Bavo en Lieveken - 3

Total number of words is 4614
Total number of unique words is 1198
54.9 of words are in the 2000 most common words
72.9 of words are in the 5000 most common words
78.9 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
mag nooit een boek meer in de hand nemen, dat vader het zie. Och God,
wat ben ik ongelukkig!"
Luider nog begon zij te krijschen; de tranen biggelden van tusschen
hare vingeren.--Bavo, door medelijden ontroerd, liet het hoofd op de
tafel vallen en begon insgelijks te weenen.
Gedurende eenigen tijd deed vrouw Damhout pogingen om de kinderen te
troosten; maar zij gelukte er niet in. Om hun eenigen moed te geven,
beloofde zij eindelijk, dat zij moeder Wildenslag zou gaan spreken, en
zij drukte de hoop uit, dat zij misschien het pijnlijk vonnis zou
kunnen verbidden.
Haastig schikte zij alles in de kamer, en zeide dan tot het meisje:
"Zijt gij wel zeker, Lieveken, dat uwe ouders beslist hebben u naar
het kantwerkhuis te doen?"
"Zeker, bazin Damhout, reeds van morgen vroeg."
"Zij weten dus niet wat een kantwerkhuis is?"
"Ik geloof, dat zij het wel weten. Dit is niets, bazin Damhout; ik wil
wel naar het kantwerkhuis gaan, ik zal er mijn best doen zooveel ik
kan; maar dat ik niet mag leeren lezen, daarom heb ik zooveel
verdriet."
"Welnu, blijf hier; ik ga naar uwe moeder. Krijsch niet meer.
Misschien kom ik terug met goed nieuws."
Eenige oogenbliken daarna trad vrouw Damhout in de woning van
Wildenslag.
"Wel goeden dag, Christina, wat geluk u hier te zien!" riep de moeder
van Godelieve. "Zijt gij op den wandel? Het gebeurt u niet veel. Ik
heb daar juist koffie opgeschonken, omdat het vuur toch aan was. Wij
gaan een lekker kopje te zamen drinken....
En gij daar, vuile bengels, de deur uit, totdat ik u roepe, of anders
zal het troef op uwen rug zijn!... Nu, zit neer, Christina, wij zijn
alleen en kunnen op ons gemak een beetje kouten."
"Het is om een beetje te kouten, dat ik gekomen ben, Lina," antwoordde
vrouw Damhout, zich nederzettende. "Is het inderdaad waar, dat gij
besloten hebt uwe Godelieve op het kantwerkhuis te doen?"
"Het is waar, Christina. Ik hadde haar nog wel eenigen tijd te huis
gelaten. Het kind is nog niet van de sterksten; maar mijn man houdt
niet af, en hij heeft misschien gelijk. Hoe vroeger men de kinderen
aan het werk gewent, hoe beter. Dan brengen zij al gauw iets of wat in
het huishouden. Gij trekt zulk aardig gezicht, Christina? Verwondert
het u, dat wij onze Godelieve naar het kantwerkhuis doen gaan?"
"Het bedroeft mij."
"Waarom toch?"
"Ik ga het u zeggen, Lina; en vermits gij moeder zijt en een goed hart
hebt, zult gij mij begrijpen, ik hoop het ten minste. Gij weet
misschien niet wat een kantwerkhuis is? Ik weet het, ik heb er een
paar jaren op eenen stoel genageld gezeten, en ik zou misschien daar
eenen vroegen dood mij op den hals gehaald hebben, hadde mijn goede
peter zaliger, God zegene hem, mij niet van daar weggenomen om mij
naar de school te laten gaan. Ziet gij, Lina, in zulk kantwerkhuis
zitten de arme kleine meiskens van den vroegen morgen tot den laten
avond over een kantkussen gebogen. Men laat toe, dat de kinderen een
oogenblik ademhalen. Nooit opzien, nooit verroeren; altijd werken met
gekromde leden en verpletterde borst. Dit eeuwig zitten maakt de
kinderen bleek en ziekelijk; velen groeien er krom van, eenigen
krijgen een bult, en het ergste van al is, dat, met hun zoo langzaam
de borst in te drukken, men dien ongelukkigen kinderen de tering in
het lijf steekt. Och, wist gij, Lina, hoevele jonge vrouwen er
begraven worden, die in het kantwerkhuis den doodelijken knak gekregen
hebben!"
"Hemel, gij verschrikt mij!" zuchtte bazin Wildenslag. "Maar het is
zeker niet waar, wat gij daar altemaal zegt!"
"Het is ten minste grootendeels waar, Lina. Ik weet het, er zijn
sterke kinderen, die wel niet ziek worden, omdat zij op het
kantwerkhuis zijn geweest; maar had ik een kind, dat zoolang ziek was
als Godelieve, ik zou het niet durven wagen hare gezondheid te krenken
en misschien de schuld te worden des doods van mijn kind. Ik ben
moeder...."
"Maar ik ook, ik ben moeder!" kreet bazin Wildenslag.
"Ik weet het, Lina," was het stille antwoord. "Had ik kunnen twijfelen
aan uwe liefde voor uwe kinderen, gij zoudt mij vandaag hier niet
gezien hebben. Godelieve is mij komen zeggen, dat gij besloten hebt
ze morgen naar het kantwerkhuis te doen gaan. Mij raakt de zaak wel
niet persoonlijk; maar gij zult het mij vergeven, dat ik uw kind
gaarne zie. Zij is toch zoo minzaam en zoo verstandig, en zij heeft
zulk goed en zuiver hart. Het doet mij pijn, te moeten denken, dat het
arme lam misschien de borst zal worden ingedrukt, om vroegtijdig te
sterven."
"Maar, Christina, zij gaat niet naar het kantwerkhuis!" riep vrouw
Wildenslag met eene soort van verontwaardiging. "Ik ben arm, ik ben
eene onwetende sloor, dit beken ik; maar ik heb ook een moederhart in
het lijf; ik zal mijn kind de borst niet laten indrukken, al gave men
mij eenen hoop goud!"
"Dit vereert u in mijne oogen, Lina," zeide bazin Damhout, "dat gij uw
arm Godelieveken zoo oprecht bemint ... maar uw man?"
"Mijn man? Wat heeft hij zich daarmede te bemoeien? Godelieve is een
meisje, en over de meisjes is de moeder alleen meesteres. Dat hij met
zijne bengels van jongens doe wat hij wil; ik kom daar ook niet
tusschen. Wees niet bevreesd, Christina; al verroerde hij hemel en
aarde, onze Lieveken zou toch niet naar het kantwerkhuis gaan. Het is
beslist; ik kan niet weten, of gij geheel gelijk hebt, maar met den
schrik, dien gij mij hebt aangejaagd, zou ik nog niet plooien, al
stond ik voor den koning zelven."
De beide moeders drukten elkander de handen; bazin Wildenslag scheen
zeer gevleid door den lof en de vriendschap harer buurvrouw, en het
was met onverborgene blijdschap, dat zij haar aandreef om nog een
kopje koffie te drinken. Eindelijk zeide zij in gedachten:
"Zeker, Godelieve gaat niet naar het kantwerkhuis; maar zij kan toch
niet langs de straat blijven loopen? Haar vader knort dagelijks
daartegen, en hij heeft geen ongelijk. Zij is nog te jong om naar de
fabriek te gaan. Wat zou ik met het kind doen, Christina?"
"Indien ik u eenen goeden raad mocht geven...."
"Wel, het is naar goeden raad, dat ik u vraag."
"In uwe plaats liet ik Godelieve voor een paar jaren naar de school
gaan."
"Naar de school gaan? Ons Lieveken naar de school? Waar zijn toch uwe
zinnen, Christina?" riep vrouw Wildenslag als verbaasd. "Hebben wij,
arme fabriekwerkers, de middelen, om van ons kind eene juffrouw te
maken, die niet meer zou willen en kunnen werken?"
"Gij verstaat mij niet, Lina," bemerkte vrouw Damhout. "Lieveken kan,
om zoo te zeggen, reeds lezen. Indien ze nu nog twee jaren naar de
school gaat, zou ze geleerd zijn en goed kunnen schrijven en rekenen.
Dan deed ik ze bij eene kleermaakster of op een modewinkel. Zij zou
dienvolgens ook leeren werken, maar zij zou niet onwederroepelijk
veroordeeld blijven, om tot het einde van haar leven eenvoudige
werkster en dienstmeid van anderen te blijven. Met hare geleerdheid
zou zij zeker winkeldochter worden, en later zou ze zonder twijfel
zelve eenen winkel oprichten en meesteresse worden. Het verwondert u?
De geleerdheid, Lina, maakt den mensch tot alles bekwaam. Voor ons,
onwetende werklieden, is er geene verbetering mogelijk; wat wij zijn,
moeten wij blijven tot onzen dood; maar geven wij onzen kinderen de
geleerdheid, dan zetten wij de wereld geheel open voor hen, en wij
nemen van hun hoofd de vermaledijding weg, de onwetendheid, die hen
veroordeelde tot een leven zonder hoop."
Bazin Wildenslag luisterde met wijdgeopende oogen; zij scheen niet wel
te begrijpen, wat hare buurvrouw zeide.
"Vooronderstel nu eens, Lina," hernam deze, "dat uwe Godelieve
winkeldochter worde, en later zelve meesteresse; dat zij veel geld
winne en als eene ware juffrouw gekleed ga. Zou u dit bedroeven? Is
het geluk van haar kind de hoogste vreugde eener moeder niet?"
"Inderdaad, Christina."
"En indien gij, met de hand op het hart, u zelve mocht zeggen, dat
gij, gij alleen de oorzaak zijt van hare welvaart in de wereld, zou
het u niet hoogmoedig maken?"
"Ja, maar zou zij dan hare arme ouders wel blijven beminnen?"
"Waarom niet? Is de dankbaarheid dan vijandin van de liefde?
Integendeel, ik ben wel zeker, dat Godelieve nooit uwe weldaad zou
vergeten en tot op haren ouden dag nog in zich zelve zou zeggen: mijn
geluk, mijne welvaart ben ik verschuldigd aan mijne moeder. Uwen naam
zou zij zegenen, haar leven lang, en zij zou God bidden, dat Hij u in
Zijnen schoonen hemel beloone voor uwe goedheid."
Vrouw Wildenslag was getroffen; hare oogen schenen vochtig van
ontroering.
"En dan, ziet gij, Lina, de verstandige lieden zouden u achten en
prijzen. Zij zouden zeggen: die juffrouw, de meesteresse van dien
schoonen modewinkel, is de dochter van bazin Wildenslag. De arme
werkmansvrouw heeft moed getoond; zij heeft hare dochter laten leeren
en dus haar geluk in de wereld verzekerd."
"Het is wel schoon wat gij daar zegt," zuchtte de moeder van
Godelieve, "maar zoo valt het niet altijd uit."
"En ware de zaak onzeker, zoudt gij daarom Lieveken tot eeuwige
armoede veroordeelen, als gij het middel kent om haar een beter lot te
bezorgen? Zijt gij niet moeder, en zou de overtuiging, dat gij uwen
plicht hebt gedaan, u niet hoogmoedig en blijde maken voor gansch uw
leven?"
"Naar de school gaan, het is gemakkelijk te zeggen," mompelde vrouw
Wildenslag, het hoofd schuddende, "maar het geld, de kosten?"
"Daar loopen geene kosten op, Lina. Bij de Zusters-ten-Nonnenbosch,
achter St.-Anna-Kerke, zal men uw kind met vreugde ontvangen en het
kosteloos leeren, zoolang gij wilt. Wat zijn die twee jaren? Lieveken
kan toch niets winnen, en, eens geleerd, zal zij zooveel te spoediger
bekwaam zijn om een schoon dagloon te verdienen. Wees zeker, indien
gij mijnen raad volgt, zult gij er mij later om bedanken."
Moeder Wildenslag boog het hoofd en zag zwijgend ten gronde.
"Welnu, wat denkt gij van mijnen raad?" vroeg hare buurvrouw.
"Laat mij overwegen; het is eene gewichtige zaak. Ja, ik ben moeder,
en het geluk van mijn kind...."
Eensklaps sprong zij recht, liep tot eene kas, drukte zich eene
zuivere muts op het hoofd en wierp zich eenen katoenen mantel over de
schouders.
"Kom, Christina," riep zij, "ga mede met mij!"
"Maar wat wilt gij doen?" vroeg bazin Damhout verwonderd.
"Wat ik wil doen? Ik heb nu een goed gepeins, en ik ben vervaard, dat
het zou kunnen veranderen. Zóó ben ik. Het moet maar seffens gedaan
worden, anders komt het er niet van. Wij gaan naar de Zusters, om te
zien, of zij mijne Godelieve op hunne school willen toelaten."
"Moet gij niet eerst uwen man daarover raadplegen?"
"Denk daar niet aan. Van een beetje lawijd en eenen avond gegrom zal
ik niet ziek worden. Lieveken is mijn kind, en als de zaak eens
afgedaan en geklonken is, zal haar vader zooveel te gemakkelijker te
overwinnen zijn. Kom, kom, geen tijd verloren. Gij kunt schoon en
beleefd spreken, Christina, doe gij het woord bij de Zusters, dan
geraken wij seffens klaar, indien het mogelijk is."
De beide vrouwen verlieten het huis en verdwenen onmiddellijk achter
den hoek der stege.
Intusschen wachtten Bavo en Lieveken met koortsig ongeduld op de
terugkomst van vrouw Damhout. In het eerst hadden zij elkander
getroost met de hoop op goed nieuws; maar dewijl Bavo's moeder zoolang
weg bleef, ontzonk hun eindelijk de moed geheel.
Nu zaten zij sedert een half uur zwijgend te treuren, toen eensklaps
de deur werd geopend en zij hunne moeders zagen verschijnen. Bevend
sprongen gij recht; hoop en vrees glinsterden in hunne wijdgeopende
oogen.
"Godelieve," zeide bazin Wildenslag met groote blijdschap, "gij moet
niet naar het kantwerkhuis! Morgen gaat gij naar de school, bij de
Zusters-ten-Nonnenbosch, en gij zult mogen leeren gelijk Bavo!"
Een blijde kreet ontsnapte het gelukkige Lieveken; zij omhelsde hare
moeder en vrouw Damhout; zij greep Bavo bij de handen en danste
juichend met hem de kamer rond.
"Ik mag naar de school gaan, ik mag leeren, gelijk gij, Bavo!" riep
zij, in de handen kletsend. "Hoe goed, hoe schoon!"
En zij stortte zich vermoeid tegen de borst harer moeder, streelde
haar de wangen met de beide handen en stamelde op den toon eener
diepgevoelde dankbaarheid:
"Ach, moeder lief, ach, moeder lief, wat zijt gij goed voor uw arm
Lieveken. O, wat zie ik u gaarne! Wat zal ik u altijd gaarne zien,
mijn geheel leven lang!"
Bazin Wildenslag veegde zich eenen traan uit de oogen. Zulke
moederlijke fierheid, zulke zuivere, innige blijdschap had ze nog
nooit gevoeld. Het scheen haar, dat er iets in hare natuur was
veredeld geworden: zij had ten minste dit besef van eigene
waardigheid, dat als eerste belooning van eenen grooten vervulden
plicht in den mensch ontstaat.
"Kom, Lieveken," zeide zij, "laat ons naar huis gaan. Ik moet eens
goed al uwe kleederen nazien en u een nieuw paar schoenen koopen. De
kinderen op de school zijn altemaal zoo netjes, en ik wil niet, dat
daar iets op mijne kap te zeggen valle."
In het uitgaan drukte zij met bijzondere kracht de hand van vrouw
Damhout, en zeide tot allen groet:
"Dank, dank!"


V

Lieveken was ter schole bij de Zusters. Hoe fier en hoe gelukkig
gevoelde zich het arme kind, wanneer zij, met hare leerboekjes en hare
schalie in de hand, door de stege stapte! Nu zou zij het onderwijs
genieten evenals Bavo. Zij was dus een bevoorrecht wezen tusschen al
deze arme werkmanskinderen, die niet mochten ter schole gaan. De
overtuiging, dat zij het voorwerp was van eene onverwachte en
bijzondere gunst, dreef haar aan tot eene ongewone vlijt. Elken avond
herhaalde zij hare lessen met Bavo. Dewijl zij eenen helderen geest en
een sterk geheugen had, deed zij met dit dubbel onderwijs in min dan
een jaar zulke groote vorderingen, dat hare leermeesteressen zelven er
over verwonderden. Daarenboven, zij was zoo gehoorzaam, zoo dankbaar,
zoo streelend, dat de Zusters haar met eene bijzondere voorliefde
behandelden, en allengs trotsch werden over de verrassende vruchten
van hun onderwijs in dit arme werkmanskind.
Vader Wildenslag had nooit rechtzinnig toegestemd om zijn meisje ter
schole te laten gaan. Hij gromde nog immer tegen deze gevaarlijke
gekheid, zooals hij het noemde; en wanneer hij met zijne vrouw er
over sprak, vielen er vele grammoedige en bittere woorden. Het was
zijne ingewortelde gedachte, dat het onderwijs een werkmanskind
onfeilbaar moet verloren leiden; want volgens hem sproten uit de
geleerdheid de zucht naar schoone kleederen, hoovaardij en vele ergere
dingen. Het minste kwaad was nog, dat de kinderen, welke dus boven
hunnen staat verheven worden, eindelijk van hoogmoed op hunne ouders
nederzien. Daarenboven, terwijl ze leeren, winnen ze niets, en dit is
zooveel ontstolen aan de ouders, die recht hebben op het werkloon
hunner kinderen. Hij was niet alleen van dit gevoelen; zijne vrouw
mocht het vragen aan al hare geburen; buiten bazin Damhout zou geen
enkele anders spreken. In het eerst had hij, door zijne herhaalde
aanvechtingen en bovenal door zijne droeve voorspellingen, zijne vrouw
in twijfel gebracht; maar nu waren allengs zijne woorden onmachtig op
haar geworden.
Lieveken woonde dikwijls de samenspraken bij, waarin er over haar lot
werd getwist: zij hoorde en zag bevend, hoe hare moeder haar
verdedigde en hoe zij te lijden had om haar op de school te houden.
Het kind wist zulke zoete woorden, zulke teedere streelingen te vinden
om hare moeder te troosten; zij drukte hare dankbaarheid met zooveel
gevoel en kracht uit, dat bazin Wildenslag soms haar beminlijk
Lieveken tegen de borst drukte en diep ontroerd haar omhelsde.
Uit erkentenis voor hare moeder, poogde Lieveken zich op alle wijze
nuttig te maken. Zij stond op met het krieken van den dag, schikte,
kuischte en schuurde, en deed zooveel, dat het huisje van Jan
Wildenslag allengs een min onzindelijk aanzien kreeg. Zij sprak
tevens met hare moeder over hetgeen zij op de schole leerde en over de
schoone lessen van zedelijkheid en van wellevendheid, welke de Zusters
haar gaven. Zoo begon het kind, zonder het te weten, de opvoeding
harer moeder, en het wierp in haar hoofd de eerste lichtstralen, welke
er ooit waren in doorgedrongen.
Bazin Wildenslag, hoe woest en onwetend ook, had een goed hart en veel
gezonde rede. Wanneer zij alleen was met Lieveken en zij het kind zoo
eenvoudig en toch zoo schoon hoorde spreken van haar onbekende dingen,
van godsvrucht, van zedelijkheid en van de menschelijke plichten,
gevoelde zij zich in eene andere lucht, en het scheen haar, dat hare
eigene natuur door de aanraking van haar kind zich verhief en zich
louterde.
Ook zeide zij soms tot hare buurvrouw: "Zie, bazin Damhout, wij, arme
lieden, wij denken, dat wij dom en slecht zijn. Het is niet waar. Het
goede steekt er in, maar niemand heeft het er doen uitkomen. Hadden
mijne ouders mij beter opgebracht en mij laten leeren, ik zou een
ander mensch geworden zijn; want nu gevoel ik het wel, ik ben zoo bot
niet als ik zelve het meende. Ware het nog te herdoen! Maar het is te
laat, gebuurvrouw. Ik heb nu toch het geluk, te weten, dat mijne
Godelieve goed zal geleerd worden. Zij is een engeltje in mijn huis;
en mijn man mag mij vervaard maken zooveel hij wil, ik ben zeker dat
ik plezier in mijn kind zal hebben zoolang ik leef. Wat hare broeders
en zusters betreft, kleinen en grooten, daar is niets goeds van te
verwachten. Zij staan tegen mij op, alsof ik geboren ware om hunne
slavin en hunne dienstmeid te zijn. Ik heb al moeite gedaan om de
kleinste naar de school te krijgen; maar Wildenslag springt vijf voet
hoog van gramschap, zoohaast ik daarvan spreek."
Misschien had de tevredenheid van vrouw Wildenslag nog eene andere
reden. Zij was naar de school van Lieveken gegaan. De Zusters hadden
haar met eene bijzondere beleefdheid en met eene zichtbare blijdschap
ontvangen; haar de wonderlijke vorderingen van haar kind geroemd; haar
hoog geprezen, omdat zij, nederige werkmansvrouw, haar kind liet
leeren, en haar eindelijk, tot overmaat van vriendelijkheid, op eene
lekkere koffie onthaald.
Natuurlijk, zulk eerbewijs en de uitbundige lof over haar zelve en
over haar kind hadden haar het hoofd duizelig gemaakt, en zij was uit
de school teruggekeerd met het vaste opvat, Godelieve zoolang mogelijk
te laten leeren.
Daaruit volgde, dat, als de twee jaren verloopen waren, zij allerlei
listen uitvond en zelfs openlijk tegen haren man in opstand kwam, om
haar meisje nog eenige maanden langer op de school te laten.
Alles was echter geene vreugde in het leven van Lieveken. Hare
broeders en zusters, waarvan er reeds drie op de fabriek werkten,
hadden voor haar eene soort van haat opgevat. Het scheen hun eene
schreeuwende onrechtvaardigheid, dat Godelieve, zonder geld in huis te
brengen, in luiheid mocht leven.--Onrechtvaardigheid vanwege de ouders
was het zeker, dat zij al hunne kinderen niet hadden laten leeren;
maar zoo verstonden de woestaards het niet. Op Lieveken alleen meenden
zij zich te moeten wreken. Zij noemden haar spottenderwijze de
_Mammezel_, scholden haar uit voor eene leegloopster, eene
opvreetster, mishandelden haar, bevuilden of scheurden hare boeken en
schenen eene samenspanning te hebben aangegaan om het arme meisje te
bedroeven en te plagen.
Godelieve verdroeg alles met een engelachtig geduld; slechts wanneer
men hare schrijfboeken bemorste of beschadigde, weende zij in stilte,
omdat zij vreesde in de school door de Zusters te worden bekeven.
Elken dag, zoohaast het avondmaal was geëindigd, ging zij met hare
boeken naar het huis van bazin Damhout. Daar las en schreef zij aan de
zijde van Bavo, ontving zijne terechtwijzingen en zijne lessen met een
liefderijk gemoed, en speelde dan nog wat, en koutte misschien met
haren jongen vriend van hetgeen zij beiden meenden of hoopten later in
de wereld te zullen worden.
Bazin Damhout arbeidde zonder ophouden aan het naaien van kielen of
van ander lijnwaden kleedergoed. Dewijl haar oudste meisje nu
insgelijks naar de school ging, moest zij pogen wat meer geld te
winnen, om haren man niet te laten gevoelen, dat het onderwijs der
kinderen, ofschoon kosteloos, toch wel eenige opoffering vergde.
Niet zelden wanneer Adriaan Damhout in gezelschap van Jan Wildenslag
was geweest, keerde hij naar huis met een versomberd gelaat, en dan
ontsnapten hem treurige bemerkingen, die genoeg lieten blijken, dat
hij nog altijd ongerust was aangaande de gevolgen der al te hooge
opvoeding, welke zijne vrouw aan hare kinderen gaf.
Misschien dat de arme moeder niet geheel zonder vrees of twijfel was;
want zij hield niet op van Bavo en Lieveken, onder alle vormen en bij
elke gelegenheid, de dankbaarheid en de liefde tot hunne ouders als
eenen heiligen plicht aan te prijzen. Alsof zij, door eene geheime
inspraak harer ziel, gevoelde, dat geleerdheid niet voldoende is om
alleen den mensch te vormen, legde zij met eene teedere oplettendheid
in het hart van haren zoon en in het hart van Lieveken de kiemen van
het diepste plichtgevoel en van de zuiverste deugden neder.
Zij was sedert jaren gewend aan de tegenwoordigheid der kleine
Godelieve; nu vond zij haar geluk in de zoete vriendschap der kinderen
voor elkander en in hunne ijverige leerzaamheid. Zij aanschouwde
eenigszins het goede meisje als haar eigen kind. Was zij de oorzaak
niet, dat zij naar de schole ging? En gaf deze weldaad haar het recht
niet om Godelieve uitzonderlijk te beminnen?
Het meisje erkende hare liefde niet alleen door eene groote
dankbaarheid, maar tevens door een gevoel van diepen eerbied en van
ontzag, dat zij zelfs op Bavo overdroeg; want alhoewel zij aan zijne
zijde leefde als zijne zuster en zijne gelijke, bleef hij in hare
oogen altijd een waardiger wezen, wiens vriendschap en wiens
edelmoedige bescherming zij onverdiend genoot.
Eindelijk toen Godelieve bijna gedurende drie jaar had ter schole
gegaan, kon hare moeder het niet langer tegen haren man volhouden, en
er werd beslist, dat het meisje met het begin der volgende week het
gesticht der Zusters zou verlaten.
Wildenslag meende, dat men haar onmiddellijk op de fabriek moest doen;
zij zou er seffens eenige stuivers elken dag winnen, terwijl zij, om
een handwerk te leeren, misschien nog wel gedurende twee jaar met
eenen of twee stuivers per week zou naar huis komen. Al die
geldverkwisting, beweerde hij, had geen ander gevolg dan eene pint
bier en een brok vleesch uit zijnen mond en uit den mond harer
broeders en zusters te rooven. Het kwetste hem daarenboven, dat zijne
dochter op eenen juffrouwenstiel ging en niet fabriekwerkster bleef
gelijk hare ouders.
Daarover echter behaalde hij geen gelijk. In den geest van vrouw
Wildenslag was de toekomst van Godelieve afgebakend zooals Bavo's
moeder ze haar had voorspeld. Zij zou kleermaakster worden,
winkeldochter en eindelijk meesteresse; daar was niets aan te doen,
haar man mocht er tegen grollen en grimmen zooveel hij wilde.
Toen Lieveken met het onverwachte nieuws bij Bavo kwam en zeide, dat
zij hare school ging verlaten, was er eerst verrassing en dan stille
treurnis. De kinderen wisten niets daartegen in te brengen en
onderwierpen zich; maar hunne oogen, wanneer zij elkanders blikken
ontmoetten, waren klagend, en uit Lievekens boezem ontsnapte nu en dan
een zucht. Het was zoo goed voor haar bij de Zusters; zij was er zoo
bemind geweest en zij droeg haren leermeesteressen zooveel dankbare
genegenheid toe. Hare goede weldoensters voor altijd vaarwel te
zeggen, viel haar hart bitter en wreed. Maar het kon niet anders: zij
was arm in de wereld en moest een ambacht leeren, dit wist zij wel.
Bazin Damhout zeide aan hare buurvrouw, dat zij niet mocht nalaten de
Zusters van hare beslissing te verwittigen, en bij deze gelegenheid
hen duizendmaal en uit den grond des harten moest bedanken voor hunne
goedheid.
Daar Lina reeds eens in het gesticht met bijzondere vriendelijkheid
was onthaald geworden, volgde zij den raad harer buurvrouw.
Wie het meest verrast en bedroefd schenen bij de onverwachte
aankondiging, waren de Zusters. Godelieve was eene leerlinge, op welke
zij niet alleenlijk trotsch waren, maar zij hadden allen het meisje
bijzonder lief om hare voorbeeldige zedigheid en ijver, en meer nog
misschien om hare aandoenlijke dankbaarheid. Daarenboven, Godelieve
was hun reeds sedert eenige maanden behulpzaam geweest om de kleinste
meisjes te leeren spellen.
Nadat de Zusters de redenen van bazin Wildenslag hadden gehoord,
staken zij de hoofden bijeen en spraken eenigen tijd in stilte met
elkander.
Dan zeide de oudste:
"Vrouw, het zou ons pijn doen, onze beste leerlinge nu reeds te moeten
verliezen. Wij waren fier op haar, en hadden ze wel gaarne nog een
jaar behouden, om te doen zien waartoe wij bekwaam zijn, als onze
lessen in eenen goeden grond vallen. Zoudt gij ze niet nog een beetje
op onze school kunnen laten?"

[Illustratie: Hij opende een groot schrijfboek, trok er een blad
papier uit.]

"Onmogelijk, Zuster," antwoordde bazin Wildenslag met eenen zucht. "Ik
wenschte het ook wel. Vermits ik slechts één kind heb, dat heeft mogen
naar de school gaan, zou ik ze willen laten leeren zoolang ze kan;
maar mijn man is niet meer te stillen. Wij kunnen zóó niet leven. De
kinderen kosten geld. Ik heb er niet minder dan zes; en, gelooft mij
of niet, ze eten ons waarlijk het haar van het hoofd. Als de
kinderen hunnen eigen kost niet verdienden, zoohaast ze groot genoeg
zijn, dan moeten al de menschen van onze soort naar de armen."
"En wanneer denkt gij, dat Godelieve, met den kleermakersstiel te
leeren, haren kost zou beginnen te verdienen?"
"Niet spoedig, Zusters, ik weet het wel: binnen twee jaar misschien,
zoo allengskens."
"Welnu, wij willen u een goed voorstel doen. Laat Godelieveken nog
naar de school komen. Zij zal hier het noenmaal en het avondmaal
genieten, en zelfs het ontbijt, indien gij wilt. Wij zullen eene
bijzondere zorg aanwenden om haar goed te leeren naaien. En zoohaast
zij dertien of veertien jaar bereikt en wel onderwezen is, zullen wij
zelven haar op eenen winkel doen, bij eene meesteresse, die haar zal
beschermen en bevorderen. Zij zal dus den verloren tijd ruimschoots
inwinnen. Bevalt u dit voorstel?"
"Ach, menschen lief, wat zijt gij toch goed voor mijn arm kind!" riep
moeder Wildenslag met de tranen in de oogen. "Dat God u beloone voor
uwe liefdadigheid. Ja, ja, zeker, ik neem uw edelmoedig voorstel aan
uit gansch mijn hart."
Zoo bleef Godelieve, ondanks de tegenwerpingen haars vaders, op de
school der Zusters.
Wat Bavo betreft, het is onnoodig te bevestigen, dat hij op de
gemeenteschool insgelijks zich onder al zijne medeleerlingen
onderscheidde. Hij was in geleerdheid oneindig verder dan Lieveken;
hij had een schoon geschrift, was zeer geoefend in het rekenen en had
reeds eenige vorderingen in de Fransche taal gedaan. Zijne meesters
hadden hun genoegen in zijn helder begrijp en in zijne leerzaamheid,
en roemden op zijnen spoedigen voortgang.
Daar zijne ouders hem voor den stiel van mekaniekmaker of van
timmerman bestemden, woonde hij sedert anderhalfjaar de lessen der
teeken-academie bij, en alles liet vermoeden, dat hij ook in dit
nieuwe vak behendig worden zou.
Met al deze bezigheden, en alhoewel hij nu slechts te acht uren des
avonds naar huis kwam, vond hij nog tijds genoeg om spelenderwijze
Lieveken voort te helpen in hare eerste studie der Fransche taal,
welke zij op hare school nu insgelijks had begonnen te leeren.
Een gansch jaar verliep er dus, zonder dat eenige tegenspoed het
stille geluk van bazin Damhout en van beide kinderen kwam storen. Een
enkel voorval--indien men het voorval mag heeten--was van aard om
aangeteekent te worden in hunne herinnering.
Bavo had sedert eenigen tijd eene zonderlinge strekking tot
eenzaamheid getoond. Reeds tweemaal, wanneer zijne ouders des Zondags
volgens gewoonte hem mede wilden nemen op de wandeling, was hij alleen
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - Bavo en Lieveken - 4
  • Parts
  • Bavo en Lieveken - 1
    Total number of words is 4602
    Total number of unique words is 1495
    44.5 of words are in the 2000 most common words
    60.7 of words are in the 5000 most common words
    68.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Bavo en Lieveken - 2
    Total number of words is 4656
    Total number of unique words is 1241
    55.5 of words are in the 2000 most common words
    71.3 of words are in the 5000 most common words
    78.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Bavo en Lieveken - 3
    Total number of words is 4614
    Total number of unique words is 1198
    54.9 of words are in the 2000 most common words
    72.9 of words are in the 5000 most common words
    78.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Bavo en Lieveken - 4
    Total number of words is 4651
    Total number of unique words is 1360
    49.8 of words are in the 2000 most common words
    68.0 of words are in the 5000 most common words
    75.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Bavo en Lieveken - 5
    Total number of words is 4514
    Total number of unique words is 1357
    51.2 of words are in the 2000 most common words
    69.8 of words are in the 5000 most common words
    77.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Bavo en Lieveken - 6
    Total number of words is 4615
    Total number of unique words is 1263
    54.7 of words are in the 2000 most common words
    73.8 of words are in the 5000 most common words
    79.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Bavo en Lieveken - 7
    Total number of words is 4622
    Total number of unique words is 1310
    53.0 of words are in the 2000 most common words
    70.9 of words are in the 5000 most common words
    78.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Bavo en Lieveken - 8
    Total number of words is 4568
    Total number of unique words is 1333
    50.2 of words are in the 2000 most common words
    70.1 of words are in the 5000 most common words
    78.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Bavo en Lieveken - 9
    Total number of words is 4537
    Total number of unique words is 1380
    51.3 of words are in the 2000 most common words
    68.9 of words are in the 5000 most common words
    77.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • Bavo en Lieveken - 10
    Total number of words is 1501
    Total number of unique words is 610
    61.4 of words are in the 2000 most common words
    75.6 of words are in the 5000 most common words
    83.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.