De verliefde ezel - 6

Total number of words is 4620
Total number of unique words is 1360
41.6 of words are in the 2000 most common words
55.6 of words are in the 5000 most common words
63.1 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
spiegel bewonderd had: toen als een knappe jongen, die op iedere
mooie vrouw verliefd werd; nu als een sierlijk getuigde weelde-ezel,
wiens verloving gevierd zou worden met de lieflijkste maagd ter
wereld! Wèl in mij de weemoed, dat ik geen man was, maar die weemoed
getemperd door het geluk, dat Charis mij liefde al was ik een ezel,
juist omdàt ik een ezel was.
Ik naderde, tusschen wie om mij waren, tusschen de lotusvijvers,
het groote, wijde grasveld, dat zich uitstrekte voor de zuilenrijke,
half-cirkelige portiek van het landhuis. En omdat de slaven koperen
cymbels hadden ter hand genomen, die zij sloegen tegen elkaâr, naderde
ik te mid van mijn stoet met schetterblijde muziek. Andere muzikanten,
met fluiten, voegden zich bij ons en de lieflijke hymenæische melodieën
liepen op en af als blijde beekjes van water. Om mij straalde de
morgen. Als een paleis der goden straalde de witte woning en de
schaduwen langs de zuilen waren bijna azuur, zoo onwerkelijk tooverde
het morgenlicht de tinten òp der dingen van natuur en van menschen Er
beefde een goudene rilling over de plassen, er weefde een trilling
van lenteglans over alles: over het bevend turkoois van het water,
over het warme marmer gloeide die glans van vuur....
Maar uit het landhuis, op muziek ook van fluiten en cymbels, kwam
mij Charis te moet. Zij was omringd door haar vader en broeders en
neven en hare maagden dansten om haar en jubelend liep zij mij tegen.
--O mijn Charmides! riep zij.
.... Hoe wist zij mijn naam toch....?
--O, mijn Charmides, mijn held en mijn heerlijkheid, ben je daar
eindelijk, genezen en zoo krachtig en schoon! O mijn vader, zie: o
mijn broeders en neven, ziet: wie is er met mijn held te vergelijken?!
En zij slingerde om mijn nu zacht zijdigen, zilvergrauwen nek hare
armen en stond toen, zegevierend.
Ik zag Menedemus glimlachen. Ik zag zelfs lachen de jaloersche
neven, de bezorgde broeders. Nu ik werkelijk een zoo goed verzorgde,
wèl doorvoede, glanzig geborstelde ezel was, schenen zij Charis te
gunnen hare verdwazing en lieten zij haar begaan. Zij kuste mij op
den snoet en van zaligheid rilde ik. Tevens nam ik mij voor, niet
te balken, nóoit te balken en mij te gedragen geheel en al als een
kunstig gedresseerde ezel zich zoû gedragen. Hoe gelaten die rol
ook was, zij was de eenige, die mij geschikt scheen, wilde ik mijn
geluk laten duren. Bruidegom, kon ik niet anders zijn dan geduldig
en lijdzaam. Charis kuste mij, maar ik kon Charis niet kussen. Ter
nauwer nood dorst ik mijn ezelesnuit even, speelsch, tegen haar handje
reiken. Charis omhelsde mij, maar ik kon niet Charis omhelzen: ik
stond slechts en onderging wat ik zoo gaarne zelve volbracht had en
mijn geheele manneziel in vorm van weelde-ezel was er op gespitst mij
voegzaam te gedragen, zoodat allen vertrouwen in mij stellen zouden.
Maar Charis, tusschen de maagden, geleidde mij naar het terras in het
midden der zuilen van de portiek. Er waren daar tapijten gespreid;
er waren groote kussens gestapeld. En Charis, met de wondermeesters,
deed er mij zitten, zoo als dezen meenden, dat zij het mij hadden
geleerd; op mijn achterdeel en met de twee voorpooten gestrekt. Ik deed
het deftig, als een geleerde ezel het zoû hebben gedaan en Menedemus
en de broeders en de neven lachten. Zij zetten zich om ons rond. En
Charis vlijde zich aan mijn zij....
--Bijt hij niet? hoorde ik Menedemus fluisteren tot den oudsten
wonderdokter.
--Hij doet geen vlieg kwaad, heer, antwoordde de wonderdokter; maar
wij hebben dan ook werk aan hem gehad, al die weken, dat wij hem
hebben verzorgd en geleerd!
En Charis leunde zich liefdevol tegen mij. Hoe gaarne had ik ook haar
niet aan mijn hart gedrukt. Maar ik had een ezelehart en ik had geen
armen, maar vier pooten. Gelaten bleef ik dus zitten, sidderend van
geluk en ontroering en alleen boog ik, bijna teeder, mijn kop over
haar heen, zijlings met mijn blik van bijna menschelijkheid. Ik hoorde
de broeders en neven lachen: die menschelijkheid trof hen zeker en
zij dachten natuurlijk, dat zij was aangeleerd en zij vonden haar
komiesch en vermakelijk.
Maar Charis zeide mij teeder, terwijl zij opzag in mijn menschelijke
oogen:
--Mijn lief, ik herken je blik... Van den eersten keer, dat ik je
zag... Het was bij de poort van Hypata... Het was buiten de stad,
op den heirweg... Je liep naast mijn draagstoel voort... Je blik,
je lieve blik staarde mij toe... Ik had je lief, ik had je lief om
dien blik... Toen... toen verdween je.... O je verdweent!! En een
slaaf riep luide ons van zijn rijdier toe, dat wie verdwenen was,
Charmides heette en de zoon was van Lyzias uit Epidaurus! Nooit heb ik
je naam vergeten! Charmides, Charmides, weêr heb ik je gevonden, ik,
Charis, de dochter van Menedemus uit Hypata!! En wij zijn gelukkig en
wij zijn verloofd, o Charmides, o mijn Charmides: Charis en Charmides
zijn verloofd!
In den licht-trillenden morgen klonken onze namen te zamen op, terwijl
de fluiten trillerden en de cymbels goud schetterend te zamen sloegen.
En het blijde feest rondom ons, zalige verloofden, begon!



XII.

Ik zat naast mijn liefde op een soort van troon vol kussens, tusschen
de zuilen van het terras en ik geloof, iedereen was wel verbaasd, dat
een ezel, die gekomen was de Goden wisten van waar, zoo wel-opgevoed
ter neêr zat, op zijn achterdeel, de voorpooten gestrekt en zonder
onwelluidend gebalk en het minste onvoegzaam gebaar, geheel en al
als een goed gedresseerde ezel, terwijl mijn bruid hare armen vaak om
mijn hals sloeg en zoete woorden tot mij zeide. Om ons zaten en lagen
op lage bedden Menedemus en zijne zonen en de neven aan en terwijl
de muziek der fluiten weêrklonk, met gouden cymbelslag onderbroken,
diende een zwerm van slaven ons een maal op, dat zij in vaatwerk van
goud en vazen van opaalblank kristal voor ons neder zetten op lage
tafelen. En het gebeurde alles zoo plechtig als bij een werkelijke
bruiloft. Mijn schotel en drinkschaal waren grooter dan van de
anderen en de wondermeesters hadden het mij zeer gemakkelijk gemaakt
pastei te eten en Chios-wijn te drinken en ik at en ik dronk zoo
mensch-beschaafd, dat--ik lette het zijlings wel op!--allen er schik
in hadden en zich vermaakten en den wondermeesters hunne bewondering
betuigden, zulk een wonderezel van mij te hebben gemaakt.
Voor ons, in den stralenden morgen, glinsterden, zilveren spiegels, de
vijverplassen hier en daar, bloeiden wijd open de witte lotusbloemen,
weken de bloemevijvers weg naar het wijde verschiet en tusschen al
die schitterende waters waren de weiden, bespikkeld met duizenden
madelieven. De olmen en sycomoren vervioletten met vage, in licht
uitgeveegde kruinemassa's van heel verre boomen en over alles zwom
de wijde weelde van blauwe, diepste lucht. En over de weiden en
tusschen de plassen traden de maagden aan en zij dansten er over de
bloemen en tusschen de bloemen, zoo licht, zoo lucht als nymfen,
zoo ijl ook en onwezenlijk, als waren zij droomen en de muziek
klonk zoo ijl en onwezenlijk, als waren de cymbelslagen hoorbare
zonneschijn... Maar toen ik zoo gelukkig zat, roerloos bijna, met
Charis' armen als een lelieboei om mijn nek en naar de dansende maagden
zag, die onze verloving vierden, trof mij een onverwacht schouwspel,
vreemd als een wedergekeerde werkelijkheid. Want tusschen de vijvers
liepen op eens, in het gloeiende dagelicht, vier bruine jongens aan,
naakt en brons, en zij slingerden zich twee aan twee om elkaâr als
Hermes-caduceeën en liepen toen, de twee ondersten op hunne handen,
de twee bovensten zegevierend de handen omhoog, tot zij, in een
gestrengeld, ombuitelden en de bovensten op de handen liepen en die
eerst zoo geloopen hadden zegevierden op hunne beurt. Ik herkende
hen als de reizende kunstenmakers, die op het herbergplein te Delfi
hunne kunsten hadden vertoond en van verbazing zat ik te staren,
toen plotseling ik Demea herkende, met hare beide dansgenooten. Ik
had bijna wel kunnen balken van verwondering, dat ik Demea hier
plotseling verschijnen zag, maar vreemd was het toch niet, dat
Menedemus de reizende kunstenmakers gehuurd had om met hunne spelen
de bruiloft op te luisteren. Tusschen vader en broeders en neven van
Charis, Charis zelve aan mijn zijde, zat ik en verwonderde mij over de
vreemde dingen van het leven en de zonderlinge lotsverwisselingen,
die den menschen overkomen. Zoo Demea geweten hadde, dat zij nu
hare acrobatische toeren ten beste gaf voor Charmides, die een ezel
geworden was en die tóch zijne verloving vierde met de edelste maagd
in Thessalië! Zij liep over een koorde, die de twee mannen gespannen
hielden over de vijverplassen, de bloemoverladen wateren over; zij
liep met gazen vleugels aan en in gouden looveren omgoten en hare
genooten liepen als zij, en omdat de koorde vertrilde in het felle
licht, scheen het of zij drie libellen waren, die zweefden, zweefden
want zij liepen heel snel en het was of er de koorde niet was. En
het werd mij zoo vreemd te moede, dat ik wel had willen balken,
maar ik balkte niet. Toen, plotseling, geleidden de twee mannen
negen jeugdige ezels naar voren op de weide vlak voor ons terras
en het werd mij zoo vreemd te moede, dat ik wel had willen balken,
maar ik balkte niet.... Voor mij zag ik de negen jeugdige ezels; zij
waren getuigd en getooid en zij waren zekerlijk gedresseerd, want zij
dansten recht-op met Charis' maagden en de wondermeesters hielden de
buiken vast van het lachen en allen lachten, maar ik lachte niet en
balkte niet en zat slechts verwonderd te staren....
Toen zette Charis mij een bloemenkrans van lotuskelken, die zij
gewonden had, de lange stengelen door elkaâr, op den kop en zij leunde
tegen mij aan. En zij zeide:
--Mijn lief! Zie, ginds zijn je schildknapen en zij dansen met mijn
maagden om onze oogen te verheugen! Zie je, mijn lief, het zijn
négen schildknapen en zij dansen met negen mijner maagden. Het zijn
schoone jongelingen, mijn lief, maar zoo schoon als jij is er niet
een! Niet een is er, die heeft zoo een lieven kop, rood gepluimd,
goud-omband en lotus-omkranst; niet een is er, die heeft zulke
diep blikkende, blauwe oogen; niet een is er, die heeft zulk een
zacht vochten snoet en zoo een roze, lange tong, of zulke lieve,
lange ooren, die zoo aardig bewegen heen en weêr, heen en weêr! En
niemand heeft er zoo een zilvergrauwe, zijdige vacht en zulke fijne,
sterke pooten met goud-beslagen, menie-roode hoeven! Te vergelijken,
mijn lief, ben je met nièmand, niet met je schildknapen, niet met
mijn broeders, niet met mijn neven, die zijn zoo gewoon-menschelijk
maar, maar jij bent een prins, een vorst, een god, mijn lief; jij
bent een fabelwezen, een mythe-schepsel, en ik min je, ik min je,
mijn lief! Wat ik alleen betreur, o mijn heerlijke lief, is, dat je
niet spreekt tot Charis! Eenmaal slechts heb je mijn naam genoemd en
je stem klonk me zoo zalig toe in mijn ooren en mijn naam sprak je
zoo lieflijk uit als niemand hem uitspreekt, mijn Charmides; allen
harden klank aan mijn naam liet je weg en mijn naam uit je lieven,
open bek, doorklonk mij met zaligheid! O zeg nog eens mijn naam,
zeg nog eens mijn naam, Charmides, o mijn lief!
Ik kon het waarlijk niet nalaten. Om Charis genoegen te doen, zette ik
mij schrap op mijn voorpooten, rekte mijn nek, opende mijn bek en riep:
--Ha.... hi!
Ik hoorde alle de gasten in onuitbluschbaren schaterlach uit barsten
en zelfs de maagden en slaven en zelfs de kunstenmakers lachten om
het gebalk van den bruidegom, maar Charis jubelde:
--Charmides!
En zij omhelsde mij in liefdegeluk en strooide de lotusbloemen om
mij rond...
Zoodra ik echter gebalkt had, schrikte Demea, op het koord.
En afgesprongen, in hare gouden looveren omgoten en met hare gazen
libellevleugelen, liep zij in grootste verwondering naar ons toe,
bleef voor onzen troon en tafel staan en blikte mij diép in de
oogen. En nu zag ik, dat zij werkelijk ontstelde en zij riep, als
Charis geroepen had:
--Charmides!
Maar Charis schrikte op. En zij riep, hare armen om mijn hals:
--Wat wil die koorddanseres! Wil zij mij mijns bruidegoms liefde
ontstelen! Ik ben ijverzuchtig! Ik wil niet, dat zij ons nadert!
Maar Demea, die zich herstelde, riep:
--O, lieflijke bruid, vergeef uw dienares en uw slavin! Ik wenschte
alleen in het glanzende aanschijn te staren van uw onverwinlijken held
Charmides, van den roemrijken veldheer, wiens faam tot de hoogste
luchten weêrklonken heeft en tot de verste horizonnen! En ik breng
hem enkel mijn hulde en roep hem toe: heil Charmides!
Zij riep het en allen stemden in:
--Heil Charmides! Heil den bruidegom!
Bijna had ik gebogen naar links en rechts, maar ik bedacht mij bij
tijds. En balkte daarom slechts:
--Hi--ha!
En allen schaterden het uit en Demea schaterde het uit in mijn oogen.
Maar Charis riep:
--Hij dankt, mijn held, voor uw hulde, o blijde feestgenooten!
En zij wierp zich aan mijn hals en nieuwe spijzen en wijnen werden
voor gediend en er was dans van ezels en maagden en fluitmuziek en
Demea zweefde met de beide andere meisjes over de, in het licht als
wèg vertrilde, koorde en de kunstenmakers buitelden....
Toen het feest ten einde was, daalde de zon, immense bloedroode schijf
aan den einder. De massa's van boomen, de looverkruinen vervloeiden
te zamen in roodgoudig violet, minder doorschijnend; in dichtere
schaduw slopen reeds schimmen van nacht.... Over de vijverplassen
rimpelde in meerderen bries de roode afschijn en brak in kabbeling bij
kabbeling tusschen de platte lotusbladeren en de blanke schalen, die
zich, groener in schutsbladen, sloten. Al de veldbloemen sloten. Het
lusthuis stond overvloeid van rood. En de hemel vervaalde in violette
schemering.
Flambouwen werden ontstoken. En met zang en muziek werd ik in een
feeststoet terug geleid. Maar Charis, droevig, fluisterde, hare armen
om mijn hals:
--Mijn lief, zij gaan ons scheiden....! Zij huwen ons nog niet, zij
huwen ons nog niet: vele offers schijnen eerst den goden te moeten
worden gebracht, opdat geen schaduw over ons geluk kunne vallen! Mijn
lief, zij gaan ons scheiden!
Ik antwoordde niet, zelfs niet balkende, zelve droevig te moê... Wat
zoo ik mij bekend maakte! Ik aarzelde. Ik zoû, ach, onttooverd, niet
meer zijn dan een handelsreiziger en Menedemus zoû mij, onttooverd,
verjagen! En nu, dat ik ezel was, bleef ik Charis' bruidegom. Zonder
verdere hoop en verwachting, maar toch, toch welke zaligheid nog,
in vergelijking met wat onttoovering brengen zoû. Een ezel, een ezel
wilde ik blijven!
En de stoet geleidde mij verder. Niet meer naar een stal, maar naar
een marmerzuilig pavillioen. Tusschen bloemenkransen en maagdendans
en ezelgetrip en flambouwengeflakker en muziekgeschal geleidden zij
mij waar vreemdelingen van aanzien, Menedemus' gasten, gewoon waren te
overnachten. Geleidden zij mij binnen een zaal, purper behangen.... En
weende Charis, scheidende van mij met laatste omhelzing en mede
gevoerd door vader en broeders, die troostten.
De wondermeesters sloten de zaal. Ik zag om mij rond. Een
bed van purper, groot genoeg voor mijn ezelleden. Een bad van
porfier. Bloemenkransen om zuilen. Slaven naderden mij; zij onttuigden
mij, vroolijk om den bruidegom, die een ezel was en verlieten mij
met kluchtige huldebuigingen. Ik bleef alleen....
De nacht viel: door de hoog aangebrachte ramen starrelde de
zomerlucht....
Plots hoorde ik:
--Charmides!
Een stem riep. Ik zag op. Aan een der hooge ramen had Demea zich
buiten opgeheschen en keek zij naar binnen in mijn nachtschemerig
verblijf. En zij riep, fluister-zacht toch:
--Charmides! Ik heb je herkend! Je bent betooverd! Je bent geen
ezel maar je bent mijn Charmides, die betooverd werd! Herinner je,
Charmides, Delfi en den vervallen tempel der Pythia en onze liefde,
onze brandende liefde! Zie, mijn looverenkeurs is het purper, dat
je mij gaaft en om mijn hals hangt de valsche maar wonderkrachtige
peerparel! Charmides, waar is de filter, dien ik je gaf?! O, Charmides,
Charmides, hoor mij! Ik zal je deur open breken--sterk ben ik--en
ik zal je rug beklimmen en wij zullen vluchten van hier en ik zal je
onttooveren met een heel sterken filter en wij zullen gelukkig zijn,
ver van de menschen, op de rotsen, in de wouden, op de bergen! Ik
weet de wondere plaatsen! Charmides, zeg mij, wil je?
Maar ik schudde met mijn kop van neen....
--Charmides!? Wat? Wil je een ezel blijven, wil je een ezel blijven
om Charis! O, dwaze Charmides, die eenmaal een man was, verliefd op
alle vrouwen en nu een kuische ezel is, wien zelfs geen simpele ezelin
bekoort! O, dwaze Charmides, o domme ezel, die zelfvoldaan vertoeft
in een marmeren pavillioen bij een bad van porfier en een bed van
weelderige kussens.... Kom tot inkeer! Knik van ja! Dat ik je deur open
zal breken!? Dat wij, ik op je rug, vluchten zullen van hier! Dat ik je
onttooveren zal! Dat je mij lief hebt, Charmides, als een man, die je
weêr worden zult, en dat je niet Charis lief hebt, voor wie je nooit
anders dan een ezel zal blijven, dwazelijk getuigd als een bruidegom,
die nooit gemaal, nooit gemaal zal worden! Charmides, Charmides, knik!
Ik knikte niet, ik schudde mijn kop van neen.
--Vervloekte Charmides! riep woedend Demea. Blijf dan een ezel,
jij ezel, die je bent, ezelachtige ezel!!
En met een hoongelach glipte zij weg....



XIII.

--Vader, waarom huwen wij niet?
Zoo klonk Charis' stem, een avond vol van zomerweemoed. Hare arm lag,
blank, rond en meisjesjong over mijn nek, waar ik stond in de weide
en speelsch met mijn bek de halmen en lang opgeschoten veldbloemen
trok. Charis speelde vaak met mij en hare verwanten prezen mij,
dat ik een zeer tamme ezel was. Want dikwijls liep Charis voor mij
weg en moest ik haar achtervolgen en zij lachte als een kind en ik
achtervolgde haar dan, hield mijn draf in, om haar langer van het spel
te doen genieten en dan, eindelijk, haalde ik haar in en greep zacht
tusschen mijn tanden den slip van haar sluier. En zij gaf zich dan
gewonnen en leunde, lachende, tegen mij aan en kuste en bekranste mij,
omwond mij met bloemen. Hare maagden dansten om ons rond en wel eens
zette zij zich op mijn rug en ik liep in een cirkel over de weide,
terwijl Charis jubelde van pleizier. Of ik lag in het lange gras,
sierlijk en voegzaam en zij zette zich naast mij, zei lieve woordjes
en vertelde mij fabels. En hare handjes streelden mijn kop, gleden
mijn ooren langs, die zij wenschte heen en weêr te zien bewegen,
het eene hoog-op, het andere hangende en dan weêr beurtelings het
eene hangende, hoog-op het andere en zij lachte, hare lieve oogen
diep in mijn oogen....
--Zeg dan, vader, herhaalde Charis; waarom huwen wij niet?
Om Menedemus stonden de wondermeesters, de broeders, de neven. En
zij fluisterden meêwaardig onder elkaâr en ik hoorde Menedemus tot
de wondermeesters zeggen:
--Wanneer onttoovert ge mijn dochter dan eindelijk, dat zij ziet,
dat zij verliefde op een ezel, verloofd is met een ezel?
En de wondermeesters schudden bedenkelijk met de hoofden en
de Frygische mutsen. Maar Charis weende en op een teeken van de
wondermeesters, die meenden, dat zij het mij hadden geleerd, liep ik,
dansende, in het rond, sierlijk met goud-beslagen, rood geschilderde
hoeven, zettende den een voor den ander. Toen lachte Charis weêr en
de maagden dansten om mij en zij zelve danste mede.
En zij vonden mij allen een bewonderenswaardige, goed gedresseerde
prachtezel, zoo tam en die geen vlieg kwaad zoû doen en vooral niet
zijn lieve bruid Charis, maar aan huwelijk was niet te denken! En
daarom was ik zelve ook vaak wanhopig, wanneer ik dacht aan mijn
betoovering, aan mijn herschepping en tevens overpeinsde, dat, zoodra
ik herschapen in een man en onttooverd zoû zijn, ik niet meer dan
een handelsreiziger zijn zoû, Charis niet evenboortig, als hare neven
waren, zoo dat mijn zalig geluk gedaan zoû zijn! O, hoe lang zoû het
nog duren! Nog nooit had ik zoo lief gehad, zoo innig, zoo teeder en
zoo geduldig. Ezel, voelde ik mij bijna gelukkig, als ik nog nimmer
geweest was.
Dien middag, dat Charis sliep, door de maagden in slaap gezongen
onder een dicht rozen-begroeid traliewerk--de witte rozen hingen,
de traliën langs, langs haar heen--zag ik haar, van uit de weide, met
liefde, geluk en weemoed aan. Zomerzonneschijn golfde omlaag. En toen
dwaalde ik verder tusschen de vijverplassen, die blonken en blikkerden
goud en blauw, overbloeid met de ontlokene bloemen. En naderde het
altaar van Venus-Afrodite tusschen het roode-rozenbosch. De godin rees
marmer en wonderschoon achter haar altaar in de purperen schaduw. Het
boschje zoemde vol van verliefde vliegjes, die dansten. De duiven,
die er nestelden, klapwiekten er uit op en zilverden over de stralende
lucht. En ik boog de voorpooten; ik knielde neêr. En ik bad:
--Heilige godin, bad ik. Wees mijn toeverlaat, wees onze
toeverlaat! Help ons! Charis, betooverd, heeft in mijn ezelvorm lief
Charmides, dien zij zàg, een, twee seconden naast haar draagstoel,
op den heirweg, bij de poort van Hypata. Groote godin, help ons! Niet
alleen zilverasters kunnen mij helpen! Misschien helpen uw roode
rozen mij beter!
En, ezel, lag ik geknield voor de godin. En wat ik Charis nooit had
durven doen, deed ik de godin: ik kuste met mijn ezelsnoet haar den
marmeren voet. Ik brak teeder met mijn tanden enkele harer rozen af
en legde de bloemen op haar altaar, opdat zij in meerderen geur van
vereering zouden uit bloeien aan haar voet....
En ik dwaalde terug. Er was het blijde feest, als er iederen middag was
met mijn bruid; er was het uitgezochte maal en de dans en de muziek....
--Vader, waarom huwen wij niet...? hoorde ik wederom Charis vragen.
Maar mijne dienslaven geleidden mij terug tot het pavillioen. Uit
vertrouwen en zorgeloosheid lieten zij den laatsten tijd de deur
open. Zij waren zoo gewend in mij te zien een wonderlijk tammen,
goed gedresseerden ezel, een ezel, die menschelijk at en aan lag, een
ezel, die speelde met hunne jonge meesteres, een ezel, die zich nooit
onvoegzaam gedroeg, die als een mensch zijn pavillioen bewoonde. Zij
lieten mij doen als ik wilde....
De nacht was zwoel, of onweêr dreigde. Ik kon niet slapen, op mijn
weelderige kussens. Ik legde mij op het koele vloermozaïek, mijn
ezelebruin vol mensche- en mannegedacht. Ik stond weêr op en trad uit
het pavillioen. Ik dwaalde over de weide. Ik zag naar den hemel. In
der daad, zware wolken dreven aan uit het Noord-Westen.... Zij
ontrolden, naderende, als een dikke rook.... Zij bedekten geheel
den hemel.... Plotseling...! Plotseling zag ik in de rollende wolken
menschengezichten....
Heksen? Gedrochten? Helsche wezens? Ik verborg mij in het dichtste
struikgewas onder zwarte steeneikenbladeren. Ik zag toe, ik luisterde
toe....
Drukkend, maar anders dan van naderend onweêr, rolden de wolken
nader.... Overdekten nu geheel de lucht boven het landhuis.... Waren
als éen wolkende nacht over de weiden.... Van nachtkim tot
nachtkim.... En omsloten met de bergen weiden en woning als in een
knellenden, vijandigen cirkel....
Ik hoorde stemmen.... De stemmen, zij sisten en suizelden als met
slangegeschuifel, daar boven, in de dichter broeiende wolken.... En
het was als een onweêr, hoewel het geen onweêr was. Zeker zouden de
bewoners van het landhuis denken aan onweêr. Maar ik, ik wist reeds
genoeg van de onheilige dingen van Thessalië om te weten, dat dit geen
onweêr was.... Ik spiedde uit, uit mijn schuilhoek. En plotseling
verduidelijkten zich hel in felle sulfergloren, die als weêrlicht
schenen, de tronies der aangezweefde, demonische schepselen, bleek,
grijnzend, dreigend. En door het schuifelen en suizen en sissen heen,
verstond ik de woorden, die weêrklonken van uit de rollende wolk,
die woelde boven de wereld....
--Zeg ons, heer, uw wil! Zeg ons, machtige Chersonezus, uw machtigen
wil...! Gehoorzaam zullen wij uw wil volvoeren, wij geesten van
de lucht....
--Wij geesten van het water...!
--Wij, van het vuur...!
--Wij, van de aarde...!
--Wij, àllen, elementen, waar over gij heerscht, o machtige
Chersonezus! Zeg ons uw wil!!
En het donderde en het weêrlichtte, of was het enkel het rollen der
wolken en dringen der dreigende geesten en de sulfergloor van hun
atmosfeer, die telkens hel op vlamde tusschen de dichter en dichter
aankrullende dampen? Maar een vreeslijke stem, machtig, weêrklonk....
--Heilige goden van Eleuzis! bad ik. Bewaar wie mij dierbaar is!!
....--Heft gehéel dat verdoemde huis in de lucht, als ware het niet
meer dan een pluim, die op waait in den wind. En stort het dan neêr op
de aarde! Vernietigt het, verdelgt het met aardbeving en stormgeweld en
met vlammen! En doet tusschen die verdelgingen Charis alleen behouden
blijven, zoo dat zij tusschen de puinhoopen aan mij is en ik haar
ontvoer door de luchten!
Een vreeslijk warrelen en woelen begon. Bijna had ik luide gebalkt
van ontzetting. Ik balkte echter niet en onder de zwarte schaduwen en
tusschen struikgewas en struweel, sloop ik terug. Ik glipte over de
padden, die angstiglijk brulden. Ik struikelde over de slangen. Ik wist
niet of zij dieren waren, gunstig aan Chersonesus of ongunstig. Over
de weide sloop ik onder het razender en razender rumoer in de luchten,
sloop ik, staart tusschen de pooten, glipte ik tusschen de waaiende
halmen....
--Goden van Eleuzis! Doet mij onzichtbaar zijn!
.... Sloop ik terug en bereikte het landhuis.... Boven mij
scheen de storm al zijn geweld in éen woesten draaikolk samen te
mengen als een heks haar brouwsel hadde gemengd in een immensen,
zwarten ketel. Lichtende vlerken waren niet meer dan schichtende
bliksemflitsen.... Ik naderde de zuilenrijke portieken, die angstig
opblankten, telkens, dat de bleeke gloren op gloeiden.... Ik rende nu
de portieken door, ik rende tot voor het raam van Charis' eigene kamer.
Niemand bewoog in huis? Sliepen zij allen, trots het vreeslijk geweld,
rond kolkende om in de nacht boven het huis, of waren zij reeds,
vóor hunne verdelging, betooverd? Niemand bewoog. Maar voor het raam
van Charis hield ik stand....
--Hi-ha! balkte ik.
Niemand antwoordde en mijn gebalk verloor zich in den rond donderenden
storm.
--Ha-hi! balkte ik, als ik het kon, Charis' aangebeden naam. Ha-hi!
Ik stiet met mijn snoet tegen de luiken.
--Ha-hi!! balkte ik steeds en van overspanning, eindelijk, balkte ik:
--Cha-i! Cha-is! Chà-ris!!!
De luiken werden ge-opend. Charis, het blonde haar los om de schouders,
verscheen, zóo blond, zoo blank in haar blanke gewaad....
--Charmides! kreet zij. Mijn lieveling! Wat is er!? De storm barst
los! En ik ben bang, ik ben bàng! Hoor dien ronden donder draaien en
rommelen blijven boven het huis! Zie de felle lichten! Charmides,
o bescherm mij! Iedereen slaapt in diepsten slaap! Mijn vader,
mijn broeders, mijn neven, de maagden, de slaven! Charmides, het
aardbeeft! Vader! Broeders! Neven! Is dood dan iedereen al!?
--Charis! balkte ik....
....En in mijn overspanning spràk ik en riep, wijd mijn bek open
naar Charis:
--Be...stij...g... mijn... rr...ug!!
Charis begreep; zij slaakte een gil, bijna van vreugde: zij klom op
de raampost; vlàk tegen den muur hield ik mij gedrukt; zij wierp zich
op mij....
--Sla... om... mijn... nek... je armen!
Zij sloeg hare armen om mijn nek. En ik holde voort, de portieken
door.... Het aardbeefde, het aardbeefde vreeslijk.... En ik holde voort
ter zij van het huis, maar het scheen te trillen, en te bewegen.... Ik
holde voort, op het gevoel af, want het was inkt-donker om ons,
een duisternis, die alleen de sulfergloren bleek op lichtten, telkens.
Dan vergewiste ik mij, dat ik goed draafde, over de weilanden,
tusschen de vijvers, naar de heiningen. Mijn draf scheen niet te worden
bespeurd, door de helsche geesten, die al hunne machten samen stuwden
boven het huis. Eens dat hunne bliksems flitsten, zag ik om.... En
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - De verliefde ezel - 7
  • Parts
  • De verliefde ezel - 1
    Total number of words is 4575
    Total number of unique words is 1337
    43.3 of words are in the 2000 most common words
    56.4 of words are in the 5000 most common words
    63.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De verliefde ezel - 2
    Total number of words is 4678
    Total number of unique words is 1431
    41.0 of words are in the 2000 most common words
    54.9 of words are in the 5000 most common words
    62.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De verliefde ezel - 3
    Total number of words is 4576
    Total number of unique words is 1397
    41.9 of words are in the 2000 most common words
    56.1 of words are in the 5000 most common words
    63.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De verliefde ezel - 4
    Total number of words is 4668
    Total number of unique words is 1482
    40.3 of words are in the 2000 most common words
    55.4 of words are in the 5000 most common words
    61.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De verliefde ezel - 5
    Total number of words is 4497
    Total number of unique words is 1374
    41.8 of words are in the 2000 most common words
    57.0 of words are in the 5000 most common words
    63.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De verliefde ezel - 6
    Total number of words is 4620
    Total number of unique words is 1360
    41.6 of words are in the 2000 most common words
    55.6 of words are in the 5000 most common words
    63.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De verliefde ezel - 7
    Total number of words is 4589
    Total number of unique words is 1421
    41.2 of words are in the 2000 most common words
    57.2 of words are in the 5000 most common words
    65.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De verliefde ezel - 8
    Total number of words is 4642
    Total number of unique words is 1390
    42.2 of words are in the 2000 most common words
    58.0 of words are in the 5000 most common words
    65.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De verliefde ezel - 9
    Total number of words is 4638
    Total number of unique words is 1369
    42.5 of words are in the 2000 most common words
    56.1 of words are in the 5000 most common words
    63.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De verliefde ezel - 10
    Total number of words is 1418
    Total number of unique words is 609
    53.6 of words are in the 2000 most common words
    65.8 of words are in the 5000 most common words
    71.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.