Wdb., Kiliaen de
Woordenboeken op Hooft): "tygheset" is wat afhangt van het seizoen,
"Uw loncken" behoeft niet opgevat als derde naamval: Uw lonken is een
van het seizoen afhankelijk iets (en dat seizoen is de Lente, vgl. in
den dialoog van Daifilo en Dorilea, 205 en vervolgens), terwijl de
menschen die eenmaal buiten de natuur gegaan zijn, ten allen tijde
door verliefdheid gekweld worden: dààrom ook mag hun lusten hun een
wet zijn: de natuur zelf regelt al hun behoeften nog (zie 313).
384. schaduthroons: Woordspel--het woord moet hier ongetwijfeld
in dubbele beteekenis genomen uit het verband van vers 384 tot 381
volgt de beteekenis baldakijn, maar de dichter denkt er bij aan de
tegenstelling die geschilderd is in 436-467: "schaduwtroon" is ook =
"troon die geen wezenlijke waarde heeft", "geen geluk waarborgt". Tn
dezen zin is het een woord van Spieghel (van wien Hooft mogelijk
ook de menigvuldigheid van adjectieven met -rijk en -ziek heeft),
die in zijn beschrijving van het Hol van Plato, Hertspieghel III,
70-118, de aardsche dingen, omdat ze niet dan de schaduwbeelden
van werkelijkheid (zie de voorstelling op zijn prent van het "Antrum
Platonicum" van 1604, te vinden in de uitgaven van den Hertspieghel van
H. Wetstein 1694 en Pieter Vlaming 1723) en dus ijdel, onreëel zijn,
schaduw-dingen, "schaduw-goed" noemt en de liefde tot deze dingen
"schaduw-min": zoo zegt hij van den gastronoom, dat hij "ghuwt
na schaduw-taart en vla met open mond": de overdrachtelijke en de
eigenlijke beteekenis zijn hier één, en de prent geeft de etymologie
van het woord: men ziet de schaduwen op den muur. Het begrip van de
onwaarde van dingen die maar vleien met wezenlijkheid, wordt elders,
ook bij Spieghel, uitgedrukt met woorden als "valsch", "ijdel",
"schijn", "waan". Let voor de beteekenis van "schaduthroon" in 384
op de tegenstellingen in de vier laatste koepletten van het lied.
392. In het gezongen minnelied vindt de Herderin haar eigen
gewaarwordingen, het "schalcke Lietje" treft de waarheid, en zij
bloost: maar wat kan dit schelen, wanneer ook de beminde bloost en
zijn wederkeerige liefde verraadt? vgl. 401. 393 is het antwoord op
deze vraag. Zie A. 397.
396. dunne slaep: vgl. b.v. Palamedes 407; nog in Drente dun-slaoperig:
die onrustig en ieder oogenblik wakker is; Kil. dun-slaepigh,
levisomnus.
397. Bij vele volken (Slaven, Germanen, Grieken en Romeinen) is de
appel een symbool van liefde. Appels schenken, met appels werpen,
een appel met elkaar eten was liefdesbetuiging; van appelen droomen,
liefdesgeluk. Verliefde vrouwen zenden, volgens Lucianus, aangebeten
appels aan hun beminden. Bij de Atheners beval een wet van Solon de
pasgehuwde vóór den bruidsnacht een kweeappel te eten. Aphrodite
werd wel met een appel op de hand voorgesteld. In de Idyllen van
Theocritus is dikwijls van de gebruiken sprake, die Hooft in zijn
lied te pas brengt; vgl. vooral Ecl. III, 64.
402. 't uwaerts: voor t'uwaerts. De drukfout (schrijffout) 't voor t'
(te), en t' voor 't (onzijdig lidw.) komt veel voor in deze tijd:
maar t' kan ook wel aanduiden proklisis van 't lidwoord: t'onderste,
t'arme kind, dus de nauwe verbinding. Vgl. 493, 1011.
411b. Elk een anderen kant uit.
421. Palemon: herdersnaam uit de Eclogae van Vergilius.
425. d.i. zoete heuschheid van zede. Heusheid = humane welwillendheid.
435. Liete voor liet: als wierde, werde voor werd, hielde, krege,
grepe, stonde, scholde etc.: Indicatieven; waarover, bij de oudere
schrijvers als in hedendaagsche tongvallen, van Helten, Vondel's Taal
I, 45-47.--Men vergelijke in Granida 1377 ick rees', 1516 ick coos'.
449a. Argeloosheid die niemand belaagt, bij wie het veilig is.
488. Als zoo menige andere plaats in Granida is ook deze proverbiaal:
zie de Litteratuur bij Harrebomée, Spreekwdb i.v. hoveling. Bij Roemer
Visscher, Sinnepoppen 1614, LIX van het Tweede Schock, wordt onder
het opschrift "Jong Hoveling, out schoveling" door een prentje met
een weggeworpen ruiker naast een ruiknr in zijn vaas, aangewezen hoe
't met oude dienaars pleegt te gaan.
493. Deze en de voorgaande regel zijn platonisch op te vatten:
"goetheyt" en "schoonheyt" als de hoogste schoonheid en goedheid,
nl. God.
495. Daifilo vergelijkt zijn leven bij een slaap, waarin de
droombeelden de dingen rondom hem en zijn eigen handelen zijn; wat
ons dag schijnt is een nacht; de zon aan den hemel is slechts een
somber nachtlicht. Doch in de ideale verschijning van Granida heeft
het Goddelijk licht hem toegeschenen en heeft het Hoogste zich aan hem
geopenbaard. Voortaan leeft hij een hooger, het eenig ware leven. De
Liefde wordt hier voor Daifilo godsdienst. Hier en ook verder is Hooft
platonisch en in den geest van Spieghel. Ook in beelden en woorden
is er overeenkomst met het derde Boek van den Hertspieghel, waarin
het hol geschilderd wordt: vgl. b.v. de "lamplichts schaduw-beelds"
Hertsp. III, 111 met Gran. 498; "van die schaduwbeelden moet de
mensch bij Spieghel zich in het Godlick Zonnen-licht" laten leiden;
zie ook Aant. 502.
500. De "schoonheyt' is in Granida het ideale in de verschijning der
vrouw, de afspiegeling van den edelen geest in het uiterlijk, die niet
slechts als het stoffelijk lichaam waarin de schoonheid zich vertoont
(d.i. schoonheyts lichaam), op de zinnen werkt, maar den geest verheft.
501-502. De accenten die men in Granida hier en daar nog aantreft op
de teekens oo en o (zie b.v. nog 1347-48, 1368-69, 483-84, 629-30,
1569-71, 1581-83) herinneren aan de manier om een bestaand verschil
in de o-klanken ook in de letters aan te geven: 't klinkergeluid van
ooghe, droom (uit au) zweemde (als nog in b.v. Zeeuwsche tongvallen)
eenigszins naar donker aa-geluid en deed eenigszins aan als tweeklank;
't geluid van koning, komen had dat niet (niet uit au). Nu gaf men in
't eerste geval het o-teeken een accent. En zoo deed men ook bij 't nog
bekende, in Holland (overal?), verdwenen; in 't Oosten welbewaarde en
door de dichters meest gehandhaafde verschil dat bij op - top, vol -
tol, wol - mol zich voordoet, dat vroeger evengoed Hollandsch was en
van zeer ouden oorsprong is. Bij top, tol, mol gaat de mond verder
open (de kaakhoek is grooter), 't geluid is anders dan bij op, vol,
wol, (Hollanders hebben altijd den klank van op, vol, ze hooren het
verschil niet). Rondom 1600 nu duidden sommige schrijvers 't geluid
van tol, top aan met het accent. Spieghel had zoo te doen vóórgesteld,
maar 't werd geen algemeen gebruik. Nu en dan komt het in Hooft's
schrijven nog te voorschijn. Zie over die verschillende o-klinkers en
die onderscheiding het voortreffelijke proefschrift van Dr. K. Kooiman,
De Twe-spraeck vande Nederduitsche Letterkunst uitgegeven en toegelicht
1913, alwaar de verdere litteratuur opgegeven; 130-135)
502. dickheyt der ooghen: vgl. 497: eigenlijk grauwe staar? Vgl. iemand
"de schillen van de oogen lichten"; de "schellen vallen" iemand "van
de oogen". Kil: Schelle in d'ooghe: nervosa quaedam in oculis adnatae
membrane excrescentia: onyx, albugo. Vgl. Hertsp. III, 48: "dwaalbaar
ewigh blijven zij, die sporen ..., in laat-dunks schaduw-licht,
Zo uyt als hoogh te zien, met perl (Kil. perle in d'oogge = argema,
albugo) of schil-gezicht".
511. 511-512 bevat de toelichting tot "dat sy niet kan" in 510. "Dat"
in "dat kan zy niet" 511b slaat op "sy wil al willen dat ghy
wilt". 511a; "het" in "soo langh ghy 't haer verbiedt" 512b slaat op
het één willen zijn, waarvan in deze regels sprake is: "dat sy niet
kan" 510 is dus aan te vullen met: zonder te sterven. Vgl. Kollewijn,
Slothouwer.
517-518. vgl. voor rijm en rythme 256-57.--Iets anders 177-78 483-84.
523. Gij vliegt te hoog met uw gedachten.--Houdt = halt! zie 1463. Halt
is de later Nederlandsch geworden Duitsche vorm.
524. Namelijk de naam van Heer: "want vroeger was ik een vrij
man". Vgl. 526 (se: dien naam; "met dienstbaarheid": tegelijk met
de dienstbaarheid)'
534. "U" is accusatiefvorm in Nominativo. Vgl. "als ik hem was". Zin:
kan ik niet één zijn met u, dan zal ik tenminste uw eigendom
zijn. Vgl. 504, 507-508.
541. 't Rythme is niet: van haere schóónheytsstrael, alsof we hier met
de samenstelling schoonheidsstraal te doen hadden. Hare schoonheyts
is hier vooropgebrachte tweede naamval: dus = van den straal van
hare schoonheid; 't rythme is dus: van haere schóónheyts stráél,
gelijk accent op schoonheid en straal. Vgl. 913: niet: van bey de,
Véchterssielen, maar: van bey de Véchters sielen. En 679 waar in Uw
groove lichaems kracht niet het woord lichaamskracht bedoeld is:
't rythme is: Uw gróóve líchaems krácht, evenzwaar accent op de drie
syllaben. In 803 is niet te lezen Vriéndenkeur, maar: Vriénden kéúr;
vrienden is de vooropgebrachte tweede naamval van 't meervoud.
543. eyndelijck bescheyt: afdoend (definitief) antwoord.
644. Van 's Conings mogentheyt: evenals in de titels Zijne Majesteit,
Zijne Hoogheid (vgl. hoogh in 't Gloss.), Zijne Edelheid, Uwe
Genade e.d. wordt hier de essentieele eigenschap voor den persoon
genomen. Vgl. 1835.
546. Blijde Goden: vgl. theoi makaoes rheia zoontes, bij Homerus; vgl.
Schiller, Das Ideal und das Leben, strophe I.
548. De Wispelturige Fortuin, uitdeelster van geluk en ongeluk is
hier voorgesteld met duizend aangezichten. De Goden zullen bewerken
dat zij haar lachendst aangezicht tot hem keert.
560. Dat ik voor aanzienlijk en onaanzienlijk, het gansche volk,
heb doorstaan.
561. Zoo als de dingen, die ik verricht heb, het eischen: "uytgherecht"
behoort bij "saken": vgl. "ghenakende" 829, "uytghestaan" 1453,
"ghedaen" 1454, "gheleden" 1455 en verder passim; "opghehoopt" 614
kan op twee wijzen worden opgevat.
653. Een zeer merkwaardige afwijking in het rijm begint hier,
loopend tot 691, waarmee Tisiphernes rede een kunstig cachet krijgt:
aaba--bbcb. Hierover is te lezen Dr. A. Zijderveld in Nieuwe Taalgids
XII, 1913.
569. De boden der ziel zijn de zinnen, zintuigen 568. De zinnen zendt
zij uit om voor haar te zien en te hooren; het vernomene deelen de
zintuigen haar mede. "Dat" in 568 slaat op het "verheughen" 567.
571. Hemelsche Venus: Hooft denkt hier waarschijnlijk aan de Aphrodite
Ourania, die Grieksche wijsbegeerte later als de zuivere, geestelijke
liefde tegenover de zinnelijke stelde. Vgl. 501-505, 774-794,
1428-1445.
574. haer verwonderen: zich verwonderen, met sterker en vaak edeler
beteekenis dan nu: een en al genietende bewondering zijn.--572. het
minst: iets, al is het ook nog maar zoo weinig.
578. heerschappie: viersilbig, 't zij heerschappië, 't zij heer
schappije waarover Aant. 970.
605. Arsaces, grondvester van het Parthisch rijk.--Wiens slaat terug
op mij. 's Werelts vrees is bijstelling bij Parthen.
623b. Wat staat gij naar 't geen ik eisch voor mij?
629. roosen: kransen van mirte en rozen waren onafscheidelijk van de
gastmalen der Ouden. Bij hun drinkgelagen bestrooide men ook vloer
en rustbedden met rozen.
630. Wilt gij den koning vervangen? Het is alsof S. (de verwijfde
laatste koning van Assyrië) A. (den geweldigen titan der Grieksche
Mythologie die den hemel op zijn schouders torst) wil aflossen.--631:
"Goden past op uw hals, straks stort heel uw Hemel in!"
635a. Dul staat hier met de kracht van "dol makend" d.i. aanvurend;
vgl. Baeto (Leendertz 360): "de woestmaeckende trom, d'aenschennende
trompet"; vgl. droge dorst 275: die droog maakt; bleeke dood 702;
"gezonde kost" e.d. "Opstekend" is eveneens aanwakkerend; zie de
varianten.
657. De buien van de hartstocht (653) zijn als de wind, die zijn
kracht breekt op de klippen; zoo breekt uw razernij haar kracht op
den koning en ons, die u niet vreezen.
665. verbluft: Herman van Woerden vraagt in den Geeraert van
Velsen (IIde Bedr., 3de Toon.: "Daer toe gheboren wy,--Dat wy, in
dienstbaerheidt verbluffet, zouden teelen Voor beulen onze zoons,
onz' dochters voor bordeelen?": hier in de sterke beteekenis die
verbluffen nog in Overijselsch heeft: nl. een kind, een jongen, een
jongmensch voortdurend zoodanig slecht behandelen, dat alle besef van
zelfstandigheid, gevoel v. eigenwaarde en behoefte aan vrijheid en
daarmee alle lust en wakkerheid weggaat; van een zoodanig onderdrukt
en geestelijk uitgedoofd schepsel zegt men, dat het "verbluft",
"totaal verbluft" is, dat ze 't heelemaal "verbluft hebben".--Maakt
het in de oudere taal zooveel sterkere verbazen, in Lucifer 847
(vgl. de Aant. in de Editie van Cramer, Zw. Herdr. IV) niet een
dergelijken overgang van beteekenis als verbluffen? Hier een ander
etymon voor aan te nemen is wel onnoodig; Overijs. verbluffen is een
sterk woord! Vgl. hiertoe Hooft Ed. Leendertz, I 38 koepl. 2, I 187;
Lucifer 784; en verder vele plaatsen; Asselijn, Stiefmoer 1684,
bladz. 13: "Ik laat my zo licht niet oversnorken en verbaasen" =
overdonderen; vgl. Noah 47-50 IIde Bedr., en Gulden Harpe (1607) 125,
"Ghy die Christum bemint, Ghesint, hem nae te volghen, Bedroeft u
niet verbaest, Al schijnt by naest Dat op u raest De werelt etc.
670. De volken, waar wij als stadhouder, ieder in 't bijzonder over
gesteld zijn.
679. sonder belul: behoort bij kracht; "groove" bij lichaam.
684. ken ick haer: met eenigen klemtoon op "ick" en mèèr klemtoon op
"haer" (let op het woordspel)'
690. oordelaers: de tweede syllabe is toonloos, evenals in "oordlen"
1286 en Hgd. urthel en urtheln. Vgl. vordel, leisel, achtel e.a.
697. my is datief; teghenstaen heeft hier zijn oorspr. beteekenis:
"die zich tegenover mij durft stellen".
722. van dien: "dien" is datief van dat; slaat op "het schoone" 720.
727-30. Constructie, daaruit ontstaan dat twèè constructies door
elkaar gedacht worden (contaminatie): maer leyden moet etc." doet
onderstellen een voorafgaand: waartoe dient het den Herder zoo hoog
te staan, daar gij hem toch niet tot Heer moogt kiezen (--maar uw
leven leiden moet etc). Met dien u etc.: met een dien anderen voor u
kiezen zullen, uit de weinigen die men voor u geschikt acht.--andren is
vooropgebrachte tweede naamval, vgl. de Aant. bij 541.--Voor Granida,
houdt zie Aant. 134.
731. wat leyder boodtschap: deze adjectiefvorm (evenals aenghenamer in
dit vers) is van oorsprong een genitief na wat, in de Middeleeuwen
reeds niet meer als zoodanig gevoeld: v. Helten, Vondel's Taal
131-135. In het oud-Germaansch staat na wat de genitief meervoud en in
de latere taal komt die constructie nog voor: in gevallen als wat manne
dat hi es is manne meervoud maar de genitief kan niet blijken, in
gevallen als wat feldere manne dat Bave was (met adjektief!) is er nog
een genitief-vorm maar de verbinding werd zeker niet meer als genitief
gevoeld. Later kwam na wat het enkelvoud waarbij dan het adjektief nog
in den vorm met -er (van oorsprong de meervoudsvorm) kon staan, ook
bij manlijke en onzijdige woorden: wat sonderlingher volck (Spaensche
Brab.), wat aerdiger quant (Geestige Liedekens, in Kuisheidskamp);
wat schoonder Hoy hebt gy gewonnen (Paschier de Fijne). Leyder in
Granida 731 is genitief van 't adjektief leid, leed. In dialekten zijn
van dit gebruik nog sporen: in 't boeren-Overijselsch wat schoonder
kind. Vgl. in Starings Hoofdige Boer: "Wat raarder kuur!"--
753. Het braef --ghespeel van windt: het krachtig geluid
der blaas-instrumenten in tegenstelling met de zachte tonen
der teedere d.i. gevoelige, licht bewogen snaren van het
strijk-instrument. Vgl. Pels, Horatius' Dichtkunst (Ed. van de Werken
van N. V. A. 1707, bladz. 17): De plicht der Reije was, het zy ze zong,
óf speelde Op wind-, of snaartuig.
757. In regel 757 vormt spel en sang-menging één enkel woord:
spel-en-sang-menging == 't edele mengen van spel-en-sang. Spel en sang
zijn samen het eerste lid van de samenstelling.--Eenigszins anders is
het met 756. Gerythmeerd moet: Van ménsch of vógels kéél; niet: Van
mensch of vógelskeel. Fr is hier niet een samengesteld woord; mensch
of vogels is vooropgeplaatste tweede naamval, vgl. Aant. 541. Rondom
1600 kon mensch wel gelden als genitief, zooals ook vleesch (des
vleesch). gras ("een bloem des gras"), maar waarschijnlijker is
misschien dat de tweede naamvals-s hier bij mensch of vogel sámen
behoort (naar Hooft's bedoelen), m. of v. als eenheid genomen; of is
hier vrijwel gelijkwaardig met en.
761. plach heeft hier zooals meermalen, vooral bij Cats, duratieve
functie == ons pleegt: zie Spaens Heydinnetje, Zw. Herdr. I, Aant. 94
en Gloss.
766. In de Rey zijn de genietingen bezongen, die de wereld 's menschen
vijf zinnen biedt, de "gaven" van strophe I: str. II aan het gezicht;
str. III aan het gehoor; str. IV aan den reuk; str. V aan den smaak;
str. VI aan het gevoel. Str. IV noemt de voornaamste reukwerken:
W. Myrrhe en A. zijn welriekende harsen; C. en Musc dierlijke
stoffen met scherpen reuk. De ambre is hier de "grijze amber", wel
te onderscheiden van den "gelen amber" == barnsteen, en den "witten
amber" == spermaceti. Zie Verdam, Mnl. Wdb. i. v. "ammer". "Onbesmet"
behoort bij "reucken".
772. Maar gebruikt hij er meer van, dan de honger eischt.
783. "Dees lusten" slaat op str. 2-6; "al deze lusten en duizend
dergelijke, zooveel er zich maar werkzaam toonen en (a.) bevrediging
vragen (of, b.: zich zòèken te bevredigen), de tallooze manieren
waarop wij ons trachten te vermaken en ons eenig geluk trachten te
verzekeren--dat alles moet wijken voor de ideale liefde",--die nu
beschreven wordt. De zin met "als" is hier relatief genomen (==
"die er maar etc"). "Aesmen", ademen, is wel of == suspirare,
sterk verlangen (vgl. stenen in Vondels Olyftack, koepl. 1),
zie in de paraphrase boven, a.; of == aspirare [518], zie in de
paraphrase boven. b.;--gesteund wordt deze opvatting wel door
de navolgende plaats uit Paludanus' (Friesch dominee) Konst van
Goddelijke Vernoeginge (Haringhouck, Bolsward, 1659) bladz. 63:
"Jongelingen, nu amegtig door gulle loop, waar toese door hun
ongeteugelde hartstochten aan geport worden, haken na meerder
ruste, en beasemen de neersettinge door enig vorderlik beroep":
dit is blijkbaar == trachten te bespoedigen == aspirare. "Oefenen"
is hier zeker ook te vergelijken met en staat mogelijk onder den
invloed v. Lat. exerceri; de overgang van het objectieve "zich
druk maken met", "zich inspannen om" tot een subjectief "werkzaam,
druk bezig, doende wezen", is zeker niet vreemd. Vgl. bij Cats,
Twee-en-tachtigjarig Leven (Volksuitg. 745 kol. 2, onderaan), waar
hij spreekt van zijn landbedijken in "Brittenland", oeffeningh,
als blijkbaar synoniem van ongemak, met de beteekenis "inspanning",
"moeite" (vgl. de oude beteekenissen van arbeid, die van moeien,
bemoeien, van winnen, van labor en chamno). Vgl. nog Verdam,
Mnl. Wdb. op oefenen. "Handtgebaer" is "bezigheid", "doen"; zóó
vindt men het meermalen in de Nederl. Hist. en Hendrik de Grote; zie
Oudemans, Wdb. op Hooft. Het is boven weergegeven als: bezig zijn
(om zich te amuseeren). De kracht van "nochtans" 787 is: hoe te
waardeeren onze genietingen ook zijn, toch etc.--Vgl. Bilderdijk,
Kollewijn; Oudemans, Wdb. op Hooft ibid. Leendertz en Slothouwer
verklaren niet.--Stoett in de nieuwe uitgaaf van Leendertz stelt
oefenen == "operari", asemen = "leven" en geeft den regel aldus weer:
"als er maar in ons mogen werken, leven".
803. Vrienden als vooropgebrachte tweede naamval. Niet te lezen:
daer vriéndenkeur maar daer vriénden kéúr.--Vgl. hiervóór Aant. 541.
824. gheluck: de toevallige uitslag van het tweegevecht.
850. Kasteelen, zonder fundament in de lucht opgetrokken.
857. Achter "liefde" leze men een komma (vgl. 675) en vulle aldus
aan: een onbeproefde smarte voor hem: hij heeft de liefdesmart nooit
ondervonden: "daer hyse voedt in 't harte", 858, staat hiermede in
tegenstelling, gelijk, "openbaert--niet" met "klaecht", waarop de
nadruk valt. In 859 heeft "selfs" den nadruk.
895. Indien andere lieden het verzuimen, het is, etc.
909. Maar zoo ik nu, in geval hij u verslaat, toch tegen hem op zal
treden, kan ik het dan niet evengoed het eerst ondernemen? Daifilo's
antwoord is: neen, want die strijd tegen mij zal hem dan afgemat hebben
en zoo lijdt hij meer gevaars van twee dan van een. "bey de vechters"
913: Ostrobas en zijn tegenpartij.
915. bleeft: Verdam, Mnl. Wdb., I, 1305-1306.
928b. leydt etc.: "ligt de moed voor hem in" = meent hij dat de moed
in ijdele redeneeringen is gelegen?
932. Al verleende Vulcanus het door zijn tooverkunst dubbele hardheid.
934. Het is niet de zorg voor zijn wapenrusting, die hem ophoudt. Dàcht
hij zoover (nl. aan zijn wapenrusting, om werkelijk tegen mij op te
treden): als hij maar zoo ver dacht! maar dat dòèt hij niet: Ik acht
veeleer etc.
949. ghewenscht: vgl. Lat. optatus, Fr. désiré, Hd. erwünscht.
963. 't Zal noodig zijn, dat ik u de blijde maar verberge, opdat de
heftigheid der blijdschap niet te veel verge van uw, door overmatige
vreugd ingenomen hart en uw verteederd gemoed niet te sterk
aantaste. "Van nood" 960 = noodig. "Swack" = sterk aangedaan, week.
970. heerschappie: d.i. heerschappië, viersilbig, blijkens al de
volgende vijfsilbige laatste regels. Dit heerschappie stelt de vraag
aan de orde of het teeken ij in Granida de waarde ie heeft, wat het
oorspronkelijk had. Regel 1045-1047 keeren zije--strijen--Heerschappije
als rijmwoorden terug maar 't laatste staat hier met ij, derhalve
zou 970 i drukfout kunnen zijn voor ij, maar blijkens het Handschrift
(Leendertz II, 175) was het schrijf-afwijking, ouder nog niet verdwenen
schrijfwijs; in 't toenmalige schrijven kan i voor ij staan. In
de i van 970 hebben we geen steun voor de meening dat we zi-je,
stri-je zouden te lezen hebben. Maar, ook ij hád eenmaal de waarde i
(ie). Of echter rondom 1600 in Amsterdam nog met ie-klank gesproken
werden de woorden die in 't schrijven ij hadden, dan wel reeds een
ei-klank gehoord werd (de waarde van 't oude ij-teeken was dan metéén
veranderd), daarover zijn de meeningen verdeeld, uitgemaakt is dit
niet. In 't laatste geval zou 't eerste heerschappie, 970, eenvoudig
gelijk 1047 en dus i = ei zijn; in 't eerste zou Hooft's ij-teeken de
waarde hebben van i, ie.--Men zie hierover het Aant. 501 aangehaalde
proefschrift van Dr. K. Kooiman, 120-130, en de daar aangehaalde
litteratuur.--In het Handschrift staat volgens Leendertz II 177 ook
in 1047 heerschappie, wat de oudere schrijfwijs bevestigt, terwijl
de zaak dezelfde blijft. Regel 1135-36 staat ook bij Leendertz 180
waerdije, slavernije.
1013. Dese: nl. die eerste koningen, "d'ouden" van 1020. Vgl. van
de constructie 1026 waar de plur. "haer" ook op een voorafgaand
sing. slaat. "rechtvaerdich" is hier rechtschapen.
1029. De oude koningen beschouwden zich als de dienaren van het volk,
het regeeren als een plicht (1020), waarvan zij zich gaarne ontheven
zagen, hoewel de stem des volks hun die opgelegd had.--daer, 1028,
= wanneer; in 't geval dat.
1049b. Het "trecken" van hoop en vrees: zij trekken hem a.h.w. elk
naar een anderen kant.
1078. besluyt: Imperatief: Granida spreekt tot zich zelve, evenals
1085-1099, 1101-1104.
1096a. En al was dat niet zoo.
1100. Dit vers te lèzen: Daifil'. Hij keert.--Hy keert. Aym' Ayme! Wat
beswaer: "Ayme" met toonlooze e.--Toch wel = ai mij.
1102. Geen leed zou mij dan kunnen krenken; tenzij het ook u trof.
1112. Oud-Hollandsch is aan 'n zijde gaan, met het lidw. van
onbepaaldheid; wij zeggen het met het bepalende lidwoord: aan de kant
gaan. Alzoo een niet = één.
1118. Daifilo roept de voester om bijstand: hij begrijpt niet wat
haar scheelt; in haar uitroep is iets dat hem beangst maakt.
1136. u slavernije: u ootmoedig te dienen. Vgl. 1603, 1610.
1144a. Hoe wel: mogelijk niet te lezen als ons, "hoewel", maar hòè
wèl = hòè zeer.
1160a. Zoo duur mogelijk.
1176. Dat door duizenden, als een zaligmakend leven gewenscht wordt.
1235. Vgl. 1243-1244: de Uchtend, Eos of Aurora, de godes van den
dageraad bij de Ouden, de voorloopster van haar broeder Helios, de zon;
hier voorgesteld met "gouden cruyn", d. i. het bovenste gedeelte van
het blondgelokte hoofd komt uit--omkranst met rozen.
1239b. Zie, hoe hij mij daar reeds ontmoet.--[Heeft de Hollandsche
jagers-uitroep (bij 't ontdekken van de haas) "waar'k'em
weet!". ("werkenweet") 't zelfde gebruik van waar en zelfde zinsvorm?]
1245. Reeds de Ouden hielden morgenster (Lucifer) en avondster
(Hesperus) voor één en dezelfde en noemden haar de ster van
Venus. Hesperus werd in den Griekschen bruilofszang gevierd, als de
geleider van den optocht, die de bruid 's avonds naar het huis van den
bruidegom voerde; vgl. Vergilius, Ecloga VIII, 29, 30: vgl. 1247-1252:
Zie vooral: Bruiloftsang op het Huwelijck v. W.J. Hooft en J.C. Quekels
(Leendertz I, 49) evenals de Granida van 1605 (ook in den vertaalden
Misogamos Leendertz I, 321, vers 23-25; vgl. Huygens Ed. Worp I, 189,
14-15); in den Bloemhof van de Nederl. Jeught, 1608, staat pag. 7
kol. II: Als die clare Maen gaet rusten Eer den rooden dach verschijnt,
Staet soo schoonen sterr', en blinckt, Die de Goden al doet lusten,
Nimphe laet ons met gheneught Slijten onse jonghe jeught.--1252
"d'uw" nl. Venus: de ster zelf heet dan 1249 "Godin". Doch mogelijk
identificeert Hooft hier de ster met Venus zelf, en dan is "Godtheyt"
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Granida - 09
  • Parts
  • Granida - 01
    Total number of words is 4267
    Total number of unique words is 1531
    36.0 of words are in the 2000 most common words
    52.0 of words are in the 5000 most common words
    58.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Granida - 02
    Total number of words is 4393
    Total number of unique words is 1574
    36.0 of words are in the 2000 most common words
    52.1 of words are in the 5000 most common words
    61.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Granida - 03
    Total number of words is 4356
    Total number of unique words is 1446
    38.5 of words are in the 2000 most common words
    53.2 of words are in the 5000 most common words
    62.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Granida - 04
    Total number of words is 4051
    Total number of unique words is 1518
    20.6 of words are in the 2000 most common words
    27.9 of words are in the 5000 most common words
    32.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Granida - 05
    Total number of words is 4120
    Total number of unique words is 1530
    21.1 of words are in the 2000 most common words
    29.7 of words are in the 5000 most common words
    34.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Granida - 06
    Total number of words is 4087
    Total number of unique words is 1453
    21.9 of words are in the 2000 most common words
    28.3 of words are in the 5000 most common words
    32.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Granida - 07
    Total number of words is 4031
    Total number of unique words is 1593
    25.8 of words are in the 2000 most common words
    36.5 of words are in the 5000 most common words
    41.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Granida - 08
    Total number of words is 4281
    Total number of unique words is 1662
    33.0 of words are in the 2000 most common words
    47.3 of words are in the 5000 most common words
    52.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Granida - 09
    Total number of words is 3579
    Total number of unique words is 1763
    28.8 of words are in the 2000 most common words
    39.9 of words are in the 5000 most common words
    45.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Granida - 10
    Total number of words is 2855
    Total number of unique words is 1720
    24.2 of words are in the 2000 most common words
    36.3 of words are in the 5000 most common words
    42.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Granida - 11
    Total number of words is 3510
    Total number of unique words is 1409
    27.9 of words are in the 2000 most common words
    37.3 of words are in the 5000 most common words
    42.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Granida - 12
    Total number of words is 260
    Total number of unique words is 175
    51.9 of words are in the 2000 most common words
    58.1 of words are in the 5000 most common words
    63.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.