Bavo en Lieveken - 8

Total number of words is 4568
Total number of unique words is 1333
50.2 of words are in the 2000 most common words
70.1 of words are in the 5000 most common words
78.3 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
en bracht hen zoo onder een looverhuisje, waar zij zich lachend
nederzetten, om het gezicht des tuins een oogenblik op hun gemak te
genieten.
Hier stond op de tafel een porseleinen pot met tabak, die er bij
nederhing, en daarnevens lagen vier of vijf lange Hollandsche pijpen.
"Zie," murmelde Adriaan verwonderd, "ik wist, dat M. Raemdonck soms
eene sigaar rookt; maar het is waar, zooals men zegt, vele heeren
rooken te huis op hun gemak eene pijp."
"Gij begrijpt niet, vader," bemerkte Bavo. "Mijnheer heeft de tabak en
de pijpen daar doen zetten, opdat gij volgens uwen lust hier zoudt
kunnen rooken."
"Onmogelijk, Bavo."
"Hij heeft het mij zelf gezegd, vader. Gij moet rooken om hem plezier
te doen."
"Welke goedheid toch! Dan zal ik het maar wagen; want de tabak ziet er
bijzonder goed uit. Een trek of drie: het is slechts om onzen
edelmoedigen meester te voldoen."
Hij ontstak zijne pijp, deed den rook in wolkjes tot onder het loover
van het prieel klimmen, en zeide dan glimlachend en blijde:
"Lekkere tabak! Wat zijn die rijke menschen toch gelukkig. Ziezoo, op
deze bank met het gezicht op dien schoonen hof en met mijne pijp in
den mond, zou ik mijn leven willen slijten."
"Gij bedriegt u, vader," wedersprak hem Bavo. "Er is nog iets, dat gij
zoudt doen."
"Ja, uit visschen gaan, niet waar? Dit doe ik uitnemend gaarne; het
zou mij dienen om mijn vermaak een beetje af te wisselen."
Onderwijl waren de beide meisjes nog altijd bij de bloemen; ze moesten
ze een voor een zien, ze vergelijken en over hunnen geur en over hunne
schoonheid oordeelen.
Vader Damhout legde zijne pijp neder; hij zou ze straks voortrooken;
maar nu moest men het ongeduld der moeder voldoen en het huis
bezichtigen.
Bavo bracht hen eerst in een paar kamers, die wel fraai geschikt
waren, doch niet veel bijzonders aanboden. In de keuken bewonderde
vrouw Damhout de schoone, versierde kookstoof en de glinsterende
ketels, pannen en potten, die langs de wanden prijkten.
In den kelder lag eene ton bier op hare stelling; een gemetste bak
bevatte een zeker getal flesschen wijn, en er stond zelfs een groote
oplegpot, die ongetwijfeld eenen voorraad boter bevatte.
Dit deed de Damhouts zeggen, dat M. Raemdonck niets had vergeten, en
zijn neef alles in gereedheid zou vinden, als hadde hij zelf het huis
sedert lang bewoond.

[Illustratie: Ziehier eene amandelbeschuit.]

Op den zolder hingen, op de gespannen droogkoorden, eenige vischnetten
van verschillenden vorm uitgespreid, alle nieuw en met veel zorg
gemaakt. Vader Damhout was daar kenner van. Ook nam hij ze in de
hand, beproefde de sterkte van het garen en mompelde in zich zelven:
"Gelukkige lieden, ze hebben alles wat hun hart kan wenschen!"
"Nu naar de zaal, naar de schoonste kamer!" riep Bavo. "Dáár zult gij
wat anders prachtige dingen zien; en wij gaan er op de gezondheid van
M. Raemdonck de flesch lekkeren wijn drinken, die hij ons heeft
geschonken."
Toen Bavo de zoogezegde zaal opende, ontvloog hun allen een kreet van
bewondering. Dat waren alle prachtige meubelen van glimmend
mahoniehout! Printen in gouden lijsten aan den wand, een zacht tapijt
met roode bloemen op den grond, een verguld uurwerk en getakte
kandelaars op de schouwplaat, stoelen met kussens, en twee zetels met
ruggen, die hunne armen uitstaken en schenen te zeggen: "Ik ben zoo
zacht, kom, rust wat op mij!"
Het was ook wel wat de meisjes eerst en daarna de ouders deden; maar
Bavo wenkte zijne moeder en toonde haar een klein tafeltje, waarvan
het deksel kon worden opgeheven. Daaronder, als in een koffertje, lag
allerlei glinsterend naai en borduurgerief, zoo rijk en schoon, dat
het de oogen der verbaasde vrouw en der verwonderde meisjes deed
schemeren.
"Nu het glas wijn op de gezondheid van ... van ... dit gaan wij zien!
Aan tafel, aan tafel!"
En hij opende eene kas, nam er eene flesch en roemers uit en schonk
den wijn. Ieder wilde zijn glas aangrijpen om ter eere van M.
Raemdonck te drinken; maar Bavo weerhield hen.
"Wacht een oogenblik," zeide hij, "er is ook iets om te eten! Ziehier
eene amandelbeschuit, die mijnheer Raemdonck niet heeft gegeven; en
het is ook op zijne gezondheid niet, dat wij allereerst gaan
drinken...."
"Wat is dit?" kreet Amelia, het oudste meisje. "Die suikerletters op
de taart? Weet gij, moeder, wat er op te lezen staat?"
"Ha, ha, lang leve Christina, onze goede moeder! Dit staat er op!"
kreet Bavo, zijn glas in de hoogte heffende. "Het is heden haar
naamdag. Lang, lang moge zij leven!"
"Lang, lang moge zij leven!" herhaalden de anderen, hun glas in de
hoogte heffende.
"Wat zonderlinge gedachte van Bavo, u in dit huis te besteken!"
juichte Amelia. "Ha, dit is aardig!"
"En nu, moeder," zeide de jongeling op plechtigen toon en met eenen
traan van geestdrift in de oogen, "nu gaat degene, die u alles
verschuldigd is op de wereld, zijne geleerdheid, zijn geluk, zijne
toekomst, u een geschenk doen, een geschenk, waarvan hij sedert zijne
kindsheid heeft gedroomd, aan u en aan den armen fabriekwerker, die
voor zijnen zoon heeft geslaafd en geleden. Gij hebt dit huis gezien,
den hof, de bloemen, de netten? Dit alles hoort u toe. Ik heb het huis
gehuurd, ik heb de meubelen gekocht. Hier zult gij wonen. Vader mag
niet meer werken; hij zal zijn pijpje rooken, bloemen kweeken, gaan
visschen. Wij zijn rijk, ik ben meester-klerk, ik win vierduizend
franken! God zij gezegend, dat Hij mij toelaat uwe liefde te beloonen.
Moeder, vader, zet u op uw gemak: gij zijt ten uwent!"
Vrouw Damhout was zoo diep getroffen, dat zij eenen steun op de tafel
zocht, als ging zij bezwijmen; maar zij richtte zich weder op, vloog
haren zoon om den hals en drukte hem met koortsige teederheid aan haar
kloppend moederhart. Damhout, stom van verbaasdheid, stortte blijde
tranen, de meisjes klapten in de handen en dansten met
uitgelatenheid....
Toen Bavo dien avond weder nevens zijne moeder in het andere huis zat,
was hij sedert eene wijl zeer stil en als treurig. Hij zeide haar, dat
hij zeer vermoeid was; maar vrouw Damhout zag wel, dat iets anders
zijnen geest benevelde.
Zij murmelde eindelijk met teruggehoudene stemme:
"Bavo, gij denkt aan iemand. Ik insgelijks, mijn zoon. Wanneer men zoo
gelukkig is, niet waar, dan zou men al degenen, die men ooit heeft
bemind, willen gelukkig zien?"
"Ja, moeder," antwoordde hij, "de mensch is zijne gedachten niet
altijd meester; maar het beteekent niets. Het is eene herinnering
mijner kindsheid, die tegen mijnen dank opwelt in mijn hart."


XII

Op eenen Zondag, bij het vallen van den avond, verlieten eene reeds
bejaarde vrouw en een jong meisje de enge stege, waar de Damhouts
vroeger hadden gewoond. Hunne slechte kleederen, hun onzekere stap en
hunne zichtbare schuchterheid, alles in hen getuigde niet alleen van
groote ellende, maar tevens van eene diepe moedeloosheid. Zij gingen
traag, zwijgend en met gebogen hoofde nevens de huizen, als
nedergedrukt onder een gevoel van schaamte of van geheime
verschriktheid.
Er was echter tusschen beider opzicht een merkelijk verschil. Terwijl
de vrouw als iemand, die sedert lang aan de armoede is gewend, om zoo
te zeggen met lompen was behangen, had het meisje wel klaarblijkend
alle moeite ingespannen om de uiterlijke teekens der ellende zooveel
mogelijk te verbergen. Hare kleederen, alhoewel zeer versleten, waren
van eene uiterste reinheid; en hare muts, ofschoon geschift en
genaaid, was sneeuwwit.
Wanneer zij bij geval het hoofd ophief om eenen voorbijganger te
mijden, bezag men haar met verrassing, als ware men verwonderd, zulke
wezenstrekken onder dat ellendig kleedsel te vinden.
Inderdaad, het arme meisje was zeer schoon; in hare blauwe oogen,
alhoewel nu door de smart verduisterd, glom eene vonk van gevoel en
verstand; hare wangen waren zuiver en haar voorhoofd lelieblank.
Daarenboven, er was in de snede harer kleederen, in de rijzigheid
harer leden, in de ingetogenheid van haren gang iets onderscheidens,
dat niet twijfelen liet of de jonge maagd moest eene goede opvoeding
hebben genoten.
Welk pijnlijk voorval had toch deze ongelukkige van eenen hoogeren
stand in zulke diepe ellende nedergerukt, dat men ze nu met hare oude
gezellin moest aanzien als schamele menschen, die waarschijnlijk op
weg waren om hier of daar eene aalmoes te gaan afbedelen?
Zonder een woord met elkander te wisselen, hadden zij de Nederschelde
bereikt, en naderden nu tot de Wijngaardbrug. Daar zeide de vrouw met
bedwongene stem:
"Heb moed, mijn kind. Gij gaat zoo langzaam. Zijt gij vervaard?"
"Ja, moeder, ik weet niet, mijn hart klopt zoo angstig!" zuchtte het
meisje.
"O, hemel! vreest gij nu, dat de Damhouts ons gebed zouden kunnen
verstooten? Doe mij niet beven. Eilaas, wat zou er dan van ons
geworden?"
"Vrouw Damhout zal ons helpen, moeder, daaraan twijfel ik niet," was
het stille antwoord. "Een hart als het hare kan niet ongevoelig
blijven voor ons ongeluk; en wanneer ik met tranende oogen hare vorige
genegenheid voor het arme Lieveken zal inroepen...."
"Zeker, en vermits zij nog rijker zijn dan men ons te Rijssel had
gezegd? Ach, Godelieve, wat wij nu gaan beproeven, is eene pijnlijke
poging, voor u bovenal, ik weet het; maar de nood is een onmeedoogende
dwingeland."
"De Damhouts zijn rijk, zeer rijk!" morde het meisje op eenen hollen
toon, waarvan de zonderlinge siddering de vrouw verraste.
"Maar des te beter, Godelieve," zeide zij. "God zij gezegend, dat Hij
hun de middelen schonk om ons te helpen."
"Eene aalmoes gaan vragen, moeder! Aan ... aan de Damhouts! Ik, het
kleine Lieveken, die zij zoo teeder hebben bemind, die met hen dorst
droomen van toekomst en van geluk! O, mijne schoone kindsheid, hoe
tergend ontstaat gij voor mijne oogen! Bedelaresse? Lieveken eene
bedelaresse!"
"Neen, kind, wees niet zoo wreed voor u zelve. Wij komen hulp vragen,
ja, maar bedelaressen zijn wij toch niet."
Zij stapten voorbij de kerk van Sint-Baafs; het meisje scheen door
eenen geheimen invloed naar de zijdeur des tempels gedreven en had,
zonder het te weten misschien, zich half omgekeerd.
De vrouw weerhield haar en zeide:
"Maar, Godelieve, wat doet gij nu? Rechtdoor moeten wij gaan; ginder
is de Kruisstraat."
"De schaamte, de schrik, moeder; mijne ziel wil bidden, sterkte
vragen; want nu wij de plaats naderen, waar ik de smeekende hand tot
... tot vrouw Damhout zal uitsteken, ontsnapt mij alle moed."
"De avond valt, Godelieve; wij mogen niet wachten totdat het gansch
donker is. Kom, mijn kind, het is een smartelijk oogenblik, inderdaad;
maar het zal haast doorgestreden zijn. Wij zullen hier, bij het
Heilig Graf, God voor zijne barmhartigheid komen danken of ... of
tranen van wanhoop storten op diezelfde knielbank, waar wij zoo
dikwijls hebben gebeden. Kom nu, het zal niet lang duren."
Beiden vervorderden hunnen weg tot in de Kruisstraat, waar zij
begonnen rond te kijken, om het huis te herkennen, dat men hun in de
stege had aangeduid en beschreven. Dewijl het reeds half duister was,
hadden zij eenige moeite om in hunne opzoeking te gelukken. Eensklaps
zeide de vrouw:
"Dáár is het, Godelieve. Die schoone ronde deur, dat balkon. Welk
prachtig huis! Wat moeten de Damhouts gelukkig zijn! Zij verdienen het
ook wel, niet waar? Ach, mochten zij onze bede verhooren! Er is reeds
licht in de benedenkamer. Godelieve, schep moed, mijn kind. Werp u aan
de voeten van vrouw Damhout, bezweer haar bij hare vorige goedheid
voor u. Zij zal ons redden, wees er zeker van."
"Ja, moeder, de strijd is ten einde; ik gevoel mij weder eenige
sterkte," murmelde de bange maagd.
Toen zij het huis gingen naderen, bemerkte Godelieve door de
vensterruiten, dat een man, een heer, in de verlichte kamer stond.
Alhoewel hij den rug naar de straat hield gekeerd, sloeg dit gezicht
haar met eenen onzeglijken schrik; maar op hetzelfde oogenblik deed de
heer eene beweging en wendde zich naar het venster, op zulke wijze,
dat het meisje zijn gelaat kon herkennen.
Een versmachte angstschreeuw ontsnapte haar; zij begon op hare beenen
te wankelen en leunde tegen den muur om niet neder te storten.
Daar zag zij, dat hare moeder de hand naar de bel uitstak om te
klinken. Zij sprong vooruit, trok de verbaasde vrouw van de deur weg,
leidde haar met eene soort van koortsig geweld naar den donkeren kant
der straat en verborg weenend haar hoofd op den boezem der vrouw,
terwijl zij uitriep:
"Moeder, moeder, hij is daar!"
"Wie?"
"Bavo!"
"Welnu, God zij er om gedankt; hij zal zijne moeder tot barmhartigheid
voor ons aansporen. Kom, overwin uwe schaamte...."
"Onmogelijk, moeder!" snikte het meisje "O! spaar mij dat lijden, die
vernedering, die wanhoop! Eene aalmoes vragen in zijne
tegenwoordigheid ... aan hem? Eilaas, mijn hart breekt, ik zou
bezwijmen voor zijne voeten, misschien zou ik sterven...."
"Wilt gij dan, dat ik alleen ga?"
"Ik zal u zegenen, u dankbaar blijven mijn gansche leven, moeder lief!
Mijne ziel is verschrikt; het denkbeeld alleen van de hand tot hem uit
te steken, vervult mij met eenen doodelijken angst."
"Maar zij beminnen u meer dan mij; en indien zij mijn gebed verwerpen,
omdat gij niet met mij zijt?"
"Dan," kreet de maagd met overmatige ontsteltenis, "dan zal ik alle
schaamte, alle gevoel in mijn hart versmachten. Ik zal tot hem, tot
hem gaan, mij nederstorten voor zijne voeten, zijne knieën omhelzen,
kruipen door mijne tranen. Ho, hij zal ons meer geven, dan wij noodig
hebben ... maar er zal iets dood zijn in mij! Het is gelijk, ik zal
mij onderwerpen, mijn wezen verloochenen en allen levensmoed verzaken,
om de schande af te koopen en onze eer te redden."
"Welnu, ik ben harder tegen de schaamte dan gij; ik zal het
beproeven."
Godelieve voegde de handen te zamen en zeide smeekend:
"O, moeder, heb medelijden met mij! Noem mijnen naam niet in zijne
tegenwoordigheid; verberg hem, dat ik met u ben gekomen; spreek hem
niet, in 't geheel niet, van mij. Ik ga knielen voor het Heilig Graf
in Sint-Baafskerk. Hoe vurig zal ik bidden! God zal u beschermen! In
zijne eindelooze genade zal Hij mij misschien de noodlottige
opoffering mijner menschelijke waardigheid sparen, dat eenige goed,
waarvan het behoud mij sterkte gaf en mij worstelen liet tegen de
akelige bitterheid mijns levens! Ga, moeder; ik zal wachten, angstig
wachten voor het Heilig Graf. Noem mij niet, noem mij niet!"
En deze laatste woorden stamelende, verwijderde zij zich met haast in
de richting der Sint-Baafskerk.
De vrouw zag haar een oogenblik achterna, schudde het hoofd en
mompelde in zich zelve terwijl zij de straat overstapte:
"Ik heb het gevreesd. Arme Godelieve. Zij is dubbel ongelukkig. Ik
begrijp, dat haar het hart wreedelijk bloedt ... anders zou zij mij
toch niet alleen laten gaan, zij, die uit liefde, uit goedheid haar
leven zou opofferen om de smart eener vernedering van mij af te
keeren. Welaan, ik zal moed hebben voor ons beiden. Oneer, schande,
redding, blijdschap, wat wacht mij daarbinnen, o hemel!"
Zij trok aan de bel en zeide tot de meid, die kwam openen, dat zij
verlangde M. Damhout te spreken.
De meid, die waarschijnlijk in de halve duisternis hare slechte
kleederen niet bemerkte, opende de deur der kamer aan de straat, en
bracht haar in de tegenwoordigheid van eenen jongen heer, die voor
eene tafel was gezeten en in een boek scheen te lezen.
Hij hief het hoofd op en beschouwde met zekere onaangename verrassing
deze slechtgekleede vrouw. Zonder op te staan, zeide hij:
"Komt gij om werk op de fabriek, vrouw? Bied u morgen op het bureel
aan; ik zal zien of er plaats is voor u. Nu kan ik u dit niet
verzekeren."
"Ik wenschte M. Damhout te spreken," stamelde de vrouw.
"M. Damhout? Die ben ikzelf."
"Neen, uwen vader of uwe moeder, mijnheer."
"Zij zijn den avond gaan doorbrengen bij vrienden, aan het ander einde
der stad; heden zult gij ze niet kunnen zien. Keer morgen in den
voormiddag weder."
"Eilaas," zuchtte de vrouw, "ik, die uit Frankrijk kom en morgen vroeg
moet vertrekken!"
"Uit Frankrijk? Gij komt uit Frankrijk?" mompelde Bavo, terwijl hij
met eene klimmende ontsteltenis de vrouw in het aangezicht schouwde.
"Gij herkent mij niet, mijnheer? Inderdaad, gij waart nog jong, en de
lange tegenspoed veroudert den mensch vóór zijnen tijd."
"Bazin Wildenslag? Gij zoudt de moeder zijn van ... de vrouw van Jan
... Line Wildenslag? Onmogelijk!... Gij zijt dus ziek geweest?"
"Ziek en ongelukkig, mijnheer."
De jongeling had moeite om zich te bedwingen, hij was rechtgesprongen
en had eene beweging gedaan als om haar de hand te grijpen; maar een
nieuwe blik op hare ellendige kleeding, de herinnering aan het woest
en onbetamelijk leven der Wildenslags misschien, weerhielden hem en
hij liet zich weder op zijnen stoel zakken.
"Gij zult tot morgen moeten wachten.... tenzij gij mij wildet
toevertrouwen wat gij hun te zeggen hebt," sprak hij.
"Ik kwam hen te voet vallen en hunne hulp afsmeeken, mijnheer. Wij
verkeeren in een schrikkelijken nood; geene andere toevlucht blijft
ons over dan de edelmoedigheid uwer ouders. Zeker, in onze ellende
hebben wij het recht niet om de vorige vriendschap te herinneren, die
zij ons onverdiend hebben gegund, maar zij zullen het aan diep
ongelukkige menschen vergeven, dat zij nog in de liefdadigheid uwer
goede moeder durven hopen."
"Eene almoes!" mompelde Bavo als verschrikt.
"Meer dan eene aalmoes, mijnheer; redding uit de schande, verlossing
uit de eeuwige oneer!"
"Ik begrijp u niet," zeide hij met mistrouwen. "Waar zijn dan uwe
zonen, uwe dochter, uw man? Zij wonnen veel geld?"
"Mijn man is dood, mijnheer; van mijne zonen is er één soldaat in
Afrika, één woont te Rouaan, één andere te Mulhausen. Zij hebben
kinderen en denken niet meer aan hunne arme moeder. Een eenige, de
jongste, is met ons ... met mij te Rijssel. Het is voor hem, mijnheer,
dat ik de hulp uwer ouders kom afsmeeken. Hij had werk bekomen in het
magazijn eener fabriek. Gisteren deed men hem een pak naar den ijzeren
weg dragen. De ongelukkige trad onderweg in eene herberg, vergat zich
daar met eenige kameraden en verloor het hem toevertrouwde pak.
De meester der fabriek beweert, dat mijn zoon het pak heeft gestolen
en verkocht. Hij wil hem door de gendarmes uit het huis doen halen en
hem als dief doen veroordeelen tot vijf jaar galei, zegt hij. O,
mijnheer, wij hebben misschien onze ellende verdiend door een
zorgeloos en verkwistend leven. Het ongeluk zegt het mij nu; maar toch
leven wij eerlijk, en mijn arme zoon is aan niets anders plichtig dan
aan eene laakbare nalatigheid. Hij is in den grond een goede jongen;
hij heeft een gevoelig hart; hij eerbiedigt zijne moeder. Dat de
armoede ons lot blijve, ik zal het verduldig verdragen als eene
rechtvaardige straf; maar de oneer eener veroordeeling! Mijn zoon op
de galei! Ik ben moeder en zou dien slag niet overleven, en mijne....
O, mijnheer, gij kunt ons redden, met zoo weinig, weinig ten minste
voor u, die rijk zijt! De meester van de fabriek wil alles vergeven en
vergeten en onze verontschuldiging aanvaarden, indien wij hem vóór
morgenmiddag den prijs van het pak teruggeven. Honderd franken. Voor u
is het schier niets, voor ons is het meer dan het leven. Laten mijne
tranen u verbidden, heb deernis met menschen, die, ondanks
verwijdering en tegenspoed, geenen enkelen dag opgehouden hebben met
dankbaarheid aan u en aan uwe ouders te denken!"
Zij viel geknield te midden der kamer neder en stak de handen bevend
tot den jongeling op.
Deze kon zijne ontroering niet meer meester blijven, wat geweld hij
ook deed; hij ging tot haar, hief haar van den grond en sprak:
"Bedaar, vrouw; ik begrijp uwen angst en uw ongeluk. Honderd franken
kunnen u redden, zegt gij? Troost u, ik zal ze u geven. Zet u neder op
den stoel. Ik heb u iets te vragen. Gij spraakt van uwe zonen ...
maar uwe dochters?"
"Mijne dochters?" stamelde bazin Wildenslag in verlegenheid.
"Ja, uwe dochters, wat is er van hen geworden?"
"Mijnheer, zij ... zij wonen diep in Frankrijk, zij zijn getrouwd...."
"Getrouwd!" gromde Bavo met eene grijns op de lippen en eenen diepen
angst in de oogen.
Hij beschouwde eene wijl met zichtbare gramschap de verschrikte vrouw,
die het hoofd op de borst hield gebogen en sprakeloos bleef.
"Ja, ik zal u helpen, vrees niet," kreet hij met onderdrukte kracht,
"maar hadde mijn medelijden met uwe moedersmart mij niet overwonnen,
ik ware gevoelloos voor uwe smeekingen gebleven. Veel meer, ik hadde
mij op u gewroken en u onmeedoogend ter deur gewezen; want gij, vrouw,
gij hebt, zonder het te weten, mijn leven vergiftigd en mij in het
geluk ongelukkig gemaakt."
"Ik, mijnheer? O, hemel, gij bedriegt u voorzeker!"
"Neen, ik bedrieg mij niet. Mijne moeder had in het hart uwer
Godelieve de kiemen van deugd en plichtbesef nedergelegd; ik, onnoozel
kind nog, ik had haren geest de eerste begrippen der geleerdheid
medegedeeld, de geleerdheid, welke haar moest behoeden voor zedelijke
verlaging en bederf des harten. Gij, hare moeder, wat hebt gij met uw
goed en zuiver Lieveken gedaan? Gij hebt haar naar eene fabriek
gezonden, om geld uit haar te trekken; gij hebt die teedere bloem
prijs gegeven aan de woeste aanraking van grove menschen...."
"Mijnheer, mijnheer, het is niet waar!" kreet bazin Wildenslag
sidderende.
Maar Bavo, als buiten zich zelven van ontsteltenis, onderbrak haar en
hernam:
"Laat mij spreken tot het einde; het is de laatste maal dat haar naam
mijnen mond ontvalt. Ik herhaal het met verontwaardiging: wat hebt gij
gedaan met het arme Lieveken? Ha, onnoodig mij te antwoorden, vermits
men na twee jaar haar in eene stege te Douai verrast met den klomp in
de hand, vechtende, scheldende en woorden sprekende, die zelfs eenen
ruwen fabriekwerker van walg deden terugdeinzen. Ziedaar wat gij
gemaakt hebt van uwe Godelieve. Nu is zij zelfzuchtig, ongevoelig, en
er blijft in haar niets meer over van de fijnheid des gemoeds? Nu haat
zij waarschijnlijk de moeder, die de zuivere ziel van haar kind
verkocht voor wat geld?"
"O, neen, neen, mijnheer, heb medelijden met mij! Godelieve is het
eenige mijner kinderen, dat mij nog oprecht bemint, mijn eenige steun
in het ongeluk!"
"Het zij zoo, vrouw; misschien is er nog een goed gevoel in haar
overgebleven, misschien heeft zij u het kwaad vergeven, dat gij haar
hebt gedaan; maar ik toch vergeef het u niet, ik kan het u niet
vergeven.... Ziehier de honderd franken, welke gij vraagt. Ga nu, en
moge God u niet langer straffen voor uwe noodlottige dwaling ten
opzichte van uw kind."
Onder het uitspreken dezer woorden had hij de hand in eene lade van
den schrijflessenaar gebracht, en legde nu vijf goudstukken voor de
vrouw op de tafel. Deze beschouwde het geld met starende oogen en
bevende lippen, deinsde terug en riep:
"O, God, kon ik die hulp weigeren!... Maar neen, de eer mijns zoons,
de eer mijner arme Godelieve! Ik moet bedaren, bukken als eene slavin
onder zulke schreeuwende onrechtvaardigheid; mijn engelachtig kind
hooren beschuldigen van laagheid, van bederf des harten! Ik bezwijk er
onder; mijn moed breekt...."
Zij liet zich op een stoel vallen en begon bitter te weenen.
"Eene schreeuwende onrechtvaardigheid?" vroeg Bavo over hare
uitroeping verwonderd. "Zijn mijne verwijten, hoe wreed ook, niet
gegrond?"
"Valsch, geheel valsch, mijnheer," kreet bazin Wildenslag onder hare
tranen. "Wie was er laf genoeg, om u te komen zeggen, dat hij
Godelieve heeft zien vechten en haar onbetamelijk heeft hooren
schelden?"
"Het is Steven Geerts, die haar in eene stege te Douai met den klomp
in de hand heeft zien slaan."
"Ach, ik herinner mij de droeve zaak; het was Godelieve niet, het was
hare zuster Theresia, die inderdaad, voor het aangezicht ten minste,
op haar gelijkt. Godelieve, mijnheer? Er is nooit een hard woord van
hare lippen gevallen; zij is schoolmeesteresse geweest; zij heeft
verstand, zij is goed als een engel, en haar hart is nog even zuiver
als toen gij haar leerdet lezen."
"Hemel, wat zegt gij daar altemaal?" stamelde Bavo, door den twijfel
aangegrepen. "En zij is getrouwd?"
"En zij heeft nooit toegelaten, mijnheer, dat een man haar zonder
eerbied bezage, en zij is niet getrouwd."
"Maar verklaar u, gij doet mij vergaan van ongeduld. Zeg mij, ik smeek
u, welk was dan het lot van het arme Lieveken gedurende die acht lange
jaren?"
"Welaan, ik zal mijn verdriet bedwingen," zeide bazin Wildenslag, het
hoofd oprichtende. "Om mijn edel kind, mijne goede Godelieve, te
verdedigen, zal ik moed en sterkte vinden. Luister, mijnheer, gij zult
vernemen wat ons en haar lot was sedert gij ons buiten de stadspoort
een treurig vaarwel zeidet. Wij gingen naar Wazemmes, bij Rijssel, en
vonden er veel en goed werk. Dewijl ik in mijne pogingen om Godelieve
op eenen winkel van kleedermaaksters aanvaard te zien, niet kon
gelukken, deed haar vader haar naar de fabriek gaan. Het arme kind kon
het daar niet gewend worden en viel ziek van verdriet. Het duurde lang
eer zij weder eenige krachten terugvond; dan, om toch iets te winnen,
begon zij in ons huis eene kleine school te houden, om den kinderen
onzer Vlaamsche geburen te leeren lezen."
"En onze brieven, waarom liet gij die zonder antwoord?"
"Uwe brieven? Wij hebben er slechts eenen ontvangen, en Godelieve
heeft er op geantwoord."
"Wij schreven er nog drie andere."
"Daarvan weet ik niets, mijnheer."
"Uw man ontving ze op de fabriek. Heeft hij ze misschien
achtergehouden of vernietigd?"
"Het is wel mogelijk, mijnheer; hij meende, dat het voor Godelieve
beter was geene betrekking meer te hebben met menschen, die te verre
boven onzen stand waren; want wij wisten door eenen kameraad van
Gent, dat gij klerk geworden waart bij M. Raemdonck, en Godelieve
zeide altijd, dat gij onfeilbaar rijk zoudt worden."
"En waarom schreef Godelieve dan niet eens om tijding van ons te
hebben?"
De vrouw wachtte een oogenblik en zuchtte dan:
"Wij arme, gemeene fabriekwerkers? En toch, ik heb dikwijls Godelieve
aangeraden u te schrijven; maar het verschrikte haar; er was te veel
verschil tusschen uwe ouders en ons; zij dorst niet schrijven."
"Ga voort, vrouw, ik zal u niet meer onderbreken," zeide de jongeling.
"Ach, onze geschiedenis is kort, mijnheer," hernam bazin Wildenslag.
"Mijn man en mijne zonen leidden een zorgeloos leven. Zij bleven
dikwijls halve weken zonder te willen werken, zoodat zij zich den
toegang tot vele fabrieken zagen weigeren. Wij vertrokken altezamen
naar Rouaan. Daar hield Godelieve weder school in ons huis, en leerde
er de kinderen der Fransche werklieden; want door altijd Fransch te
hooren spreken, had zij in die taal spoedige vorderingen gemaakt. Zij
had veel te lijden van hare woeste broeders en afgunstige zusters,
omdat zij altijd zindelijk was gekleed en door iedereen, als een
voorbeeld van zedigheid en beleefdheid, werd geprezen en geacht. Eene
dame der stad bezorgde haar eindelijk eene goede plaats als
leermeesteresse in eene groote kostschool van jonge juffrouwen. Daar
bleef zij twee volle jaren, niets van hare jaarwedde behoudende dan
wat haar noodig was om zich de kleederen aan te koopen, welke zij
natuurlijk in hare kostschool hoefde te dragen, ten einde niet te veel
tegen de andere meesteressen af te steken. Al het overige bracht zij
naar huis om ons te helpen; want haar vader was ziek geworden, en van
mijne andere kinderen waren de meeste getrouwd of ongetrouwd in het
rond alleen gaan wonen; en de twee jongens, welke met ons bleven,
gaven minder van hun dagloon af dan hun kost en hun onderhoud
bedroegen. De kwaal van mijnen man verergerde langzaam; het was eene
kwijnziekte, die hem allengskens scheen uit te putten en ons deed
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Bavo en Lieveken - 9
  • Parts
  • Bavo en Lieveken - 1
    Total number of words is 4602
    Total number of unique words is 1495
    44.5 of words are in the 2000 most common words
    60.7 of words are in the 5000 most common words
    68.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Bavo en Lieveken - 2
    Total number of words is 4656
    Total number of unique words is 1241
    55.5 of words are in the 2000 most common words
    71.3 of words are in the 5000 most common words
    78.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Bavo en Lieveken - 3
    Total number of words is 4614
    Total number of unique words is 1198
    54.9 of words are in the 2000 most common words
    72.9 of words are in the 5000 most common words
    78.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Bavo en Lieveken - 4
    Total number of words is 4651
    Total number of unique words is 1360
    49.8 of words are in the 2000 most common words
    68.0 of words are in the 5000 most common words
    75.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Bavo en Lieveken - 5
    Total number of words is 4514
    Total number of unique words is 1357
    51.2 of words are in the 2000 most common words
    69.8 of words are in the 5000 most common words
    77.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Bavo en Lieveken - 6
    Total number of words is 4615
    Total number of unique words is 1263
    54.7 of words are in the 2000 most common words
    73.8 of words are in the 5000 most common words
    79.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Bavo en Lieveken - 7
    Total number of words is 4622
    Total number of unique words is 1310
    53.0 of words are in the 2000 most common words
    70.9 of words are in the 5000 most common words
    78.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Bavo en Lieveken - 8
    Total number of words is 4568
    Total number of unique words is 1333
    50.2 of words are in the 2000 most common words
    70.1 of words are in the 5000 most common words
    78.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Bavo en Lieveken - 9
    Total number of words is 4537
    Total number of unique words is 1380
    51.3 of words are in the 2000 most common words
    68.9 of words are in the 5000 most common words
    77.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Bavo en Lieveken - 10
    Total number of words is 1501
    Total number of unique words is 610
    61.4 of words are in the 2000 most common words
    75.6 of words are in the 5000 most common words
    83.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.