De verliefde ezel - 1

Total number of words is 4575
Total number of unique words is 1337
43.3 of words are in the 2000 most common words
56.4 of words are in the 5000 most common words
63.6 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.


De verliefde ezel
Door
Louis Couperus

Rotterdam
Nijgh & Van Ditmar's Uitgevers-Maatschappij
MCMXVIII.



AAN DEN LEZER.

Sedert wij door middel van den Wereldoorlog tot de Middeneeuwen
zullen terug keeren (denk maar allereerst aan de kaarsen, bij welke
gij heden ten dage dineert; denk dan aan de helmen der soldaten;
denk dan.... ik laat aan u over waarover ge nog meer wilt denken),
keer ik persoonlijk maar in eens tot de Oudheid terug en schrijf u een
echt ouderwetschen, ja antieken avonturenroman,--zónder psychologie,
zónder symboliek, realistiesch noch naturalistiesch,--onvervalscht
antiek ouderwetsch. Want het motief steel ik er voor uit Apuleius'
Gouden Ezel en die roman was, geloof ik, de tweede, die er ooit
geschreven werd, als ge ten minste Petronius' Satyricon de eerste
noemen wilt! (Ik kan mij met dit alles best vergissen; informeer dus,
als gij het naadje van de kous wilt zien, waar gij meent onfeilbaar
te zullen worden ingelicht.)
Ik hoop, dat ge mijne poging u iets anders voor te zetten dan
novellistiesch opgevatte moderne oorlogsberichten zult waardeeren en
tevens goedkeuren, dat wij alle, eenmaal onvermijdelijk geachte, dingen
als naturalisme, realisme, symboliek, psychologie over boord gooien en
samen zwelgen zullen in de meest antieke onwaarschijnlijkheid, die een
moderne romanschrijver--om maar in eens tot de Oudheid terug te keeren
zonder te blijven bij de Middeneeuwen, tot welke ons de Wereldoorlog
brengt--kan verzinnen. En wilt ge zoo niet met mij zwelgen, keer u dan,
o Waarde Lezer, onmiddellijk van mij af en blijf in uw Middeneeuw van
heden-ten-dage, die werkelijk minder stemmingsvol is dan de werkelijke
Middeneeuw was: wat mij betreft, ik bestijg mijn Verliefden Ezel, sla
mijn hielen in zijn grauwe flanken en spring met hem van den barren,
onbeminden rots van mijn eigen tijd in het Antieke Verleden, om samen
te zwelgen, om in niets anders te zwelgen dan in de Onwaarschijnlijkste
Onwaarschijnlijkheid, psychologie-loos, symboliek-loos (denk vooral
niet, dat mijn Verliefde Ezel een symbool is!!) maar toch, willen wij
samen hopen, mijn Ezel en ik, niet kunstloos, niet schoonheidsloos,
o neen, vooral niet dat!



I.

Indien gij, o vrienden, deze bladen zult lezen, zult gij zeer
zeker versteld staan over de vreemde avonturen, die zij bevatten en
niet gelooven willen, wat ik hier, te mijner herinnering en te uwer
genoegen en ontroering beiden, te boek heb gesteld. Welnu, ik verzeker
u gaarne en zweer u bij alle goden en vooral bij de heilige Isis, wier
priester ik heden ten dage geworden ben, dat de zonderlinge dingen,
die gij vernemen zult, niet anders zijn dan de loutere waarheid,
die ik heb doorleefd, dikwijls zonder zelve aan haar te kunnen
gelooven en dikwijls bepeinzende of ik niet in een voortdurenden
droom zoo onwaarschijnlijke levenservaringen door maakte. Tot ik
mij moest bedenken, dat het geheele leven zelve een droom is, éen
onbegrepen toeven, vol huiver en aarzeling, op de breede drempels van
de Poorten dier goudene Werkelijkheid en ik, vroom, niet anders kón
dan gelooven aan een door de goden bestierde aan een geschakelde keten
van onwaarschijnlijkheden, waarmede ik geleid werd tot het einddoel
mijner levensdagen.
Ik ben een koopmanszoon en heet Charmides en mijne ouders, hoewel uit
Athene afkomstig, woonden te Epidaurus in Argolis en mijn vader had er
een bloeienden groothandel. Uit Indië, over Klein-Azië, uit Arabië en
Egypte brachten zijne schepen hem velerlei kostbare koopwaar, die hij
wederom verzond naar Athene en Rome niet alleen, maar naar allerlei
streken van het Romeinsche Rijk, dat in die tijden mijner jeugd
beheerscht werd door onzen genadigen Keizer Hadrianus. Zeer vermogend,
was mijn vader tevens een krachtig en energiek koopman gebleven en zag
het met leede oogen aan, dat ik, zijne eenige zoon en het bedorven
kind mijner moeder, die een Romeinsche was, niet naar hem aardde en
weinig belang stelde in de uitgebreide zaken van het handelshuis, dat
zijn eigen was. Integendeel, niets boezemde mij minder belang in dan
handel, dan geld maken en wat mij alleen belang inboezemde, dat was
de liefde. Ik was geboren voor de liefde en ik heb bemind, geloof ik,
van klein knaapske af: misschien is mijn voedster mijn eerste liefde
geweest, ook al herinner ik mij die niet meer. Maar zekerlijk herinner
ik mij, dat, zoo dra ik loopen kon, zoo dra ik stamelen kon, ik lief
heb gehad, de kleine dochtertjes van onze buurlui, de slavinnen van
mijne moeder, de vriendinnen zelfs mijner moeder, en dat, hoewel de
kleine meisjes voor mij weg liepen, onze slavinnen mij uit lachten
omdat ik zoo nietig nog was en mijner moeder vriendinnen, hoewel
zij mij op den schoot namen, mij plaagden om mijn verliefden aard op
zoo prillen leeftijd, ik mij niet kon verdedigen te beminnen en dat
ik door bijna ieder vrouwelijk wezen van jeugd en schoonheid werd
aangetrokken op een wijze, die bijna aan een tooverban deed denken.
Nu was ik een mooie, knappe jongen--ik geleek op mijn vader en
moeder beiden--en door tal van vluchtige verliefdheden heen had ik
den leeftijd van twintig jaren bereikt, toen mijn vader, meer en meer
toornig om mijne lichtzinnigheid, mij plotseling, trots mijner moeder
tranen, beval, alleen, met mijn knecht Davus, een handelsreis aan
te vangen, over Corinthe heen naar de binnenlanden van Thessalië en
Epirus, om aldaar in de steden als zijn vertegenwoordiger op te treden
en de fijnere koopwaren van het Oosten er van de hand te doen. Het
was een zeer wreede beproeving voor mij, vooral omdat mijn vader er
bij voegde, dat ik hem niet meer onder de oogen behoefde te komen,
zoo ik niet slaagde in het doel mijner reis. En de reis zelve was
waarlijk geen pleizierreis, want hoewel Corinthe een beminnelijke stad
was vol levensvreugde en schoone vrouwen, was over Boeotië en Focis,
naar Thessalië en Epirus te trekken niet anders dan een straftocht,
ook al kon ik bij verschillende wisselaars onder weg beschikken over
vrij aanzienlijke sommen, die mijn vader er te mijnen gerieve had
doen neder leggen.
Er was niets aan te doen. Ik nam teeder afscheid van mijne moeder,
van hare vriendinnen, die, matronen geworden, niet meer lachten maar
mij weenende omhelsden; ik nam afscheid van onze slavinnen en van de
kleine buurmeisjes, die tot lieflijke maagden waren opgebloeid. En
omgeven door geheel een gevolg van vrouwen en meisjes, die weenden
en weeklaagden, besteeg ik mijn gerieflijken reiswagen, die door vier
krachtige buffels getrokken mij over Mycenæ naar Corinthe zoû voeren,
terwijl Davus zich naast den voerman zette.
De eerste dagen mijner reis verliepen zonder avontuur. Wat zal
ik u vertellen van de dienstmeisjes der herbergen, van enkele
aanzienlijkere vrouwen, die met eenige vreugde mijn anders zoo sombere
dagen doorweefden? Het waren bloemenkransen, die dadelijk braken. Het
waren geen banden des levens en ook de beroemd schoone vrouwen van
Boeotië, die er in Tanagra door de beeldhouwers worden vereeuwigd in
schoone lijn en gracelijken vorm, gingen door die week mijner reize
heen niet anders dan als weêr verzwijmende fantomen van bevalligheid,
die ik mij nauwlijks meer herinner dan de blanke, ijle wolken, die
dreven aan de blauwe hemelen der verre oorden, die ik door trok.
Van Thebe ging de reis over Thespiæ naar Delfi. Wat al beroemde
namen en wat al vervallene steden! Voor een handelsreiziger als ik,
die de kostbaarste waar van de hand moest doen--geurwerk en parels,
zijden stoffen en tapijtwerk--was hier niets te doen, dan uit te
rusten van het wiegelen in mijn reiswagen: in Thebe zag ik het huis
van Pindaros, den grooten dichter en zanger, dat Alexander de Groote,
toen hij de stad fnuiken wilde en haar tot den grond toe deed slechten,
uit eerbied spaarde, maar... of het mij getoonde huisje wel dat van
Pindaros was, betwijfelde ik zeer; het dienstmeisje in de herberg,
was hare eigene grootmoeder, geloof ik.... Te Thespiæ wist niemand
mij meer te vertellen waar de Eros van Praxiteles gebleven was, die
Fryne haar geboortestad had geschonken en toen ik te Delfi aan kwam,
overviel mij, hoezeer ik er mij die eerste week tegen had vermand,
een eindelooze melancholie. Mijn reiswagen hield stil voor een kleine
herberg; er hing in den kouden najaarswind een blikken uithangbord
boven de poort te rammelen; op dat rammelende bord was geschilderd
iets als een witte figuur en er onder stond geschreven:

IN DE PYTHIA.

Ik begreep. "In de Pythia", dat was de herberg, de allereerste in
Delfi, de stad eenmaal van het beroemde Orakel Apollo's, waar zijne
door geuren vervoerde priesteres, de geheiligde Pythia, de wondervolle
spreuken op den gouden drievoet gestameld had. "In de Pythia". Ik steeg
uit, door Davus geholpen, en de herbergierster, een dikke waardin,
kwam mij begroeten.
--Hebt gij een kamer? vroeg ik.
--Helaas! riep de herbergierster. Edele prins, gij komt te laat. Ik
heb slechts éen kamer met drie bedden voor gasten, maar alle de drie
bedden zijn ingenomen!
--Ik kan dan in mijn wagen slapen, zeide ik; als je mij slechts wat
voedsel kunt geven, en ook mijn dienaar en voerman voeden en zorgen
voor frissche postbuffels.... Maar een prins ben ik niet; ik ben
slechts een handelsreiziger en als zoodanig slechts kan ik je betalen.
Voor de deur, op een bank, zaten twee mannen te praten en een derde,
die er ziek en ellendig uit zag, lag op den grond, tegen een boomstam,
zorgzaam gewikkeld in dekens en doeken. Zoodra zij mijne woorden
hoorden, stonden de twee mannen op en naderden mij. Zij zeiden:
--Zijt gij een handelsreiziger, heer? Zoo zijn wij collega's, want
ook wij zijn handelsreizigers, ja, zeker.
De eene was dik en kort en de andere lang en mager. Zij bogen en ik
stak hun de hand toe.
--Ik, zeide de dikke korte; reis in allerlei voedingsmiddelen, graan,
rijst, wijn en kom uit Thessalië, waar ik goede zaken gedaan heb. Mijn
naam is Crito.
--Ik, zeide de lange magere; reis in allerlei kleedingmateriaal: wol,
katoen, lijnwaad, en kom ook uit Thessalië; ook ik deed vrij goede
zaken, mijn naam is Chremes.
--Ik, zeide ik op mijn beurt, heet Charmides en ik reis in
weelde-artikelen.
--Toch niet naar Thessalië?? vroegen zij beiden te gelijker tijd.
--En waarom niet? Zoû ik er geen goede zaken doen? Het handelshuis
van mijn vader is beroemd om zijn fijne Oostersche koopwaar....
Crito en Chremes schudden bedenkelijk met de hoofden en handen en de
zieke, die op den grond lag, riep schril:
--Heer, hoed u te gaan naar Thessalië! Daar ben ik ziek geworden! Daar
ben ik eerst behekst geworden! En toen ik onthekst was, ziek, ziek,
ziek!
--Wie zijt ge? vroeg ik den zieke.
--Ik ben Aristomenes en reisde slechts voor mijn genoegen, heer;
ik wenschte het beroemde Thebe te zien, het beroemde Thespiæ en den
tempel, waar het goddelijke beeld van Praxiteles' Eros gestaan heeft;
ik wenschte Delfi, het heilige Delfi te zien; ik wenschte Thrachis
te zien, waar Herakles heeft gewoond: ach, heer, ik was slechts een
simpel toerist, ik was een dichter, ik beminde de letteren en de
schoonheid, ik beminde het reizen en het trekken en Thessalië heeft
schoone steden, schooner en weelderiger dan dit vervallene Delfi en dan
Thespiæ en Thebe, maar, heer, ik werd er behekst en anderen werden er
behekst als ik, in Larissa, in Hypata.... O, heer, o Charmides, gij,
die reist in weelde-artikelen, neem u in acht: hoèd u voor Thessalië!
Zoo klaagde de zieke op den grond. Mijn reiswagen was uitgespannen en
ter zijde geleid; mijne bagage bleef in den wagen: Davus en de voerman
aten reeds ieder een bord linzensoep op de andere bank ter zijde der
herbergpoort en ik zat tusschen Crito en Chremes op de bank bij den
boom, waartegen de zieke lag. Een dienstmeisje bracht mij mijn maal:
lamsbraad en brood en honig en ooft....
--Hoe heet je? vroeg ik beminnelijk.
--Fotis, heer, en ik ben tot uw dienst, zeide het beminnelijke meisje.
Ik knikte haar welgevallig toe en at met smaak. Ik was iets
minder melancholiek nu ik Fotis gezien had; waarlijk, zij zag er
uit om verliefd op te worden en ik werd dan ook dadelijk op Fotis
verliefd. Het geen niet weg nam, dat ik met jeugdigen honger mijn
tanden sloeg in het droge lamsbraad, het harde brood en den azijnzuren
wijn uit dronk.
--Ik heb, zeide ik tot den zieke; wel eens meer gehoord, dat Thessalië
het land van beheksing is, maar weet niet of ik hieraan gelooven kan.
--Toch is het zoo, heer!
--Toch is het zoo, heer! riepen Crito en Chremes om beurten.
--Noem mij Charmides! zeide ik genadig; ik reis wel in weelde-artikelen
maar ben handelsreiziger als gij beiden, die reist in kaas en in
wol en wij zijn toch collega's, niet waar. Noem mij Charmides, als
Aristomenes mij reeds noemde.
--Toch is het zoo, Charmides! riep de zieke. Thessalië is het land
der beheksing. De heksen zweven er rond in de lucht en spinnen uit de
maan de tooverdraden! En weven de tooverwebben! En dansen er op den
viersprong der wegen rondom Hekate, de driehoofdige! En de schimmen
der vermoorde kindertjes zweven er als vleêrmuizen en nachtuilen rond
door de nachten om wraak op de heksen te nemen, maar zij zijn sterker,
o Charmides: de heksen zijn àltijd stèrker, dan wie ook, dan de goden;
de heksen beheksen de goden zelfs en éen heks heeft mij behekst: in
een zwijn heeft zij mij veranderd als Circe Ulyssus' makkers deed
en hokkende en hikkende heb ik haar gevolgd, terwijl zij lachte,
de tooverkol! Hoed u voor Thessalië, Charmides!
De nacht viel, sinister, over het plein voor de herberg: In de
Pythia. De najaarswind woei klagelijk. Davus en de voerman, op de
andere bank, zaten met angstige gezichten toe te luisteren. Ruischend
als van vreemden zang, vielen de platanebladeren om ons rond. Ginds
stond mijn reiswagen, waar ik zoû moeten rusten.... geriefelijker
eigenlijk, dacht ik, dan in de éene kamer "In de Pythia", met de drie
bedden, die Aristomenes, Crito en Chremes reeds zouden innemen. De
arme dichter-toerist, ziek was hij wel, al verbeeldde hij zich
misschien in een zwijn te zijn veranderd geweest! Crito, een goede
kaasboer; Chremes, een brave lappeman: ik zag toch wèl een beetje
op hen neêr. Ik, ik was Charmides, de zoon van Lyzias van Epidaurus:
ik reisde in purper en parels, in myrrhe en cinnamoom, in Sidonische
tapijten en bombyx-zijde: ik was jong, rijk, mooi, krachtig, door
de vrouwen bemind; ik beminde zelve altijd, ik was altijd heerlijk
verliefd; ik was nu verliefd op Fotis, die ik toelachte toen zij
de borden weg nam.... Mijne melancholieën om mijn strafreis en de
sombere oorden, die ik door trok, gingen als lichte wolkjes....
En toch.... Sinister die nacht over het plein.... Klagelijk de
najaarswind.... Zoo bleek de gezichten van dienaar en voerman.... Hoor,
wat zong er toch vagelijk door de vallende platanebladeren? Waren
het de vermoorde kindertjes?? Ik werd mij even bewust niet gehéel
lichtzinnig te zijn: ik werd mij even bewust te willen worden ingewijd
in de mysteriën van Eleuzis: een vreemde vroomheid huiverde vaak
door mijn gloeiend kloppende aderen: ik wist, dat er dingen van
goddelijkheid en ongoddelijkheid zijn, die een verliefde, jonge man
niet altijd begrijpt!
--Ik zal mij hoeden voor Thessalië! riep ik Aristomenes toe: maar ik
zal Thessalië niet ontwijken! Ik reis morgen Thessalië in! Er zijn
de steden als Hypata en Larissa, die bloeien, die zijn weelderige
steden, niet vervallen als Delfi, Thespiæ en Thebe en daar zal ik
bombyx verkoopen en Sidoniesch tapijt, cinnamoom en myrrhe en parels
en purper en ik zal er zaken maken als Crito en Chremes hebben gedaan!
Crito en Chremes schudden handen en hoofden.
--Wij, heer Charmides, zeiden zij beiden; gaan er nooit meer heen,
trots de goede zaken....
--Ik, heer Charmides, zeide Crito; ben er dik en kort geworden en ik
was, toen ik er heen ging, lang en mager.
--Ik, heer Charmides, zeide Chremes; ben er mager en lang geworden
en ik was, toen ik er heen ging, kort en dik.
Ik keek van den een naar den ander.
--Wie is dan de een en wie is de ander? vroeg ik.
Ze schudden hoofden en handen.
--We weten het zelve soms niet! bekenden zij.
Ik lachte, toch in mijn binnenborst geschokt in mijn vertrouwen.
--Ik moet tóch gaan, zeide ik. Ik zàl ook gaan, zeide ik
moediger. Avontuur, zelfs van heksen, stoot mij niet af. Bang was
ik nooit. Fotis, riep ik het meisje toe; wat bereiden ze voor op
het plein?
Want fakkels werden hier en daar op het donkere plein in gestampt.
--Heer, antwoordde Fotis en lachte als een roos; het zijn de rond
trekkende kunstenmakers, die gehoord hebben, dat gij in purper en
parels reist en die een voorstelling geven komen.
Ik lachte helderder.
--Laat ze komen! riep ik. Laat ze komen! Zij zullen ons verstrooien
voor wij slapen gaan en wij zullen niet van heksen droomen.
En met ketelmuziek kwamen zij op: twee mannen, drie meisjes, vier
jongens, een beer....



II.

Aan de drie zijden van het pleintje voor de herberg waren nu de
vlammende, walmende toortsen geplant en de harstriekende gloor weifelde
fantastiesch door de nacht, die geheel gevallen was. Links en rechts
duisterden een paar straatjes en sloppen, waar nu wat volk uit kwam,
dat zich met donkere silhouet verzamelde op het pleintje. Voór de
herberg, ter vierde zijde dus, rees een stuk oude muur, vermoedelijk
nog over van de ommuring van een antiek heiligdom.... Delfi! Dit was
Delfi! moest ik mijzelven herinneren. Ik was te Delfi, de heilige stad
van Apollo's Orakel en dit was Delfi: dit herbergje: "In de Pythia",
dit modderige plein, die verbrokkelde muur over ons, die fakkels,
in den grond geplant; die kunstenmakers en die beer, die aan kwamen,
tusschen dat groezelige volk. En mijn reiswagen ginds, waarin ik
slapen zoû, met mijn stalen van kostbare koopwaar--als mijn bagage
maar niet gestolen werd....
--Davus! riep ik mijn knecht.
Hij stond op, naderde.
--Davus, waarschuwde ik; ga met den voerman zitten op treê of bok
van den wagen om de kunstenmakers te zien en pas op, dat het volk
niets steelt....
Davus en voerman deden als ik beval....
....Dit, dit was alles Delfi! En Fotis, die mij een kruik wijn bracht
en vier kroezen en de zieke Aristomenes tegen den plataan en Crito
en Chremes, mijn beide collega's in wol en kaas, die behekst waren
geweest en niet meer wisten wie van de een eigenlijk kort en dik en
wie lang en mager was... Dit, dit was alles Delfi?
Toen voelde ik het misschien voor het eerst.... Trots mijn
lichtzinnigheid, trots mijn altijd verliefde jeugd.... Den eerbied voor
de Goden en het Onuitsprekelijke.... Toen voelde ik bijna een weemoed
om Apollo, wiens heilige stad zoo was vervallen, wiens Orakel niet
meer werd geraadpleegd.... Toen voelde ik dat vreemde gevoel, terwijl
mijne oogen toch Fotis, op wie ik verliefd was, bewonderden, als zij
in gezonde, wat boersche maar mij aantrekkelijke, jonge-vrouwelijkheid
ons bediende.... Dat vreemde gevoel, dat er àndere Dingen waren dan
te reizen in kaas en wol, zelfs in purper, parels en geurwerk!
--Vertelt ge mij niet uw avontuur, beste vrienden? vroeg ik Crito
en Chremes; terwijl ginds de kunstenmakers ons hunne toeren zullen
vertoonen?
Zij wilden mij hun avontuur wel vertellen.... Intusschen deden reeds
de twee paar jeugdige knapen de wonderlijkste akrobatische toeren:
zij wrongen zich twee aan twee in elkaâr, tot zij geleken op twee
staven van Hermes-Mercurius, den god van ons, handelsreizigers!--op
twee caduceeën, op twee paar om elkaâr gekronkelde slangen: zoó liepen
zij, zich telkens geheel om buigend, op de handen: als de een op de
handen liep, hief wie zich om hem gekronkeld had, de zijne omhoog,
tot zij zich, hoepelsgewijze, bogen en de ander op zijn beurt op
de handen liep. En de eene man at vuur en de andere slikte een
gladiatorezwaard in....
--Gij moet dan weten, Charmides, zeide Crito; dat ik samen met Chremes
reisde, hij in wol, ik in kaas, en dat wij reeds sedert lang goede
vrienden zijn, niet waar, Chremes?
--Voorzeker, Crito, antwoordde Chremes. En ge moet weten, Charmides,
dat wij kwamen op een driesprong van wegen, dicht bij Hypata....
--Larissa is een moóie stad, niet waar? viel ik in de rede; voor ons
dansten de drie meisjes een kordax-dans: een wulpsch schuifelend beweeg
tusschen de twee groepen der vier om elkaâr gekronkelde jongens; een
beer zat, gemuilband, te wachten.... En er zijn tal van mooie vrouwen,
niet waar? Ook die drie danseresjes zijn heél mooi....
--... En het was vallende avond, ging Crito voort, zonder zich veel
te storen aan mijne vragen en opmerkingen. En op eens....
--... Zagen wij vóor ons...
--Een driehoofdig beeld van Hekate, de in Thessalië ge-eerediende
godin!!
--Nu, zeide ik; is dat zoo vreemd. Op vier- of driesprong der wegen
staat wel meer het beeld der toovergodin.
--Ja, maar Charmides....!
--... maar Charmides...! riepen zij beiden, links en rechts en toen
te zamen:
--Toen wij nader kwamen.... Lieten de drie hoofden af van den
romp.... En omvlogen ons drie verschrikkelijke heksen!
--Hoed u, hoed u, o Charmides, voor Thessalië! riep de zieke
Aristomenes.
--En deden zij ons geweld aan! riepen door elkander Crito en Chremes.
--En maakten zij mij, riep Crito; die lang was en mager, kort en dik!
--En mij, riep Chremes; die kort was en dik, lang en mager!
Ik lachte.
--Kom, kom! zeide ik. Ge zult gedroómd hebben. Ik geloof die verhalen
niet. Even als Aristomenes heeft gedroomd, dat hij in een zwijn werd
veranderd. Zie liever eens naar die drie bevallige danseresjes. Bij
mijn godin, die nooit Hekate worden zal, maar altijd Afrodite blijft,
ik geloof, dat ik verliefd word op àlle drie!
Fotis hoorde mij, lachte schamper en riep:
--Op drie dansmeiden van de straat!
Maar eene van de danseressen kwam nader. Zij spreidde een tapijtje en
legde er zich glimlachende voor-over op, de armen sierlijk gekruist. De
fakkelvlam weêrspiegelde in de koperen munten, die bedekten haar
voorhoofd en borst.
--Zij is de mooiste! riep ik. O wat is zij mooi en bevallig! En lenig!
En ik werd zeer verliefd op het meisje, dat op het tapijtje lag. En
wilde opstaan.
Maar, liggende, boog zij rond als een hoepel. De man, die vuur had
geslikt, bood haar een boog, dien zij nam tusschen de teenen van
haar eenen opgehoudenen voet en met de teenen van den anderen voet
richtte zij een pijl op de koorde. Zij boog het hoofd gracelijk, een
weinig, om te zien. Zij glimlachte steeds. De man, die het zwaard
had ingeslikt, hield een appel omhoog. En het meisje schoot met de
teenen, armen steeds gekruist en liggende, hoepelrond op den buik,
den pijl af, in den appel.
Er was bewonderend gejuich en applaus en ik, Charmides, zoon van
Lyzias van Epidaurus, en die reisde in purper en parels, wierp enkele
geldstukken op het tapijtje.
--Ach, Charmides! riep de zieke Aristomenes. Verwerp toch niet
onze waarschuwing! Denk toch, ik, dichter en toerist, ik werd ook
verliefd, als gij vaak wordt; ik werd verliefd op Meroë, de beroemde
hetære van Hypata, maar zij is een dienares van Hekate en zij zweeft
's nachts rond door de lucht, met de schimmen van Medea en Circe,
die twee tooverprinsessen, dochters van de Zon, en zij bezweert met
haar beiden de Maan en de Sterren en den Storm! En zij behekste mij
in een zwijn, tot ik den rooden amaryllis at en weêr mensch werd maar
verlamd voor heel mijn leven! Hoed u voor Thessalië, Charmides!!
Ik lachte. Geloofde ik? Ik wist het niet. Lichtzinnig, wàs ik heel
jong, heel verliefd nu op het lieve boogschutstertje, zoó verliefd,
dat ik niet dacht aan goddelijke of óngoddelijke dingen.... Ik stond
op en naderde de kleine kunstenmaakster....
Honden blaften, tusschen de menigte, zeker tegen den beer.
--De honden blaffen! riep Aristomenes. Zij voelen, dat Hekate zweeft
in de lucht! Zij blaffen, omdat de maan rijst! Crito en Chremes,
voert mij naar binnen! Ik ben moê, ik ben ziek; helaas, ik ben lam:
ik wil rusten, ik wil rusten gaan!
Crito en Chremes hielpen den zieke op, steunden hem, voerden hem
binnen in àl zijn doeken en dekens.
--Hoe heet je? vroeg ik.
--Demea, heer! zeide het meisje.
--Je pijl, zeide ik; is geschoten in den appel, maar dieper nog elders.
--Waar dan, heer?
--In mijn hart.
--Heer, ge schertst: ik ben maar een kind van de straat, gij een prins.
--Neen, geén prins; ik rèis, in purper en parels. Wil je mij niet,
Demea, bezoeken, deez' nacht, in mijn wagen, die wacht voor de deur
hier, ter zij van het huis....?
--Heer, thàns moet ik dansen....
En zij danste met de beide andere meisjes. De vier jongens kronkelden
steeds als Hermes-caduceeën, en buitelden als wielen, om en om. En
de twee mannen met den beer speelden, als in het theater, een klein
mimus-spel van drie personen. Toen bevrijdden zij den beer van den
muilkorf en er was ontroering van schrik tusschen de menigte. Maar
de mannen klommen den muur op voor ons en heschen den beer op den
muur. En op den muur danste de beer met een stok in zijn pooten en
de mannen dansten met hem.
Een luik in de herberg werd open gestooten en Aristomenes riep mij toe:
--Hoed u, Charmides, voor Thessalië!
--Kennen jullie Thessalië? vroeg ik de drie meisjes nu; ik wist bijna
niet op wie van drieën ik het meeste verliefd was: zij waren alle
drie allerliefst; donker van tint en haren, jong krachtig van leden,
verrieden zij, dwaalsters over de wereld, haar Egyptische afkomst.
--Ja, heer, antwoordden zij alle drie en voegden er om beurten aan toe:
--Maar ons, arme kunstenmaaksters....
--Doen de heksen....
--Neen, de heksen geén kwaad....
--Charmides! riep uit zijn raam de zieke; hoed u! De Egyptische
kunstenmaaksters zijn zelve heksen!
Maar de meisjes tolden lachende om elkaâr rond.
--Zijn jullie heksen? vroeg ik.
--Wij weten alleen liefdedrank te bereiden, maar meer heks zijn wij
niet, heer....
En zij lachten en wij spraken over de liefde. Intusschen werden de
flambouwen gedoofd; de menigte vervloeide in de nacht, de kunstenmakers
met den beer verdwenen, de herberg werd gesloten. Ik bevond mij alleen
op het plein. De verbrokkelde muur, waar de beer niet meer danste,
teekende zich af tegen den afschijn der rijzende maan. Maar de wind
blies luguber en de wolken dreven en de platanebladeren ruizelden
neêr en ik hoorde als kleine kindertjes klagen of er zieltjes zweefden
door de nacht.
Ik naderde mijn wagen. Davus en de voerman rezen op van de treê.
--Heer, zeide Davus; de voerman wil niet naar Thessalië....
--Is hij bang? vroeg ik.
--Ja, heer, zei de voerman, bleek. Wij hebben te veel gehoord, van
Thessalië, alleen reeds dezen enkelen avond. Ik keer morgen terug
naar Argolis.
--Je bent de slaaf van mijn vader, zeide ik. Je bent mijn
slaaf. Geeselen zal ik je laten, wanneer je weigert den wagen te
mennen.
--Zoo laat mij dood geeselen, zeide de voerman. Maar ik men den wagen
niet naar Thessalië....
Ik haalde mijn schouders op.
--Ga nu slapen, zeide ik. Gaat slapen, allebei. Morgen brengt de
Dageraad nieuwen raad.
Zij zouden voor in den wagen slapen. Zij sliepen dadelijk. Ik,
in den ruimen wagen, strekte mij op kussens ter ruste. Maar sliep
niet. Mijn slapen bonsden. Ik zag den driesprong der wegen en het
beeld van Hekate, wier drie hoofden af lieten van den romp en toen
drie heksen werden.
Langs den wagen sloop in den flauwen maneschijn een schim. Ik keek uit.
--Heer! fluisterde Fotis. Uw beide slaven slapen.... Daarom kom ik
u waarschuwen, dat, zoo gij naar Thessalië gaat, gij goed doet een
talisman om uw hals te dragen....
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - De verliefde ezel - 2
  • Parts
  • De verliefde ezel - 1
    Total number of words is 4575
    Total number of unique words is 1337
    43.3 of words are in the 2000 most common words
    56.4 of words are in the 5000 most common words
    63.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De verliefde ezel - 2
    Total number of words is 4678
    Total number of unique words is 1431
    41.0 of words are in the 2000 most common words
    54.9 of words are in the 5000 most common words
    62.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De verliefde ezel - 3
    Total number of words is 4576
    Total number of unique words is 1397
    41.9 of words are in the 2000 most common words
    56.1 of words are in the 5000 most common words
    63.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De verliefde ezel - 4
    Total number of words is 4668
    Total number of unique words is 1482
    40.3 of words are in the 2000 most common words
    55.4 of words are in the 5000 most common words
    61.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De verliefde ezel - 5
    Total number of words is 4497
    Total number of unique words is 1374
    41.8 of words are in the 2000 most common words
    57.0 of words are in the 5000 most common words
    63.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De verliefde ezel - 6
    Total number of words is 4620
    Total number of unique words is 1360
    41.6 of words are in the 2000 most common words
    55.6 of words are in the 5000 most common words
    63.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De verliefde ezel - 7
    Total number of words is 4589
    Total number of unique words is 1421
    41.2 of words are in the 2000 most common words
    57.2 of words are in the 5000 most common words
    65.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De verliefde ezel - 8
    Total number of words is 4642
    Total number of unique words is 1390
    42.2 of words are in the 2000 most common words
    58.0 of words are in the 5000 most common words
    65.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De verliefde ezel - 9
    Total number of words is 4638
    Total number of unique words is 1369
    42.5 of words are in the 2000 most common words
    56.1 of words are in the 5000 most common words
    63.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De verliefde ezel - 10
    Total number of words is 1418
    Total number of unique words is 609
    53.6 of words are in the 2000 most common words
    65.8 of words are in the 5000 most common words
    71.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.